Burgerlijk recht 2 - RUG - Oefententamen 2018/2019 (2)


Vragen

Vraag 1

SprayCannot BV houdt zich bezig met het vakkundig verwijderen van graffiti van bushokjes, lantarenpalen en andere objecten. Voor dit werk gebruikt zij een straalmachine die met hoge druk straalgrit op de objecten spuit, waardoor een schurend effect ontstaat. SprayCannot koopt dat straalgrit altijd bij Stralende Straalmiddelen BV, een handelaar in straalmiddelen. In december 2018 bestelt zij bij Stralende Straalmiddelen BV een grote partij straalmiddel van het merk NoNo. Nadat de partij bij SprayCannot is afgeleverd, gebruikt zij het op 15 januari 2018 om graffiti van stalen afvalbakken te verwijderen, die de gemeente voor dat doel naar de werkplaats van SprayCannot heeft gebracht. Op 17 januari 2018 ontvangt SprayCannot een e-mail van Stralende Straalmiddelen waarin Stralende Straalmiddelen stelt dat de producent van het middel die ochtend heeft gemeld dat door een fout in het productieproces asbest in een bepaalde partij van het straalmiddel NoNo is terechtgekomen.

Na dit bericht laat SprayCannot haar werkplaats op asbestvezels onderzoeken. De werkplaats blijkt inderdaad te zijn vervuild met asbest en kan pas weer gebruikt worden na een grondige sanering door
een asbestsaneringsbedrijf.

SprayCannot stelt Stralende Straalmiddelen aansprakelijk voor de gemaakte saneringskosten. De advocate van Stralende Straalmiddelen wijst aansprakelijkheid van de hand om de volgende redenen:

“Stralende Straalmiddelen is niet tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst. Volgens de overeenkomst moest Stralende Straalmiddelen het middel NoNo leveren. Dat heeft Stralende Straalmiddelen gedaan. Bovendien is de verontreiniging van het middel niet aan haar te wijten. Ten eerste produceert ze het niet zelf. Ze verhandelt het alleen. Ten tweede was het onvoorzienbaar dat het middel een verontreiniging met asbest zou bevatten. Stralende Straalmiddelen verhandelt het middel NoNo al meer dan tien jaar en er heeft zich in die periode niet eerder zoiets voorgedaan.”

Is er sprake van wanprestatie van Stralende Straalmiddelen? (7 punten)

Vraag 2

Op vrijdagmiddag 15 augustus 1997 kreeg het paard Penny van Rivka de Ruiter symptomen van koliek. Rivka liet het paard opnemen bij een dierenkliniek. Dierenarts Kain koos voor een behandeling met pijnstilling. Op maandag 18 augustus 1997 verslechterde de situatie. Kain besloot het paard toen te opereren. Tijdens de operatie trad helaas een scheuring van de darmwand op en overleed het paard.

Op donderdag 11 oktober 2018 raakt Rivka op een receptie van haar werk in gesprek met een nieuwe collega, Zoey. Zoey is net als Rivka een groot paardenliefhebber en blijkt in een ver verleden stagiaire te zijn geweest bij dierenarts Kain. Als Ankje haar zegt dat ze nog steeds erg verdrietig is wegens het overlijden van haar paard Penny, kan Zoey zich opeens herinneren dat dit voorval zich heeft voorgedaan in haar eerste stageweek. Ze had het destijds erg vreemd gevonden dat dierenarts Kain niet eerder was overgegaan tot operatief ingrijpen en had dit nog met een docent van haar opleiding besproken. Deze docent was ervan overtuigd dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts al op vrijdag of zaterdag tot een operatie was overgegaan en dat een tijdige operatie tot volledig herstel van het paard zou hebben geleid. Toen Zoey dit oordeel daarna voorzichtig had aangekaart bij dierenarts Kain, had hij erg geïrriteerd gereageerd. Zoey besloot er niet meer op terug te komen en zat haar stageperiode verder zwijgzaam uit. Maar Zoey is blij dat zij nu de kans heeft om Rivka te laten weten hoe het destijds is gegaan.

Op vrijdag 12 oktober 2018 bezorgt Rivka een brief bij dierenarts Kain waarin zij hem aansprakelijk stelt voor de materiële schade en de immateriële schade. Kain antwoordt dat smartengeld (vergoeding van immateriële schade) niet aan de orde is, omdat het hier niet gaat om letsel of overlijden van een mens, maar van een dier. Daarom kan er volgens het Burgerlijk Wetboek hoogstens een vordering wegens materiële schade (de verkoopwaarde van het paard) zijn ontstaan. Kain beroept zich wat deze vordering tot materiële schade betreft, op verjaring van de rechtsvordering.

Is de rechtsvordering inderdaad verjaard? Ga er in uw antwoord van uit dat het voorval inderdaad niet te beschouwen is als schade door letsel en overlijden in de zin van het Burgerlijk Wetboek en dat de bepalingen betreffende schade aan zaken op het voorval van toepassing zijn. (7 punten)

Vraag 3

Sanjay, vierentwintig jaar oud, is een fervent dammer. Hij brengt vier dagen per week door in het clubgebouw van AmsterDammen.

AmsterDammen staat er financieel slecht voor wegens een afnemend ledenaantal. Besloten wordt een poging te doen om de kantineopbrengsten te verhogen. De broer van Sanjay bakt gehaktballen voor de kantine en Sanjay stelt zijn professionele espressomachine ter beschikking. Met de bestuursleden van de vereniging komt Sanjay op 1 november 2017 overeen dat hij de espressomachine aan AmsterDammen schenkt onder de opschortende voorwaarde dat het Nederlands Kampioenschap pupillen in 2018 in het clubgebouw van AmsterDammen wordt gehouden. Met deze voorwaarde hoopt Sanjay de bestuursleden ertoe aan te sporen meer activiteiten voor jongeren te organiseren. Zelf zit Sanjay niet in het bestuur. Op 3 november 2017 zet Sanjay de espressomachine in de kantine en wordt er al gretig gebruik van gemaakt.

Omdat AmsterDammen wat financiële armslag nodig heeft voor de organisatie van het kampioenschap, leent de club geld van een bank. In verband daarmee bedingt de bank dat AmsterDammen
een onderhandse akte ondertekent waarin ten behoeve van de bank een pandrecht wordt gevestigd op alle huidige en toekomstige zaken in het clubgebouw, daaronder begrepen alle ten tijde van de registratie van de pandakte bestaande rechten daarop, voor zover die voor verpanding vatbaar zijn. Deze onderhandse akte wordt geregistreerd op 6 mei 2018. Op 10 oktober 2018 wordt het Nederlands Kampioenschap pupillen gehouden in het clubgebouw. De lening is op dat moment nog niet afgelost. Beantwoord de volgende vragen met betrekking tot (rechten op) de espressomachine.

Vraag 3a

Heeft de bank op 7 mei een pandrecht? (4 punten)

Vraag 3b

Heeft de bank op 11 oktober een pandrecht? (3 punten)

Vraag 4

Anna Karenina exploiteert een hotel met 25 kamers in de omgeving van Middelburg. Op een dag wordt zij benaderd door Nikolai Bolkonsky die zegt dat hij gevolmachtigde is van het bedrijf Awas B.V. Met het oog op een door Awas te organiseren internationaal congres wil Nikolai namens Awas alle hotelkamers voor de maand maart boeken voor € 100 per kamer. Daarmee komt de totaalprijs op € 77.500 (31x100x25). Dit zou resulteren in een winst voor Anna van € 15.500 (31x20x25). Anna is zeer enthousiast, want maart is een slappe maand waarin ze normaal gesproken slechts € 5.000 verdient. Anna gaat akkoord en zij en Nikolai ondertekenen de door Nikolai opgestelde overeenkomst. Vervolgens blijkt dat Nikolai niet door Awas B.V. is gevolmachtigd.

Vraag 4a

Kan Anna Nikolai of Awas B.V. aanspreken tot schadevergoeding? (4 punten)

Vraag 4b

Vervolg. Stel – ongeacht uw antwoord op vraag a – dat Nikolai persoonlijk aansprakelijk is jegens Anna. Ga er verder vanuit dat Anna er pas heel laat achter komt dat Nikolai geen gevolmachtigde was. Haar hotel staat leeg in de maand maart, omdat zij de kamers steeds beschikbaar had gehouden voor Awas BV.

Kan Anna dan aanspraak maken op het bedrag dat zij normaal gesproken zou hebben verdiend in maart (dus € 5.000) of op het bedrag van € 15.500 dat zij zou hebben verdiend indien zij inderdaad een overeenkomst met Awas B.V. zou hebben gesloten? (3 punten)

Vraag 5

Heidi leent op 10 november € 10.000 van Pieter. Daarbij spreken Pieter en Heidi af dat Pieter de vordering niet zal overdragen aan een derde. In de overeenkomst van geldlening is daartoe het volgende beding opgenomen: ‘Pieter verbindt zich om de vordering op Heidi niet over te dragen aan derden.’ Eind december zit Pieter zelf wat krap bij kas. Pieter breekt zijn belofte en verkoopt de vordering voor € 9.200 aan Anthony en levert de vordering aan hem door een onderhandse akte die wordt geregistreerd bij de belastingdienst. Als Anthony Heidi aanspreekt om de eerste termijn af te lossen, werpt Heidi aan Anthony tegen dat Pieter haar schuldeiser is omdat de vordering onoverdraagbaar was.

Heeft Heidi gelijk? (7 punten)

Vraag 6

Niko is eigenaar van een woonboerderij in Zevenaar, waarvan het gebint is aangetast door boktor. Niko heeft een achterneef, Roman, die eigenaar is van een bescheiden herenhuis in Groningen. Op een familiereünie laat Roman vallen dat hij klaar is met de grote stad en naar het platteland zou willen verhuizen. Niko ziet zijn kans schoon en stelt een woningruil voor. Wanneer Roman de boerderij komt bezichtigen, trapt hij op een boktor, maar Niko stelt hem gerust met de mededeling dat het een onschadelijke gegroefde lapsnuitkever is. De ruil gaat door en met een januari 2017 verleden en ingeschreven notariële akte worden de respectieve onroerende zaken overgedragen.

Niko viert zijn succes in de kroeg met zijn goede vriend Gerard. Hij vertelt Gerard van het gebeurde, inclusief de anekdote over de lapsnuitkever. Niko moet alleen nog van dat herenhuis zien af te komen, want in de stad wonen is niets voor hem. Daarop zegt Gerard wel geïnteresseerd te zijn, als hij financiering kan krijgen. In februari 2017 ontdekt Roman dat er iets mis is wanneer de balk waarin hij een spijker slaat, verpulvert. Hij handelt met gezwinde spoed en dagvaardt Niko in maart 2017. Hij schrijft de dagvaarding niet in in de openbare registers. In april 2017 heeft Gerard de financiering rond en in diezelfde maand wordt het herenhuis overgedragen. Niko heeft Gerard wijselijk niet van de dagvaarding op de hoogte gesteld. In januari 2018 vernietigt de rechtbank de ruilovereenkomst tussen Niko en Roman. Het vonnis wordt door Roman ingeschreven in de registers en hij eist dat Gerard het herenhuis ontruimt, stellende dat hij eigenaar is van de woning. Gerard verweert zich met de stelling dat hij het huis van Niko heeft overgedragen gekregen en dat hij destijds niets wist van de dagvaarding, noch van de vernietiging.

Wie heeft gelijk? (7 punten)

Vraag 7

Sven is net bezig met zijn zesde baantje borstcrawl in zwembad De Aalschover als er een lichtbak van het plafond naar beneden stort. Sven raakt gewond. Onderzoek wijst uit dat het ophangsysteem verroest is. Als Sven de zwembadexploitant aansprakelijk stelt, beroept deze zich op de tekst op een poster die al jaren aan de deur van de ingang van het zwembad hangt. Op die poster staat een vette kop “Voorwaarden voor iedereen die bij ons komt zwemmen”. De poster bevat een lange lap tekst waarin de volgende passage voorkomt:

De directie is niet verantwoordelijk voor lichamelijk letsel dat wordt opgelopen in het gebouw, waaronder het zwembad. Zij kan als zodanig niet aansprakelijk worden gesteld.

Sven heeft de deur al vaak gebruikt en heeft de poster dus al vaak gezien, maar heeft nooit de moeite genomen om de tekst te lezen. Hij besluit een korte enquête te houden onder bezoekers van het zwembad. Niemand blijkt de tekst ooit te hebben gelezen, ook al hangt de poster op een prominente plek bij de ingang.

Vraag 7a

Is de tekst deel uit gaan maken van de overeenkomst tussen de zwembadexploitant en Sven, mede gelet op het gegeven dat geen enkele bezoeker de tekst ooit leest? (3 punten)

Vraag 7b

Stel – ongeacht uw antwoord op vraag a – dat de tekst deel is gaan uitmaken van de overeenkomst en dat bezoekers van het zwembad een redelijke mogelijkheid is geboden om er kennis van te nemen. Wat kan de advocaat van Sven dan het beste aanvoeren of doen in reactie op de verwijzing naar de tekst? (4 punten)

Vraag 8

Besloten vennootschap A exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met glasverwerking. Zij heeft een nieuw onderdeel nodig voor een machine in haar machinepark. Zij geeft opdracht aan gieterij B om het voorwerp van edelstaal te vervaardigen. A geeft daarbij gedetailleerde instructies en levert een model als voorbeeld. Nadat B het voorwerp heeft vervaardigd en afgeleverd, monteert A het in haar machine en stelt zij de machine in werking. Een half uur daarna loopt de machine vast en moet de machine gerepareerd worden voor € 15.000. A stelt B mondeling op de hoogte. B haalt daarna het door hem gegoten voorwerp op en constateert na uitvoerig onderzoek dat het voorwerp niet geheel overeenkomt met het geleverde model. Hij biedt excuses aan en belooft direct een nieuw voorwerp te gieten dat wel overeenkomt met het model dat A had verschaft.

A neemt daar geen genoegen mee. Zij wil ook de schade (reparatiekosten van de machine) vergoed zien. B stelt echter dat hij geen schadevergoeding aan A verschuldigd is, omdat hij nooit schriftelijk in gebreke gesteld is.

Vraag 8a

Heeft B gelijk? (4 punten)

Vraag 8b

Vervolg. Stel – ongeacht uw antwoord op vraag a – dat B wegens wanprestatie aansprakelijk is voor de schade en dat B op 20 november 2018 € 15.000 euro overmaakt naar A. A wil nu graag ook vergoeding van wettelijke rente vanaf 14 juni 2017 omdat zij al op 14 juni 2017 € 15.000 moest betalen aan de reparateur van de machine en het tot november 2018 duurde voordat zij de schadevergoeding ontving. B stelt dat hij geen wettelijke rente verschuldigd is aan A, omdat hij nooit schriftelijk in gebreke is gesteld.

Is de wettelijke rente door B verschuldigd? (3 punten)

Vraag 9

Ernst heeft op 1 januari 2018 van Bobbie een appartement gekocht in hartje Amsterdam. De overeengekomen leveringsdatum is 1 maart 2018. Op 7 januari vertelt Ernst zijn vriend en vastgoedbelegger Bassie over het appartement en hij laat een flink aantal foto’s zien. Bassie is zo enthousiast dat hij Ernst overtuigt om het appartement aan hem door te verkopen. Dit wordt schriftelijk vastgelegd op 1 februari. In de overeenkomst verbindt Ernst zich om op 6 februari – nadat Bassie de koopprijs heeft voldaan – het appartement bij voorbaat te leveren.

Zal het appartement op 6 februari bij voorbaat door Ernst aan Bassie kunnen worden geleverd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? (7 punten)

Vraag 10

Paul verkoopt op 1 januari 2018 zijn auto voor € 5.000 aan Megan, een goede vriendin van zijn verloofde. Omdat zij de koopprijs pas zal kunnen betalen nadat zij in de zomermaanden in een brasserie heeft gewerkt, komt hij met Megan overeen dat zij pas op 1 oktober 2018 zal hoeven te betalen. Op 4 juni 2018 verbreekt Paul de relatie met zijn verloofde. Megan keurt de wijze waarop hij dat heeft gedaan af en slingert hem steeds verwijten naar het hoofd. Het lijkt hem beter om niets meer met Megan te maken te hebben.

Zijn huisgenoot Jason wil de vordering op Megan wel van hem overnemen voor € 3.500. Jason en Paul spreken met elkaar af dat de vordering op Megan nu van Jason is. Ze vinden het niet nodig
om iets op schrift te zetten, want ze vertrouwen elkaar volledig. Paul bericht Megan op 6 juli 2018 via WhatsApp dat Jason de vordering heeft overgenomen.

Op 30 juli 2018 vraagt Jason aan Megan om vóór 1 september 2018 € 5.000 aan hem te betalen. Megan studeert rechten en beweert dat zij niets aan hem hoeft te betalen. Zij voert aan dat de vordering een toekomstig goed is en pas op 1 oktober zal ontstaan. Voorts stelt ze dat ze op 1 oktober alleen aan Paul hoeft te betalen, omdat Paul op dat moment de schuldeiser is.

Vraag 10a

Is de vordering inderdaad op 1 september 2018 een toekomstig goed? (4 punten)

Vraag 10b

Is Paul inderdaad op 1 oktober 2018 de schuldeiser, ervan uitgaande dat er na 6 juli 2018 geen overdrachtshandelingen (meer) worden verricht? (3 punten)

Antwoordindicaties

Vraag 1 (7 punten)

Een verkochte zaak dient bij aflevering te beantwoorden aan de koopovereenkomst. Een zaak beantwoordt daaraan niet, indien deze niet de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan de koper de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Stralende Straalmiddelen Bv heeft aan SprayCannot BV straalgrit verkocht dat bij aflevering was verontreinigd met asbest. Straalgrit behoort niet met asbest verontreinigd te zijn. Het geleverde met asbest verontreinigde straalgrit beantwoordde daarom niet aan de overeenkomst in de zin van art. 7:17 BW. Er is daarom sprake van een tekortkoming in de nakoming in de zin van artikel 6:74 BW.
Een tekortkoming kan niet aan de schuldenaar worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (art. 6:75 BW). De verkeersopvattingen brengen in beginsel mee dat een gebrek van een verkocht industrieel vervaardigd product voor rekening van de verkoper komt, ook al heeft de verkoper het product niet zelf geproduceerd, is het gebrek buiten zijn toedoen ontstaan en kende hij het gebrek niet noch behoorde hij het te kennen. Zie het arrest Oerlemans/Driessen. Studiereeks Burgerlijk recht, Verbintenissenrecht algemeen, nr. 177. Er is derhalve sprake van wanprestatie van Stralende Straalmiddelen BV.

Vraag 2 (7 punten)

Ja, de rechtsvordering is verjaard. Artikel 3:310 lid 1 bepaalt (onder meer) dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, verjaart. De gebeurtenis waardoor de schade werd veroorzaakt, was hier het nalaten om tijdig operatief in te grijpen. Die gebeurtenis deed zich voor in augustus 1997. De rechtsvordering was dus in augustus 2017 verjaard.

NB 1. De brief van 12 oktober 2018 heeft geen stuiting tot gevolg gehad, omdat de rechtsvordering al verjaard was voordat deze stuitingshandeling verricht werd.

NB 2. De arresten BASF en Saelman/Academisch ziekenhuis hadden betrekking op de uitleg van het zinsdeel bekend is geworden met betrekking tot het aanvangstijdstip van de termijn van vijf jaar. De termijn van twintig jaar begint niet vanaf het bekend worden, maar vanaf de gebeurtenis. De arresten kunnen daarom niet worden toegepast om het aanvangstijdtip van de termijn van twintig jaar vast te stellen. Of de verjaringstermijn van vijf jaar al begonnen was vóór 2018 kan daarom in het antwoord op de casus in het midden blijven.

Vraag 3 (7 punten)

Vraag 3a (4 punten)

Ja. AmsterDammen verkreeg op 3 november 2017 het eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde. Er was een geldige titel, namelijk de schenking onder opschortende voorwaarde (artikel 3:38 BW) waaruit een verbintenis onder opschortende voorwaarde voortvloeide (zie de artikelen 6:21 e.v.). Er was geleverd op de wijze van artikel 3:91 BW. Sanjay was beschikkingsbevoegd. Omdat er geleverd werd ter uitvoering van een verbintenis onder opschortende voorwaarde, verkreeg AmsterDammen het eigendomsrecht onder dezelfde opschortende voorwaarde (artikel 3:84 lid 4). Door het arrest Rabobank/Reuser is bekend dat AmsterDammen zijn voorwaardelijk eigendomsrecht kan vervreemden of bezwaren. Voor het vestigen van een pandrecht zal volgens artikel 3:98 BW moeten worden voldaan aan de eisen van 3:84 BW. De overeenkomst met de bank vormde de titel. Voor de “levering” was voldaan aan de eisen van art. 3:237 lid 1 BW. AmsterDammen was beschikkingsbevoegdheid met betrekking tot zijn voorwaardelijk eigendomsrecht. De bank heeft dus op 6 mei 2018 een (onvoorwaardelijk) pandrecht gekregen op het eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde.

Vraag 3b (3 punten)

Ja, maar nu heeft de bank een pandrecht op de espressomachine zelf. Op 6 oktober ging de opschortende voorwaarde in vervulling. Toen groeide het pandrecht van rechtswege uit tot een pandrecht op de volle eigendom van de espressomachine en daarmee op de espressomachine zelf. Zie arrest Rabobank/ Reuser.

Vraag 4 (7 punten)

Vraag 4a (4 punten)

Omdat Nikolai geen gevolmachtigde is, komt geen overeenkomst tussen Anna en Awas B.V. tot stand (zie art. 3:66 lid 1 BW) behoudens vertrouwensbescherming (art. 3:61 lid 2 BW) of bekrachtiging (art. 3:69 BW). Op basis van de feiten in de casus doen deze uitzonderingen zich niet voor. Anna kan Nikolai wel aanspreken op art. 3:70 BW. De persoonlijke aansprakelijkheid van de pseudo-gevolmachtigde wordt in dat artikel tot uitdrukking gebracht met de woorden ‘staat jegens de wederpartij in voor het bestaan en de omvang van de volmacht’.

Vraag 4b (3 punten)

Anna kan aanspraak maken op het positieve contractsbelang, dus op € 15.500, zie hoorcollege Prof. mr. A.J. Verheij over Vertegenwoordiging, slide 31 en Studiereeks Burgerlijk recht Rechtshandeling en Overeenkomst nrs. 114-115.

Vraag 5 (7 punten)

Op grond van art. 3:83 lid 2 BW kan de overdraagbaarheid van een vordering door een beding tussen de schuldeiser en de schuldenaar worden uitgesloten. De vraag is of het onderhavige beding de overdraagbaarheid van de vordering inderdaad uitsluit. Dit is een kwestie van uitleg. De maatstaf is te vinden in het arrest Coface/Intergamma. Een beding als gemaakt tussen Heidi en Pieter moet naar objectieve maatstaven worden uitgelegd. Het uitgangspunt is daarbij dat dergelijke bedingen slechts verbintenissenrechtelijke werking hebben, tenzij uit de naar objectieve maatstaven uit te leggen formulering blijkt dat goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 is beoogd. Hier lijkt het beding verbintenissenrechtelijke werking te hebben (Het beding is geformuleerd als een verplichting) zodat de vordering gewoon overdraagbaar is. Heidi heeft ongelijk.

Vraag 6 (7 punten)

Roman. Door de vernietiging, die terugwerkende kracht heeft (art. 3:53 BW) is Roman achteraf gezien altijd eigenaar van het herenhuis gebleven. Niko was dus beschikkingsonbevoegd, waardoor niet aan de voorwaarden van art. 3:84 lid 1 BW is voldaan. Gerard komt niet in aanmerking voor bescherming tegen de beschikkingsonbevoegdheid op voet van art. 3:88 BW. De onbevoegdheid is weliswaar het gevolg van de ongeldigheid van een vroegere overdracht (i.e. de overdracht Niko-Roman) die niet het gevolg is van de onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder (er is hier immers sprake van een titelgebrek). Gerard is echter niet te goeder trouw (art. 3:11 BW), omdat hij wist van Niko's bedrog en derhalve de vernietigbaarheid van de titel. Daaraan doet het feit dat Roman de dagvaarding niet had ingeschreven (art. 3:24 BW) niet af, omdat Gerard, los van die dagvaarding, wist van de vernietigbaarheid c.q. het titelgebrek. Zie PRH, nr. 218. Eenzelfde soort casus is ook behandeld door Prof. mr. F.M.J. Verstijlen op hoorcollege 9 (10 december 2018) (Registergoederen).

Vraag 7 (7 punten)

Vraag 7a (3 punten)

Ja. De zwembadexploitant heeft door het ophangen van de poster op een prominente plek kenbaar gemaakt dat hij de daarin opgenomen voorwaarden van toepassing wil laten zijn op alle overeenkomsten. Deze algemene voorwaarden zijn door Sven aanvaard, althans Sven heeft bij de zwembadexploitant het vertrouwen gewekt dat hij de algemene voorwaarden aanvaardde (3:35 BW). De algemene voorwaarden zijn dus door aanbod en aanvaarding deel gaan uitmaken van de overeenkomst. (6:217 BW). De bezoekers zijn ook dan gebonden aan de voorwaarden als de stichting begrijpt of moet begrijpen dat bezoekers de voorwaarden niet lezen. Zie artikel 6:232 BW. Zie Studiereeks Burgerlijk recht, Rechtshandeling en Overeenkomst nr. 236 en nr. 237.

Vraag 7b (4 punten)

De advocaat kan de voorwaarde het beste vernietigen op grond van artikel 6:233 sub a BW juncto artikel 6:237 sub f BW. Zie Studiereeks Burgerlijk recht, Rechtshandeling en Overeenkomst nrs. 239 e.v. NB. Sven is geen grote wederpartij in de zin van artikel 6:235 BW. Hij kan dus op de vernietigingsgrond in artikel 6:233 sub a een beroep doen. Sven is een natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daarom wordt de voorwaarde op grond van artikel 3:237 sub f vermoed onredelijk bezwarend te zijn.

Vraag 8 (7 punten)

Vraag 8a (4 punten)

Nee. De reparatiekosten zijn veroorzaakt door de gebrekkige prestatie van B en hebben niets te maken met het tijdstip van nakoming. Als B alsnog een deugdelijk voorwerp giet en levert, is de toegebrachte schade niet hersteld. De schade waarvoor A een vergoeding vordert is dus geen vertragingsschade, maar schade die definitief is toegebracht door de ondeugdelijkheid van het geleverde voorwerp. Wat deze schade betreft is de tekortkoming niet voor herstel vatbaar en is nakoming blijvend onmogelijk. Zie het arrest Kinheim/Pelders. Bij blijvende onmogelijkheid is geen verzuim vereist. Zie artikel 6:74 lid 2 BW. B heeft dus ongelijk, omdat je voor de gevorderde schade niet terechtkomt in paragraaf 2 van afdeling 9 van titel 1 van Boek 6 BW (de artt. 81 e.v.)

Vraag 8b (3 punten)

Door de ondeugdelijke prestatie van B ontstond op grond van artikel 6:74 een verbintenis tot betaling van € 15.000. Wettelijke rente is de gefixeerde schade door niet tijdig nakomen van de verbintenis tot betaling van een geldsom. Om te weten wanneer de wettelijke rente gaat lopen, kan opnieuw artikel 6:74 BW geraadpleegd worden. Het is niet blijvend onmogelijk om aan een verbintenis tot betaling van een geldsom te voldoen. Er is dus alleen schadevergoeding verschuldigd wegens het niet tijdig nakomen van een verbintenis tot betaling van een geldsom als de schuldenaar in verzuim is. (Dat volgt ook uit 6:85 BW). Op grond van artikel 6:83 sub b BW treedt verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer de verbintenis strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 BW en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen. A heeft dus recht op de wettelijke rente, omdat de verbintenis tot betaling van € 15.000 strekte tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 en deze verbintenis niet terstond werd nagekomen.

Vraag 9 (7 punten)

Nee, een registergoed kan niet bij voorbaat worden geleverd, zo volgt uit art. 3:97 lid 1 BW. Een appartement (appartementsrecht) is een registergoed (art. 3:10 j° 3:89 BW).

Vraag 10 (7 punten)

Vraag 10a (4 punten)

Nee. Er ontstond al direct bij het sluiten van de koopovereenkomst op 1 januari 2018 een vordering tot betaling van de koopprijs, maar de schuldeiser kan de prestatie (koopprijs van de auto) pas opeisen op 1 oktober 2018. (Zie artikel 6:39 BW.)

NB. Het ontstaan van de vordering is hier niet afhankelijk van toekomstige, vooralsnog onzekere omstandigheden zoals wel het geval was in het arrest W.U.H./Emmerig q.q.. In dat arrest ging het om de vordering uit een huurovereenkomst waarbij het ontstaan nog afhankelijk was van de daadwerkelijke verschaffing van het huurgenot.

Vraag 10b (3 punten)

Ja. Paul zal dan (nog steeds) schuldeiser zijn. De (bestaande) vordering is niet aan Jason overgedragen, omdat er geen levering heeft plaatsgevonden. Artikel 3:94 eist zowel voor een openbare als een stille cessie een akte tot levering. Die is er niet. Er is dus niet aan de eisen van overdracht van artikel 3:84 BW voldaan.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.