Samenvatting van Sociaal zekerheidsrecht in kort bestek - Klosse & Vonk

Samenvatting van Sociaal zekerheidsrecht in kort bestek - Klosse & Vonk - 1e druk


Wat moet je weten voor je in het boek begint? - Chapter 1 (1)

Sociale zekerheid is al in de spijkerschriften van het oude Mesopotamië terug te vinden. Hoe sociale zekerheid wordt ingevuld, verschilt per land en blijft veranderen in de tijd. Sociale zekerheid is daarom een veelzijdig begrip. 

Sociale zekerheid heeft als definitie een toestand waarbij voor allen de bezorgdheid voor gebrek wordt uitgesloten. President Roosevelt introduceerde in 1941 de Freedom from want, waar dit uit afgeleid is. Hij vond dat armoede niet natuurlijk was dat iedereen recht heeft op bestaanszekerheid. De overheid had daarvoor een verantwoordelijkheid. Wat de verantwoordelijkheid van de overheid precies is, loopt uiteen van uitkeringen geven tot het creëren van gelijke ontwikkelingskansen. 

Sociale zekerheid heeft een aantal waarden. De belangrijkste kenwaarde is solidariteit. Sociale zekerheid is een gezamenlijk streven. De sterken moeten daarom een bijdrage leveren aan de bescherming van de zwakkeren. 

Welke begrippen worden er behandeld? 

Het socialezekerheidsrecht is het geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op het verschijnsel sociale zekerheid. Rechtsregels over de sociale zekerheid behoren tot het bestuursrecht, omdat het de activiteiten van de overheid voor de samenleving reguleert. 

Het sociaal recht is het arbeidsrecht samen met het socialezekerheidsrecht

Socialezekerheidsregelingen zijn de regelingen die inkomensbescherming bieden bij risico’s. 
Sociale risico’s zijn gebeurtenissen die kunnen zorgen dat arbeidsinkomsten wegvallen, zoals werkeloosheid, ziekte of medische zorg. Naast de bescherming tegen sociale risico’s krijg je als burger ook bescherming tegen behoeftigheid. 

De waarborgfunctie van de sociale zekerheid is de inkomensbescherming. De activeringsfunctie is het bieden van steun bij re-integratie in het arbeidsproces. Je krijgt steun, de uitkering, als je je inspant voor de re-integratie. 

Wat is het recht op sociale zekerheid? 

De gemeenschap staat garant voor de bestaanszekerheid van leden. Dit geeft een verantwoordelijkheid voor zowel de overheid als de burgers. Burgers moeten zelf ook het redelijke doen om de sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te verschaffen. 

De bijzondere verantwoordelijkheid van de overheid staat in het sociaal grondrecht. De bestaanszekerheid en spreiding van de welvaart zijn voorwerp van zorg voor de overheid. De wet geeft regels over aanspraken op sociale zekerheid en Nederlanders die niet in hun bestaan kunnen voorzien, hebben recht op bijstand. 

Sociale grondrechten zijn anders dan klassieke grondrechten, omdat ze inspanning van de overheid verlangen. De grondwet stelt geen concrete normen voor de inrichting van het socialezekerheidstelsel en het is ook te vaag geformuleerd om de bepaling als rechter te toetsen. De overheid is vooral eindverantwoordelijk. 

Hoe is het socialezekerheidsstelsel ontwikkeld? 

In 1854 kwam de armenzorg in overheidshanden. De overheidszorg was toen nog minimaal en andere vormen van hulp werd voorrang gegeven, zoals hulp van familie of de kerk. In 1965 werd het recht op sociale bijstand ingevoerd met de Algemene Bijstandswet. Vanaf dat moment was bijstandsverlening afdwingbaar. 

Aan het eind van de 19e eeuw kwamen de eerste verplichte sociale verzekeringen. Loonarbeiders werden vanaf dat moment automatisch verzekerd tegen arbeidsrisico’s. Het doel was om loonarbeiders te beschermen tegen mensonterende omstandigheden. De Ongevallenwet (1901) was de eerste sociale zekerheidswet, waarna de Invaliditeitswet kwam en vervolgens de Ziektewet. 

Waarmee is het socialezekerheidsstelsel uitgebouwd? 

Na de Tweede Wereldoorlog werd de Werkeloosheidswet (1952) en de Wet op arbeidsongeschiktheid (1967) ingevoerd. De Wet op arbeidsongeschiktheid voegde de Ongevallenwet en de Invaliditeitswet die al bestonden samen, om het onderscheid tussen arbeidsongeschikten ten gevolg van het beroep en arbeidsongeschikten als gevolg van andere oorzaken weg te nemen. Ook kwamen er in die periode volksverzekeringen tot stand, waardoor alle burgers beschermd werden. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd het socialezekerheidsstelsel als voltooid beschouwd, er was een ouderdomswet, een weduwen- en wezenwet en een wet bijzondere ziektekosten. 

Vanaf de jaren tachtig is het stelsel verschillende keren herzien. Door de wet op gelijke behandeling moesten de bepalingen van het sociale zekerheidsstelsel die onderscheid maakten tussen mannen en vrouwen verwijderd worden. Dat waren er vrij veel. 

In 1996 is de Ziektewet geprivatiseerd om de kosten in de hand te houden. Veel werknemers hebben daardoor geen uitkering meer van de ziektewet, maar hebben ze recht op doorbetaling van het loon als ze ziek worden. 

De activeringsfunctie is zwaarder aangezet om de kosten te kunnen beperken. Daarbij is ook fraudebestrijding belangrijker geworden en zijn er strengere controles. Het belangrijkste uitgangspunt is dat uitkeringsgerechtigden een eigen verantwoordelijkheid hebben. 

De laatste jaren is een steeds meer eenvormige uitkeringsregime ontwikkeld om mensen die moeilijk aan het werk komen door fysieke, mentale of sociale beperkingen te ondersteunen, om ze zorg op maat te bieden en te helpen re-integreren. 

Wat is de omvang van de sociale zekerheid? 

De kosten voor de sociale zekerheid komen op ongeveer 25% van het bruto binnenlands product. De AOW is de grootste kostenpost, maar ook de zorgkosten en de kosten voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering en bijstandsuitkering zijn relatief hoog. De kosten groeien en om dat deels te dekken gaat de pensioenleeftijd omhoog. Daarom wordt er eel ingezet op activering; hoe meer mensen werken, hoe meer mensen premie betalen. 

Uit welke regelingen bestaat het socialezekerheidsstelsel? - Chapter 2 (1)

Er zijn veel socialezekerheidsregelingen. In het boek gebruiken ze de risico-indeling: ziekte, arbeidsongeschiktheid, werkeloosheid, ouderdom, overlijden, kinderen, medische zorg en behoeftigheid. 

Wat zijn sociale voorzieningen? 

Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen sociale verzekeringen en sociale voorzieningen. 
De belangrijkste sociale voorziening is de bijstandsuitkering. De hoogte van de bijstandsuitkering hangt af van de financiële middelen die iemand heeft. Er wordt een middelentoets gedaan. 

Welke soorten sociale verzekeringen zijn er? 

De sociale verzekeringen kunnen verdeeld worden in werknemersvoorzieningen en volksverzekeringen. Werknemersvoorzieningen zijn gericht op de bescherming van werknemers, zoals de Ziektewet of de Werkeloosheidswet. De volksverzekeringen zijn bedoeld voor mensen die in Nederland wonen of loonbelasting betalen, zoals de Algemene Ouderdomswet. 

Hoe wordt onderscheid gemaakt tussen sociale verzekeringen en sociale voorzieningen? 

Veel regelingen hebben kenmerken van zowel sociale verzekeringen als van sociale voorzieningen. Je kunt onderscheid maken door te kijken naar de financiering of door te kijken naar het verzekeringsbeginsel of equivalentiebeginsel. In dit boek wordt een onderscheid gemaakt op basis van het financieringscriterium. 

Wat is het verzekeringsbeginsel? 

Bij het verzekeringsbeginsel gaat men ervan uit dat de premie hoger is als het risico hoger is. Dit is bij individuele verzekeringen normaal, maar binnen sociale verzekeringen is de premie normaal gerelateerd aan het inkomen. Dit is zo geregeld wegens de solidariteitsgedachte. Ook mensen die geen premie betalen kunnen wel aanspraak maken op de verzekering, want ze zijn van rechtswege verzekerd. 

Wat is de wijze van financiering? 

Sociale verzekeringen worden betaald uit premies die door verzekerden worden opgebracht. Sociale voorzieningen worden meestal met belastinggelden gefinancierd. 
Een uitzondering is de Algemene Kinderbijslagwet, die uit algemene middelen betaald wordt in plaats van uit premies. 

Wat is de personele werkingssfeer? 

De personele werkingssfeer is de vraag welke personen onder het bereik van een regeling vallen. Bij de sociale verzekeringen zijn dat de verzekerden en wie dat zijn, bepaalt de verzekering zelf. 

Wat zijn belangrijke begrippen in de personele werkingssfeer van werknemersverzekeringen? 

De werknemer is de natuurlijke persoon die in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat en de pensioenleeftijd nog niet heeft behaald. 

De privaatrechtelijke dienstbetrekking is de arbeidsovereenkomst. Kenmerkend voor de dienstbetrekking is dat de werknemer de arbeid persoonlijk moet verrichten en dat de werkgever verplicht is loon te betalen. Ook moet er een gezagsverhouding bestaan tussen werknemer en werkgever. 

De publiekrechtelijke dienstbetrekking is als iemand door een overheidsorgaan is aangesteld als ambtenaar. Er zijn ook mensen in dienst bij de overheid onder een arbeidscontract, dat is geen ambtenaar, die heeft gewoon een privaatrechtelijke dienstbetrekking. 

Als arbeidsverrichters zijn gelijkgesteld met werknemers, dan zijn ze verzekerd op basis van fictieve dienstbetrekking. Dit geldt bijvoorbeeld voor kleine aannemers of voor thuiswerkers. De voorwaarden waaronder deze mensen verzekerd zijn, staan uitgewerkt in het Rariteiten-KB. 

Iemand die minder dan vier dagen per week in de huishouding van een privé persoon werkt, valt buiten de werknemersverzekering. 

De Directeur-grootaandeelhouder is meestal geen werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen. Hij bezit macht door zijn aandelenbezit, waardoor er niet zozeer sprake is van een gezagsverhouding. Voor het arbeidsrecht wordt de Directeur-grootaandeelhouder wel als werknemer beschouwd. Hij hoeft geen premies af te dragen voor verzekeringen, maar moet wel loonbelasting betalen. 

Werknemersverzekeringen zijn niet bedoeld voor zelfstandigen, dus die hoeven geen premies te betalen. De belastingdienst kan voor het sluiten van de overeenkomst toetsen of er sprake is van een dienstbetrekking of niet. Als er geen sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking, hoeft de opdrachtgever gedurende vijf jaar geen premies te betalen. Als bij controle blijkt dat de zelfstandige in werkelijkheid werknemer is, moeten de premies alsnog betaald worden. 

Als je buiten de werknemersverzekeringen valt, kan je wel vrijwillig jezelf verzekeren. Je moet daarvoor binnen dertien weken na beëindiging van de verplichte verzekering je aanmelden voor de vrijwillige voortzetting. 

Wie vallen er onder de personele werkingssfeer van  volksverzekeringen?

Ingezetenen zijn verzekerd door de volksverzekeringen. Dat zijn personen die rechtmatig in Nederland wonen, die een reguliere verblijfsvergunning hebben. Dit wordt aangenomen als iemand is ingeschreven bij de Basisregistratie Personen. Als er aanwijzingen zijn dat iemand nog geen ingezetenen is, wordt gekeken naar de omstandigheden. 

Wonen betekent dat het middelpunt van het maatschappelijk leven in Nederland ligt, dus of iemand voldoende banden heeft met Nederland. Banden kunnen een sociale, economische of juridische aard hebben. 

Vluchtelingen wonen pas rechtmatig in Nederland als ze een verblijfsvergunning hebben. De Sociale Verzekeringsbank neemt wel aan dat er drie jaar na aankomst in Nederland aan het woonplaatsvereiste wordt voldaan, dus dat vluchtelingen een beroep kunnen doen op de verzekering, ook als ze nog geen verblijfsvergunning hebben. 

Woon je niet in Nederland, kun je wel verzekerd zijn, zolang je maar in Nederland werkt en loonbelasting betaalt. 

Bij vertrek naar het buitenland kan de verzekering voor de AOW bijvoorbeeld vrijwillig worden voortgezet voor een periode van tien jaar. De voorwaarde is dat men binnen een jaar na beëindiging van de verplichte verzekering zich aanmeld voor de vrijwillige verzekering. 

Er bestaat een inkoopmogelijkheid voor mensen die naar Nederland verhuizen en met terugwerkende kracht verzekerd willen raken. 

Wat is de bijstandsregeling? 

Bijstand van overheidswege is een recht voor iedere Nederlander die in Nederland woont en niet in zijn kosten kan voorzien. Rechtmatig in Nederland wonende buitenlanders zijn gelijkgesteld aan Nederlanders. Of iemand in Nederland woont, wordt in beginsel op dezelfde manier bepaald als bij de volksverzekeringen. 

Wat is de Koppelingswet? 

De Koppelingswet bepaalt dat vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, geen beroep kunnen doen op socialezekerheidsregelingen. Van dit principe wordt alleen afgeweken als het gaat om onderwijs, medisch noodzakelijke zorg of rechtsbijstand. 

De uitsluiting van vreemdelingen is niet onverbiddelijk, vanwege kritiek van de rechtspraak. Voor kinderen van niet rechtmatig verblijvende ouders zijn bijvoorbeeld twee gezinslocaties in het leven geroepen waar ze mogen verblijven. 

Wat is de materiële werkingssfeer? 

Bij de materiële werkingssfeer gaat het om de gebeurtenis die recht geeft op de prestatie. 

Hoe worden de uitkeringen verstrekt? 

Uitkeringen van werknemersverzekeringen zijn meestal loondervingsuitkeringen. De loondervingsuitkering is meestal 70-75% van het maandloon, waarbij gekken wordt naar het loon van een jaar voor de gebeurtenis. Het dagloon is aan een maximum gebonden, wat vastgesteld is op een loon dat vergelijkbaar is met €50.000 per jaar. 

Volksverzekeringen zijn minimumbehoefteregelingen. De uitkering bestaat dan uit het sociaal minimum, een percentage van het minimumloon dat is vastgelegd in de wet. Alleenwonenden krijgen 70% van het minimumloon en samenwonenden krijgen 50% van het minimumloon. De minimumbehoefteregeling houdt geen rekening met de omvang van het gezin, daar is de kinderbijslag voor. Als je alleen woont, krijg je wel meer uitkering omdat de lasten relatief hoger zijn. 

Welke uitvoeringsorganen zijn er betrokken bij de uitvoering van het socialezekerheidsstelsel? 

De belangrijkste organen zijn de Sociale Verzekeringsbank, die onder andere de volksverzekeringen uitvoert en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De ziektekostenverzekeringen worden uitgevoerd door particuliere verzekeraars. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de participatiewet en de WMO. De belastingdienst heft de premies. 

Wat is de Wet beperking export uitkeringen en woonlandbeginsel?

De Wet beperking  export uitkeringen en woonlandbeginsel bepaalt dat er geen uitkeringen verstrekt kunnen worden aan mensen die in het buitenland wonen, met uitzondering van mensen die in lidstaten van de EU wonen, waarmee een handhavingsverdrag is gesloten. In het handhavingsverdrag wordt export van uitkeringen toegestaan op de voorwaarde dat de overheidsorganen in het buitenland meehelpen met de controle-inspanningen. Een andere uitzondering is dat het basisbedrag van de AOW in elk land kan worden ontvangen. 

Voor bijna alle verzekeringen geldt het woonlandbeginsel, wat inhoudt dat het niveau van de uitkering wordt aangepast aan de koopkracht van de euro in het land waar de uitkeringsgerechtigde woont. 

Hoe is de rechtsbescherming geregeld? 

Voordat je een beroep kunt doen op de rechter, moet je bezwaar maken bij het orgaan dat de beslissing heeft genomen waar je het niet mee eens bent. Kom je er dan niet uit, kan je in eerste aanleg bij de rechtbank terecht. Vervolgens kan je in hoger beroep. In een beperkt aantal zaken is cassatie bij de Hoge Raad mogelijk. 

Wat is er geregeld bij ziekte? - Chapter 3 (1)

De eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid door ziekte wordt de werkgever verplicht het loon door te betalen en krijg je een uitkering op grond van de Ziektewet. Deze methodes vullen elkaar aan. De oorzaak van de arbeidsongeschiktheid is niet relevant. 

Wanneer krijg je loondoorbetaling bij ziekte? 

Alleen werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst kunnen doorbetaald krijgen tijdens ziekte. Is er geen arbeidsovereenkosmt, dan kan je mogelijk een beroep doen op de ziektewet.

Wat zijn de voorwaarden om loondoorbetaling te krijgen? 

De werknemer moet door ziekte verhinderd zijn de bedongen arbeid te verrichten. Hij moet medisch niet in staat zijn om het werk te verrichten of hij mag het niet verrichten omdat het schadelijk is voor de gezondheid. Meestal stelt de bedrijfsarts vast of hiervan sprake is en de bedrijfsarts heeft daarvoor volledig inzicht nodig in de redenen. 

Wat moet je doen als je het niet eens bent met het oordeel van de werkgever? 

Als werknemer kan je het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vragen een deskundigenoordeel te geven. Een medisch deskundige moet dan binnen 2 weken een second opinion geven. Tegen de second opinion kun je in bezwaar of beroep gaan. Lukt het nog niet om het geschil op te lossen, dan moet de rechter oordelen. De rechter is dan niet gebonden aan het deskundigenoordeel en mag zelf een beslissing nemen. 

Hoeveel krijg je bij loondoorbetaling? 

De werkgever hoeft niet meer dan 70% van het maximum dagloon te betalen per ziektedag. Tijdens het eerste ziektejaar moet het wettelijk minimumloon minstens betaald worden. Het tweede jaar kan de werkgever minder betalen dan het miminumloon en kan de werknemer een beroep doen op de toeslagenwet of een bijstandsuitkering. In de arbeidsovereenkomst kan maximaal twee wachtdagen overeengekomen worden, dan komt het loonverlies voor de rekening van de werknemer. Afwijkingen van deze regels zijn alleen toegestaan als ze in het voordeel van de werknemer werken.

Hoe lang krijg je doorbetaald?

De werkgever is maximaal 104 weken verplicht loon door te betalen. Bij huishoudelijk personeel is dit zes weken. Deze periode start de eerste dag dat de werknemer zijn werk neerlegt. Periodes van ziekte die korter dan vier weken duren, worden bij elkaar opgeteld. ALs je na vier weken werken opnieuw uitvalt wegens ziekte, dan heb je opnieuw recht op de hele loondoorbetalingsverplichting. Als een werknemer tijdens de 104 weken zijn werk weer gedeeltelijk oppakt, dan blijft hij vallen onder de arbeidsongeschiktheid door ziekte en dat doorbreekt de termijn van 104 weken dus niet. 

Soms kan je een beroep doen op een verlengde loonbetalingsplicht, bijvoorbeeld als de werknemer de aanvraag voor een Wet WIA uitkering te laat indient. De werkgever en werknemer kunnen samen ook het UWV vragen om de periode te verlengen. Er is geen maximum aan de verlenging. 

Wanneer krijg je geen loondoorbetaling? 

De werkgever is niet verplicht loon door te betalen als de werknemer de ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt of als de werknemer de werkgever opzettelijk valse informatie heeft gegeven over een gebrek dat de ziekte veroorzaakt. Als de werknemer de genezing belemmert of als hij zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt, vervalt ook het recht op loondoorbetaling. 

Als de werknemer zich niet houdt aan controlevoorschriften, mag de werkgever de betaling van het loon opschorten. Zodra de werknemer alsnog aan de voorschriften voldoet, hervat het recht op loondoorbetaling. 

Aan welke re-integratieverplichtingen moet de werkgever voldoen? 

De werkgever moet op tijd maatregelen nemen om de werknemer weer aan het werk te krijgen. Werk is dan het eigen of passend werk. Passend werk wordt eerst gezocht binnen het eigen bedrijf (eerste spoor), anders bij een andere werkgever (tweede spoor). 

Wat passend werk is, wordt beoordeeld aan de hand van het arbeidsverleden, de gezondheidstoestand, opleiding en persoonlijke omstandigheden. Het UWV kan een deskundigenoordeel vragen als de werkgever en werknemer het niet eens worden. 

Aan welke verplichtingen moet de werknemer voldoen? 

De werknemer moet positief reageren op de voorstellen van de werkgever en zo nodig ook zelf voorstellen doen. 

Hoe worden de plannen vastgelegd? 

De stappen die worden gezet voor re-integratie moeten worden vastgelegd in een plan van aanpak. Dat plan wordt periodiek geëvalueerd en zo nodig aangepast. Tegen het eind van het tweede jaar moet een re-integratieverslag gemaakt worden, zodat de werknemer recht krijgt op een uitkering. De uitkering wordt alleen toegekend als er voldoende re-integratie-inspanningen zijn geweest. 

Wat is de poortwachtertoets? 

Het resultaat van de re-integratie is bevredigend als de werknemer na twee jaar ziekte in een functie werkt die aansluit bij zijn mogelijkheden en hij minimaal 65% van zijn vroegere loon verdient. De functie moet een structureel karakter hebben. 

Wat als het resultaat niet bevredigend is? 

Als het resultaat onbevredigend is en dat komt doordat de werkgever onvoldoende zich heeft ingespannen, dan wordt de uitkeringsaanvraag opgeschort en krijgt de werkgever een loonsanctie van maximaal 52 weken. De werkgever moet dan zijn tekortkomingen alsnog herstellen. 

Hoe werkt het vangnet van de ziektewet? 

De ziektewet is een werknemersverzekering. Als een werknemer besluit zelfstandig ondernemer te worden, kan hij een vrijwillige verzekering afsluiten. 

Wanneer kun je aanspraak maken op te ziektewet?

Als je arbeidsongeschikt bent, kun je aanspraak maken op de ziektewet. Je bent arbeidsongeschikt als je de arbeid die je verrichte op het moment van arbeidsongeschiktheid niet meer kunt verrichten. Daarnaast moet de arbeidsongeschiktheid het gevolg zijn van ziekte. De verzekeringsgeneeskundige van het UWV beoordeelt dit. 

Als je geen werkgever hebt, is dat iets anders. Dan ben je ongeschikt als je werkzaamheden die gewoontelijk kenmerkend zijn voor je laatstelijk verrichte arbeid niet meer kan verrichten. Incidentele werkzaamheden vallen daar niet onder. Er wordt gekeken naar de functieomschrijving van een soortgelijke werkgever. Terugkeer naar het oude werk is voor verzekerden zonder werkgever niet mogelijk. Daarnaast wordt je na 52 weken altijd opnieuw gekeurd en alleen als je minimaal 35% arbeidsongeschikt bent, wordt de uitkering gecontinueerd. 

Wat zijn uitsluitingsgronden?

Er zijn een aantal uitsluitingegronden. Je krijgt geen uitkering als je arbeidsongeschikt bent tijdens detentie of als je niet langer in Nederland woont. 

Hoe werkt de uitbetaling van ziekengeld?

Ziekengeld wordt in principe niet uitbetaald aan zieke werknemers als ze loon doorbetaald krijgen, behalve bij vrouwelijke werknemers die arbeidsongeschikt zijn door zwangerschap of bevalling, bij werknemers die vallen onder de no-riskpolis of bij orgaandonoren. Deze uitzonderingen hebben recht op ziekengeld en doorbetaling van het loon. Het ziekengeld wordt dan in mindering gebracht op het loon. 

Ziekengeld wordt ook uitetaald aan verzekerden zonder werkgever, als je ziek bent op het moment dat het tijdelijk contract afloopt of als je contract wordt beëindigd. Verder krijgen werklozen die ziek zijn ook ziekengeld, maar dan moet je minimaal dertien weken arbeidsongeschikt zijn. De eerste 13 weken houd je nog je WW-uitkering. Verder krijg je ziekengeld als je binnen vier weken na beëindiging van de verzekerde arbeid ongeschikt raakt. 

Hoeveel ziekengeld krijg je en voor hoe lang? 

Het ziekengeld is meestal 70% van het dagloon van de werknemer. Als de werknemer passende arbeid gaat verrichten tijdens de arbeidsongeschiktheid periode, dan wordt 70% van het verdiende loon van het ziekengeld afgetrokken. Inkomsten die een werknemer misloopt omdat een werknemer weigert passende arbeid te verrichten, moet worden verrekend met het ziekengeld. 

Ziekengeld wordt uitbetaald gedurende 104 weken. Dat kan langer zijn als je ziek uit dienst gaat. Verder gelden voor de duur dezelfde regels als voor de loondoorbetaling. 

Welke uitzondering geldt er bij zwangerschap en bevalling?

De Wet Arbeid en Zorg regelt het recht op een zwangerschapsuitkering. Deze uitkering wordt toegekend voor zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum en de tien weken erna. De uitkering bedraagt 100% van het dagloon. Raak je buiten de bevallingsperiode arbeidsongeschikt door zwangerschapsklachten, kun je een aanspraak maken op ziekengeld van 100% van het dagloon. Je moet in die periode wel passende arbeid aanvaarden. Als je als zelfstandige werkt en je raakt zwaner, dan heb je zestien weken recht op bevallingsuitkering en dan krijg je maximaal het minimumloon. Als alternatief kun je dan een uitkering krijgen die wordt gebruikt voor het inhuren van een vervanger. 

Welke plichten hebben de werkgever en werknemer?

Verzekerden zonder werkgever moeten zich op de tweede dag van de ziekte ziekmelden bij het UWV. Verzekerden met werkgever melden zich ziek bij de werkgever. De werkgever moet dan uiterlijk op de vierde dag de ziekte doorgeven aan het UWV. Ontvangers van ziekengeld hebben een informatieplicht en ze moeten actief meewerken aan hun herstel en re-integratie. DOe je dat niet, dan kan je een maatregel opgelegd krijgen. 

Ook voor het ziekengeld zijn ontvangers verplicht passende arbeid te ervaren en verzekerden zonder werkgever moeten zich ook inspannen om passende arbeid te krijgen. Ook hier wordt de poortwachtertoets na twee jaar gedaan om te kijken aan de hand van het re-integratieverslag of er sprake is van een recht op een uitkering. 

Het UWV kan soms een deel van het uitgekeerde ziekengeld op de werkgever verhalen als het dienstverband binnen de 104 weken is geëindigd en de werknemer al meer dan zes weken ziek was op dat moment. Ook als de werkgever onvoldoende inspanning heeft geleverd, kan het UWV de kosten op de werkgevers verhalen. 

De verzekerde mag de werkloosheidsfondsen niet benadelen, hij mag bijvoorbeeld niet instemmen met het beëindigen van een arbeidscontract. 

Hoe wordt de ziektewet gefinancierd? 

Het UWV voert de ziektewet uit en de premiebijdragen financieren de ziektewet. Kleine werkgevers betalen een sectorpremie, middelgrote bedrijven betalen een premie die deels sectoraal en deels individueel wordt bepaald en grote werkgevers krijgen een individuele premie toegekend. De hoogte hangt af van het aantal werknemers zonder werkgever die twee jaar eerder via de werkgever in de ziektewet zijn terecht gekomen. 

Wat gebeurt er bij arbeidsongeschiktheid? - Chapter 4 (1)

Na een arbeidsongeschiktheidsperiode van 104 weken kun je een beroep doen op de Wet WIA. Die omvat de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) en de regeling Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). 

Wie kan een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen?

De Wet WIA is een verzekering voor werknemers of mensen die zich vrijwillig verzekeren. De Wet Wajong is een sociale voorziening voor jonggehandicapten. Dan moeten ze wel in Nederland wonen en al minstens zes maanden gewoond of gestudeerd hebben. 

Om een arbeidsongeschiktheidsuitkering te krijgen, moet je arbeidsongeschikt zijn. Dan moet er sprake zijn van een verlies van verdiencapaciteit, dus dat hij minder verdient dan gezonde, met hem vergelijkbare personen. Dat verlies moet een rechtstreeks gevolg zijn van de ziekte van de jongere.

De arbeidsongeschiktheid moet een minimumomvang hebben van 25% om een Wajong te krijgen. Om in aanmerking te komen voor de wet WIA moet de arbeidsongeschiktheid minimaal 35% zijn. Verder moet de arbeidsongeschiktheid minimaal 104 weken onafgebroken geduurd hebben voor de WIA. Voor de Wajong geldt een wachttijd van 52 weken. De wachttijd kan op verzoek verlengd worden of verkort worden. Verkorten kan alleen als snel duidelij kis dat iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij het verkorten van de wachttijd krijgt de werknemer een IVA-uitkering die de werkgever in mindering kan brengen op het loon. 

Er zijn een aantal uitsluitingsgronden. Zo mag je bijvoorbeeld niet gedetineerd zijn, in het buitenland wonen of met pensioen gaan. Als de werkgever nog een loonbetalingsplicht heeft, kun je ook geen WIA-uitkering krijgen. 

Hoe wordt vastgesteld of je arbeidsongeschikt bent? 

Een verzekeringsarts van het UWV beoordeelt in eerste instantie of je arbeidsongeschikt bent in de zin van de Wet WIA of de Wajong. De uitkomst van het onderzoek van de arts wordt vastgelegd in de functionele mogelijkheden lijst. Als blijkt dat iemand nog wel een inkomen kan verdienen, gaat die functionele mogelijkhedenlijst naar een arbeidsdeskundige van het UWV. Die kijkt wat iemand nog kan en wat iemand daar nog mee kan verdienen. Hiervoor hebben ze een computersysteem dat functies selecteert. 

Een arbeidsdeskundige moet drie functies kiezen met minimaal drie arbeidsplaatsen per functie. Het loon van de middelste functie is het loon dat de arbeidsongeschikte in theorie nog kan verdienen. Dat is de restverdiencapaciteit. Dat is het loon dat iemand kan verdieneen met algemeen geaccepteerde arbeid. De functies hoeven niet een functie te zijn die iemand dan ook daadwerkelijk gaat uitvoeren. 

Het arbeidsongeschiktheidspercentage is hoe veel iemand in verdiencapaciteit achteruit gaat. Dat wordt berekend door het maximumloon te verminderen met het restuurloon. Dat deel je door het maximumuurloon en vermenigvuldig je met 100%. Het maximumloon is het loon dat iemand voorheen verdiende. Het restloon is de restverdiencapaciteit. 

Welk type uitkering krijg je als je arbeidsongeschikt bent?

Een IVA-uitkering krijg je als je volledig en duurzaam arbeidsongeschikt bent. Er moet dan een arbeidsongeschiktheidspercentage zijn van minimaal 80%. Arbeidsongeschiktheid is duurzaam als er sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie zonder uitzicht op herstel of als er nog behandelmogelijkheden zijn, maar die pas op lange termijn een kleine kans op herstel geven. Of er sprake is van een duurzame arbeidsongeschiktheid, wordt door de verzekeringsartsen beoordeeld aan de hand van een protocol en het Beoordelingskader Duurzaamheid arbeidsbeperkingen, een stappenplan van het UWV. De IVA-uitkering is 75% van het maandloon tot dat iemand met pensioen gaat. De arbeidsongeschiktheid wordt bij deze uitkering alleen opnieuw beoordeeld als daar aanleiding toe is, als iemand bijvoorbeeld inkomen verwerft. Als je inkomen hebt naast de uitkering, mag je daarvan maar 30% behouden. 

De WGA-uitkering is voor mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, met een minimumpercentage van 35%. Ook mensen die volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn, krijgen een WGA-uitkering. De WGA-uitkering is meestal eerst loongerelateerd. Dan moet er wel voldaan worden aan de referte-eis; iemand moet in de 36 weken voorafgaand aan de wachttijd minstens 26 weken als werknemer gewerkt hebben. De uitkering is dan de eerste twee maanden 75% van het maandloon en daarna 70% van het maandloon. Als je naast de uitkering gaat werken, worden die inkomsten van het maandloon afgetrokken, dan wordt de uitkering dus lager, maar je gaat er in totaal wel meer mee verdienen.

De WGA-uitkering wordt minstens drie maanden uitgekeerd. Voor ieder jaar arbeidsverleden wordt de uitkering met een maand verlengd, met een maximum van 24 maanden. Heb je acht jaar gewerkt, dan krijg je acht maanden een uitkering. Het arbeidsverleden kent een reëel en een fictief gedeelte. Het fictief gedeelte zijn de kalenderjaren vanaf het jaar dat je 18 bent geworden. Het reëel gedeelte is het aantal kalenderjaren vanaf 1998, het jaar waarin het uitkeringsrecht is ontstaan. 

De loonaanvullingsuitkering is er voor mensen die na de loongerelateerde uitkering voldoen aan de inkomenseis. Ze moeten dan minimaal 50% van de restverdiencapaciteit verdienen. Ze krijgen dan 70% van het verschil tussen het WIA-maandloon en het restloon. De loonaanvullingsuitkering kan doorlopen tot aan het pensioen, zolang men aan de inkomenseis blijft voldoen. 

De vervolguitkering wordt gegeven aan verzekerden die niet aan de inkomenseis kunnen voldoen. De hoogte is een bepaald percentage van het wettelijk minimumloon, afhankelijk van het vastgestelde percentage arbeidsongeschiktheid. De vervolguitkering en loonaanvullingsuitkering kunnen elkaar voortdurend afwisselen. 

De Wet Wajong kent twee varianten van de uitkering, een voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en een voor jonggehandicapten die nog arbeidsmogelijkheden hebben. Jonggehandicapten zijn volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als ze geen mogelijkheden hebben om zich op korte termijn verder te ontwikkelen. De Wajong bedraagt dan 75% van het wettelijk minimumloon. Jonggehandicapten die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, vallen onder de Participatiewet, tenzij ze voor 1 januari 2015 al een uitkering kregen.

De werkregeling geeft recht op een uitkering van 70% van het minimumloon. 2 maanden nadat een jonggehandicapte theoretisch weer in staat is om 75% van het maatmaninkomen te verdienen, vervalt het recht op de werkregeling, of als je al een jaar lang meer dan 100% van het minimumloon hebt verdiend. Op 27 jarige leeftijd wordt je standaard herbeoordeeld op je arbeidsongeschiktheid. Daarnaast werd vanaf 1 januari 2015 iedereen herbeoordeeld. 

Welke verplichtingen heb je als je een uitkering krijgt?

Een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet tijdig worden aangevraagd, voor de Wet WIA uiterlijk 13 weken voor het einde van de wachttijd en dan moet er ook een re-integratieverslag toegevoegd worden. Verder hebben mensen die een uitkering ontvangen altijd een informatieplicht en een medewerkingsplicht. Mensen moeten actief meewerken aan herstel en de maatregelen van het UWV. De medewerkingsverplichting begint al te lopen tijdens de verlengde wachttijd, voordat een uitkering aangevraagd is. 

Iemand die Wajong krijgt moet zich in het kader van de re-integratie daarnaast inspannen om algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen en een werkaanbod van het UWV aanvaarden. Een WGA-gerechtigde moet alles in het werk stellen om passend werk te krijgen en een passend werkaanbod accepteren. Hoe langer de arbeidsongeschiktheid duurt, hoe meer er valt onder passend werk. Houd je je niet aan de verplichtingen, dan wordt de uitkering tijdelijk met 25% verlaagd. 

Verder mogen WGA-gerechtigden de werkgever geen reden geven voor ontslag of zelf ontslag nemen, tenzij daar een goede reden voor is. Doe je dat wel, dan krijg je geen loongerelateerde uitkering. 

Door wie worden deze uitkeringen geregeld?

De Wet WIA en de Wajong worden uitgevoerd door het UWV. De financiering van de Wajong wordt bekostigd uit algemene middelen en de Wet WIA wordt gefinancierd uit premiebijdragen. 

Wat gebeurt er bij werkeloosheid? - Chapter 5 (1)

De Werkeloosheidswet biedt werknemers inkomensbescherming bij werkloosheid. Soms kun je aansluitend ook een beroep doen op de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) of de Participatiewet. 

Hoe wordt werkloosheid voorkomen? 

De transitievergoeding moet een werkgever bij ontslag aan de werknemer betalen. Het is een vaste vergoeding die de werkgever verschuldigd is als hij een arbeidsovereenkomst beëindigt die minimaal 2 jaar heeft geduurd. Of het een vast ocntract of een tijdelijk contract is, maakt daarbij niet uit. 

De transitievergoeding hoeft niet betaald te worden als het contract met wederzijds goedvinden beëindigd wordt of als het ontslag ernstig verwijtbaar is, bij bijvoorbeeld diefstal of bedrog. Ook werknemers jonger dan 18 die niet meer dan 12 uur per week werken, hebben geen recht op de transitievergoeding. 

De transitievergoeding is afhankelijk van de duur van het dienstverband. De eerste 10 jaar is de transitievergoeding een derde van het maandsalaris per dienstjaar. Daarna wordt het een half maandsalaris per dienstjaar, met een maximum van €76.000. 

Als de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, dan kan de kantonrechter naast de transitievergoeding een extra vergoeding toekennen, wat ook wel het muizengaatje genoemd wordt. 

Wanneer krijg je een uitkering vanuit de werkloosheidswet?

De Werkloosheidswet is een werknemersverzekering. Er zijn vier ontstaansvoorwaarde.

  • De belanghebbende moet verzekerd zijn. Iedere werknemer is verzekerd, tenzij hij werkzaamheden verricht die niet verzekeringsplichtig zijn, zoals iemand die zelfstandig werkt. 
  • De belanghebbende moet werkloos zijn. Hij moet een minimum aantal arbeidsuren verloren hebben  en hij moet beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden. Iemand moet minimaal 5 uur arbeid hebben verloren. Het gaat daarbij alleen om arbeid in dienstbetrekking. Er moet niet alleen sprake zijn van een verlies van arbeidsuren, maar ook van loonverlies. Dat iemand beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt betekent dat hij arbeid moet willen aanvaarden. Het aantal uur waarvoor hij beschikbaar is of welk werk iemand wil doen is niet van belang. 
  • De belanghebbende moet voldoen aan de referte-eis, ofwel de weken-eis. De werkloze werknemer moet in een periode van 36 weken direct voorafgaand aan de werkloosheid 26 weken als werknemer arbeid verricht hebben. Het aantal uur is daarbij niet van belang. Weken waarin iemand ziek was, worden buiten beschouwing gelaten. 
  • Er mogen geen uitsluitingsgronden van toepassing zijn. Voorbeelden zijn dat iemand een uitkering krijgt op basis van de ziektewet of als iemand buiten Nederland woont. 

Hoe hoog wordt de uitkering?

De eerste twee maanden krijg je 75% van het maandloon en vanaf de derde maand nog 70%.Als je nog wel inkomen hebt, dan wordt het verdiende inkomen voor 70% met de uitkering verrekend. 

Hoe lang duurt de uitkering?

De werkloosheidsuitkering duurt minimaal drie maanden en kan worden verlengd als er aan de arbeidsverledeneis wordt voldaan. De werknemer moet de vijf jaar voorafgaand aan het jaar van werkloosheid minimaal vier jaar 52 dagen loon hebben gekregen. Het jaar dat iemand werkloos is geworden, wordt daarin niet meegerekend. De uitkeringsduur in maanden is standaard net zo lang als het arbeidsverleden in jaren. Tot 2016 was er een maximum van 38 maanden, maar dat wordt stapsgewijs teruggebracht naar een maximum van 24 maanden. De eerste tien jaar is het daarom nu zo dat je voor ieder jaar een maand uitkering krijgt, vanaf die tien jaar krijg je nog maar een halve maand WW. Dit geldt wel pas voor de periode na 2016. 

Het reële arbeidsverleden is het aantal kalenderjaren dat iemand minimaal 52 dagen gewerkt heeft sinds 1998. Het fictieve arbeisdverleden is het aantal kalenderjaren vanaf het jaar dat je 18 wordt, na 1998. Of je dan ook gewerkt hebt in die jaren is niet van belang. 

Als je een eigen bedrijf wil beginnen, kan je gebruik maken van de Startersregeling. Daarmee kan je toestemming krijgen om zes maanden zelfstandig een bedrijf op te bouwen zonder dat dat leidt tot het verlies van een uitkering. 

Welke verplichtingen heb je als je een uitkering krijgt?

Zoals bij iedere uitkering heb je een informatieplicht. Daarnaast moet de werknemer voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Dat is wanneer de werknemer zelf ontslag indient of als hij een verwijt gemaakt kan worden. Daarbij is de reden van het ontslag bepalend. Is het ontslag wel verwijtbaar, dan kan je in de uitkering gekort worden of kan het uitkeringsrecht vervallen. 

Je hebt als werkloze een sollicitatieplict, je moet verplicht solliciteren op passende arbeid. De eerste zes maanden mag je je richten op arbeid waarvoor je bent opgeleid, maar daarna moet je ook op functies solliciteren waarvoor je bent overgekwalificeerd. Verder moet je passende arbeid aanvaarden. 

Welke aanvullende voorzieningen heeft het UWV?

Als een werkgever wegens betalingsonmacht, zoals faillissement, niet meer in staat is om werknemers te betalen, kan het UWV de betaling van het loon overnemen. Dit is de faillissementsuitkering. 

Als laatste is de Regeling Calamiteiten WW een regeling die de mogelijkheid biedt om een uitkering te betalen als er sprake is van onwerkbaar weer of bij werktijdverkorting. Dat is als de werkgever door buitengewone omstandigheden niet in staat is om minimaal 20% van de arbeidscapaciteit te benutten. 

Wie voert de WW uit?

Het UWV voert de WW uit. Ze betalen de uitkering uit en zorgen voor de re-integratie. De WW wordt gefinancierd door de sectorpremie en de werkloosheidspremie. De sectorpremie dekt de eerste zes maanden premie. De rest wordt betaald van de werkloosheidspremie. 

Wat is er geregeld bij ouderdom? - Chapter 6 (1)

De Algemene Ouderdomswet biedt een basispensioen. De pensioengerechtigde leeftijd wordt momenteel geleidelijk verhoogd tot 67. Stoppen met werken is geen voorwaardeo m een AOW te krijgen en de arbeidsparticipatie van 60 plussers is stijgende. Iedere ingezetene is van rechtswege verzekerd en bouwt elk levensjaar pensioen op. Elk verzekerd jaar levert 2% pensioen op. De hoogte van het AOW komt overeen met het sociaal minimum.

Wie is verzekerd?

Men is verzekerd als hij ingezetene is, dus als hij in Nederland zijn woonplaats heeft. Ook is men verzekerd als hij in het buitenland woont en in Nederland werkt. Als je minder dan een jaar verzekerd bent geweest, kun je geen pensioen opgebouwd hebben, omdat het een onnodige belasting op de uitvoering is. 

Als iemand geen volledige pensioenopbouw heeft kunnen realiseren, wordt hij gekort op zijn pensioen met 2% voor elk niet verzekerd jaar. Om dat te voorkomen, kan men zich vrijwillig verzekeren. 

Hoe wordt de AOW uitgekeerd?

De AOW kent het ouderdomspensioen en de toeslag. De hoogte van het ouderdomspensioen hangt ervan af of je gehuwd bent. Als je alleenstaand bent, ontvang je 70% van het minimumloon. Als je gehuwd bent, ontvang je een ouderdomspensioen van 50% van het minimumloon. Dan krijg je met je partner samen dus 100%. Als je getrouwd bent en je partner is jonger dan de pensioenleeftijd, krijg je een toeslag van 50% van het minimumloon, dus krijg je totaal het minimumloon. Sinds 2015 kan je op die toeslag geen beroep meer doen. 

Voor de AOW geldt geen inkomenstoets, voor de toeslag wel. Voor de toeslag wordt gekeken naar het inkomen van de partner. Inkomsten van de pensioengerechtigde zelf worden niet allemaal meegenomen met de inkomenstoets. Inkomsten uit arbeid zijn gedeeltelijk vrijgesteld. Loondervingsuitkeringen worden daarentegen wel volledig meegenomen. 

Wanneer gaat het pensioen in?

Zie tabel 6.1 op blz 83 voor de ingangsdata van het pensioen. 

Door de geleidelijke verhoging van de leeftijd komen mensen die vervroegd met pensioen zijn gegaan soms in de knel, ze kunnen de periode tussen hun 65e en de ingangsdatum van het pensioen niet overbruggen. Daarom is er een overbruggingsmaatregel gekomen, die alleenstaanden tot 200% en gehuwden tot 300% van het minimumloon in inkomen voorzien. 

Wat is de invloed van je leefvorm?

Onder de term gehuwd vallen niet alleen degenen die civielrechtelijk getrouwd zijn, maar ook geregistreerde partners vallen hieronder. Wonen gehuwden duurzaam gescheiden, dan worden ze voor de AOW niet als gehuwd gezien, bijvoorbeeld als een partner opgenomen is in een verpleeghuis. 

Verder vallen twee meerderjarigen die samen een huishouden voeren onder gehuwden. Van een gezamenlijke huishouding is sprake als twee personen dezelfde woning als hoofdverblijf hebben en als ze voor elkaar zorgen, door bijvoorbeeld een financiële bijdrage aan de kosten van het huis leveren.

Wat zijn de uitzonderingen op de gezamenlijke huishouding?

Bij bloedverwanten van eerste graad wordt er niet gesproken van een gezamenlijk huishouden. 

Een huishouden kan uit meer dan twee personen bestaan. Dan wordt ieder beschouwd als alleenstaande en de kostendelersnorm is dan niet meer van toepassing. Dit is bijvoorbeeld van toepassing als een behoeftige ouder bij zijn volwassen kinderen gaat inwonen. 

Samenwonende ouderen die hun eigen woning aanhouden, hebben geen gezamenlijk huishouden en dan is de uitkering gelijk aan die voor alleenstaanden. 

Als laatste kan je bij een kostgangersrelatie met zijn tweeën op hetzelfde adres liggen, maar ligt aan de huishouding een commerciële relatie ten grondslag. Dit is bijvoorbeeld als een hospita een kamer verhuurt aan een student. Dan wordt er niet voldaan aan het criterium voor financiële verstrengeling voldaan. Er wordt een prijs betaald voor de geleverde prestaties, je ondersteunt elkaar niet in de financiering. Het moet wel gaan om een geloofwaardige prijs, niet een symbolisch bedrag. 

Wat gebeurt er bij samenwoonfraude?

Het levert financiële voordelen op om te verzwijgen dat je samenwoont. Om bewijsmoeilijkheden te voorkomen mag een uitvoeringsorgaan soms uitgaan dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dit wordt het onweerlegbare rechtsvermoeden genoemd. Het voor elkaar zorgen hoeft niet te worden aangetoond. 

Welke verplichtingen gelden er bij de AOW?

De uitkeringsgerechtigde moeten aan de Sociale Verzekeringsbank op haar verzoek of uit eigen beweging feiten mededelen die kunnen zorgen voor de intrekking of vermindering van het pensioen. Als je dat uit eigen beweging doet, moet dat binnen vier weken nadat de feiten zich hebben voorgedaan. Schending van de informatieplicht zorgt voor een boete en als het vaker voorkomt dan wordt de boete hoger. Bij recidive wordt de bestuurlijke boete geïnd door deze te verrekenen met de uitkering en dan wordt de beslagvrije voet voor maximaal vijf jaar buiten werking gesteld. 

De uitkeringsgerechtigde moet de controlevoorschriften opvolgen en medewerking verlenen aan de Sociale Verzekeringsbank. Deze verplichtingen gelden ook voor de partner van de uitkeringsgerechtigde. 

Hoe wordt de AOW gefinancierd?

De Sociale Verzekeringsbank voert de AOW uit. Je krijg AOW als je deze aanvraagt, meestal krijg je die van de Sociale Verzekeringsbank toegestuurd. De SVB kan de AOW ook ambtshalve toekennen, dit gebeurt als personen in het buitenland wonen of als de SVB al over de gegevens beschikt. 

Het pensioen wordt maandelijks uitbetaald. Als je in het buitenland woont, krijg je altijd 50% van het minimumloon. De AOW-toeslag wordt niet geëxporteerd, behalve binnen de EU en landen met een verdrag met Nederland. 

De financiering van de AOW wordt gebaseerd op het omslagstelsel, de kosten van het pensioen worden gedekt door de inkomsten van de premies in dat betreffende jaar. De premie die je moet betalen wordt berekend aand e hand van het inkomen. Als je een periode geen inkomen hebt, dan heeft dat geen gevolgen voor de uitkering. Verder kent de AOW ook een bijdrage uit algemene middelen. De AOW mag maximaal 18,25% van het inkomen bedragen, de overheid moet de rest uit algemene middelen aanvullen. 

Wanneer krijg je aanvullend pensioen? 

Veel AOW'ers hebben een aanvullend pensioen op grond van een ondernemingspensioenfonds of bijdrijfstak- of beroepspensioenfonds. Soms is deelname hieraan verplicht. Naast de AOW en collectieve aanvullende pensioenregelingen zijn er particuliere pensioenvoorzieningen, zoals de lijfrenteovereenkomst. Het aanvullend pensioen is meestal vastgelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst. 

Wat is er geregeld bij overlijden? - Chapter 7 (1)

Het overlijden wordt beschermd door de Anw, de Algemene Nabestaandenwet. Het is een risicoverzekering, het recht op uitkering ontstaat als de verzekerde op het moment van overlijden verzekerd was. De hoogte van de uitkering hangt niet af van hoe lang je verzekerd bent.

Wie is er verzekerd bij overlijden?

 De Anw is een volksverzekering. Iedereen die in Nederland woont is in beginsel verzekerd. Als je in het buitenland woont en in Nederland werkt, ben je ook verzekerd. 

Nagelaten betrekkingen van de overledene hebben recht op de uitkering, dat zijn de nabestaanden. De begunstigde, de nabestaande heeft dus afgeleid recht. Er is geen minimale periode dat je verzekerd bent geweest en ook geen maximale leeftijd. 

Er zijn twee soorten uitkeringen, de nabestaandenuitkering en de wezenuitkering. 

Wat is de nabestaandenuitkering?

De nabestaande is de echtgenoot van de overledene. Dat kan de huwelijkspartner zijn of de geregistreerde partner en deo ngehuwde meerderjarige die gezamenlijk in het huishouden woonde. Ook als de echtgenoten permanent gescheiden leven, dan blijft de hoedanigheid van echtgenoot behouden. 

Onder bepaalde voorwaarden hebben voormalige echtgenoten ook recht op een nabestaandenuitkering. Dat zijn dan pseudo-nabestaanden. De overledene moet een alimentatieplicht hebben gehad. Door het overlijden valt de alimentatie weg en die wordt door de nabestaandenuitkering opgevangen. Als er sprake is van polygamie, moet de nabestaandenuitkering verdeeld worden tussen de achterblijvende weduwen. 

Aan welke voorwaarden moet worden voldaan voor een nabestaandenuitkering?

Een nabestaande heeft recht op een uitkering als hij een ongehuwd kind heeft dat nog geen 18 is, als hij ten minste 45% arbeidsongeschikt is of als hij geboren is vóór 1 januari 1950. Van deze mensen kan niet worden verwacht dat zij zelf in hun bestaan gaan voorzien. De regeling dat men geboren voor januari 1950 een uitkering krijgen is een overgangsregeling, omdat er toentertijd gedacht werd dat 45-plussers niet zelfstandig arbeidsinkomen konden verwerven. 

Als het minderjarige kind niet langer deel uitmaakt van het huishouden, wordt het niet langer als kind van de nabestaande aangemerkt. 

Uitkeringen ingevolge van de Wet WIA en de Ziektewet worden geheel in mindering gebracht op de nabestaandenuitkering. Dat wordt namelijk gezien als inkomen. Daardoor heeft de Anw alleen betekenis voor arbeidsongeschikte nabestaanden die geen band hebben met het arbeidsproces of voor mensen die een kleine arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen. 

Wanneer wordt de nabestaandenuitkering beëindigd? 

Als er niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld als het kind 18 jaar wordt of uit huis gaat, dan wordt de nabestaandenuitkering beëindigd. Ook eindigt de uitkering bij het bereiken van de pensioenleeftijd of als de nabestaanden in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijk huishouden creëert. De nieuwe huwelijkspartner wordt dan als inkomensbron gezien. Als het gezamenlijk huishouden binnen zes maanden wordt beëindigd, dan herleeft het recht op de nabestaandenuitkering. Een uitzondering is wanneer nabestaanden een hulpbehoevende in huis nemen, dus iemand die door ziekte of een stoornis geen huishouden kan voeren. Dan heeft dat geen invloed op de uitkering. 

Wanneer krijg je geen uitkering?

Als je als nabestaande invloed hebt uitgeoefend op het ontstaan van het recht, dan krijg je geen uitkering. Als je je partner vermoordt, krijg je dus geen uitkering. 

Hoe hoog is de uitkering?

De nabestaandenuitkering is 70% van het minimumloon. Als de nabestaande een gezamenlijk huishouden heeft met een hulpbehoevende, dan krijgt hij 50% van het minimumloon. Als de nabestaande zijn hoofdverblijf deelt met een of meer andere volwassenen, krijg hij ook maar 50% van het minimumloon. Voor de kostendelersnorm is het niet van belang of de andere persoon een bloedverwant is. 

Op de uitkering worden de inkomsten van de nabestaande in mindering gebracht, er wordt dus een inkomenstoets gedaan. Er zijn wel bepaalde vrijlatingen voor inkomen uit arbeid, zodat nabestaanden nog wel iets overhouden aan het werken. Als je meer dan €2503 verdient per maand, dan wordt de nabestaandenuitkering tot nul gereduceerd. 

Wat is de wezenuitkering?

Een wees heeft recht op een wezenuitkering als hij volle wees is. Als hij 16 jaar of jonger is en hij geen ouders meer heeft na het overlijden. Voorwaarde is dat de wees onderwijs volgt en aand e verplichtingen van de Leerplicht voldoet tot hij 21 jaar is. De hoogte van de wezenuitkering hangt af van de leeftijd en kent geen inkomenstoets. 

Wie financieert de Nabestaandenuitkering?

De Anw wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank. De SVB betaalt de uitkeringen maandelijks uit. Uitkering kan niet naar andere landen geëxporteerd worden, behalve bij landen waar Nederland exportverplichtingen mee is aangegaan, zoals binnen de EU. De wet woonlandbeginsel is wel van toepassing. 

De kosten van de nabestaandenwet worden grotendeels betaald uit premiebijdragen die worden betaald door verzekerden. De belastingdienst heft de verschuldigde permies. 

Wat is er geregeld wanneer je kinderen krijgt? - Chapter 8 (1)

Kinderbijslag is een bijdrage van de gemeenschap aan de kostenpost die kinderen met zich mee brengen. Dat dekt ruwweg 30% van de kosten van kinderen. Ouders hebben wel een financieel verantwoordelijkheid en een onderhoudsplicht totdat kinderen 21 jaar zijn. 

Kinderbijslag kun je aanvragen voor kinderen tot 16 en voor 16 en 17-jarigen kunnen uitzonderingen gemaakt worden. De Algemene Kinderbijslagwet is een sociale voorziening die qua juridische vormgeving is opgebouwd als een volksverzekering. 

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijk deel van de kinderbijslag dat wordt betaald door de Sociale Verzekeringsbank. 

Wie kunnen kinderbijslag en een kindgebonden budget krijgen? 

Je moet verzekerde zijn en dat ben je als je in Nederland woont of er werkzaam bent. Als je alleen in Nederland werkzaam bent, moet je wel in de EU of Zwitserland wonen. Er is geen mogelijkheid voor een vrijwillige verzekering. 

Wat houdt de kinderbijslag in? 

Je hebt recht op kinderbijslag als je kinderen tot 16 jaar hebt die tot je huishouden behoren of als je kinderen hebt tot 18 jaar die je in belangrijke mate onderhoudt. Tot 16 wordt er dus aangenomen dat je je kinderen moet onderhouden. 

Vanaf 16 geldt een expliciete onderhoudseis. Dat houdt in dat je het kind in belangrijke mate moet onderhouden. Of dat het geval is hangt af van het inkomen van het kind en van de onderhoudsbijdragen van ouders. Kinderen mogen daarvoor tot €1266 bijverdienen zonder dat dat invloed heeft op de kinderbijslag. In de zomer mogen ze nog €1300 extra verdienen.
Uitwonende kinderen hebben een hogere inkomensgrens, namelijk €1790. Blijven ze daaronder, dan hoef je niet aan te tonen als ouder dat je het kind onderhoudt.

Kinderen zijn eigen kinderen, aangehuwde kinderen of pleegkinderen. Het kunnen dan kinderen zijn die erkend zijn, geadopteerde kinderen of biologische kinderen waarbij dat door DNA-onderzoek is vastgesteld. Pleegkinderen zijn kinderen die als eigen kind worden onderhouden en opgevoed. 

Kinderen van 16 en 17 krijgen alleen kinderbijslag als ze zonder te spijbelen voltijds dagonderwijs volgen als ze nog geen startkwalificatie hebben. Hebben ze dat niet, moeten ze of vrijgesteld zijn van de onderwijsplicht of een startkwalificatie hebben en werkloos zijn. Als een jongere bij de leerplicht gemeld wordt, kan de betaling van de kinderbijslag stopgezet worden. 

Als een kind tussen 3 en 18 een handicap heeft, wordt de kinderbijslag verdubbeld en krijgen ouders een extra tegemoetkoming van €1460. Een van de ouder mag dan niet meer dan €4814 per jaar verdienen. Die tegemoetkoming krijg je als het kind is aangewezen op intensieve zorg. 

Hoeveel kinderbijslag krijg je? 

Sinds 1 juli 2016 krijgen kinderen ongeacht hun leeftijd tot hun 18e 70% van het basiskinderbijslagbedrag. Als een kind door ziekte of gebreken in een inrichting verblijven, kan de kinderbijslag verdubbelen. Als een kind tot twee huishoudens behoort, dus als er sprake is van co-ouderschap, wordt de kinderbijslag over beide ouders verdeeld. 

Het recht op kinderbijslag wordt per kwartaal vastgesteld. De eerste dag van het kwartaal geldt als peildatum om te kijken of je aan de voorwaarden voldoet. De onderhoudsvoorwaarde wordt wel over het hele kwartaal bekeken, de rest wordt alleen op de eerste dag van het kwartaal beoordeeld. 

Wat is het kindgebonden budget? 

Het kindgebonden budget is de inkomensafhankelijke aanvulling op de kinderbijslag. Die is voor he teerste kind hoger dan voor het tweede kind. Vanaf 12 jaar krijgen kinderen extra budget voor de schoolkosten en vanaf 16 krijgen ze nog een verhoging van het budget. 

Het kindgebonden budget is ingesteld door de fiscale kinderkortingen die in 2001 zijn ingevoerd. Kinderen met een laag inkomen kwamen daar vaak niet voor in aanmerking, omdat ze te weinig belasting betalen. De kortingen werden daarom in 2008 vervangen door de kindertoeslag. 

Per 1 januari 2015 is de alleenstaande-ouderkop ingesteld. Er wordt een extra kindgebonden budget mee verleend voor alleenstaande ouders, ter vervanging van verschillende andere regelingen. 

Hoe wordt de Algemene Kinderbijslagwet gefinancierd? 

De Sociale Verzekeringsbank voert de wet uit. De belastingdienst keert de toeslag en het kindgebonden budget uit. Kinderbijslag hoef je alleen bij de geboorte aan te vragen of als je in Nederland komt wonen. 
De kinderbijslag wordt per kwartaal uitbetaald, het kindgebonden budget per maand. 

Woon je in het buitenland, krijg je geen bijslagen en budgetten. Als je in Nederland woont, maar de kinderen wonen in het buitenland, krijg je dat ook niet, tenzij er een verdrag is gesloten. 

Hoe werkt de gezondheidszorg? - Chapter 9 (1)

De Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg (Wlz) verlenen de gezondheidszorg. Daarnaast voorziet de Wet Maatschappelijk ondersteuning (WMO) in zorgvoorzieningen. 

De Zorgverzekeringswet dekt alle kosten die te maken hebben met de dagelijkse geneeskundige zorg, zoals de huisarts of medicatie en ziekenhuisopnames. De WMO richt zich op alle niet-medische zorg aan huis, zoals sociale wijkteams. Pas als mensen zich niet meer zelfstandig kunnen redden, zelfs als er door de omgeving steun is ingezet, kan de WMO worden ingezet. De Wlz is de opvolger van de Algemen Wet Bijzondere Ziektekosten en die richt zich op mensen die 24 uur per dag zorg en toezicht nodig hebben, dus mensen die intramurale zorg nodig hebben.

 De WMO wordt uit de algemene middelen gefinancierd. De gemeente beoordeelt of er een WMO toegekend moet worden. 

Wie komen in aanmerking voor de Wlz en de Zvw?

Om in aanmerking te komen voor de Zvw en Wlz moet je in Nederland wonen of in Nederland werken en loonbelasting betalen. Vreemdelingen zijn verzekerd als ze hier rechtmatig verblijven. Voor de Wlz ben je automatisch verzekerd, voor de Zvw moet je zelf een zorgverzekering afsluiten. Je bent wel verplicht om dat te doen, heb je geen zorgverzekering, dan kan je een boete krijgen en uiteindelijk, na twee boetes, kan je ambshalve verzekerd worden. Daarvoor geldt een hogere premie. 

Verzekeraars zijn verplicht om mensen die zich aanmelden tegen gelijke voorwaaren te accepteren, ze mogen dus geen onderscheid maken naar leeftijd of risico. Als verzekeraars daardoor onevenredig worden belast met bepaalde risico's kunnen ze een vereveningsbijdrage krijgen. 

Zorgverzekeraars moeten zorgen dat je op tijd de juiste zorg kunt krijgen, dat is de zorgplicht. De zorgverzekering verzekert een basispakket aan zorg, waaronder geneeskundige, farmaceutische en hulpmiddelenzorg o.a. valt. De zorgpolis bevat de voorwaarden daarvan en aanvullend kun je jezelf verzekeren voor dingen die niet in het basispakket zitten. Voor bijna alle zorg geldt een eigen risico. De Wlz heeft een verstrekkingenpakket. Dat bestaat uit het verblijf in een instelling, geneeskundige zorg en behandeling van psychische stoornissen, maar ook persoonlijke verzoring, verpleging en begeleiding. In het Besluit langdurige zorg staan de voorwaarden. 

De zorg in het kader van de Zvw wordt toegekend als de verzekerde daarop redelijkerwijs is aangewezen. Voor specialistische medische zorg moet je een verwijzing van de huisarts hebben bijvoorbeeld. De zorg in het kader van de Wlz wordt pas toegekend als vaststaat dat iemand blijvend behoefte heeft aan permanent toezicht om te voorkomen dat het escaleert. Iemand is dan niet in staat zelf om hulp in te roepen of er zijn zware regieproblemen, waardoor iemand voortdurend begeleiding nodig heeft bij de overname van taken. 

Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) stelt vast of iemand in aanmerking komt voor de Wlz en die legt dat vast in een indicatiebesluit. Voor de beoordeling wordt gekeken naar de medische situatie, de woonomgeving en de sociale omstandigheden. 

Wanneer krijg je zorg in natura of vergoeding van kosten?

De zorgverzekeraar kan kiezen of de zorg in beginsel in natura verleend wordt of dat de gemaakte zorgkosten achteraf worden vergoed. De Wlz leveren alleen zorg in natura of in de vorm van persoonsgebonden budget (PGB). Bij een naturaverzekering wordt zorg geleverd door zorgaanbieders waar de verzekering een contract mee heeft. De zorgaanbieders leveren dan zorg op basis van een overeenkomst en worden dan betaald door de zorgverzekeraar of de Wlz-uitvoerder. Als je zorg inschakelt van een niet gecontracteerde zorgaanbieder binnen de Zvw, moet je zelf de kosten van de behandeling betalen. De gemaakte kosten worden dan veelal wel achteraf (gedeeltelijk) vergoed. Binnen de Wlz geldt dat je alleen met toestemming van de verzekeraar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder mag inschakelen. Toestemming mag dan alleen geweigerd worden als er bij een gecontracteerde zorgaanbieder vergelijkbare behandeling gegeven kan worden. Bij een resitutieverzekering betaal je de zorg zelf en declareer je de kosten achtearf bij de zorgaanbieder. Het persoonsgebonden budget geldt alleen voor de Wlz en voor mensen met een zorgverzekering die een resitutiepolis hebben. 

Een deel van de kosten van de verzekering kan voor eigen rekening komen. Hoeveel de eigen bijdrage is, kan afhankelijk gesteld worden van het inkomen, van de zorg die iemand krijgt en van de groep waar iemand toe behoord. 

Welke verplichtingen en sancties zijn er ingesteld voor de Wlz en de Zvw?

De Zvw heeft een informatieplicht, als je die overtreedt kan je een boete krijgen. De Wlz kent een vergelijkbare verplichting, als onvolledige of onjuiste informatie gegeven wordt, kan het indicatiebesluit ingetrokken worden.

De Zvw wordt door zorgverzekeraars uitgevoerd, dat zijn particuliere verzekeringsmaatschappijen. Het bedrijf dat de Wlz uitvoert is een rechtspersoon. De minister van Vws bepaalt het maximum budget voor de zorgkantoren van de Wlz-zorg. De Nederaldnse Zorgautoriteit houdt daar toezicht op. Beiden worden gefinancierd door de premiebetalingen en rijksbijdragen. De Wlz krijgt een procentuele premie en de Zvw is een premie die bepaald wordt door de verzekering. Je betaalt een inkomensafhankelijke bijdrage die door de werkgever wordt betaald en een nominale premie, wat een vast bedrag is per maand. 

Hoe is de WMO geregeld?

De Wet Maatschappelijke zorg geeft het gemeentebestuur de opdracht om inwoners ondersteuning te bieden. Gemeenten kunnen daar voor algemene maatregelen geven, die omschreven zijn in de wet, ze kunnen algemene voorzieningen regelen of maatwerkvoorzieningen. De algemene voorzieningen zijn algemeen verkrijgbaar en moeten betaalbaar zijn voor iedereen. Er hoeft voor die voorzieningen niet vooraf onderzoek gedaan te worden. Voorbeelden zijn beschermd wonen en busjes voor mensen met mobiliteitsproblemen. Welke voorzieningen er aangeboden worden in een gemeente, kan de gemeente zelf bepalen. Alleen het Advies en Meldpunt voor huiselijk geweld en cliëntondersteuning zijn verplicht in de gemeenten.

De maatwerkvoorzieningen zijn individuele mogelijkheden die afgestemd zijn op de aanvrager. Het zijn hulpmiddelen die zorgen dat iemand zo lang mogelijk zelfredzaam blijft. Of iemand voor maatwerkvoorzieningen in aanmerking komt, bepaalt de gemeente. Het college van burgemeester en wethouders start dan een onderzoek naar de zorgbehoeften en of de algemene voorzieningen voldoende zijn. Is dat niet voldoende, dan is het noodzakelijk om een aanvraag in te dienen bij de gemeente. 

Met een persoonsgebonden budget kan iemand zelf zorg inkopen. Dit geeft meer mogelijkheden om de ondersteuning die je krijgt af te stemmen op je eigen voorkeuren. Er zijn wel een paar voorwaarden, waar je aan moet voldoen. 

Voor de voorzieningen kan een eigen bijdrage gevragad worden. Bij maatwerkvoorzieningen en een persoonsgebonden budget kan de eigen bijdrage afhankelijk worden gemaakt van het inkomen. 

Welke verplichtingen heb je?

De mensen die algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen krijgen, hebben een informatieplicht en een medewerkingsplicht. Het college van Burgemeester en Wethouders kan huisbezoeken afleggen of informatie opvragen. 

Wie voert de WMO uit?

De WMO valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, welzijn en sport (VWS). De gemeente voert de wet uit binnen algemene kaders van het Rijk. 

Wanneer krijg je bijstand via de participatiewet? - Chapter 10 (1)

De participatiewet is de vervanging van de Wet Werk en bijstand. Dat is het vangnet onder het stelsel van sociale zekerheid. Als er geen andere uitkering meer mogelijk is, dan kun je nog een beroep doen op de participatiewet. De bijstand is dus aanvullend. Het doel is dat mensen die een beroep doen op de participatiewet uiteindelijk weer zo veel mogelijk een zelfstandig bestaan krijgen. Verder heeft de participatiewet een individualiserend karakter: ze stemmen de bijstand af op de omstandigheden van degene die het aanvraagt. 

De Participatiewet geeft niet alleen bijstand, maar heeft ook een activeringsfunctie. Mensen moeten weer een plaats krijgen in het arbeidsproces. Daarom moeten mensen die bijstand krijgen algemeen geaccepteerde arbeid verplicht aanvaarden. Dat kan productieve arbeid zijn of een participatieplaats. 

Wie kan bijstand krijgen?

De participatiewet heeft een strikte territoriale werkingssfeer, alleen mensen die in Nederland wonen kunnen bijstand krijgen.  Illegale vreemdelingen zijn uitgesloten van de bijstand, ook in noodsituaties. In noodsituaties kan de rechter gemeenten verplichten om opvang te bieden en zorgverleners kunnen een beroep doen op een speciaal waarborgfonds. Onder bepaalde omstandigheden kan je alleen een aanspraak doen op bijzondere bijstand, zoals bij jongeren tot 27. Verder kan er geen beroep gedaan worden op de participatiewet als er toereikende passende voorliggende voorzieningen zijn, zoals de Wmo of de WIA. 

De participatiewet kent een hardheidsclausule, je kunt namelijk ook als uitzondering bijstand krijgen als je niet aan de eisen voldoet. Dat kan alleen als er zeer dringende redenen zijn, zoals een acute noodsituatie. 

De bijstand beschermt tegen behoeftigheid, mensen krijgen bijstand als ze niet in de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen voorzien, de kosten die nodig zijn voor een menswaardig bestaan. Dit zijn kosten als huisvesting, voeding en kleding. Betaling van een boete of voldoen van een alimentatieverplichting valt daar niet onder. 

Er zijn twee soorten bestaanskosten. De algemene noodzakelijke kosten van het bestaan zijn de kosten waar iedereen mee kan worden geconfronteerd en die vaak ook terugkomen, zoals huur. De algemene bijstand dekt deze kosten met het wettelijk minimumloon. De bijzondere bijstand wordt ingezet als de algemene bijstand onvoldoende is, dat is als iemand bepaalde medische kosten heeft of bijvoorbeeld gaat verhuizen. 

Wanneer krijg je algemene bijstand?

In de Participatiwet valt zowel de aanvrager of belanghebbende als zijn/haar gezin eronder. Er wordt dus ook naar de behoeftigheid van het gezin gekeken. Er zijn landelijke normen voor de bijstand, waarbij de bijstand afhangt van het huishoudtype en de leeftijd. Verder wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen, omdat verondersteld wordt dat bijvoorbeeld alleenstaanden meer nodig hebben dan gehuwden. Verder wordt er een kostendelersnorm gebruikt, mensen die samen in een woning wonen krijgen 50% van de grondslag voor gehuwden en als er een derde persoon bij komt, krijgen ze nog maar 30%. Of je een gezamenlijke huishouding voert, maakt voor een kostendelersnorm niet uit. Voor jongeren jonger dan 21 gelden lagere normen en voor pensioengerechtigden gelden hogere normen. 

Wanneer krijg je bijzondere bijstand? 

Voor de bijzondere bijstand bestaan geen normbedragen. Of je bijzondere bijstand krijgt, hangt af van of je de kosten kunt betalen met de algemene bijstand. Bijzondere bijstand kan ook uitbetaald worden als een collectieve aanvullende zorgverzekering of een tegemoetkoming van de verzekeringspremies. 

Welke toeslagen kun je daarnaast nog krijgen?

Je kunt een individuele inkomenstoeslag krijgen als je langdurig een laag inkomen hebt en geen uitzicht hebt op inkomensverbetering. Daarnaast is er een toeslag voor studerenden met een arbeidsbeperking. 

Wat is de voorwaarde qua inkomen?

Voor je bijstand krijgt, is het van belang om te weten wat het inkomen en het vermogen van iemand is. Als je voldoende vermogen hebt, krijg je geen bijstand. Het inkomen en vermogen worden de middelen genoemd. De gemeente kan de middelen fictief vaststellen als wettelijk minimumloon als iemand wel werkt, maar geen geld daarvoor krijgt. Dan krijg je dus ook minder uitkering. Financiële middelen die geen inkomen zijn, heten het vermogen. Er zijn wel veel vrijstellingen van het vermogen voor het vaststellen van de bijstand. Als je begint met het arbeidsproces, krijg je voor 25% van het inkomen, zes maanden lang vrijstelling. Verder krijg je vrijstelling van een deel van je vermogen, het bescheiden vermogen en krijg je vrijstelling als je een eigen huis hebt, om het 'opeten van het eigen huis' te voorkomen. 

Welke vorm van bijstand krijg je?

Bijstand wordt in beginsel om niet verleend, dus die hoef je niet terug te betalen als je later niet meer bijstandsbehoeftig bent. Soms kan de gemeente wel een lening verstrekken, die moet je wel terugbetalen. Een lening wordt soms verstrekt als je duurzame gebruiksgoederen wil kopen. Een alternatief is de borgtocht. Een krediethypotheek is als je een eigen huis koopt dat boven de waarde van de bijstand uitkomt, dan krijg je soms een extra geldlening. Als laatste kan je bijstand in natura krijgen, bijvoorbeeld een slaapplaats. De bijstand in natura beperkt de autonomie van de persoon, dus dit wordt zo min mogelijk gebruikt. 

Wat is er geregeld voor jongeren?

Jongeren van 18 tot 27 moeten aan strengere regels voldoen om van de participatiewet gebruik te kunnen maken. Er geldt een verplichte wachttijd van vier weken. De jongere moet zich via het UWV aanmelden en tijdens de wachttijd moet hij zelf school of werk zoeken. Pas na een maand kan de bijstand zelf worden aangevraagd. Een uitzondering is als je een werkloosheidsuitkering hebt die afloopt. De regels voor jongeren zijn strenger, omdat ze studiefinanciering kunnen krijgen. Als een jongere dat niet krijgt, moet hij nog wel onderwijs volgen om een bijstand te krijgen. 

Wat is er geregeld voor zelfstandigen?

Na de Tweede Wereldoorlog is er een regeling gekomen voor zelfstandigen dat het inkomen wordt aangevuld tot het bestaansminimum. Dit is in principe alleen tijdelijk, voor gevestigde zelfstandigen is dit standaard maximaal een jaar en is dan een soort renteloze lening. Afhankelijk van de winst na het jaar kan de lening omgezet worden in een bijstand. 

Welke verplichtingen heb je als je een bijstand krijgt? 

De Paricipatiewet kent een informatieplicht, waarbij je gegevens moet verstrekken die belangrijk zijn. Doe je dat niet, kun je een boete krijgen. Een verschil met andere socialezekerheidswetten is dat bij recidive de belastingvrije voet maximaal drie maanden buiten werking wordt gesteld. Ook heb je een medewerkingsverplichting, je moet desgevraagd medewerking verlenen aan de uitvoering van de wet, door bijvoorbeeld mee te werken aan fraudeonderzoek. Als laatste heb je een arbeidsverplichting. Iemand die bijstand ontvangt moet verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden of maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten. Je moet je ook flexibel en aantrekkelijk opstellen om de kans op arbeid zo veel mogelijk te vegroten. 

Als je je niet houdt aan de regels of je krijgt ten onrechte een uitkering, dan kan de gemeente het geld dat je hebt gekregen terugvorderen. Tegenwoordig is dit een verplichting van de gemeente. Verder kan er ook een bijstandsverhaal worden gevorderd. Dan wordt de bijstand verhaalt op iemand die zijn verplichting, zoals alimentatieverplichting naar degene die de bijstand ontvangt niet is nagekomen. 

Wie voert de Parcitipatiewet uit? 

De gemeente waar de behoeftige woont, is verantwoordelijk voor de participatiewet. Voor zwervende daklozen zijn bepaalde centrumgemeenten aangewezen om bijstand te verlenen. De kosten van de Parcitipatiewet liggen bij de gemeente. De gemeente krijgt rijksbijdragen om de kosten te vergoeden. 

Welke andere bestaansminimumregelingen kennen we?

Naast de Participatiewet kennen we ook nog de Toeslagenwet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeldelijk oarbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW). De regelingen van deze wetten zijn minder streng dan van de bijstand. Het doel is dat deze mensen niet meer afhankelijk worden van de bijstand. 

De toeslagenwet is voor mensen die onvoldoende uitkering krijgen met de werknemersverzekering. Als de WW uitkering bijvoorbeeld te laag uitkomt, doordat het dagloon vlak boven het minimumloon lag en je met de WW maar 70% daarvan krijgt, dan vult de toeslagenwet het gat met het minimumloon op. De totale uitkering kan alleen nooit meer worden dan dat degene die de uitkering ontvangt in eerste instantie verdiende. 

De IOAW is een voorziening voor oudere werklozen die geen recht meer hebben op de WW. Dit is wel vervangen door de Wet WIA, maar voor werknemers die voor 1965 geboren zijn kan de IOAW nog gelden. 

De IOW is er voor mensen van 60+ die tussen 2006 en 2011 werkloos geworden zijn en langer dan drie maanden recht hadden op een WW uitkering. 

Wat is er geregeld voor de re-integratie? - Chapter 11 (1)

Het sociale zekerheidsstelsel heeft re-integratie voorzieningen om te zorgen dat mensen die een uitkering ontvangen te ondersteunen en om te voorkomen dat ze langdurig op uitkeringen aangewezen raken. 

Welke re-integratieondersteuning biedt het UWV? 

Werknemers die op grond van de werknemersverzekering een uitkering krijgt, heeft ook recht op ondersteuning om in het arbeidsproces weer te starten. Het UWV bepaalt per persoon of ze recht hebben op deze ondersteuning. Of je die ondersteuning krijgt, hangt af van je competenties, je capaciteiten en welke vorm van ondersteuning adequaat is. 

In de re-integratievisie worden de beslissingen over de ondersteuning die je krijgt vastgelegd. In die visie moet omschreven zijnw elke stappen er gezet gaan worden. De re-integratievisie wordt samen met de werknemer door het UWV opgemaakt, maar het UWV heeft daarbij wel altijd het laatste woord. 

Het doel van de re-integratie is dat er een goede match komt tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Het UWV registreert alle mensen die werk zoeken en alle vacatures die beschikbaar komen. 

Welke instrumenten kunnen worden ingezet? 

Het UWV kan scholing inzetten als die noodzakelijk is voor het verkrijgen of behouden van werk. Als er noodzakelijke scholing ingezet is, wordt je vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Verder kan het UWV participatieplaatsen creëren. Dat is voor mensen met een uitkering die niet bemiddelbaar zijn. Met een participatieplaats krijg je maximaal twee jaar een uitkering terwijl je onbetaald werk verricht, zodat je werkervaring kan opdoen. Daarnaast kunnen mensen met een WIA of Wajong uitkering die een structurele functionele beperking hebben een arbeidsplaatsvoorziening krijgen. Dat is bijvoorbeeld het inzetten van een job coach of het verzorgen van aanpassingen aan een auto. 

De no-riskpolis is in het leven geroepen om werkgevers te stimuleren om mensen in dienst te nemen. Daarmee worden werkgevers bevrijd vand e plicht om bij ziekte het loon door te betalen. Het UWV betaalt dan vanaf de eerste dag van de ziekte het loon door voor mensen die in dienst genomen zijn en die eronder vallen. Deze no-risk polis geldt de eerste vijf jaar. Verder is er een mogelijkheid tot proefplaatsing. Mensen met een uitkering krijgen dan een mogelijkheid om maximaal zes maanden met ebhoud van de uitkering werk te gaan verrichten, zodat de werknemer kan laten zien wat hij waard is en het voor werkgevers makkelijker wordt om iemand in dienst te nemen. 

Als laatste is er een premiekortingsregeling. Werkgevers mogen dan tijdelijk een korting toepassen op de premies wanneer ze iemand in dienst nemen die een uitkering ontvangen op grond van de wet WIA of de Wajong. 

Welke verantwoordelijkheid heeft de gemeente in de re-integratie ondersteuning? 

De gemeente is verantwoordelijk voor mensen die vallen onder de participatiewet, zoals bijstandsontvangers, personen met een uitkering en mensen zonder uitkering (niet uitkeringsgerechtigden of nug-ers). Ook jonggehandicapten met arbeidsvermogen 

Aan de hand van de participatiewet zijn er twee hoofdvormen van ondersteuning. De eerste is gericht op het krijgen van arbeid die zelfstandig kan worden uitgevoerd, de tweede is een voorziening dat meer een voortraject is die moet helpen om uiteindelijk zelfstandig aan het werk te kunnen. Welke vorm ingezet moet worden, beoordeelt de gemeente per geval en dat kan per gemeente verschillen. 

Welke instumenten biedt de participatiewet voor reïntegratie? 

Ook gemeenten kunnen scholing, de no-risk polis en proefplaatsing inzetten. Verder heeft de gemeente de mogelijkheid om loonkostensubsidie te geven. Dit wordt gegeven aan werkgevers als zij iemand die onder de participatiewet valt een dienstbetrekking aanbieden. De gemeente compenseert dan de loonkosten tot het minimumloon, zodat de werkgever alleen betaalt wat de loonwaarde van de werknemer is. Verder kan de gemeente een participatie plaats regelen. Mensen kunnen op een participatieplaats maximaal twee jaar onbetaald werk doen zodner dat ze hun uitkering verliezen. Dit is zodat ze meer ervaring opdoen. 

Onder sociale activering valt bijvoorbeeld vrijwilligerswerk of een traject dat iemand voorbereid of laat wennen aan het arbeidsproces. Als laatste kan de gemeente iemand beschut werk geven. Dit kan alleen als er geen perspectief is op terugkeer naar betaald werk. De gemeente creëert dan zelf een werkplek, zodat mensen in aangepaste omstandigheden wel werk kunnen verrichten. 

Wat is de banenafspraak? 

In het Sociaal Akkoord in 2013 zijn werkgevers ermee akkoord gegaan om extra werkgelegenheid te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. Die extra banen zijn voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen en mensen die niet meer terecht kunnen in de Wsw. 

Wat is de quotumregeling?

De extra banen van de banenafspraak moeten stapsgewijs gerealiseerd worden, waarbij 2026 als eindpunt is vastgesteld. Jaarlijks wordt beoordeeld of het doel van dat jaar behaald is en is dat niet het geval, kan de quotumregeling ingaan. Individuele werkgevers moeten dan een bepaald percentage werknemers uit de doelgroep in dienst nemen, anders krijgen ze een quotumheffing van €5000 per niet bezette arbeidsplaats per jaar. 

Hoe werkt de handhaving? - Chapter 12 (1)

Fraude en misbruik van de uitkeringen zorgen dat het draagvlak van het sociale zekerheidsstelsel vermindert. Als er fraude wordt gepleegd, zijn er steeds minder mensen die mee willen betalen aan de uitkeringen. Fraude is het overtreden van de inlichtingenverplichtingen. Als je onjuiste informatie doorgeeft, kan de rechter daar een straf op leggen. Misbruik is wanneer diverse medewerkingsverplichtingen niet worden nagekomen. Hierbij kan een sanctie in de vorm van een maatregel opgelegd worden. Dat zijn dan geen straffen, maar herstelsancties, door bijvoorbeeld het korten op de uitkering. 

De handhaving gaat om zowel de straffen als de preventie, de terugvordering en de controle. 

Hoe werkt de terugvordering? 

De terugvordering bestaat uit drie handelingen. De herzieningshandeling, de terugvorderingshandeling en de invorderingshandeling. Allereerst moet er een besluit genomen worden dat het recht op uitkering opnieuw wordt vastgesteld, maar dan met een lager bedrag. Dan is het bekend wat de uitkering had moeten zijn en met het herzieningsbesluit weten we ook wat iemand verschuldigd is. De terugvorderingsbeslissing bepaalt welk bedrag de betrokkene moet terugbetalen aan de instanties. De invorderingshandeling gaat om de manier van terugbetalen, het kan gekort worden op de lopende uitkering of er kan een afbetalingsregeling gemaakt worden. 

Het UWV en de SVB zijn verplicht bij de wet om terugvordering in te zetten. 

Wat is er anders bij de terugvordering binnen de participatiewet?

Bij mensen die vallen onder de participatiewet geldt er alleen een terugvorderingsplicht voor de kosten van de bijstand die gemaakt zijn door de overtreding van de inlichtingenplicht. De rest wordt niet ingehouden, het idee is dat deze mensen al een slechte inkomenspositie hebben. 

Welke sancties kunnen er worden opgelegd?

Er kunnen drie soorten sancties opgelegd worden, namelijk de bestuurlijke boete, een bestuurlijke maatregel en een schriftelijke waarschuwing. De boete wordt alleen opgelegd bij een overtreding van de informatieverplichting. Dat is een zelfstandig bedrag dat wordt opgelegd, onafhankelijk van de vraag of iemand nog recht heeft op een uitkering. Een maatregel is de verlaging of weigering van de uitkering en dat wordt opgelegd in alle andere gevallen. 

Bij de boete, gebaseerd op de Fraudewet, wordt geen rekening gehouden met de intenties van de personen, dus of iemand het met opzet gedaan heeft. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat dit onvoldoende was en heeft een alternatief boetestelsel voorgeschreven dat daar wel rekening mee houdt. Het nadeel is dat er onderscheid gemaakt wordt tussen vier gradaties van schuld, maar dat dat in de praktijk niet makkelijk te onderscheiden is. Het is vaak een glijdende schaal. Voor een stelsel dat rekening houdt met de opzet van de persoon is als wetsvoorstel naar de tweede kamer gestuurd. 

De maatregel is dus het weigeren van een uitkering, dat kan tijdelijk of blijvend zijn. Hoe zwaar de maatregel is, hangt af van de ernst van de overtreding en het type medewerkingsverplichting dat is overtreden. Als laatste kan er een waarschuwing gegeven worden. Dat kan als iemand wel de informatieverplichting heeft overtreden, maar dat nog niet heeft geleid tot een uitkering waar iemand geen recht op had. 

Wanneer wordt je strafrechtelijk vervolgd? 

Fraude is een strafbaar feit. Als fraude opzettelijk wordt gepleegd, is er sprake van een misdrijf dat bestraft kan worden met een gevangenisstraf of een geldboete. Als het geen opzet is, dan spreken we van een overtreding, maar ook daar staat een gevangenisstraf of een geldboete op. 

Met de nieuwe Fraudewet is het vervolgingsbeleid van het OM aangescherpt. Het uitgangspunt is nu dat alle gevallen met een schadebedrag van boven de €50.000, strafrechtelijk moeten worden behandeld. Daaronder wordt je alleen vervolgd als er iets bijzonders is, als je het bijvoorbeeld al vaker gedaan hebt. 

Wanneer komt men op huisbezoek?

De overheid heeft ruime bevoegdheden om misbruik te bestrijden. De overheid kan de verdiensten van iemand verifieren, zonder dat hij het weet. Ook kan iemand op ieder tijdstip worden opgeroepen. Verder kan een uitvoeringsinstelling een aanbod doen om een huisbezoek te doen. De wet zegt dat het met toestemming moet gebeuren, maar als je toestemming weigert te geven, dan kan de uitkering al worden stopgezet. 

Wat gebeurt er met een uitkering als je in de gevangenis zit?

De Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden stelt dat ieder die een gevangenisstraf uitzit, is uitgesloten van elk recht op socialezekerheidsuitkeringen. Gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis valt daar niet onder. Als iemand zijn straf buiten de muren van een gevangenis mag uitzitten, met proefverlof, dan heb je wel recht op een uitkering. 

Wat is de invloed van de internationale gemeenschap? - Chapter 13 (1)

Nationale en internationale organisaties helpen ontwikkelingslanden om een sociale zekerheidsprogramma op te zetten of uit te bouwen. Ook kan er internationaal een regeling opgesteld worden, zodat de sociale zekerheid geen middel kan zijn voor de internationale concurrentiestrijd. Als laatste moeten migrerende werknemers beschermd worden. 

Er zijn een aantal type verdragen die een bron vormen voor de socialezekerheid binnen de EU. Er zijn grondrechten, normverdragen, het EU-recht en de bi-en multilaterale coördinatieverdragen. 

Wat zijn de internationale grondrechten die gaan over sociale zekerheid?

Het sociale zekerheidsrecht is een sociaal grondrecht. Het komt voor in de Universele verklaring van de rechten van de mens en in verdragen die later tot stand zijn gekomen. Wereldweid hebben we het Internationaal Verdrag inzake economische sociale en culturele rechten. In Europa hebben we de Europees Sociaal Handvest en een aantal bijzondere verdragen. 

Het grondrecht van sociale zekerheid is een instructienorm, het draagt de overheid op om een stelsel van sociale zekerheid te realiseren en in stand te houden. De Europese Code inzake sociale zekerheid heeft een aantal minimumnormen over sociale zekerheid. 

Wat zijn de normverdragen over sociale zekerheid?

Normverdragen bevatten minimumnormen met betrekking tot de reikwijdte van de sociale zekerheid. Er wordt met de normverdragen verplicht aan landen die onderdeel zijn van het verdrag dat ze onderdelen van de sociale zekerheid op het niveau brengen dat is vastgesteld in de verdragen. Deskundigencomités onderzoeken of de normen van de verdragen worden nageleefd. 

Wat is het werkingsverdrag van de EU?

Het Verdrag over de werking van de Europese Unie is relevant voor de sociale zekerheid vanwege het Europees burgerschap, het vrij verkeer van personen en de bepalingen over het sociaal beleid en het mededingingsrecht. 

Het vrije verkeer van personen bestaat vooral uit een verbod op discriminatie naar nationaliteit. Mensen die migreren mogen geen nadelige positie krijgen binnen de Unie wat betreft de sociale zekerheid. 

Het sociaal beleid gaat over het doel van de Unie om sociale bescherming van hoog niveau te hebben. Sociale zekerheid blijft wel een nationale bevoegdheid, alleen specifieke doelstellingen zijn in de hele EU geharmoniseerd. Een voorbeeld is de gelijkstelling van mannen en vrouwen. Daarvoor zijn een aantal richtlijnen opgesteld. 

Wat is het EU-coördinatierecht?

Er zijn twee beginselen van Verordening, de Verordening (EG) nr 883/2004 en de Verordening (EG) nr 987/2009. in die van 2009 worden administratieve modaliteiten voor de toepassing van die uit 2004 geregeld. 

De verordening uit 2004 heeft een ruime personele werkingssfeer en is op alle personen die vallen onder de socialezekerheidswetgeving vallen van toepassing. Ook mensen uit niet EU-staten die legaal binnen de EU verblijven vallen hieronder. Dit laatste is in een aparte Verordening geregeld. 

De Verordeningen zijn van toepassing op het hele sociale zekerheidsstelsel, behalve de sociale bijstand van de Participatiewet en behalve uitkeringen van oorlogsslachtoffers. 

Er zijn een aantal belangrijke beginselen waar de Verordening op gebaseerd is: 

  • Gelijke behandeling naar nationaliteit
  • Doorbreking van exportverboden
  • Gelijkstelling van feiten, gebeurtenissen en inkomen in een andere lidstaat
  • De wetgeving van slechts één lidstaat is van toepassing
  • Samenstelling van tijdvakken van verzekering, wonen en arbeid
  • De voorkoming van samenloop van prestaties

Wat zijn de bi-en multilaterale coördinatieverdragen?

Bilaterale verdragen worden gesloten om socialezekerheidsrechten van personen die migreren tussen twee landen te beschermen. Dat gebeurt op basis van wederkerigheid. De eerste generatie bilaterale coördinatieverdragen zijn die met europese landen. De allereerste was met het voormalig Duitse Rijk en had betrekking op arbeidsongevallen. Tegenwoordig worden deze verdragen allemaal overschaduwd door het EU-recht. 

In de jaren 60 en 70 zijn verdragen gesloten met landen rondom de Middellanse Zee, zodat migranten die in Nederland kwamen werken beschermd waren. Die verdragen hebben nog steeds een belangrijke functie. 

De derde generatie was voor Nederlandse emigranten die na de oorlog zijn geëmigreerd naar onder andere Australië, Canada en Nieuw-Zeeland. 

De vierde generatie was met nieuwe economieën zoals Korea en Japan, vooral zodat als mensen van daar in Nederland kwamen werken, dat ze geen dubbele premie hoefden te betalen. 

Er zijn ook exportverdragen, om de export van uitkeringen mogelijk te maken. 

De multilaterale coördinatieverdragen zijn bijvoorbeeld het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid, dat erover gaat dat niet-actieve migranten ook bijstand moeten kunnen krijgen. 

Sociaal zekerheidsrecht in kort bestek - Klosse & Vonk - BulletPoints (1)

Wat moet je weten voor je in het boek begint? - BulletPoints 1

  • Sociale zekerheid heeft als definitie een toestand waarbij voor allen de bezorgdheid voor gebrek wordt uitgesloten. President Roosevelt introduceerde in 1941 de Freedom from want, waar dit uit afgeleid is. Hij vond dat armoede niet natuurlijk was dat iedereen recht heeft op bestaanszekerheid. De overheid had daarvoor een verantwoordelijkheid. Wat de verantwoordelijkheid van de overheid precies is, loopt uiteen van uitkeringen geven tot het creëren van gelijke ontwikkelingskansen.

  • Sociale zekerheid heeft een aantal waarden. De belangrijkste kenwaarde is solidariteit. Sociale zekerheid is een gezamenlijk streven. De sterken moeten daarom een bijdrage leveren aan de bescherming van de zwakkeren.

  • Het socialezekerheidsrecht is het geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op het verschijnsel sociale zekerheid. Rechtsregels over de sociale zekerheid behoren tot het bestuursrecht, omdat het de activiteiten van de overheid voor de samenleving reguleert.

  • De waarborgfunctie van de sociale zekerheid is de inkomensbescherming. De activeringsfunctie is het bieden van steun bij re-integratie in het arbeidsproces. Je krijgt steun, de uitkering, als je je inspant voor de re-integratie.

  • Sociale grondrechten zijn anders dan klassieke grondrechten, omdat ze inspanning van de overheid verlangen. De grondwet stelt geen concrete normen voor de inrichting van het socialezekerheidstelsel en het is ook te vaag geformuleerd om de bepaling als rechter te toetsen. De overheid is vooral eindverantwoordelijk.

  • De kosten voor de sociale zekerheid komen op ongeveer 25% van het bruto binnenlands product. De AOW is de grootste kostenpost, maar ook de zorgkosten en de kosten voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering en bijstandsuitkering zijn relatief hoog. De kosten groeien en om dat deels te dekken gaat de pensioenleeftijd omhoog. Daarom wordt er eel ingezet op activering; hoe meer mensen werken, hoe meer mensen premie betalen.

Uit welke regelingen bestaat het socialezekerheidsstelsel? - BulletPoints 2

  • Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.
    De belangrijkste sociale voorziening is de bijstandsuitkering. De hoogte van de bijstandsuitkering hangt af van de financiële middelen die iemand heeft. Er wordt een middelentoets gedaan.

  • De sociale verzekeringen kunnen verdeeld worden in werknemersvoorzieningen en volksverzekeringen. Werknemersvoorzieningen zijn gericht op de bescherming van werknemers, zoals de Ziektewet of de Werkeloosheidswet. De volksverzekeringen zijn bedoeld voor mensen die in Nederland wonen of loonbelasting betalen, zoals de Algemene Ouderdomswet.

  • Bij het verzekeringsbeginsel gaat men ervan uit dat de premie hoger is als het risico hoger is. Dit is bij individuele verzekeringen normaal, maar binnen sociale verzekeringen is de premie normaal gerelateerd aan het inkomen. Dit is zo geregeld wegens de solidariteitsgedachte. Ook mensen die geen premie betalen kunnen wel aanspraak maken op de verzekering, want ze zijn van rechtswege verzekerd.

  • Sociale verzekeringen worden betaald uit premies die door verzekerden worden opgebracht. Sociale voorzieningen worden meestal met belastinggelden gefinancierd.
    Een uitzondering is de Algemene Kinderbijslagwet, die uit algemene middelen betaald wordt in plaats van uit premies.

  • De personele werkingssfeer is de vraag welke personen onder het bereik van een regeling vallen. Bij de sociale verzekeringen zijn dat de verzekerden en wie dat zijn, bepaalt de verzekering zelf.

  • Ingezetenen zijn verzekerd door de volksverzekeringen. Dat zijn personen die rechtmatig in Nederland wonen, die een reguliere verblijfsvergunning hebben. Dit wordt aangenomen als iemand is ingeschreven bij de Basisregistratie Personen. Als er aanwijzingen zijn dat iemand nog geen ingezetenen is, wordt gekeken naar de omstandigheden.

  • Bijstand van overheidswege is een recht voor iedere Nederlander die in Nederland woont en niet in zijn kosten kan voorzien. Rechtmatig in Nederland wonende buitenlanders zijn gelijkgesteld aan Nederlanders. Of iemand in Nederland woont, wordt in beginsel op dezelfde manier bepaald als bij de volksverzekeringen.

  • Bij de materiële werkingssfeer gaat het om de gebeurtenis die recht geeft op de prestatie.

  • Uitkeringen van werknemersverzekeringen zijn meestal loondervingsuitkeringen. De loondervingsuitkering is meestal 70-75% van het maandloon, waarbij gekken wordt naar het loon van een jaar voor de gebeurtenis. Het dagloon is aan een maximum gebonden, wat vastgesteld is op een loon dat vergelijkbaar is met €50.000 per jaar.

  • Volksverzekeringen zijn minimumbehoefteregelingen. De uitkering bestaat dan uit het sociaal minimum, een percentage van het minimumloon dat is vastgelegd in de wet. Alleenwonenden krijgen 70% van het minimumloon en samenwonenden krijgen 50% van het minimumloon. De minimumbehoefteregeling houdt geen rekening met de omvang van het gezin, daar is de kinderbijslag voor. Als je alleen woont, krijg je wel meer uitkering omdat de lasten relatief hoger zijn.

  • De Wet beperking export uitkeringen en woonlandbeginsel bepaalt dat er geen uitkeringen verstrekt kunnen worden aan mensen die in het buitenland wonen, met uitzondering van mensen die in lidstaten van de EU wonen, waarmee een handhavingsverdrag is gesloten.

  • Voor bijna alle verzekeringen geldt het woonlandbeginsel, wat inhoudt dat het niveau van de uitkering wordt aangepast aan de koopkracht van de euro in het land waar de uitkeringsgerechtigde woont.

Wat is er geregeld bij ziekte? - BulletPoints 3

  • De eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid door ziekte wordt de werkgever verplicht het loon door te betalen en krijg je een uitkering op grond van de Ziektewet. Deze methodes vullen elkaar aan. De oorzaak van de arbeidsongeschiktheid is niet relevant.

  • Alleen werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst kunnen doorbetaald krijgen tijdens ziekte. Is er geen arbeidsovereenkosmt, dan kan je mogelijk een beroep doen op de ziektewet.

  • De werknemer moet door ziekte verhinderd zijn de bedongen arbeid te verrichten. Hij moet medisch niet in staat zijn om het werk te verrichten of hij mag het niet verrichten omdat het schadelijk is voor de gezondheid. Meestal stelt de bedrijfsarts vast of hiervan sprake is en de bedrijfsarts heeft daarvoor volledig inzicht nodig in de redenen.

  • De werkgever hoeft niet meer dan 70% van het maximum dagloon te betalen per ziektedag. Tijdens het eerste ziektejaar moet het wettelijk minimumloon minstens betaald worden. Het tweede jaar kan de werkgever minder betalen dan het miminumloon en kan de werknemer een beroep doen op de toeslagenwet of een bijstandsuitkering. In de arbeidsovereenkomst kan maximaal twee wachtdagen overeengekomen worden, dan komt het loonverlies voor de rekening van de werknemer. Afwijkingen van deze regels zijn alleen toegestaan als ze in het voordeel van de werknemer werken.

  • De werkgever is niet verplicht loon door te betalen als de werknemer de ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt of als de werknemer de werkgever opzettelijk valse informatie heeft gegeven over een gebrek dat de ziekte veroorzaakt. Als de werknemer de genezing belemmert of als hij zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt, vervalt ook het recht op loondoorbetaling.

  • De werkgever moet op tijd maatregelen nemen om de werknemer weer aan het werk te krijgen. Werk is dan het eigen of passend werk. Passend werk wordt eerst gezocht binnen het eigen bedrijf (eerste spoor), anders bij een andere werkgever (tweede spoor).

  • Als je arbeidsongeschikt bent, kun je aanspraak maken op de ziektewet. Je bent arbeidsongeschikt als je de arbeid die je verrichte op het moment van arbeidsongeschiktheid niet meer kunt verrichten. Daarnaast moet de arbeidsongeschiktheid het gevolg zijn van ziekte. De verzekeringsgeneeskundige van het UWV beoordeelt dit.

  • Ziekengeld wordt in principe niet uitbetaald aan zieke werknemers als ze loon doorbetaald krijgen, behalve bij vrouwelijke werknemers die arbeidsongeschikt zijn door zwangerschap of bevalling, bij werknemers die vallen onder de no-riskpolis of bij orgaandonoren. Deze uitzonderingen hebben recht op ziekengeld en doorbetaling van het loon. Het ziekengeld wordt dan in mindering gebracht op het loon.

  • Het UWV voert de ziektewet uit en de premiebijdragen financieren de ziektewet. Kleine werkgevers betalen een sectorpremie, middelgrote bedrijven betalen een premie die deels sectoraal en deels individueel wordt bepaald en grote werkgevers krijgen een individuele premie toegekend. De hoogte hangt af van het aantal werknemers zonder werkgever die twee jaar eerder via de werkgever in de ziektewet zijn terecht gekomen.

Wat gebeurt er bij arbeidsongeschiktheid? - BulletPoints 4

  • Na een arbeidsongeschiktheidsperiode van 104 weken kun je een beroep doen op de Wet WIA. Die omvat de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) en de regeling Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).

  • De Wet WIA is een verzekering voor werknemers of mensen die zich vrijwillig verzekeren. De Wet Wajong is een sociale voorziening voor jonggehandicapten. Dan moeten ze wel in Nederland wonen en al minstens zes maanden gewoond of gestudeerd hebben.

  • De arbeidsongeschiktheid moet een minimumomvang hebben van 25% om een Wajong te krijgen. Om in aanmerking te komen voor de wet WIA moet de arbeidsongeschiktheid minimaal 35% zijn. Verder moet de arbeidsongeschiktheid minimaal 104 weken onafgebroken geduurd hebben voor de WIA. Voor de Wajong geldt een wachttijd van 52 weken. De wachttijd kan op verzoek verlengd worden of verkort worden. Verkorten kan alleen als snel duidelij kis dat iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij het verkorten van de wachttijd krijgt de werknemer een IVA-uitkering die de werkgever in mindering kan brengen op het loon.

  • Een verzekeringsarts van het UWV beoordeelt in eerste instantie of je arbeidsongeschikt bent in de zin van de Wet WIA of de Wajong. De uitkomst van het onderzoek van de arts wordt vastgelegd in de functionele mogelijkheden lijst. Als blijkt dat iemand nog wel een inkomen kan verdienen, gaat die functionele mogelijkhedenlijst naar een arbeidsdeskundige van het UWV. Die kijkt wat iemand nog kan en wat iemand daar nog mee kan verdienen. Hiervoor hebben ze een computersysteem dat functies selecteert.

  • Een IVA-uitkering krijg je als je volledig en duurzaam arbeidsongeschikt bent. Er moet dan een arbeidsongeschiktheidspercentage zijn van minimaal 80%. Arbeidsongeschiktheid is duurzaam als er sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie zonder uitzicht op herstel of als er nog behandelmogelijkheden zijn, maar die pas op lange termijn een kleine kans op herstel geven. Of er sprake is van een duurzame arbeidsongeschiktheid, wordt door de verzekeringsartsen beoordeeld aan de hand van een protocol en het Beoordelingskader Duurzaamheid arbeidsbeperkingen, een stappenplan van het UWV. De IVA-uitkering is 75% van het maandloon tot dat iemand met pensioen gaat. De arbeidsongeschiktheid wordt bij deze uitkering alleen opnieuw beoordeeld als daar aanleiding toe is, als iemand bijvoorbeeld inkomen verwerft. Als je inkomen hebt naast de uitkering, mag je daarvan maar 30% behouden.

  • De WGA-uitkering is voor mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, met een minimumpercentage van 35%. Ook mensen die volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn, krijgen een WGA-uitkering. De WGA-uitkering is meestal eerst loongerelateerd. Dan moet er wel voldaan worden aan de referte-eis; iemand moet in de 36 weken voorafgaand aan de wachttijd minstens 26 weken als werknemer gewerkt hebben. De uitkering is dan de eerste twee maanden 75% van het maandloon en daarna 70% van het maandloon. Als je naast de uitkering gaat werken, worden die inkomsten van het maandloon afgetrokken, dan wordt de uitkering dus lager, maar je gaat er in totaal wel meer mee verdienen.

  • De loonaanvullingsuitkering is er voor mensen die na de loongerelateerde uitkering voldoen aan de inkomenseis. Ze moeten dan minimaal 50% van de restverdiencapaciteit verdienen. Ze krijgen dan 70% van het verschil tussen het WIA-maandloon en het restloon. De loonaanvullingsuitkering kan doorlopen tot aan het pensioen, zolang men aan de inkomenseis blijft voldoen.

  • De vervolguitkering wordt gegeven aan verzekerden die niet aan de inkomenseis kunnen voldoen. De hoogte is een bepaald percentage van het wettelijk minimumloon, afhankelijk van het vastgestelde percentage arbeidsongeschiktheid. De vervolguitkering en loonaanvullingsuitkering kunnen elkaar voortdurend afwisselen.

  • De Wet Wajong kent twee varianten van de uitkering, een voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en een voor jonggehandicapten die nog arbeidsmogelijkheden hebben. Jonggehandicapten zijn volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als ze geen mogelijkheden hebben om zich op korte termijn verder te ontwikkelen. De Wajong bedraagt dan 75% van het wettelijk minimumloon. Jonggehandicapten die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, vallen onder de Participatiewet, tenzij ze voor 1 januari 2015 al een uitkering kregen.

Wat gebeurt er bij werkeloosheid? - BulletPoints 5

  • De Werkeloosheidswet biedt werknemers inkomensbescherming bij werkloosheid. Soms kun je aansluitend ook een beroep doen op de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) of de Participatiewet.

  • De transitievergoeding moet een werkgever bij ontslag aan de werknemer betalen. Het is een vaste vergoeding die de werkgever verschuldigd is als hij een arbeidsovereenkomst beëindigt die minimaal 2 jaar heeft geduurd. Of het een vast ocntract of een tijdelijk contract is, maakt daarbij niet uit.

  • De transitievergoeding is afhankelijk van de duur van het dienstverband. De eerste 10 jaar is de transitievergoeding een derde van het maandsalaris per dienstjaar. Daarna wordt het een half maandsalaris per dienstjaar, met een maximum van €76.000.

  • De belanghebbende moet verzekerd zijn. Iedere werknemer is verzekerd, tenzij hij werkzaamheden verricht die niet verzekeringsplichtig zijn, zoals iemand die zelfstandig werkt.

  • De belanghebbende moet werkloos zijn. Hij moet een minimum aantal arbeidsuren verloren hebben en hij moet beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden. Iemand moet minimaal 5 uur arbeid hebben verloren. Het gaat daarbij alleen om arbeid in dienstbetrekking. Er moet niet alleen sprake zijn van een verlies van arbeidsuren, maar ook van loonverlies. Dat iemand beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt betekent dat hij arbeid moet willen aanvaarden. Het aantal uur waarvoor hij beschikbaar is of welk werk iemand wil doen is niet van belang.

  • De belanghebbende moet voldoen aan de referte-eis, ofwel de weken-eis. De werkloze werknemer moet in een periode van 36 weken direct voorafgaand aan de werkloosheid 26 weken als werknemer arbeid verricht hebben. Het aantal uur is daarbij niet van belang. Weken waarin iemand ziek was, worden buiten beschouwing gelaten.

  • Er mogen geen uitsluitingsgronden van toepassing zijn. Voorbeelden zijn dat iemand een uitkering krijgt op basis van de ziektewet of als iemand buiten Nederland woont.

  • Het reële arbeidsverleden is het aantal kalenderjaren dat iemand minimaal 52 dagen gewerkt heeft sinds 1998. Het fictieve arbeisdverleden is het aantal kalenderjaren vanaf het jaar dat je 18 wordt, na 1998. Of je dan ook gewerkt hebt in die jaren is niet van belang.

Wat is er geregeld bij ouderdom? - BulletPoints 6

  • De Algemene Ouderdomswet biedt een basispensioen. De pensioengerechtigde leeftijd wordt momenteel geleidelijk verhoogd tot 67. Stoppen met werken is geen voorwaardeo m een AOW te krijgen en de arbeidsparticipatie van 60 plussers is stijgende. Iedere ingezetene is van rechtswege verzekerd en bouwt elk levensjaar pensioen op. Elk verzekerd jaar levert 2% pensioen op. De hoogte van het AOW komt overeen met het sociaal minimum.

  • Men is verzekerd als hij ingezetene is, dus als hij in Nederland zijn woonplaats heeft. Ook is men verzekerd als hij in het buitenland woont en in Nederland werkt. Als je minder dan een jaar verzekerd bent geweest, kun je geen pensioen opgebouwd hebben, omdat het een onnodige belasting op de uitvoering is.

  • De AOW kent het ouderdomspensioen en de toeslag. De hoogte van het ouderdomspensioen hangt ervan af of je gehuwd bent. Als je alleenstaand bent, ontvang je 70% van het minimumloon. Als je gehuwd bent, ontvang je een ouderdomspensioen van 50% van het minimumloon. Dan krijg je met je partner samen dus 100%. Als je getrouwd bent en je partner is jonger dan de pensioenleeftijd, krijg je een toeslag van 50% van het minimumloon, dus krijg je totaal het minimumloon. Sinds 2015 kan je op die toeslag geen beroep meer doen.

  • Onder de term gehuwd vallen niet alleen degenen die civielrechtelijk getrouwd zijn, maar ook geregistreerde partners vallen hieronder. Wonen gehuwden duurzaam gescheiden, dan worden ze voor de AOW niet als gehuwd gezien, bijvoorbeeld als een partner opgenomen is in een verpleeghuis.

  • Verder vallen twee meerderjarigen die samen een huishouden voeren onder gehuwden. Van een gezamenlijke huishouding is sprake als twee personen dezelfde woning als hoofdverblijf hebben en als ze voor elkaar zorgen, door bijvoorbeeld een financiële bijdrage aan de kosten van het huis leveren.

  • De uitkeringsgerechtigde moeten aan de Sociale Verzekeringsbank op haar verzoek of uit eigen beweging feiten mededelen die kunnen zorgen voor de intrekking of vermindering van het pensioen. Als je dat uit eigen beweging doet, moet dat binnen vier weken nadat de feiten zich hebben voorgedaan. Schending van de informatieplicht zorgt voor een boete en als het vaker voorkomt dan wordt de boete hoger. Bij recidive wordt de bestuurlijke boete geïnd door deze te verrekenen met de uitkering en dan wordt de beslagvrije voet voor maximaal vijf jaar buiten werking gesteld.

  • De financiering van de AOW wordt gebaseerd op het omslagstelsel, de kosten van het pensioen worden gedekt door de inkomsten van de premies in dat betreffende jaar. De premie die je moet betalen wordt berekend aand e hand van het inkomen. Als je een periode geen inkomen hebt, dan heeft dat geen gevolgen voor de uitkering. Verder kent de AOW ook een bijdrage uit algemene middelen. De AOW mag maximaal 18,25% van het inkomen bedragen, de overheid moet de rest uit algemene middelen aanvullen.

Wat is er geregeld bij overlijden? - BulletPoints 7

  • Het overlijden wordt beschermd door de Anw, de Algemene Nabestaandenwet. Het is een risicoverzekering, het recht op uitkering ontstaat als de verzekerde op het moment van overlijden verzekerd was. De hoogte van de uitkering hangt niet af van hoe lang je verzekerd bent.

  • De Anw is een volksverzekering. Iedereen die in Nederland woont is in beginsel verzekerd. Als je in het buitenland woont en in Nederland werkt, ben je ook verzekerd.

  • Nagelaten betrekkingen van de overledene hebben recht op de uitkering, dat zijn de nabestaanden. De begunstigde, de nabestaande heeft dus afgeleid recht. Er is geen minimale periode dat je verzekerd bent geweest en ook geen maximale leeftijd.

  • Een nabestaande heeft recht op een uitkering als hij een ongehuwd kind heeft dat nog geen 18 is, als hij ten minste 45% arbeidsongeschikt is of als hij geboren is vóór 1 januari 1950. Van deze mensen kan niet worden verwacht dat zij zelf in hun bestaan gaan voorzien. De regeling dat men geboren voor januari 1950 een uitkering krijgen is een overgangsregeling, omdat er toentertijd gedacht werd dat 45-plussers niet zelfstandig arbeidsinkomen konden verwerven.

  • Als er niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld als het kind 18 jaar wordt of uit huis gaat, dan wordt de nabestaandenuitkering beëindigd. Ook eindigt de uitkering bij het bereiken van de pensioenleeftijd of als de nabestaanden in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijk huishouden creëert. De nieuwe huwelijkspartner wordt dan als inkomensbron gezien. Als het gezamenlijk huishouden binnen zes maanden wordt beëindigd, dan herleeft het recht op de nabestaandenuitkering. Een uitzondering is wanneer nabestaanden een hulpbehoevende in huis nemen, dus iemand die door ziekte of een stoornis geen huishouden kan voeren. Dan heeft dat geen invloed op de uitkering.

  • Een wees heeft recht op een wezenuitkering als hij volle wees is. Als hij 16 jaar of jonger is en hij geen ouders meer heeft na het overlijden. Voorwaarde is dat de wees onderwijs volgt en aand e verplichtingen van de Leerplicht voldoet tot hij 21 jaar is. De hoogte van de wezenuitkering hangt af van de leeftijd en kent geen inkomenstoets.

  • De Anw wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank. De SVB betaalt de uitkeringen maandelijks uit. Uitkering kan niet naar andere landen geëxporteerd worden, behalve bij landen waar Nederland exportverplichtingen mee is aangegaan, zoals binnen de EU. De wet woonlandbeginsel is wel van toepassing.

Wat is er geregeld wanneer je kinderen krijgt? - BulletPoints 8

  • Kinderbijslag is een bijdrage van de gemeenschap aan de kostenpost die kinderen met zich mee brengen. Dat dekt ruwweg 30% van de kosten van kinderen. Ouders hebben wel een financieel verantwoordelijkheid en een onderhoudsplicht totdat kinderen 21 jaar zijn.

  • Je hebt recht op kinderbijslag als je kinderen tot 16 jaar hebt die tot je huishouden behoren of als je kinderen hebt tot 18 jaar die je in belangrijke mate onderhoudt. Tot 16 wordt er dus aangenomen dat je je kinderen moet onderhouden.

  • Vanaf 16 geldt een expliciete onderhoudseis. Dat houdt in dat je het kind in belangrijke mate moet onderhouden. Of dat het geval is hangt af van het inkomen van het kind en van de onderhoudsbijdragen van ouders. Kinderen mogen daarvoor tot €1266 bijverdienen zonder dat dat invloed heeft op de kinderbijslag. In de zomer mogen ze nog €1300 extra verdienen.

  • Sinds 1 juli 2016 krijgen kinderen ongeacht hun leeftijd tot hun 18e 70% van het basiskinderbijslagbedrag. Als een kind door ziekte of gebreken in een inrichting verblijven, kan de kinderbijslag verdubbelen. Als een kind tot twee huishoudens behoort, dus als er sprake is van co-ouderschap, wordt de kinderbijslag over beide ouders verdeeld.

  • Het recht op kinderbijslag wordt per kwartaal vastgesteld. De eerste dag van het kwartaal geldt als peildatum om te kijken of je aan de voorwaarden voldoet. De onderhoudsvoorwaarde wordt wel over het hele kwartaal bekeken, de rest wordt alleen op de eerste dag van het kwartaal beoordeeld.

  • kindgebonden budget is de inkomensafhankelijke aanvulling op de kinderbijslag. Die is voor he teerste kind hoger dan voor het tweede kind. Vanaf 12 jaar krijgen kinderen extra budget voor de schoolkosten en vanaf 16 krijgen ze nog een verhoging van het budget.

  • De Sociale Verzekeringsbank voert de wet uit. De belastingdienst keert de toeslag en het kindgebonden budget uit. Kinderbijslag hoef je alleen bij de geboorte aan te vragen of als je in Nederland komt wonen.

Hoe werkt de gezondheidszorg? - BulletPoints 9

  • De Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg (Wlz) verlenen de gezondheidszorg. Daarnaast voorziet de Wet Maatschappelijk ondersteuning (WMO) in zorgvoorzieningen.

  • De Zorgverzekeringswet dekt alle kosten die te maken hebben met de dagelijkse geneeskundige zorg, zoals de huisarts of medicatie en ziekenhuisopnames. De WMO richt zich op alle niet-medische zorg aan huis, zoals sociale wijkteams. Pas als mensen zich niet meer zelfstandig kunnen redden, zelfs als er door de omgeving steun is ingezet, kan de WMO worden ingezet. De Wlz is de opvolger van de Algemen Wet Bijzondere Ziektekosten en die richt zich op mensen die 24 uur per dag zorg en toezicht nodig hebben, dus mensen die intramurale zorg nodig hebben.

  • De WMO wordt uit de algemene middelen gefinancierd. De gemeente beoordeelt of er een WMO toegekend moet worden.

  • Om in aanmerking te komen voor de Zvw en Wlz moet je in Nederland wonen of in Nederland werken en loonbelasting betalen. Vreemdelingen zijn verzekerd als ze hier rechtmatig verblijven. Voor de Wlz ben je automatisch verzekerd, voor de Zvw moet je zelf een zorgverzekering afsluiten. Je bent wel verplicht om dat te doen, heb je geen zorgverzekering, dan kan je een boete krijgen en uiteindelijk, na twee boetes, kan je ambshalve verzekerd worden. Daarvoor geldt een hogere premie.

  • De zorgverzekeraar kan kiezen of de zorg in beginsel in natura verleend wordt of dat de gemaakte zorgkosten achteraf worden vergoed. De Wlz leveren alleen zorg in natura of in de vorm van persoonsgebonden budget (PGB). Bij een naturaverzekering wordt zorg geleverd door zorgaanbieders waar de verzekering een contract mee heeft. De zorgaanbieders leveren dan zorg op basis van een overeenkomst en worden dan betaald door de zorgverzekeraar of de Wlz-uitvoerder. Als je zorg inschakelt van een niet gecontracteerde zorgaanbieder binnen de Zvw, moet je zelf de kosten van de behandeling betalen. De gemaakte kosten worden dan veelal wel achteraf (gedeeltelijk) vergoed. Binnen de Wlz geldt dat je alleen met toestemming van de verzekeraar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder mag inschakelen. Toestemming mag dan alleen geweigerd worden als er bij een gecontracteerde zorgaanbieder vergelijkbare behandeling gegeven kan worden. Bij een resitutieverzekering betaal je de zorg zelf en declareer je de kosten achtearf bij de zorgaanbieder. Het persoonsgebonden budget geldt alleen voor de Wlz en voor mensen met een zorgverzekering die een resitutiepolis hebben.

  • De Wet Maatschappelijke zorg geeft het gemeentebestuur de opdracht om inwoners ondersteuning te bieden. Gemeenten kunnen daar voor algemene maatregelen geven, die omschreven zijn in de wet, ze kunnen algemene voorzieningen regelen of maatwerkvoorzieningen. De algemene voorzieningen zijn algemeen verkrijgbaar en moeten betaalbaar zijn voor iedereen. Er hoeft voor die voorzieningen niet vooraf onderzoek gedaan te worden. Voorbeelden zijn beschermd wonen en busjes voor mensen met mobiliteitsproblemen. Welke voorzieningen er aangeboden worden in een gemeente, kan de gemeente zelf bepalen. Alleen het Advies en Meldpunt voor huiselijk geweld en cliëntondersteuning zijn verplicht in de gemeenten.

  • Met een persoonsgebonden budget kan iemand zelf zorg inkopen. Dit geeft meer mogelijkheden om de ondersteuning die je krijgt af te stemmen op je eigen voorkeuren. Er zijn wel een paar voorwaarden, waar je aan moet voldoen.

Wanneer krijg je bijstand via de participatiewet? - BulletPoints 10

  • De participatiewet is de vervanging van de Wet Werk en bijstand. Dat is het vangnet onder het stelsel van sociale zekerheid. Als er geen andere uitkering meer mogelijk is, dan kun je nog een beroep doen op de participatiewet. De bijstand is dus aanvullend. Het doel is dat mensen die een beroep doen op de participatiewet uiteindelijk weer zo veel mogelijk een zelfstandig bestaan krijgen. Verder heeft de participatiewet een individualiserend karakter: ze stemmen de bijstand af op de omstandigheden van degene die het aanvraagt.

  • De Participatiewet geeft niet alleen bijstand, maar heeft ook een activeringsfunctie. Mensen moeten weer een plaats krijgen in het arbeidsproces. Daarom moeten mensen die bijstand krijgen algemeen geaccepteerde arbeid verplicht aanvaarden. Dat kan productieve arbeid zijn of een participatieplaats.

  • De participatiewet heeft een strikte territoriale werkingssfeer, alleen mensen die in Nederland wonen kunnen bijstand krijgen. Illegale vreemdelingen zijn uitgesloten van de bijstand, ook in noodsituaties. In noodsituaties kan de rechter gemeenten verplichten om opvang te bieden en zorgverleners kunnen een beroep doen op een speciaal waarborgfonds. Onder bepaalde omstandigheden kan je alleen een aanspraak doen op bijzondere bijstand, zoals bij jongeren tot 27. Verder kan er geen beroep gedaan worden op de participatiewet als er toereikende passende voorliggende voorzieningen zijn, zoals de Wmo of de WIA.

  • De bijstand beschermt tegen behoeftigheid, mensen krijgen bijstand als ze niet in de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen voorzien, de kosten die nodig zijn voor een menswaardig bestaan. Dit zijn kosten als huisvesting, voeding en kleding. Betaling van een boete of voldoen van een alimentatieverplichting valt daar niet onder.

  • In de Participatiwet valt zowel de aanvrager of belanghebbende als zijn/haar gezin eronder. Er wordt dus ook naar de behoeftigheid van het gezin gekeken. Er zijn landelijke normen voor de bijstand, waarbij de bijstand afhangt van het huishoudtype en de leeftijd. Verder wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen, omdat verondersteld wordt dat bijvoorbeeld alleenstaanden meer nodig hebben dan gehuwden. Verder wordt er een kostendelersnorm gebruikt, mensen die samen in een woning wonen krijgen 50% van de grondslag voor gehuwden en als er een derde persoon bij komt, krijgen ze nog maar 30%. Of je een gezamenlijke huishouding voert, maakt voor een kostendelersnorm niet uit. Voor jongeren jonger dan 21 gelden lagere normen en voor pensioengerechtigden gelden hogere normen.

  • Voor de bijzondere bijstand bestaan geen normbedragen. Of je bijzondere bijstand krijgt, hangt af van of je de kosten kunt betalen met de algemene bijstand. Bijzondere bijstand kan ook uitbetaald worden als een collectieve aanvullende zorgverzekering of een tegemoetkoming van de verzekeringspremies.

  • Naast de Participatiewet kennen we ook nog de Toeslagenwet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeldelijk oarbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW). De regelingen van deze wetten zijn minder streng dan van de bijstand. Het doel is dat deze mensen niet meer afhankelijk worden van de bijstand.

Wat is er geregeld voor de re-integratie? - BulletPoints 11

  • Het sociale zekerheidsstelsel heeft re-integratie voorzieningen om te zorgen dat mensen die een uitkering ontvangen te ondersteunen en om te voorkomen dat ze langdurig op uitkeringen aangewezen raken.

  • Werknemers die op grond van de werknemersverzekering een uitkering krijgt, heeft ook recht op ondersteuning om in het arbeidsproces weer te starten. Het UWV bepaalt per persoon of ze recht hebben op deze ondersteuning. Of je die ondersteuning krijgt, hangt af van je competenties, je capaciteiten en welke vorm van ondersteuning adequaat is.

  • Het UWV kan scholing inzetten als die noodzakelijk is voor het verkrijgen of behouden van werk. Als er noodzakelijke scholing ingezet is, wordt je vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Verder kan het UWV participatieplaatsen creëren. Dat is voor mensen met een uitkering die niet bemiddelbaar zijn. Met een participatieplaats krijg je maximaal twee jaar een uitkering terwijl je onbetaald werk verricht, zodat je werkervaring kan opdoen. Daarnaast kunnen mensen met een WIA of Wajong uitkering die een structurele functionele beperking hebben een arbeidsplaatsvoorziening krijgen. Dat is bijvoorbeeld het inzetten van een job coach of het verzorgen van aanpassingen aan een auto.

  • De no-riskpolis is in het leven geroepen om werkgevers te stimuleren om mensen in dienst te nemen. Daarmee worden werkgevers bevrijd vand e plicht om bij ziekte het loon door te betalen. Het UWV betaalt dan vanaf de eerste dag van de ziekte het loon door voor mensen die in dienst genomen zijn en die eronder vallen. Deze no-risk polis geldt de eerste vijf jaar. Verder is er een mogelijkheid tot proefplaatsing. Mensen met een uitkering krijgen dan een mogelijkheid om maximaal zes maanden met ebhoud van de uitkering werk te gaan verrichten, zodat de werknemer kan laten zien wat hij waard is en het voor werkgevers makkelijker wordt om iemand in dienst te nemen.

  • Als laatste is er een premiekortingsregeling. Werkgevers mogen dan tijdelijk een korting toepassen op de premies wanneer ze iemand in dienst nemen die een uitkering ontvangen op grond van de wet WIA of de Wajong.

  • De gemeente is verantwoordelijk voor mensen die vallen onder de participatiewet, zoals bijstandsontvangers, personen met een uitkering en mensen zonder uitkering (niet uitkeringsgerechtigden of nug-ers). Ook jonggehandicapten met arbeidsvermogen

  • De extra banen van de banenafspraak moeten stapsgewijs gerealiseerd worden, waarbij 2026 als eindpunt is vastgesteld. Jaarlijks wordt beoordeeld of het doel van dat jaar behaald is en is dat niet het geval, kan de quotumregeling ingaan. Individuele werkgevers moeten dan een bepaald percentage werknemers uit de doelgroep in dienst nemen, anders krijgen ze een quotumheffing van €5000 per niet bezette arbeidsplaats per jaar.

Hoe werkt de handhaving? - BulletPoints 12

  • Fraude en misbruik van de uitkeringen zorgen dat het draagvlak van het sociale zekerheidsstelsel vermindert. Als er fraude wordt gepleegd, zijn er steeds minder mensen die mee willen betalen aan de uitkeringen. Fraude is het overtreden van de inlichtingenverplichtingen. Als je onjuiste informatie doorgeeft, kan de rechter daar een straf op leggen. Misbruik is wanneer diverse medewerkingsverplichtingen niet worden nagekomen. Hierbij kan een sanctie in de vorm van een maatregel opgelegd worden. Dat zijn dan geen straffen, maar herstelsancties, door bijvoorbeeld het korten op de uitkering.

  • De terugvordering bestaat uit drie handelingen. De herzieningshandeling, de terugvorderingshandeling en de invorderingshandeling. Allereerst moet er een besluit genomen worden dat het recht op uitkering opnieuw wordt vastgesteld, maar dan met een lager bedrag. Dan is het bekend wat de uitkering had moeten zijn en met het herzieningsbesluit weten we ook wat iemand verschuldigd is. De terugvorderingsbeslissing bepaalt welk bedrag de betrokkene moet terugbetalen aan de instanties. De invorderingshandeling gaat om de manier van terugbetalen, het kan gekort worden op de lopende uitkering of er kan een afbetalingsregeling gemaakt worden.

  • Er kunnen drie soorten sancties opgelegd worden, namelijk de bestuurlijke boete, een bestuurlijke maatregel en een schriftelijke waarschuwing. De boete wordt alleen opgelegd bij een overtreding van de informatieverplichting. Dat is een zelfstandig bedrag dat wordt opgelegd, onafhankelijk van de vraag of iemand nog recht heeft op een uitkering. Een maatregel is de verlaging of weigering van de uitkering en dat wordt opgelegd in alle andere gevallen.

  • Fraude is een strafbaar feit. Als fraude opzettelijk wordt gepleegd, is er sprake van een misdrijf dat bestraft kan worden met een gevangenisstraf of een geldboete. Als het geen opzet is, dan spreken we van een overtreding, maar ook daar staat een gevangenisstraf of een geldboete op.

  • De Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden stelt dat ieder die een gevangenisstraf uitzit, is uitgesloten van elk recht op socialezekerheidsuitkeringen. Gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis valt daar niet onder. Als iemand zijn straf buiten de muren van een gevangenis mag uitzitten, met proefverlof, dan heb je wel recht op een uitkering.

Wat is de invloed van de internationale gemeenschap? - BulletPoints 13

  • Nationale en internationale organisaties helpen ontwikkelingslanden om een sociale zekerheidsprogramma op te zetten of uit te bouwen. Ook kan er internationaal een regeling opgesteld worden, zodat de sociale zekerheid geen middel kan zijn voor de internationale concurrentiestrijd. Als laatste moeten migrerende werknemers beschermd worden.

  • Het sociale zekerheidsrecht is een sociaal grondrecht. Het komt voor in de Universele verklaring van de rechten van de mens en in verdragen die later tot stand zijn gekomen. Wereldweid hebben we het Internationaal Verdrag inzake economische sociale en culturele rechten. In Europa hebben we de Europees Sociaal Handvest en een aantal bijzondere verdragen.

  • Normverdragen bevatten minimumnormen met betrekking tot de reikwijdte van de sociale zekerheid. Er wordt met de normverdragen verplicht aan landen die onderdeel zijn van het verdrag dat ze onderdelen van de sociale zekerheid op het niveau brengen dat is vastgesteld in de verdragen. Deskundigencomités onderzoeken of de normen van de verdragen worden nageleefd.

  • Het Verdrag over de werking van de Europese Unie is relevant voor de sociale zekerheid vanwege het Europees burgerschap, het vrij verkeer van personen en de bepalingen over het sociaal beleid en het mededingingsrecht.

  • Bilaterale verdragen worden gesloten om socialezekerheidsrechten van personen die migreren tussen twee landen te beschermen. Dat gebeurt op basis van wederkerigheid. De eerste generatie bilaterale coördinatieverdragen zijn die met europese landen. De allereerste was met het voormalig Duitse Rijk en had betrekking op arbeidsongevallen. Tegenwoordig worden deze verdragen allemaal overschaduwd door het EU-recht.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

WorldSupporter Resources
Samenvatting van Hoofdstukken Algemene Rechtswetenschappen - van der Berg

Samenvatting van Hoofdstukken Algemene Rechtswetenschappen - van der Berg

Samenvattingen per hoofdstuk van Hoofdstukken Algemene Rechtswetenschappen - van der Berg - 1e druk


Wat zijn de belangrijkste begrippen binnen het recht? - Chapter 1 (1)

Rechtsvorming omvat de algemene systematiek en de indeling van het geldende recht. Ook wordt er hierbij gekeken naar de verbanden tussen de verschillende rechtsgebieden, de organisatie van de rechtspraak en de fundamentele begrippen en theorieën in het recht. In rechtsvinding vormt de rechtspraak de kern. Er wordt gekeken naar het proces van rechtsvinding en de verschillende manieren om de wet uit te leggen. Er wordt aandacht besteed aan het oefenen van juridische vaardigheden, zoals het hanteren van de wet en het analyseren van juridische teksten. Rechtsvorming is dus meer theoretisch en rechtsvinding meer praktisch.

Wat houdt het rechtsbegrip in?

Wat is er belangrijk bij tripartite procedurele conflictbeslechting?

Het idee van tripartite procedurele conflictbeslechting bestaat al sinds de Griekse Oudheid: het idee dat een conflict wordt beëindigd via een procedure waarin de betrokkenen zichzelf mogen verdedigen en waarin een onpartijdige jury een beslissing neemt. Tripartite betekent driedelig. In het Griekse verhaal van Orestes leidt wraak tot meer wraak, maar wordt het conflict uiteindelijk opgelost met behulp van onpartijdige godinnen die als jury optreden. Het doel van conflictbeslechting is legitimiteit (ofwel welwillendheid) bereiken: de overtuiging of ervaring dat een bepaalde handeling of beslissing juist of gerechtvaardigd is.

Soms zorgt een tussenpersoon voor de communicatie tussen de twee partijen. Een mediator heeft een grotere rol, moet zich aan meer afspraken houden en doet meer om het conflict op te lossen. Een arbiter heeft nog meer macht en zijn oordeel is uiteindelijk bindend. Arbitrage is echter anders dan formele rechtspraak omdat de procedure vrijwillig is.

Er is steeds meer sprake van accusatoire procedures, waarin twee partijen elkaar beschuldigen, dan van inquisitoire procedures, waarin een partij actief beschuldigd wordt door een rechter (bijvoorbeeld van hekserij).

Het procesrecht (ook wel formeel recht genoemd) bevat regels waaraan procedures moeten voldoen. Er moet fairness zijn in de procedure; beide partijen moeten een eerlijke kans krijgen. De rechter moet onpartijdig zijn; geen voorkeur hebben voor een bepaalde partij, en moet onafhankelijk zijn; niet betrokken zijn bij een bepaalde partij.

Om partijen welwillend te stemmen, wordt soms het gewoonterecht aangewend: de niet-vastgelegde normen en waarden die van generatie op generatie in de gemeenschap zijn overgeleverd. Ook eerdere rechtspraak helpt om welwillendheid te bereiken. Jurisprudentie betekent uitspraken die door een rechter zijn gedaan. Hier kan naar verwezen worden. Gelijke gevallen moeten een gelijke behandeling krijgen.

Hoe is het idee van de soevereine staat ontwikkeld?

Thomas Hobbes schreef in Leviathan dat alleen een soevereine staat een einde maakt aan geweld en anarchie. Soeverein betekent dat de staat wordt aanvaard als het hoogste gezag in de gemeenschap. Deze staat is een onpartijdige, onafhankelijke derde die conflicten in de samenleving beslecht en orde en veiligheid handhaaft.

De staat heeft een ordefunctie, wat betekent dat de staat zorgt dat de burgers zich beheersen, en een coördinatiefunctie, wat betekent dat de staat het laatste woord heeft. De burgers willen orde en veiligheid en staan daarom in een sociaal contract met de staat, wat inhoudt dat ze de staat het geweldsmonopolie gunnen; het alleenrecht om legitiem geweld te gebruiken. Een uitzondering is natuurlijk de noodweer, het recht om jezelf te verdedigen tegen ogenblikkelijk geweld. Het moderne recht begint met het idee van soevereiniteit.

Er zijn twee belangrijke manieren om recht in de samenleving in te delen. Er is positief recht; het door de staat ingestelde recht, en er zijn de overige gewoonten, gebruiken en moraal in de samenleving. Een ander onderscheid is dat tussen wet in formele zin; afkomstig van de hoogste wetgever, en wet in materiële zin; afkomstig van andere bevoegde wetgevers zoals gemeentes.

Het legaliteitsbeginsel betekent dat er uit wordt gegaan van wetten en dat de staat zich niet boven de wet plaatst. Een staat die dit respecteert, voldoet aan de formele rechtsstaatsopvatting. Formeel duidt op de vorm, ongeacht de inhoud. Terwijl Hobbes meer uitging van een formele rechtsstaatsopvatting, ging John Locke meer uit van een materiële rechtsstaatsopvatting. Dit houdt in dat er eisen worden gesteld aan de inhoud van de wet en dat deze de burgerrechten moet beschermen. Recht is het geheel van regels en procedures dat de burgerlijke vrijheid mogelijk maakt en dient. Dit is het grootste verschil tussen Hobbes en Locke; Hobbes vond dat de staat alle macht moet hebben, Locke vond dat de burger het belangrijkst was. Het staatsnoodrecht komt tegemoet aan Hobbes, in noodsituaties kan de noodtoestand worden uitgeroepen om de staat meer bevoegdheden te geven.

Ook Montesquieu vond dat de burgerlijke vrijheid beschermd moet worden en pleitte voor de driedeling van de macht (trias politica) in wetgeving, bestuur en rechtspraak. De onafhankelijke rechterlijke macht is hierbij beperkt tot rechtspraak aan de hand van de wet (zowel formele wetten als materiële regels). Het bestuur is de uitvoerende macht, in Nederland is dat de regering. De wetgevende macht uit zich in wetten, de bestuurlijke macht uit zich in beschikkingen en de rechterlijke macht uit zich in uitspraken.

Er moet rechtseenheid zijn; iedereen moet op een gelijke manier worden behandeld, en er moet rechtszekerheid zijn; het recht moet voorspelbaar zijn.

Rousseau pleitte dat burgers de morele plicht hebben om te zorgen dat de wet de uitdrukking is van het algemene belang. Dit is het idee van volkssoevereiniteit; het volk regeert zichzelf door zich zelf de wet op te leggen. Dit maakt democratie mogelijk.

De formele democratieopvatting betekent dat ieder lid van de samenleving zich vanwege het algemene belang dient te onderwerpen aan de wet, ongeacht de inhoud ervan. Rousseau ging ervan uit dat individuen een politieke eenheid zouden vormen, in de huidige samenleving is dit echter niet altijd het geval. Een materiële democratieopvatting betekent dat de rechten van individuen en minderheden in de Grondwet zijn vastgelegd en door bestuur en wetgever worden gerespecteerd.

Nederland heeft een koning of koningin en is daarmee een constitutionele monarchie. Naast deze ceremoniële en verbindende functie is er echter ministeriële verantwoordelijkheid en ligt de macht feitelijk bij de gekozen regering.

In de twintigste eeuw werden internationale verdragen aan de rechtsbronnen toegevoegd. In deze verdragen werd het recht van internationale co-existentie vastgelegd, waarbij staten elkaar erkennen, en het recht van internationale coöperatie werd vastgelegd, waarbij afspraken werden gemaakt over mensenrechten en economische samenwerking. Deze verdragen staan boven de staatswetten.

Nederland heeft zich met betrekking tot de Europese Unie onder andere onderworpen aan het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hoewel het primaat van de wetgever geldt en men uitgaat van de geldende wetten, hebben uitspraken op Europees niveau een informele precedentwerking en zullen gelijke gevallen in Nederland op een gelijke manier worden behandeld. Daarmee is het rechtsbegrip in Nederland complex geworden.

Hoe strikt moet het onderscheid zijn tussen recht en moraal?

Sommige gebeurtenissen uit de geschiedenis hebben de mensenrechten zo grof geschonden dat ze, ondanks dat ze wettelijk legitiem waren, toch bestraft zijn. Dit is vanwege het natuurrecht: het recht dat intrinsiek is aan de mens en aan de menselijke samenleving en dat onafhankelijk van tijd en plaats geldt.

H.L.A. Hart betoogde dat natuurrecht onzin is. Hij geloofde in rechtspositivisme: het idee dat al het recht moet zijn vastgelegd in wetten, alles wat rest is moraal maar geen recht.

Een argument voor een strikte scheiding tussen moraal en wet is meer rechtszekerheid. Een ander argument is dat als staten machtiger worden, een restrictief rechtsbegrip wenselijk is. Een heldere scheiding dient ook het legaliteitsbeginsel. De wet heeft ook democratische legitimiteit; deze wordt ondersteund door het volk.

De rechtsfilosoof Gustav Radbruch is na de Tweede Wereldoorlog van het rechtspositivisme afgestapt. Hij ontwikkelde de Radbruch-formule: het positieve recht geldt, maar de rechtszekerheid wijkt voor rechtvaardigheid als de kloof ertussen te groot wordt. De nazi's moesten namelijk ondanks de geldende wetten toch berecht worden. Dit is een materiële rechtsstaatsopvatting; recht wordt gescheiden van niet-recht op basis van een inhoudelijke mensenrechtelijke essentie.

Thomas van Aquino geloofde ook niet in rechtspositivisme maar in natuurrecht. Hij betoogde dat menselijke wetten slechts recht zijn als ze van natuurrecht zijn afgeleid.

De Verenigde Naties legden in de Algemene Vergadering vast dat mensenrechten universeel geldig zijn en dat de menselijke waardigheid gerespecteerd moet worden: iedereen moet gelijk behandeld worden. Dworkin vond dat menselijke waardigheid de hoogste norm is van westerse rechtssystemen. Volgens Dworkin is het gelijkheidsbeginsel het hoogste beginsel; het idee dat alle burgers gelijke rechten hebben en in gelijke gevallen een gelijke behandeling krijgen (equal concern and respect).

Het gelijkheidsbeginsel is volgens Dworkin een waardig beginsel van rechtvaardigheid (the dimension of justification) en maakt een rechtssysteem coherent (the dimension of fit). Dworkin gaat dus niet alleen uit van gepositiveerd recht maar ook van de achterliggende beginselen, dit heet een extensief rechtsbegrip. Dit ruimere rechtsbegrip biedt meer handvatten en een grotere objectiviteit. De opvattingen van Dworkin sluiten aan bij het cultuurrecht; het natuurrecht dat per cultuur kan verschillen.

Een stroming die zowel tegen Harts rechtspositivisme als tegen Dworkins cultuurrecht ingaat, is het rechtspluralisme. Dit is het idee dat er geen eenheid is in de complexe, meerlagige rechtsorde van de moderne samenleving.

Hoe hanteer je wettensets?

De afzonderlijke wetten zijn vastgelegd in wetboeken. Een wetsartikel is onderverdeeld in leden, die weer kunnen worden onderverdeeld in subleden. Het Wetboek van Strafrecht wordt afgekort als WvSr of Sr, het Burgerlijk Wetboek als BW. Alleen bij het Burgerlijk Wetboek en bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het nummer van het boek ook genoemd. De verwijzing artikel 28 lid 1 sub b Sr verwijst bijvoorbeeld naar het tweede sublid van het eerste lid van artikel 28 in het Wetboek van Strafrecht.

De twee meest gebruikte wettenbundels zijn de Kluwer Collegebundel en de Sdu Wettenbundel. Elk heeft een eigen indeling. Soms wordt bij een vraagstuk het relevante wetsartikel erbij genoemd, dan is opzoeken makkelijk. Als er geen artikel wordt vernoemd bij een bepaalde kwestie, dan kan worden gezocht in de inhoudsopgave, het trefwoordenregister of verwijzingen achter verwante wetsartikelen. Een alternatief is om te zoeken aan de hand van de wetssystematiek. Dan is de eerste vraag onder welk rechtsgebied de casus valt, vervolgens moet worden bepaald in welke soort wet het artikel zou moeten staan (bijzondere wet of niet?), vervolgens geeft de inhoudsopgave van de wet aan hoe deze is ingedeeld, tot slot moeten de artikelen in de relevante afdeling worden gescand op relevante woorden.

Er zijn een aantal overlappende rechtsgebieden waarbinnen meer specifieke rechtsgebieden vallen. Positief recht wordt ingedeeld in privaatrecht (tussen burgers onderling) en publiekrecht (tussen burger en overheid, of overheidsinstanties onderling). Vervolgens worden al deze rechtsgebieden verder onderverdeeld in formeel recht en materieel recht. Daarbinnen wordt een onderscheid gemaakt in specifieke rechtsgebieden.

Het BW heeft een gelaagde structuur; algemene wetten komen eerder aan bod dan bijzondere wetten. Er zijn ook schakelbepalingen die een bijzondere wet veralgemeniseren door aan te geven dat deze wet ook op andere rechtsgebieden van toepassing is. De indeling van het BW is:

  • Boek 1: Personen- en familierecht

  • Boek 2: Rechtspersonen

  • Boek 3: Vermogensrecht algemeen

  • Boek 4: Erfrecht

  • Boek 5: Zakenrecht

  • Boek 6: Verbintenissenrecht algemeen

  • Boek 7: Bijzondere overeenkomsten

  • Boek 7A: Bijzondere overeenkomsten, vervolg

  • Boek 8: Verkeersmiddelen en vervoer

  • Boek 10: Internationaal privaatrecht

Het Wetboek van Strafrecht heeft drie delen: 1) Algemene bepalingen, 2) Misdrijven en 3) Overtredingen. De laatste twee delen zijn per thema ingedeeld en bevatten beschrijvingen van strafbare feiten, zogeheten delictsomschrijvingen. Aparte wetten van bepaalde onderwerpen zijn terug te vinden in de bijzondere wetten, bijvoorbeeld de Opiumwet.

Hoe is het recht van de Antillen geregeld? - Chapter 2 (1)

Wat is het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden?

Hoe is het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden ontwikkeld?

In het Statuut staat dat Nederland onderdeel is van een Koninkrijk waar ook Aruba, Curaçao en Sint Maarten toe behoren. Elk land heeft echter een zekere autonomie en een eigen rechtsorde. Ook Suriname is een tijd onderdeel geweest van een Koninkrijk, maar is nu onafhankelijk. Aruba heeft een tijd een aparte status gehad maar wilde uiteindelijk niet onafhankelijk worden. Sinds de opheffing van de Nederlandse Antillen als land, vormen de kleine BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) onderdeel van Nederland als land. Deze overzeese gebieden vormen officieel onderdeel van Nederland en hun burgers zijn daardoor Europese burgers, maar de overzeese gebieden vallen officieel buiten de Europese Unie.

Hoe verhoudt het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden zich tot de rechtsorde?

Het doel van het Statuut was een einde te maken aan de koloniale verhoudingen tussen Nederland en de Antillen. Maar er is nog steeds een bijzondere verdeling van bevoegdheden.

Het attributiebeginsel betekent dat het Koninkrijk (meestal Nederland) bepaalde taken op zich neemt voor alle gebieden, zoals defensie. Deze taken worden vastgelegde in zogenaamde rijkswetten. Taken van de autonome landen op zich zijn onder andere onderwijs, rechtspraak en economisch beleid. Er is echter ook het concordantiebeginsel, wat inhoudt dat er tussen de landen gestreefd wordt naar een zo groot mogelijke overeenkomst in privaatrecht en strafrecht. Dit uit zich in een Gemeenschappelijk Hof van Justitie op Curaçao en het optreden van de Hoge Raad als cassatierechter in Caribische zaken. Ook zijn de Koninkrijksorganen in feite meestal de Nederlandse organen die ook van werking zijn op de Antillen. De inwoners van de BES-eilanden hebben Nederlands kiesrecht, maar de meeste inwoners van de overige Antillen niet. De Koninkrijksregering houdt toezicht over de Caribische landen, kan besluiten vernietigen en kan zogenaamde aanwijzingen geven aan de landen.

Het Koninkrijk is meer een centrale eenheidsstaat (een staat met een centrale overheid), dan een federatie (een verzameling onafhankelijke staten zonder centraal staatsgezag).

Hoe worden wetten uitgelegd?

Een case is een bepaalde juridische probleemsituatie. Bij het oefenen met het oplossen ervan, wordt meestal beredeneerd vanuit het perspectief van de rechter. Geschiloplossing wordt rechtsvinding genoemd, maar deze term miskent eigenlijk het creatieve, vernieuwende element van de rechter in het vinden van oplossingen. Om dit element te erkennen, is de term rechtsvorming ontstaan, deze term erkent de vormende kracht van jurisprudentie meer.

De rechtsvraag is de juridische kwestie die partijen verdeelt, deze vraag staat centraal in het geschil en betreft de uitleg van een rechtsbron. De rechtsvraag in concrete zin is het daadwerkelijke geval dat opgelost moet worden, de rechtsvraag in abstracte zin is de achterliggende algemene rechtsregel. Om de rechtsvraag op te lossen, gaat de rechter door een heuristische fase (nadenken en zoeken) en een legitimatiefase (het gevonden oordeel voorzien van argumenten).

De heuristische fase wordt gekenmerkt door de hermeneutische cirkel. Deze cirkel is de wisselwerking tussen normen (welke wetten zijn relevant?) en feiten (wat is waargebeurd?) om een verklaring te zoeken. De rechter gebruikt hierbij vergelijkingsmethoden om de mate van verschillendheid te bepalen tussen het huidige geval en eerdere gevallen. Complicerende factoren voor de rechter zijn niet direct toepasbare normen en ontbrekend feitenmateriaal. Deze twee factoren worden meestal besproken in het vonnis; de gemotiveerde, bindende uitspraak van de rechter.

Een aantal tussenoplossingen is mogelijk. De rechter kan een bewijsopdracht geven als er meer bewijs nodig is, hij/zij kan een inlichtingencomparitie inzetten om direct antwoorden op vragen te krijgen, of tot een schikkingscomparitie besluiten om aan te geven dat er slechts een schikking nodig is voor het probleem. Deze oplossingen heten tussenvonnissen, in tegenstelling tot eindvonnissen.

De legitimatiefase draait om de rationaliteit van het rechterlijk oordeel; de rechtvaardiging van de beslissing. Deze rechtvaardiging heeft een formeel-logische en een inhoudelijke kant.

Wetsteksten moeten meestal eerst uitgelegd worden voordat ze worden toegepast. Hiervoor is de basis gelegd door de methodenleer van Paul Scholten. Om een wet uit te leggen, zijn er verschillende interpretatiemethoden. Als er echter iets in de wetten ontbreekt, dan worden redeneerwijzen gebruikt.

Drie redeneerwijzen zijn de analogie, a contrario en rechtsverfijning. Bij een analogie worden gelijke gevallen gelijk behandeld. Dit is anders dan het strafrecht, in het strafrecht zijn analogieën namelijk verboden maar kunnen bepalingen middels extensieve interpretatie wel worden opgerekt. Bij a contrario geldt precies het tegenovergestelde van een bepaalde wetsregel. Rechtsverfijning betekent dat een bepaalde wet te algemeen is en er een uitzondering gemaakt moet worden.

Er zijn acht interpretatiemethoden:

  1. Grammaticale interpretatie (lezen wat geschreven staat)

  2. Wetshistorische interpretatie (uitleg van wat de wetgever oorspronkelijk beoogde)

  3. Systematische interpretatie (uitleg passend binnen de wet)

  4. Rechtshistorische interpretatie (uitleg aan de hand van oude rechtsstelsels)

  5. Anticiperende interpretatie (passend bij een aankomende wet)

  6. Teleologische interpretatie (uitleg van de wet in de huidige tijd)

Read more
Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat - Schlossels - 6e druk - Samenvatting

Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat - Schlossels - 6e druk - Samenvatting


Hoofdstuk 1

1.1 Ontwikkeling en karakterisering

1.1.1 De ontwikkeling van het bestuursrecht

Het is lastig om het bestuursrecht in een definitie te vangen. Als men een definitie geeft van het bestuursrecht geeft men in feite tegelijkertijd een eigen benadering, de schrijver van het boek relateert het bestuursrecht met name aan overheidshandelen en overheidsbestuur.

Overheidsbestuur

In dit hoofdstuk ligt de nadruk op het overheidsbestuur als functie (in een andere context kan het ook gaan om de bestuursorganisatie, het openbaar bestuur welke later in het boek wordt behandeld).

Bij de “Trias politica” van Montesquieu waarin de wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht van elkaar worden gescheiden wordt de bestuurlijke functie onderscheiden van de hierboven genoemde wetgevende en rechtsprekende functie. In aanmerking wordt genomen dat bestuur als zodanig méér inhoudt dan alleen het uitvoeren van de wet. De term “uitvoering” is daarom ook vervangen door de term “bestuur”. De Algemene wet bestuursrecht stelt, behoudens uitzonderingen, dat het vaststellen van andere wetgeving dan wetten in formele zin tot het bestuur behoort (ergo: dus niet tot de wetgevende macht).

Meerdere facetten van het bestuur

Wat het bestuur betreft kan men een onderscheid maken tussen het microniveau en het macroniveau, waarbij eerstgenoemde om concrete beslissingen gaat en waarbij individuele belangen van burgers van belang zijn. Het macroniveau ziet daarentegen toe op het “besturen” van de gehele samenleving door middel van wetgeving en regelgeving.

Wanneer het om het “algemene belang” gaat kan dan ook gezegd worden dat het openbaar bestuur vervlochten is met de politieke besluitvorming. Evenals de wetgevende en bestuurlijk-uitvoerende functies met elkaar verweven zijn. Het is niet altijd gemakkelijk een lijn te trekken wanneer het nu gaat om “algemeen belang”, wel moet het zo zijn dat er min of meer sprake is van een dwingend element dat overheidsingrijpen legitimeert,

De overheid is gebonden aan de in verdragen en in de Grondwet neergelegde overheidstaken, een voorbeeld daarvan zijn de positieve verplichtingen (te onderscheiden van de klassieke grondrechten waarbij de overheid juist geacht wordt niet te handelen). Kort gezegd is het in feite aan de politiek om te bepalen welke taken al dan niet door de overheid worden behartigd. De schrijver van het boek is van mening dat alle taken door de overheid dienen te worden behartigd wanneer particuliere initiatieven daarin tekort schieten.

Het onderscheid tussen algemeen en particulier belang

De hierboven staande alinea’s in acht nemend kan dus gezegd worden dat een overheidstaak uitsluitend een taak is die het algemeen belang behartigt. Toch zal het vaak zo zijn dat een particulier belang afgewogen moet worden tegen het algemeen belang of zelfs dat een particulier belang deel uitmaakt van een algemeen belang. De zogenoemde overheidsactiviteiten zijn dan ook uiteenlopend.

De tendens op het moment is dat de rol van de overheid steeds groter wordt (denk hierbij aan grootschalige maatschappelijke ontwikkelingen), daartoe wordt ook het bestuursrecht belangrijker.

Het bestuursrecht omvat het juridische aspect van het van overheidswege handelen omwille van het algemeen belang. Dit is een zeer ruime opvatting waardoor in de praktijk de grenzen van het publiek- en privaatrecht elkaar nog wel eens raken. De term “administratief recht” wordt tegenwoordig niet vaak meer gebruikt om het bestuursrecht aan te duiden maar betekent in feite hetzelfde.

De niveaus van het bestuursrecht

In deze paragraaf is reeds kort besproken wat het onderscheid tussen het micro- en het macroniveau inhoudt. De auteur van het boek schenkt aandacht aan beide niveaus. De Algemene wet bestuursrecht richt zich in haar regelgeving met name op het microniveau (concrete besluitvorming). Het begrip “besluit” zoals dat staat in de Algemene wet bestuursrecht impliceert wellicht dat er een algemene betekenis in schuilt, het accent ligt toch echt op het microniveau.

Door middel van wetgeving legitimeert (ergo: geeft een grondslag) het bestuursrecht het bestuur om te handelen. Het bestuursrecht is het recht van het bestuur: de uitoefening van de door de wetgever toegekende bevoegdheden. (Het bestuursrecht is óók het recht tegen het bestuur, de mogelijkheid voor de burger om bezwaar te maken tegen bepaald overheidsoptreden).

Door het bespreken van het bestuursrecht in al zijn facetten kiest de schrijver van het boek voor een ruime definitie van het bestuursrecht, de positie van de overheid dienaangaande staat hierin centraal. Zij mag uitsluitend handelen om het algemeen belang te dienen en moet daarvoor een grondslag hebben. De Algemene wet bestuursrecht kent een centrale plaats in het bestuursrecht, echter omvat het (Nederlandse) bestuursrecht meer dan alleen datgene dat is neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

1.1.2 Vorming van het bestuursrecht

Zolang er al staten bestaan, is er al sprake van bestuur en bestuursrecht. Echter, van een afzonderlijke categorie bestuursrechtelijke rechtsregels is lang niet altijd in iedere staatsvorm sprake geweest. Hoewel er nu onderscheid gemaakt wordt tussen privaatrechtelijke en publiekrechtelijke bevoegdheden, was dat bijvoorbeeld in de middeleeuwen nog niet het geval.

Echter na de middeleeuwen bloeiden er in de grote Europese landen absolutistische regimes op, waar bestuursrechtelijke regels die centraal werden geregeld ontstonden. In Nederland werden, doordat er geen sprake was van een sterk centraal gezag, de bestuursbevoegdheden over verscheidenen organen verdeeld. Hier kwam de bestuursrechtelijke wetgeving dus vooral op decentraal niveau tot stand.

Door de Amerikaanse en Franse revoluties die aan het einde van de achttiende eeuw plaatsvonden kwam er een onderscheid tussen publieke en private bevoegdheden in het bestuursrecht. Echter van een zelfstandig bestuursrechtelijke rechtsgebied was toen nog geen sprake.

De verdere invoering van de democratie (b.v. invoering van ministeriële verantwoordelijkheid en de invoering van algemeen kiesrecht) zorgde ervoor dat het bestuursrecht kon groeien. Arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid en volkshuisvesting waren nu ook belangen die de overheid zich aantrok. Daarnaast zorgde de economische crisis in de dertiger jaren van de 20e eeuw ervoor dat de overheid zich structureel ging bezig houden met de economische verhoudingen van Nederland. In deze periode kwam het nieuwe rechtsfiguur, ‘de beschikking’ dan ook om de hoek kijken. Hierdoor kreeg het bestuur ruimere bevoegdheden.

Na de tweede wereldoorlog werd overheidsoptreden opnieuw noodzakelijk. De daarna toenemende welvaart bood de mogelijkheid om een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid tot stand te brengen en subsidie te verschaffen aan economische bedrijvigheid, kunst en maatschappelijk werk. Hierbij werd het ’plan’ als rechtsfiguur ingevoerd waaronder ook het bestemmingsplan. De ‘gelede normstelling’ komt hierbij tot volle bloei. Dit houdt in dat een rechtzoekende niet gelijk de regels uit de wet kan kennen maar dat deze regels eerst in moeten worden gevuld door bestuursrechtelijke beslissingen. Deze gelede normstelling typeert het bestuursrecht zoals wij dat nu kennen.

Uiteindelijk bleek dat het overheidsoptreden zijn grenzen kende. De laatste decennia is men dan ook tot het inzicht gekomen dat er een heroverweging van overheidstaken en –interventies moet komen. De gebrekkige effectiviteit van het overheidsoptreden en voortdurende financieringstekorten hebben geleid tot een kritische bezinning op de verantwoordelijkheden en de mogelijkheden van de overheid. Hoewel er verscheidene pogingen zijn ondernomen om dit probleem op te lossen, is van een daadwerkelijke vermindering van overheidstaken en- activiteiten echter vooralsnog geen sprake.

1.1.3 Wetenschap van het bestuursrecht

Tot in de twintigste eeuw had het bestuursrecht een bescheiden omvang, maar vanaf de tweede helft van deze eeuw kwam het bestuursrecht tot een ongekende groei. Hierbij veranderde het fundamenteel. De wetten en andere lagere regelgeving waar de overheid het belang op een bepaald terrein van overheidszorg behartigt vormen het ‘bijzonder deel’ van het bestuursrecht: de rechtsverhoudingen binnen een concreet, ‘bijzonder’ gebied van overheidsactiviteit worden hiermee geregeld. De wetgeving die hier van belang is wordt dan ook wel aangeduid als ‘bijzondere-wetgeving’.

In deze bijzondere wetgeving zijn echter wel algemeenheden te ontdekken. Ook in de praktijk van de rechtsvinding, zoals in de jurisprudentie, ontstaat het algemene deel. Wanneer recht wordt toegepast in het concrete geval zoeken rechters daarbij naar achterliggende principes, die zij vervolgens weer in de vorm van rechtsbeginselen aanduiden en in hun jurisprudentie vastleggen. Er is nog niet lang sprake van een systematische wetenschappelijke beoefening van het bestuursrecht.

In het volgende hoofdstukken zullen de verschillende deelonderwerpen van het bestuursrecht en de vraagstukken en dilemma’s die op dit moment spelen besproken worden. Hierbij valt te denken aan de verdere doordenking van inhoud en betekenis van de idee van de democratische rechtsstaat en haar beginselen, normatieve vragen betreffende de relatie overheid-burger; plaats en organisatie van de bestuursrechtspraak, en de ontwikkeling van het Europees bestuursrecht en de verhouding daarvan tot het Nederlands bestuursrecht. Het is hierbij van belang te bedenken dat de democratische- rechtsstaatidee normatief uitgangspunt is bij de vormgeving van bestuursrecht door de overheid en bij de analyse en beoordeling daarvan door de bestuursrechtwetenschap. De centrale vraag van het bestuursrecht die hieruit voorkomt is hoe de verhouding tussen overheid en burger moet worden beschouwd en hoe deze doorwerkt in de vormgeving van bestuursrecht.

1.2 De democratische rechtsstaat

1.2.1 Inhoud en karakter

Wanneer een staat de naam van een democratische rechtsstaat wil dragen, behoort zij aan een aantal vereisten te voldoen. In ons denken over recht en staat ligt ten grondslag dat een staat een democratische rechtsstaat behoort te zijn.

In de idee van de democratische rechtstaat komt tot uitdrukking dat de overheid gebonden is aan het recht wat door democratische middelen tot stand is gekomen. De overheid mag uitsluitend handelen ter verwerkelijking van dat recht, op basis van het recht en in overeenstemming met het recht. De beginselen van de democratische rechtsstaat normeren het handelen van de overheid en niet het handelen van de burger. De burger kan zich er juist jegens de overheid op beroepen. Hierdoor ontstaat dus een scherpe scheiding tussen enerzijds de overheid en anderzijds burgers en particuliere instellingen.

Er kunnen ‘drie dimensies’ worden onderscheiden in een democratische rechtsstaat die essentieel zijn voor het beoordelen van het overheidshandelen. Als eerste, de democratische dimensie, moet er voor de burgers sprake zijn van zeggenschap over het overheidshandelen. Ten tweede, dit betreft de dimensie van de liberale rechtsstaat, dient er vrijheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid tegenover overheidshandelen gegarandeerd te worden. Tot slot ziet de derde dimensie, de dimensie van de sociale rechtsstaat erop, dat de overheid actief de omstandigheden moet scheppen die het voor de burger mogelijk maken om aan zijn leven gestalte te geven. Het gaat hierbij om de sociale rechtvaardigheid.

De idee van de democratische rechtsstaat zoals hierboven geschetst zijn geen daadwerkelijk onderdeel van het positieve (geldende) bestuursrecht. Echter dit idee is wel van groot belang voor het uitgangspunt en normatieve grondslag van het bestuursrecht.

De drie dimensies zoals hierboven geschetst zijn in een permanente spanning met elkaar. Uit deze spanning en de aard van de elementen ‘zeggenschap’, ’vrijheid’, ’rechtszekerheid’,’ rechtsgelijkheid’, en ‘sociale rechtvaardigheid’, volgt dat het hier om beginselen gaat. Geen van alle kunnen volledig worden gehonoreerd zonder dat daarmee de afbreuk wordt gedaan aan het andere beginsel.

Echter deze beginselen bevatten wel een harde kern en minimumniveau van bescherming wat wel een onderdeel vormt van het positieve recht. Dit maakt dat ieder overheidshandelen wat in strijd is met deze minimumgrens van bescherming onrechtmatig is. Daarbij dient de overheid ook zorg te dragen dat de beginselen geoptimaliseerd worden. Dat houdt in dat er steeds moet worden gezocht naar de verhouding waarbij alle beginselen steeds zo optimaal mogelijk verwerkelijkt worden en zo min mogelijk worden beperkt.

De idee van de democratische rechtsstaat onderscheidt verschillende niveaus van beginselen. De beginselen die hierboven zijn genoemd (zeggenschap, vrijheid, rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en sociale rechtvaardigheid ) worden beschouwd als centrale beginselen. Nadere beginselen geven een uitwerking aan deze centrale beginselen. Voor de democratische dimensie kan hierbij worden onderscheiden:

  1. beslissen door algemeen vertegenwoordigende organen. 
  2. kiesrecht
  3. politieke verantwoordelijkheid
  4. decentralisatie
  5. inspraak
  6. politieke burgerschapsrechten
  7. openbaarheid.

Wat betreft de dimensie van de liberale rechtsstaat zijn de volgende nadere beginselen van belang:

  1. wetmatigheid
  2. machtsverdeling
  3. grondrechten
  4. rechterlijke controle 
  5. voorlichting.

Tot slot zijn voor de sociale- rechtsstaat dimensie de nadere beginselen effectiviteit en doelmatigheid aan te wijzen.

1.2.2 Uitvoering

Aangezien algemeen vertegenwoordigende organen de meest democratisch gelegitimeerde organen zijn, dient er bij iedere overheidsmaatregel te worden gekeken of deze niet door een algemeen vertegenwoordigend orgaan moet worden genomen. Zeggenschap over overheidsbeleid door de burgers houdt in dat, als optimaliseren beginsel, al het overheidshandelen door de burgers dient te worden vastgesteld. Echter andere beginselen houden deze optimalisatie tegen. Hierbij gaan bijvoorbeeld de effectiviteit en doelmatigheid die door de dimensie van de sociale rechtsstaat wordt verdedigd teniet.

Bij het nadere beginsel van actief en passief kiesrecht wordt bijvoorbeeld ook het karakter van de nadere beginselen van de democratische rechtsstaat zichtbaar.

Omdat het simpelweg ondoenlijk is om iedere bekleder van een overheidsambt op basis van algemeen kiesrecht gekozen te laten worden, moet dit democratische gebrek worden gecompenseerd. Bestuurders die daarom niet rechtstreeks worden gekozen moeten worden aangewezen en gecontroleerd door algemeen vertegenwoordigende organen.

Naast het feit dat overheidshandelingen een democratische grondslag moeten hebben in een beslissing van een algemeen vertegenwoordigend orgaan, moeten burgers ook hun mening kunnen geven over de concrete uitoefening van bestuursbevoegdheden. Het gaat hierbij om het nadere beginsel dat burgers inspraak moeten hebben. Dit beginsel reikt verder dan slechts het recht om gehoord te worden. Het gaat bij inspraak om het daadwerkelijk kunnen beïnvloeden van het overheidsbeleid en overheidshandelingen. Hierbij zijn drie elementen van belang. Ten eerste dient er een georganiseerde gelegenheid te zijn voor de bevolking om meningen en gedachten te uiten. Ten tweede dient de bevolking in de gelegenheid te worden gebracht om in discussie te treden met bestuurders en ontwerpers. Tot slot mag de bevolking verwachten dat de uitkomst van deze discussie binnen redelijke grenzen van invloed zal zijn op de uiteindelijk te nemen beslissing. In veel gevallen heeft de burger dus recht op inspraak. Echter wanneer hij hier geen gebruik van maakt, zal hij wel zijn beroepsrecht verspelen.

Om het recht van zeggenschap van burgers te verwerkelijken, is het van groot belang dat wat er binnen de overheid omgaat openbaar is. Hiertoe dient het beginsel van openbaarheid van bestuur. Het betreft hier zowel procedures van besluitvorming als de uitkomst daarvan. Ook dient de overheid behoorlijk te archiveren en rust er geen auteursrecht op van de overheid afkomstige publicaties. Voor algemeen vertegenwoordigende organen is hun openbaarheid van vergaderingen grondwettelijk geregeld. Vergaderingen van andere bestuursorganen zijn in de regel echter niet openbaar.

Een nader beginsel wat invulling geeft aan de centrale beginselen van de liberale rechtsstaat is de wetmatigheid van bestuur. Dit beginsel moet niet verward worden met het legaliteitsbeginsel. Het beginsel van wetmatigheid van bestuur houdt in dat bestuur moet plaatsvinden op basis van adequaat bekendgemaakte algemene regels. Rechtzoekenden moeten op de hoogte kunnen zijn van hun rechtspositie en de wijziging daarvan. Vaststelling of wijziging van een rechtspositie moet dan ook alleen kunnen plaatsvinden krachtens tevoren kenbare algemene regels.

Hierbij is het van belang dat de algemene regels niet worden vastgesteld door het orgaan dat deze regels uitvoert. Dit hangt samen met het verbod van een te grote concentratie overheidsmacht in één hand, oftewel het nadere beginsel van machtsverdeling. Dit beginsel is ruimer dan het idee van trias politica. Er dient namelijk overal in de overheidsorganisatie te worden gewaakt tegen een te grote machtsconcentratie. In Nederland is dit beginsel niet goed vertegenwoordigd. Wetgevende en uitvoerende bevoegdheden liggen in ons land vaak bij dezelfde macht zonder dat grondwet of internationale verdragen hier belemmeringen tegen opwerpen.

Grondrechten dienen als waarborg zodat de overheid zo min mogelijk ingrijpt in de rechten en vrijheden van burgers. De overheid mag niet ingrijpen wanneer burgers en organisaties het probleem zelf op kunnen lossen. Dit betekent dat de overheid bij haar interventie aan de burgers zoveel mogelijk gedragsalternatieven moet laten. Uit zowel praktische als principiële overwegingen is het handig meer ruimte te bieden aan particulier initiatief. Het versterkt bijvoorbeeld het verantwoordelijkheidsgevoel van de burger en draagt daarnaast ook principieel bij aan de liberaal rechtstatelijke waarde van het beginsel.

Nu overheidsbevoegdheden moeten berusten op het recht en in overeenstemming daarmee moeten worden uitgeoefend, wordt ervoor gezorgd dat een onafhankelijke rechter de naleving hiervan moet kunnen beoordelen. Ook hierbij is goed te zien dat het hier niet gaat om een absoluut vereiste. Immers, niet tegen alle bestuursrechtelijke handelingen staat een ingang bij een rechter open. De rechterlijke controle beslaat twee functies. Ten eerste dient het ter controle dat de overheid zich aan het recht houdt, ten tweede ter bescherming van de rechten van de rechtzoekende.

Het beginsel van rechtszekerheid verlangt dat het overheidsbestuur de burger voorlicht over diens rechtspositie. Echter een algemene wettelijke verplichting om de burger te informeren over diens rechten en verplichten is er nog niet van gekomen.

Aangezien het aan de democratisch gelegitimeerde overheidsorganen is om de overheid te controleren zijn de nadere beginselen van ‘doeltreffendheid’ en ‘doelmatigheid’ van belang.

Uit het beginsel van sociale rechtvaardigheid vloeit voor dat overheidshandelen effectief moet zijn. Sociale rechtvaardigheid moet dus daadwerkelijk verwezenlijkt kunnen worden. De erkenning dat de overheid steeds dient te streven naar sociale rechtvaardigheid, brengt mee dat dit effectief moet gebeuren. Echter om dit te kunnen controleren dient men wellicht de methode van andere wetenschappen te gebruiken.

Als tweede nader beginsel van de dimensie van sociale rechtsstaat komt naar voren dat het overheidshandelen doelmatig dient te zijn. Er moet steeds worden gekozen voor het instrument dat de minste lasten voor de algemene middelen meebrengt. Hierdoor zijn bijvoorbeeld juridische waarborgen tegen corruptie van belang.

1.2.3 Invloed op het bestuursrecht

Het bestuursrecht heeft als functie het bestuursoptreden een legitieme grondslag te bieden. Aan de basis hiervan staat de grondwet, maar ook nadere regulering in wettelijke voorschriften zijn van belang voor het overheidsoptreden. Ook materiële legitimatie van bestuurshandelingen is essentieel. Deze bestuurshandelingen zullen inhoudelijk ook in overeenstemming moeten zijn met het geschreven en ongeschreven recht.

De beginselen van de democratische rechtsstaat hangen direct samen met de legitimerende functie van het bestuursrecht. Hierbij is het legaliteitsbeginsel van belang. Hieronder moet worden verstaan dat beperking van de vrijheid van de burgers haar basis moet vinden in een wet die

Read more