Residentiële jeugdzorg in beeld van Harder, Knorth, Zandberg

Samenvatting geschreven bij de 2006 editie van Residentiële jeugdzorg in beeld; gedoneerd aan WorldSupporter


1. Inleiding

Residentiële jeugdzorg is een vorm van hulpverlening waarbij jeugdigen 24 uur van de dag worden opgevangen en begeleid. Daarbij kan er sprake zijn van een verblijf van een aantal dagen per week tot de hele week. De jeugdigen die in residentiële voorzieningen verblijven, vallen binnen de leeftijdscategorie 0 tot 23 jaar.

De residentiële jeugdzorg in Nederland is onder te brengen in een viertal sectoren binnen de jeugdzorg:

  1. Provinciaal gefinancierde jeugdzorg (voorheen jeugdhulpverlening)

  2. geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (jeugd-ggz)

  3. zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (jeugd-lvg)

  4. jeugdbescherming

2. Methode

Als je onderzoek wilt doen naar de residentiële jeugdzorg kun je gebruik maken van de volgende bronnen:

    • Tijdschriften

    • Auteurs

    • Referenties

    • Catalogi en databanken

    3. Ontwikkelingen in de residentiële jeugdzorg

    Tot eind jaren zeventig van de vorige eeuw werkten veel instelling in de jeugdzorg langs elkaar heen. Dit was de aanleiding voor het verzoek tot herordening van de jeugdzorg. Voorheen bestond de jeugdzorg uit 3 sectoren: jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en geestelijke jeugdgezondheidszorg.

    In 1989 kwam er de Wet op de Jeugdhulpverlening. Hierin werd aansturing van de jeugdzorg op provinciaal niveau als uitgangspunt genomen. De voorzieningen werden beter verspreid over het land en door de betere verdeling van het geld ontstonden Multifunctionele Organisaties (MFO’s). Deze organisaties combineren verschillende soorten zorg met verschillende functies van zorg. Verder werd er in de wet onderscheid gemaakt tussen ambulante voorzieningen, pleegzorg, semi-residentiële voorzieningen en residentiële voorzieningen.

    De hulp werd vormgegeven door middel van het zo-zo-zo beleid: de hulp dient zo kort mogelijk, zo licht mogelijk, zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis verstrekt te worden. Het beleid heeft geleid tot een afname van het aantal uithuisgeplaatste jeugdigen.

    Als gevolg van het zo-zo-zo beleid en de bezuinigingen van de overheid is het aantal plaatsen in de residentiële jeugdzorg sterk afgenomen. Residentiële jeugdzorg is een soort “last resort” geworden voor jeugdigen met de meest ernstige problematiek, omdat jeugdigen met minder ernstige problematiek in andere vormen van hulpverlening worden opgevangen. Er is onder deze jeugdigen sprake van een grotere ernst en een langere duur van de problematiek. Voor een aantal jeugdigen (bijvoorbeeld crisisgeplaatste jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen) lijkt er op dit moment sprake te zijn van een gebrek aan (residentieel) zorgaanbod.

    Ondanks de Wet op de Jeugdhulpverlening is er nog steeds sprake van verkokering in de jeugdzorg. Er is sprake van een onduidelijke verantwoordelijkheidsverdeling en een gebrek aan coördinatie. De opvolger van de Wet op de Jeugdhulpverlening, de Wet op de Jeugdzorg (2005), heeft als doel om de bestaande problemen binnen de jeugdzorg op te lossen. De Wet op de Jeugdzorg is gericht op jeugdigen tot 18 jaar met ernstige opgroei- en opvoedproblemen die niet te helpen zijn via de algemene voorzieningen zoals onderwijs, jeugdgezondheidszorg of het maatschappelijk werk.

    Binnen de jeugdzorg is er vaak sprake van vijf beleidsdoelstellingen:

    • De vraag van de cliënt staat centraal.

    • De jeugdige heeft recht op zorg als het Bureau Jeugdzorg daar een indicatie voor gesteld heeft via het zo-zo-zo beleid.

    • Bureau Jeugdzorg vormt de centrale toegang tot de jeugdzorg.

    • Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), de gezinsvoogdij en de jeugdreclassering zijn geïntegreerd in het Bureau Jeugdzorg.

    • Een gezinscoach zorgt voor afstemming van verschillende vormen van hulpverlening en waar nodig ondersteuning van het gezin.

    Jeugdigen worden door algemene voorzieningen (bijvoorbeeld huisarts, maatschappelijk werk) door verwezen naar Bureau Jeugdzorg. Na vaststelling van een indicatie voor jeugdzorg voert een zorgaanbieder de zorg uit. Dit kunnen zijn:

    1. Provinciaal gefinancierde jeugdzorginstellingen

    2. Jeugd-ggz instellingen

    3. Instellingen voor licht verstandelijk gehandicapte (lvg) jeugd

    4. Justitiële jeugdinrichtingen

    Naast indicatiestelling is het Bureau Jeugdzorg ook verantwoordelijk voor de aansluiting met de lokale voorzieningen, voor het functioneren van het AMK en voor de uitvoering van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringswerk.

    4. Residentiële jeugdzorg: input

    Onder de input van de residentiële jeugdzorg vallen de volgende thema’s:

    1. Opname in de residentiële jeugdzorg (input selectie)

    2. Doelgroep (o.a. cliëntkenmerken, problematiek)

    3. Kenmerken van de instelling (type, materiële aspecten, organisatie)

    Plaatsing

    Kinderen worden niet van hun ouders gescheiden, tenzij dat in het belang van het kind is. De besluitvorming over uithuisplaatsing levert in de praktijk nog vaak problemen op. Vaak vindt de zorgtoewijzing in de praktijk niet plaats zoals het van tevoren is gepland, door bijvoorbeeld plaatsgebrek en wachtlijsten. Zo kan het gebeuren dat opnames niet altijd plaats vinden op basis van de behoeften van de jeugdigen.

    De noodzaak tot uithuisplaatsing wordt bepaald op basis van:

    • Ernst van de problematiek: mate van verstoring in de verhouding tussen draagkracht en draaglast van het gezin

    • Eerdere contacten met de hulpverlening

    • Functioneren van het gezin van de jeugdige

    • Functioneren van de jeugdige zelf

    • Interactieproblemen tussen jeugdige en ouders.

    Opvoedingscondities en gezinsinteracties die door hulpverleners als inadequaat worden beoordeeld, zijn factoren die van grote invloed zijn op de besluitvorming tot plaatsing in een pleeggezin of residentiële instelling.

    De kans op een plaatsing in de residentiële zorg blijkt te stijgen naarmate de jeugdige ouder is en de externaliserende problematiek als ernstiger wordt beschouwd. Er zijn 3 subgroepen van jeugdigen die vaak worden aangemeld voor residentiële plaatsing:

    • Jeugdigen met sterk psychiatrische problematiek

    • Jeugdigen waarbij problemen kunnen worden toegeschreven aan gedrag van ouders

    • Jeugdigen met seksuele problemen (als slachtoffer)

    Jeugdigen die op een later tijdstip alsnog uit huis worden geplaatst, hebben ongunstiger ontwikkelingsprognoses dan jeugdigen die eerder uit huis worden geplaatst.

    Doelgroep

    Residentiële instellingen kunnen verschillende intakecriteria hanteren voor de opname van jeugdigen, zoals de intellectuele begaafdheid van de jeugdige, de motivatie van de jeugdige en ouders, en de leeftijd van de jeugdige.

    De problematiek van jeugdigen die gebruik maken van de residentiële zorg is ernstiger dan van jeugdigen die gebruik maken van andere vormen van hulpverlening. Bij deze jeugdigen komen over het algemeen meer gedrags- en emotionele problemen voor. Jeugdigen in residentiële instellingen zijn vaak ouder, vaker van het mannelijk geslacht, hebben vaker contacten gehad met justitie en behoren vaker tot een etnische minderheid in vergelijking met jeugdigen in de pleegzorg.

    Vooral ten aanzien van deze jeugdigen is er vaak sprake van stigmatisering. Er zijn vaak weinig of lage verwachtingen met betrekking tot jeugdigen in de residentiële zorg.

    De intelligentie van de “gemiddelde” jeugdige die in de residentiële zorg verblijft, ligt voornamelijk op een benedengemiddeld tot gemiddeld niveau. De schoolprestatie en het schoolniveau van de jeugdigen zijn over het algemeen laag.

    Jeugdigen die in residentiële instellingen worden opgenomen vertonen vaak diverse problemen, waaronder gedragsproblemen, emotionele problemen en relatieproblemen. De problematiek is zeer divers en er is vaak sprake van co-morbiditeit. Er is vooral sprake van externaliserend gedrag. Verder komen delinquent gedrag, internaliserende problematiek en psychiatrische problematiek veel voor.

    Er zijn bij jeugdigen in residentiële instellingen vaak problemen binnen het gezin van herkomst. Het gezin komt vaak uit een lage sociaal-economische klasse.

    De problemen van de opgenomen jeugdigen beginnen over het algemeen op vroege leeftijd. Jeugdigen hebben vaal al een (uitgebreide) hulpverleningsgeschiedenis. Gekoppeld aan deze geschiedenis hebben de jeugdigen veel instabiliteit in de verblijfssituatie ervaren.

    Opgenomen jeugdigen hebben vaak een gebrekkige motivatie. Dit mag niet gezien worden als een reden van afwijzing, omdat het de taak van de hulpverlener is om de jeugdige te motiveren.

    Jeugdigen in residentiële instellingen hebben vaak een onrealistisch, beperkt toekomstperspectief. Ze hebben een klein sociaal netwerk en een gebrek aan sociale competentie. Ze hebben ook relatief vaak een negatief zelfbeeld.

    Sterke punten van jeugdigen uit residentiële settings:

    • Gevoel voor humor

    • Vermogen om van positieve levenservaringen te genieten

    • Hebben van een sterke band met één volwassene of broer/zus

    De behandeldoelen van meisjes zijn in het algemeen meer gericht op symptoomverandering dan bij jongens. Bij een meerderheid van de meisjes komt er psychiatrische symptomatologie voor.

    Jongere kinderen krijgen gedurende de opname vaker bezoek van familie, hebben ouders met een grotere behoefte aan hulp en ouders die meer deelnemen aan gezinstherapie.

    Boendermaker onderscheidt 7 subgroepen binnen de groep jeugdigen in justitiële behandelinrichtingen:

    • Kerngroep

    • Groep met hechtingsproblematiek

    • Groep weglopers

    • Groep met ontwikkelingsproblematiek

    • Groep driftkikkers

    • Groep met sociaal-emotionele problematiek

    • Multi-problem groep

    Kenmerken van residentiële instellingen

    Binnen de organisatie van tehuizen is er vaak sprake van een bepaald hiërarchie:

    1. buiten-instellingsniveau

    2. managementniveau

    3. supervisie-niveau

    4. primaire zorg en ‘teamwork’-niveau

    5. cliëntniveau

    5. Residentiële jeugdzorg: throughput

    Diagnostiek

    Het in kaart brengen van de aanwezige problematie bij cliënten is een belangrijk onderdeel, voorafgaand aan en tijdens het behandelproces.

    Basisdiagnostiek is een matchingsproces waarbij de jeugdige met zijn problemen wordt gekoppeld aan hulpmogelijkheden van opnemende instellingen.

    Specifieke diagnostiek is gericht op het verkrijgen van informatie op specifieke probleemgebieden.

    Doelen van diagnostiek in de opvanginrichtingen zijn:

    • Voorlichting van de rechtbank met betrekking tot de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte

    • Het mogelijk maken van een hulpverleningsplan

    • De onderbouwing van een eventueel uit te spreken strafrechtelijke maatregel

    Met diagnostiek wordt geprobeerd om een betekenis of verklaring van het gedrag van de jeugdige te achterhalen. Ook wordt geprobeerd een prognose te geven met betrekking tot recidive en een beeld te schetsen van een behandeling of hulpperspectief.

    De prognose wordt gemaakt op basis van:

    • De aard en omvang van de persoonlijke problematiek

    • Het pedagogisch potentieel van de ouders

    • De invloeden vanuit een bredere sociale omgeving

    • De pedagogische beïnvloedbaarheid van de jeugdige

    • De motivatie tot gedragsverandering bij de jeugdige

    Voor diagnostiek kunnen checklists gebruikt worden door ouders, docenten of hulpverleners. Er zijn ook instrumenten die zich richten op een bepaald gebied van disfunctioneren, zoals depressie, dwangstoornissen en suïcidaal gedrag.

    Theoretische kaders

    Er zijn 4 belangrijke theoretische benaderingen die in de behandelingen worden toegepast. Het komt maar weinig voor dat residentiële instellingen kiezen voor één bepaald theoretisch kader.

    De belangrijkste modellen zijn:

    • Psycho-analytisch model
      Hierbij ligt de nadruk op de interne psychische processen bij de jeugdigen.

    • Gedragsmodel
      Richt zich op het waarneembare gedrag van jeugdigen.

    • Peer cultural model
      Beschouwt de groep waarin de jeugdige functioneert als een belangrijk therapeutisch middel.

    • Psycho-educatie model
      Nadruk op ‘heropvoeding’ van zowel de jeugdige als de omgeving van de jeugdige.

    Binnen de residentiële zorg is het systeemtheoretisch perspectief steeds belangrijker geworden: er wordt meer nadruk gelegd op deelname en betrokkenheid van ouders en context in het hulpverleningsproces.

    Ook het sociale competentiemodel wordt veel gebruikt in behandelingen. Sociale competentie is de balans tussen taken en vaardigheden. Binnen dit model worden drie soorten taken onderscheiden:

    • Werkelijke taken, zoals vragen stellen over iets dat niet begrepen wordt.

    • Taken in overdrachtelijke zin, zoals het omgaan met gevoelens (boos, verliefd).

    • Ontwikkelingstaken, zoals het loskomen van het gezin en relaties aangaan.

    Binnen residentiële instellingen houdt behandeling op basis van het competentiemodel in dat vaardigheden worden aangeleerd op basis van individuele gedragsanalyse en competentieprofielen. Sociale competentie heeft betrekking op vier terreinen:

    • De omgang met anderen

    • De omgang met zaken zoals zorg voor de eigen bezittingen

    • De houding ten opzichte van zichzelf

    • De emotionele draagkracht

    Het orthopedagogisch vraagstellingenmodel van Kok gaat ervan uit dat de problemen die zich bij een kind voordoen, gezien moeten worden als een vraag om (specifieke) opvoeding.

    Om de ontwikkeling van het kind te stimuleren, moet de opvoeder kansen bieden. Hiervoor zijn drie mogelijkheden. Deze drie vormen samen de basisaanpak of eerstegraadsstrategie.

    • Door eigen presentatie als opvoeder in de relatie

    • Door de creatie van een pedagogisch klimaat

    • Door het aanbieden van situaties waarin het kind zichzelf kan ontwikkelen.

    De tweedegraadsstrategie is een ondersteunende aanpak De derdegraadsstrategie is de afstemming van de aanpak op het individuele kind.

    In de ontwikkeling van het kind onderscheidt Kok drie hoofdaspecten:

    • Affectieve aspect dat betrekking heeft op gevoelens

    • Cognitieve aspect dat betrekking heeft op het cognitief functioneren

    • Conatieve aspect dat betrekking heeft op de unieke persoonlijkheid en de wilskant van het functioneren van het kind

    Het primaire proces

    In het SASB-model (Structural Analysis of Social Behavior) worden twee basisdimensies van sociale omgang onderscheiden. Dit zijn onderlinge genegenheid (horizontale as) en onderlinge afhankelijkheid (verticale as).

    Het beroepsmatig handelen van groepsopvoeders in de residentiële leefgroep blijkt vooral plaats te vinden op basis van een eigen, persoonlijke stijl en veel minder op basis van een bepaalde behandelmethodiek. Verder blijken groepsopvoeders vooral gericht te zijn op de jeugdigen en zijn de jeugdigen vooral gericht op zichzelf.

    Behandeling in de leefgroep kan volgens de groepsopvoeders worden onderscheiden in individuele behandeling van de jeugdigen en een standaardbehandeling die gericht is op de hele groep. De standaardbehandeling bestaat met name uit het onder controle brengen van de situatie en het ervoor zorgen dat de jeugdige doet wat hij moet doen om zich aan te passen aan de routine.

    Makkelijke jeugdigen krijgen eerder individuele aandacht en aanmoediging en bij moeilijke jeugdigen wordt er vooral aandacht besteed aan het identificeren en in beeld brengen van de problemen van de jeugdige. Groepsopvoeders blijken vooral op ongewenst gedrag te reageren in vorm van corrigerend en inperkend gedrag.

    De contacten tussen groepsopvoeders en jeugdigen kunnen worden ingedeeld in 3 niveaus:

    • Algemeen leergroepniveau

    • Behandelgespreksniveau

    • Direct interactieniveau

    Regelhantering, confrontaties en een directieve opstelling bij de groepsopvoeding zijn volgens Klomp noodzakelijk om het gedrag van de jeugdige te reguleren en om aan te zetten tot verandering. Bij agressief gedrag van jeugdigen zijn er drie vormen van onjuist handelen van groepsopvoeders:

    • Flight reacties: de groepsopvoeder wordt toleranter.

    • Fight reacties: conflicten aangaan of zelf agressief reageren.

    • Deal met de potentiële agressor: proberen agressie te voorkomen door bepaalde voorrechten of speciale aandacht te geven aan de jeugdige.

    Er zijn drie typen van agressief gedrag:

    • Agressie waarbij ‘je zin krijgen en de baas spelen’ centraal staat.

    • Van je af slaan’ (komt vooral voor bij jeugdigen die onzeker en angstig zijn).

    • Opkroppen en ontploffen’ (bij jeugdigen die zichzelf als mislukking ervaren en zich sociaal terugtrekken).

    Hulpverleners

    Binnen de residentiële zorg zijn er verschillende hulpverleners betrokken bij de behandeling van jeugdigen. Hulpverleners in de residentiële jeugdzorg zijn voornamelijk vrouwen. Een hulpverlener moet zich kunnen verplaatsen in of aansluiten bij de werkelijkheid waarin de cliënt leeft om tot een effectief hulpaanbod te komen. Hiervoor moet de hulpverlener de eigen waarden en normen opzij zetten. Ook moet hij ‘afstandelijk betrokken’ zijn bij het cliëntsysteem.

    Groepsopvoeders laten in hun werk over het algemeen vijf opvoedingsstrategieën zien:

    • aanbrengen van een adequate regelstructuur

    • bieden van mogelijkheden tot zelfstandig functioneren

    • geven van emotionele steun

    • duidelijkheid en overzicht bieden

    • zichzelf presenteren

    Hulpverleners kunnen in de residentiële zorg met verschillende problemen te maken krijgen, zoals pesten, onderlinge beïnvloeding van bewoners, weglopen en seksuele relaties.

    Hulpverleners hebben vaak te maken met beperkingen ten aanzien van het halen van hulpdoelen, zoals tijdgebrek en de geringe beschikbaarheid van middelen.

    De drie meest voorkomende knelpunten in het werk zijn:

    • de omgang met de jeugdigen

    • omgang met de ouders

    • de eigen positie binnen de organisatie

    Groepsopvoeders ervaren veel onmacht ten aanzien van jeugdigen, de instelling en ouders. Onvoldoende macht om het handelen vorm te geven wordt vooral veroorzaakt door afhankelijkheid van de directie, tijdgebrek en bezuinigingen. Groepopvoeders ervaren ook vaak een gevoel van machteloosheid om iets te veranderen aan het gedrag van de jeugdigen.

    Arbeidssatisfactie is een attitude gebaseerd op een evaluatie van relevante aspecten van het werk en de werksituatie.

    Groepsleiders blijken vooral tevreden te zijn over het team waarin men werkt. Ze zijn het minst positief over de invloed die ze hebben op verschillende gebieden. Het ontbreekt vaak nog aan begeleiding en ontplooiingsmogelijkheden. Ook over verbondenheid met de werkgever en inspraakmogelijkheden en autonomie zijn veel groepsopvoeders ontevreden.

    Het werken met lichamelijk gehandicapte jeugdigen blijkt de meeste voldoeningen te geven, het werken met jeugdigen met psychosociale gedragsproblemen het minst.

    Er zijn drie factoren die voor het moraal van de groepsopvoeders belangrijk zijn:

    • de wijze waarop het team samenwerkt

    • de mate van ondersteuning die aanwezig is

    • de wetenschap dat een goede kwaliteit van werken gewaardeerd wordt

    Groepsopvoeders blijken vooral voldoeningen van hun werk te krijgen door het gevoel invloed te hebben en door contact met andere mensen. Groepsopvoeders voelen zich vooral ongemakkelijk als jeugdigen hun instructies niet opvolgen.

    In stressvolle situaties passen hulpverleners vaker emotiegerichte coping toe dan probleemgerichte coping.

    De meest genoemde reden om te gaan werken in de jeugdzorg is het willen bijdrage aan de toekomstige generatie. Een ander belangrijk motief is de liefde voor het werken met mensen in het algemeen en jeugdigen in het bijzonder.

    Groepsopvoeders hebben over het algemeen drie verschillende opvattingen over het ontstaan van probleemgedrag bij jeugdigen:

    • de kenmerken van de jeugdigen zelf en zijn achtergrond

    • de situatie waarin de jeugdige verkeerde heeft geleid tot probleemgedrag

    • interacties van de jeugdigen met de omgeving hebben geleid tot probleemgedrag

    Jeugdigen in de residentiële zorg

    Jeugdigen zien vrijwel nooit het verband tussen hun problematiek, de reden van plaatsing en doelen / effecten van de opname. Ze denken dat rust voor de ouders het belangrijkste effect is van de opname. Tweederde van de jeugdigen is van mening dat plaatsing in de inrichting voorkomen had kunnen worden.

    Jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen geven aan dat vooral problemen en conflicten in de thuis- en leefsituatie, pedagogische onbekwaamheid van ouders, (dreiging met) mishandeling en seksueel misbruik, en omgang met verkeerde vrienden mede de aanleiding vormen voor hun problematische gedrag.

    Jeugdigen zijn over het algemeen positief over hun verblijf in de residentiële instelling.

    Jeugdigen die in de residentiële zorg verblijven ervaren graag een gevoel van normaliteit. Ook vinden de jeugdigen het erg belangrijk dat er naar ze geluisterd wordt.

    De jeugdigen geven aan vooral steun aan elkaar te hebben en door de opname weer vrienden te hebben gemaakt.

    Jeugdigen oordelen negatief over de geringe mogelijkheden die ze hebben tot inspraak tijdens het verblijf. Ze missen vaak de individuele aandacht. Ook zouden ze graag meer contact willen hebben met hun gezin. Ze hebben vaak moeite met het omgaan met autoriteit en (sociale) regels. Jeugdigen in de residentiële zorg hebben ook moeite met het gevoel gestigmatiseerd te worden door het verblijf in de zorg.

    Het zich ongelukkig voelen binnen de instelling blijkt vooral samen te hangen met gebeurtenissen in de instelling zoals pesten, seksuele aanranding, het hebben van weinig vrienden en het zich bevinden in een omgeving waarvoor ze zelf niet gekozen hebben.

    Jeugdigen hebben vaak wel een hoge motivatie om mee te doen aan het programma en vinden het prettig om zelfstandig te werken.

    Jeugdigen die in een residentiële voorziening verblijven vinden het contact met leeftijdgenoten erg belangrijk. Na opname blijken groepsopvoeders en groepsgenoten een belangrijke plaats in te nemen in het sociale netwerk.

    Van de jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen blijken allochtone jeugdigen relatief minder steun van hun ouders te ontvangen dan autochtone jeugdogen. Allochtone jeugdigen ervaren vooral informele steun van hun ‘peergroup’.

    De groep jeugdigen binnen de leefgroep blijkt centraal te staan in hun ervaring van residentiële zorg. Het ervaren van veel relationele ondersteuning zorgt ervoor dat de jeugdigen minder probleemgedrag vertonen.

    Het niet horen tot een bepaalde groep heeft een beschermend effect voor de meer anti-sociale jongens en meisjes.

    Familie

    Het gezin van de residentieel behandelde jeugdigen wordt steeds meer betrokken in de behandeling. Hier spelen drie ontwikkelingen een rol:

    • het steeds bekender raken van de systeemtheorie

    • het mondiger worden van de ouders

    • aandacht voor het opsporen van positieve aspecten in het gezin

    Ouders van residentieel opgenomen jeugdigen ervaren een aanzienlijk zwaardere gezinsbelasting. Ouders voelen zich vaak schuldig over de opname. Ze geven aan dat achteraf gezien een opname in een vroeger stadium beter geweest zou zijn.

    Gezinsgerichtheid is de mate waarin de ouders en de overige gezinsleden bij de hulpverlening worden betrokken en er tijdens het tehuisverblijf contact onderhouden wordt met de opgenomen jeugdige.

    Het gezin kan gezien worden als een emotionele en sociale eenheid en als een belangrijk aspect van de toekomst van de jeugdige.

    De mate van contact van jeugdigen met het gezin gedurende de opname is niet zo groot. Factoren die hier een rol bij spelen zijn:

    • de ernst van de aanwezige problematiek

    • praktische factoren

    Hulpverlening

    Het basisprogramma bestaat uit het dagelijks gebeuren in de leefgroep. Het manifesteert zich via interventies in de dagelijkse omgang met de jeugdigen die vooral uitgevoed worden door groepsopvoeders in de leefgroep.

    De specifieke behandeling is gericht op de speciale behoeften per individueel kind. Deze interventies worden in aparte sessies uitgevoerd door stafleden met speciale deskundigheid. De tijd die groepsopvoeders besteden aan de begeleiding van de jeugdigen bepaalt de intensiteit van de zorg.

    De gezinsgerichtheid is de mate waarin een residentieel programma gericht is op het betrekken van het gezin.

    In justitiële jeugdinrichtingen in Nederland blijkt differentiatie in de behandeling maar in beperkte mate te worden toegepast. Het meest voorkomende structurele onderscheid dat tussen leefgroepen in opvanginrichtingen wordt gemaakt, is gerelateerd aan de verwachte verblijfsduur en de kwetsbaarheid van de jeugdigen.

    In theorie zijn er wel verschillen in de benaderingswijze van leefgroepen, maar in de praktijk verschilt de uitvoering niet veel.

    De meest ideale situatie is een vroege start met intensieve hulp in een kapsel van steun en structuur, aangeboden in een besloten vorm van hulpverlening.

    In de behandelplanning worden de volgende punten beoordeeld:

    • het gedrag van de jeugdige

    • de voortgang van het behandelplan

    • het verloop van verloven zonder incidenten

    • de delict- en vluchtgevaarlijkheid van de jeugdige

    Jeugdigen blijken relatief vaak aanwezig te zijn bij de behandelbesprekingen, maar hebben dan wel een passieve rol. Het komt vaak voor dat ouders niet worden betrokken bij de behandelplanning.

    Volgens Maskey moeten doelstellingen SMART zijn (Simple, Measureable, Achievable, Relevant, Time limited). Behandeldoelen moeten een aantal functies hebben:

    1. Ze vormen een onderdeel van het betrekken van het gezin in de behandeling.

    2. Ze stellen prioriteiten aan wat het gezin wil.

    3. Ze vormen een uitgangspunt voor ‘discussies’ met betrekking tot de jeugdige.

    4. Ze dienen als basis van de behandelplanning.

    5. Ze dienen als basis voor de beoordeling van uitkomsten / resultaten.

    Verblijfsdoelen worden vastgesteld aan het begin van de behandeling, zijn geldig voor de hele opnameperiode en kunnen tijdens de behandeling worden bijgesteld. De meest voorkomende verblijfsdoelen zijn:

    • Een reductie in psychopathologie

    • Ontwikkelingsbevordering

    • Voorbereiding op de toekomst na vertrek

    • De kwaliteit van (residentiële jeugd)zorg wordt bepaald door de mate van discrepantie of overeenstemming tussen het werkelijke en het ideale of beoogde beeld van de zorg. Bij de evaluatie van zorg spelen twee domeinen een rol:

    • Het zorgproces

    • De begrenzende condities van het zorgproces

    Onder congruentie wordt verstaan:

    • Consistentie: de mate waarin dezelfde waarden, principes of acties worden uitgevoerd.

    • Wederkerigheid: de tweezijdigheid van interacties tussen degenen die betrokken zijn bij en in het tehuis.

    • Coherentie: de mate waarin al het gedrag en activiteiten gekenmerkt worden door eenheid en samenhang.

    Bij de strijd om congruentie staat enerzijds de intentie centraal om te willen voldoen aan de behoeften van de jeugdigen. Anderzijds spelen er belangen die kunnen conflicteren met deze zorgintentie, zoals kostenbesparing, bepaalde voorkeuren van werknemers en het handhaven van orde.

    Belangrijke factoren die van invloed zijn op een goede kwaliteit van zorg zijn:

    • Een duidelijke visie van de instelling

    • Stabiliteit binnen de personeelsgroep

    • Een hoge moraal onder het personeel

    • Het opstellen en aanhouden van doelstellingen door afdelingshoofden

    • De toepassing van duidelijke werkmethoden

    6. Residentiële jeugdzorg: output

    Over de residentiële jeugdzorg is nog maar weinig interventie-evaluatieonderzoek uitgevoerd van goede kwaliteit. De kwaliteit wordt bepaald door de hoeveelheid meetmomenten, de wijze van steekproefselectie en de manier van toewijzen van subjecten aan groepen.

    Het verblijf in een residentiële instelling is vaak gericht op het probleemgedrag van de jeugdige. Bij de resultaten van een interventie wordt gelet op uitval, tevredenheid en doelrealisatie.

    Uitkomsten van residentiële zorg

    Uit effectstudies naar residentiële jeugdzorg komt vaak naar voren dat er na de behandelperiode vaak nog problemen zijn. De problemen zijn vaak wel minder geworden, maar de jeugdige is vaak nog wel kwetsbaar. Een verandering tijdens het verblijf in de instelling voorspelt niet vanzelfsprekend het behoud van veranderingen na de residentiële behandeling.

    De behandeling slaat niet bij alle jeugdigen aan. Recidive komt dan ook nog regelmatig voor. Behandeling van delinquente jeugdigen leidt tot een gemiddelde reductie in recidive van ongeveer 9%. De meeste jeugdigen en ouders zijn tevreden over de behandeling.

    Tijdens de opname van jeugdigen blijken ongunstige gezinsomstandigheden minder te veranderen dan de symptomen van de jeugdigen. Ouders blijken vaak wel een vermindering in de mate van probleembelasting te ervaren wanneer jeugdigen in de residentiële zorg worden opgenomen.

    De mate waarin jeugdigen vroegtijdig uit de behandeling vallen varieert tussen de 3 en 64%. Redenen voor het vroegtijdig verlaten van de instelling zijn bijvoorbeeld het weglopen van de jeugdige of een verwijdering van de jeugdige door de instelling.

    Factoren voor effectiviteit

    Er blijkt een aantal specifieke factoren van invloed te zijn op het wel of niet behalen van goede resultaten in de residentiële jeugdzorg. Deze zijn in te delen in algemene factoren, kindfactoren, behandelfactoren en nazorgfactoren.

    Algemene behandelfactoren zijn:

    • Kwaliteit van de relatie tussen jeugdige en hulpverleners

    • Motivatie en motivatietechnieken. Motivatie kan bevorderd worden door het vergroten van het zelfvertrouwen, verantwoordelijkheid geven aan de jeugdige en de aantrekkelijkheid van verandering van gedrag laten zien.

    • Consensus tussen hulpverlener en cliënt. De interventie moet aansluiten bij de mogelijkheden van de cliënt.

    • Structurering van de interventie. Duidelijke doelstelling, planning en fasering

    • Werkomstandigheden.

    • Beginsel van programma-integriteit. Hoe meer een initiator betrokken blijft bij een programma, hoe meer het programma wordt uitgevoerd zoals bedoeld.

    • Professionaliteitsbeginsel

    • Risicobeginsel.

    • Behoeftenbeginsel

    • Eenheid in hulpverlening

    • Een visie op hulpverlenen

    Een aantal specifieke kenmerken van residentiële hulpverlening dragen bij aan een positief resultaat van de hulpverlening:

    • Aanwezigheid van een ondersteunende omgeving

    • Gespecialiseerde, intensieve behandeling

    • Een (cognitief-)gedragstherapeutische benadering

    • Gezinsinterventies

    • Gepland vertrek

    • Nazorg

    De ideale residentiële hulpverlening voor jeugdigen met ernstige gedragsproblematiek lijkt te bestaan uit een behandeling die is gericht op meerdere gebieden van het functioneren (multimodaal), die bestaat uit meerdere interventievormen (multimethode) en die veel structuur biedt.

    Het meest effectief bij gedetineerde jeugdigen blijken sociale vaardigheidstraining en een kleinschalige, gezinshuisachtige aanpak.

    Kindkenmerken hebben invloed op de effectiviteit van residentiële behandeling. Kenmerken die positief werken in de behandeling zijn:

    • Een jongere leeftijd bij opname

    • Een hoog IQ

    • Minder ernstige psychopathologie bij opname

    • De afwezigheid van antisociaal gedrag

    Jeugdigen met relatief sterke sociale en emotionele ondersteuning profiteren het meest van de behandeling, terwijl jeugdigen met moeilijk gedrag en zwakkere interpersoonlijke relaties dat minder goed doen.

    Voorspellende factoren voor recidive zijn:

    • Psychosociale en psychiatrische problemen van de ouders

    • De aanwezigheid van delinquente vrienden

    • Geen structurele dagbesteding

    • Het gebruik van middelen

    Uitplaatsing

    Het vertrek of de uitplaatsing van jeugdigen kan gezien worden als een proces van 7 stadia:

    1. Aanvankelijke separatie na opname van de jeugdige in de residentiële setting.

    2. Veranderingen in gezinsomstandigheden ten gevolge van de separatie.

    3. Moment waarop terugkeer ter sprake komt.

    4. Moment van terugkeer en eerste periode thuis.

    5. ‘Honeymoon’ periode: tijd vlak na terugkeer waarin alles goed lijkt te gaan.

    6. Negatief gekleurde (acrimonious) onderhandelingen tussen gezinsleden.

    7. Moment waarop een nieuwe leefwijze of ‘modus vivendi’ is bereikt.

    Vertrek vindt in veel gevallen nogal abrupt plaats en maakt de jeugdige vaak angstig en onzeker.

    Regulier vertrek kan gedefinieerd worden als vertrek waarbij de beëindiging plaatsvindt in overleg tussen het tehuis, de jeugdige en (eventueel) de ouders op basis van een vermindering van de problematiek welke de reden voor opname vormde.

    Niet-regulier vertrek kan gedefinieerd worden als vertrek zonder overleg tussen de betrokkenen, en/of vertrek waarbij vermindering van de problematiek dat de opnamereden vormde of waarbij het bereiken van de beoogde doelen niet de redenen zijn van het vertrek. Tussen de 31 en 51% van de jeugdigen vertrekt voortijdig uit de instelling.

    Vormen van voortijdig vetrek:

    1. Weglopen

    2. Beslissing van ouders om hun kind weg te halen uit de instelling.

    3. Wegsturen van de jeugdige door de instelling in verband met onhandelbaar gedrag.

    4. Intrekken van de rechtelijke maatregel.

    5. Overplaatsing naar een andere instelling die beter aansluit bij de behoefte.

    De leefsituatie na vertrek uit de residentiële zorg kenmerkt zich bij veel jeugdigen door instabiliteit, onzekerheid en problematiek. De situatie van jeugdigen die na vertrek zelfstandig gaan wonen lijkt minder gunstig dan de situatie van jeugdigen die in een (pleeg)gezin gaan wonen. De vrije tijd wordt vaak ingestructureerd en passief doorgebracht.

    Jeugdigen die een residentiële instelling verlaten hebben vaak veel vertrouwen in de toekomst, duidelijke doelen op lange termijn en er vertrouwen in te hebben dat ze die doelen kunnen bereiken.

    Nazorg

    Nazorg is een belangrijk element voor vergroten van de effectiviteit op vooral de lange termijn. Nazorg bestaat vooral uit individuele therapie en deze vorm wordt ook het meest aanbevolen. Ook farmacotherapie en gezinstherapie worden veel gebruikt en aanbevolen, maar minder consistent dan individuele therapie.

    De intensiteit van de nazorg kan per jeugdige verschillen. De frequentie van de nazorg is vaak niet hoog. De nazorgperiode duurt meestal tussen de drie en zes maanden.

    De uitvoering van de nazorg wordt meestal verzorgd door de plaatsende instantie, door een hulpverlener uit een (ander) ambulante hulpverleningsinstelling of door een medewerker van het tehuis. Jeugdigen die deelnemen aan het nazorgprogramma blijken een grotere kans te hebben op het daadwerkelijk ontvangen van speciaal onderwijs en een beroepstraining na ontslag uit een justitiële inrichting dan jeugdigen die er niet aan deelnemen.

    Een probleem met betrekking tot begeleiding na vertrek is het vervallen van de (strafrechtelijke of civiele) maatregel, waardoor de hulpverlening vrijwillig wordt.

    7. Residentiële jeugdzorg: meta-analyse

    Een meta-analyse bestaat uit verschillende stadia:

    • Probleemstelling

    • Dataverzameling en –evaluatie

    • Analyse

    • Presentatie van de resultaten

    Een statistische meta-analyse is een methode waardoor resultaten van verschillende studies kunnen worden geïntegreerd. Het voordeel van een statistische meta-analyse in vergelijking met een beschrijvend onderzoek is een meer objectieve beoordeling van het bewijs dat er bijvoorbeeld voor de effectiviteit van een bepaalde interventie is.

    De noodzakelijke voorwaarden voor een statistische meta-analyse zijn:

    • De aanwezigheid van kwantitatieve informatie uit primaire studies.

    • Homogeniteit van de gegevens uit de effectstudies.

    De effectgrootte geeft de sterkte van een samenhang tussen twee variabelen weer. De effectgrootte wordt meestal berekend door het verschil tussen twee gemiddelden te delen door de standaarddeviatie.

    Pre-post contrasten kunnen berekend worden bij zogenoemd veranderingsonderzoek of pre-experimenteel onderzoek.

    Groepscontrasten kunnen op basis van quasi-experimenteel of experimenteel onderzoek worden berekend.

    Uit onderzoek blijkt dat de invloed van residentiële jeugdzorg op algemeen en externaliserend probleemgedrag middelgroot tot groot is. De invloed op internaliserend probleemgedrag is kleiner dan op het algemeen of externaliserend probleemgedrag.

    8. Conclusie en aanbevelingen

    De residentiële jeugdzorg is de afgelopen jaren steeds meer een soort ‘last resort’ geworden voor jeugdigen bij wie alle andere vormen van hulp niet blijken te helpen.

    Het is wenselijk dat hulpverlening aan alle jeugdigen niet alleen zo snel mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis plaatsvindt, maar ook net zo lang en intensief als noodzakelijk is.

    In de behandeling moet de cliënt centraal staan. Dit betekent dat ‘behandeling op maat’ voor sommige jeugdigen behandeling in een residentiële instelling inhoudt.

    Een belangrijke indicatie voor residentiële jeugdzorg is de ernst van de aanwezige problematiek in de thuissituatie, bij de jeugdige en/of de ouders.

    Jeugdigen uit justitiële inrichtingen hebben vaak te maken met een negatief imago. Dit maakt het lastig om ze nazorg te kunnen bieden.

    Aandachtspunten voor de residentiële jeugdzorg zijn:

    • Behandeling op maat

    • Diagnostiek

    • Individuele aandacht

    • Kleine leefgroepen

    • Onderwijs

    • Professionalisering

    • Contextgericht werken

    • Doelgericht werken

    • Motivatie voor behandeling

    • Uitval uit de behandeling

    • Nazorg

    Over het algemeen laat residentiële jeugdzorg positieve uitkomsten zien. Er treedt vaak een verbetering op in de aanwezige problematiek, cliënten en hulpverleners zijn over het algemeen tevreden over de hulp en voor zover bekend vindt doelrealisatie bij een meerderheid van de jeugdigen plaats. Om terugval te voorkomen en de effectiviteit te vergroten, zal er meer aandacht moeten uitgaan naar nazorg.

    Join World Supporter
    Join World Supporter
    Log in or create your free account

    Why create an account?

    • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
    • Once you are logged in, you can:
      • Save pages to your favorites
      • Give feedback or share contributions
      • participate in discussions
      • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
    Follow the author: Social Science Supporter
    Promotions
    verzekering studeren in het buitenland

    Studeren in het buitenland, stagelopen of onderzoek doen? Check welke verzekeringen voor jou van toepassing zijn via de JoHo Insurances Foundation, of bereid je vertrek naar het buitenland voor

    Study or work abroad: check your insurance options

    verzekering studeren in het buitenland

    Studeren in het buitenland, stagelopen of onderzoek doen? Check welke verzekeringen voor jou van toepassing zijn via de JoHo Insurances Foundation, of bereid je vertrek naar het buitenland voor

    Study or work abroad: check your insurance options

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    [totalcount]
    Comments, Compliments & Kudos

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.