Vroeger werd de psychopathologie bekeken in de context van de levensomstandigheden van jonge patiënten. De nadelen: de meeste behandelingen in die tijd waren erg langdurig en hadden geen goed gedefinieerde doelen. De psychiater, psycholoog en psychiatrisch sociaal werker hadden de neiging om los van elkaar te functioneren. Er werd weinig aandacht besteed aan het stellen van diagnoses. Ook was er de tendens om ouders de schuld te geven van de stoornis van hun kinderen (‘schizophrenogenic mother’).Belangrijke veranderingen vonden plaats dankzij Kanner. Hij propageerde een benadering van vragen stellen en een differentiërende diagnose stellen. Ook bracht hij de beschrijving van autisme in het licht, dat niet alleen verkregen kon worden door klinische observatie, maar ook dat autisme zich onderscheidde van andere stoornissen. Er kwam een psychometrische benadering van de diagnose in plaats van...

Access options

The full content is only visible for Logged in WorldSupporters

More benefits of joining WorldSupporter

  • You can use the navigation and follow your favorite supporters
  • You can create your own content & add contributions & comments
  • You can save your favorite content and make your own bundles
  • See the menu for more benefits

Full access to all pages on World Supporter requires a JoHo membership

  • For information about international JoHo memberships, read more here.

 

Support JoHo and support yourself by becoming a JoHo member

 

Become a Member

 

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Social Science Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

WorldSupporter Resources
BulletPoints en begrippen bij Rutter's Child and Adolescent Psychiatry (5e druk, 2010)

BulletPoints en begrippen bij Rutter's Child and Adolescent Psychiatry (5e druk, 2010)


Hoofdstuk 34 Aandachts- en activiteitsstoornissen

  • Aspecten van ADHD zijn onoplettendheid, overactiviteit en impulsiviteit volgens de DSM-IV-TR. De ICD-10 noemt het de hyperkinetische stoornis

  • Klachten moeten in meerdere situaties voorkomen wil de diagnose gegeven worden

  • Er zijn verschillende subtypes binnen ADHD: aandachtsproblemen zonder hyperactiviteit, overactiviteit of impulsiviteit zonder aandachtsproblemen, situationaliteit en overactiviteit met stereotype bewegingen

  • ADHD komt vaak voor met neurologische ontwikkelingsstoornissen, zoals autisme, leerproblemen en het Syndroom van Gilles de la Tourette. Wat ook vaak samengaat met ADHD zijn intellectuele beperkingen, gedragsstoornissen, angststoornissen, middelenmisbruik, bipolaire stoornis en schizofrenie

  • ADHD zou een genetische stoornis kunnen zijn, een executieve functie stoornis of een catecholamine stoornis

  • ADHD komt internationaal bij 5-10% van de mensen voor en de hyperkinetische stoornis in 1-2%

  • Vanaf het vierde levensjaar blijven ADHD symptomen constant. Blijvende impulsiviteit en overactiviteit kan leiden tot agressief, antisociaal en crimineel gedrag. Aandachtsproblemen, antisociaal gedrag en impulsiviteit lijken te blijven tot in de volwassenheid

  • Beoordeling gebeurt door direct observaties, self-report bij volwassenen, interviews met ouders en familie en fysieke en psychologische onderzoeken

  • Interventies richten zich op educatie, advies, medicatie, gedragstherapie en dieettherapie

Hoofdstuk 37 Depressie in de kindertijd en adolescentie

  • Depressie wordt gekenmerkt door somberheid, anhedonie, verveling, prikkelbaarheid en het niet ontvankelijk zijn voor leuke activiteiten, interactie en aandacht van andere mensen

  • Depressies volgen een continuüm afhankelijk van ernst, aanhoudendheid en aan- of afwezigheid van manie

  • Belangrijke differentiaaldiagnoses van unipolaire depressie zijn: bipolaire depressie, angststoornis, ADHD, oppositionele stoornis, middelenmisbruik en eetstoornis

  • De kans op depressie is hoger aan het begin van de puberteit, vooral bij meisjes

  • Een depressie duurt drie tot zes maanden, met een hoge kans op terugval

  • Depressie kan leiden tot gedragsstoornis, persoonlijkheidsstoornis, middelenmisbruik en suïcidaal gedrag. Een bipolaire stoornis wordt in 10 tot 20% ontwikkeld

  • Depressie heeft een hoge erfelijke component: 40-65%

  • Depressie gaat vaak gepaard met een cognitieve bias gericht op een negatief beeld van zichzelf, de wereld en de toekomst

  • Risicofactoren voor depressie zijn fysiek en seksueel misbruik, pesten, aangetrokken voelen tot het eigen geslacht, overlijden van een familielid en medische problemen

  • Het behandelplan bevat psycho-educatie en richt zich op vier omgevingsfactoren: ouders, leeftijdsgenoten, school en het individu

  • Behandelingen zijn antidepressiva, cognitieve gedragstherapie en interpersoonlijke therapie. Bij cognitieve gedragstherapie worden negatieve en disfunctionele gedachten omgezet in positieve gedachten. Bij interpersoonlijke therapie wordt interpersoonlijke stress verlicht door betekenisvolle, lage conflict relaties te vormen

  • De combinatie van medicatie en cognitieve gedragstherapie is de beste behandeling voor een depressie

  • Andere behandelingen zijn familiegerichte therapie, psychosociale behandeling, lichttherapie en elektroconvulsieve therapie

Hoofdstuk 38 Bipolaire stoornis bij kinderen en adolescenten

  • Onder kinderen met bipolaire stoornis komt euforie minder vaak voor, maar uit de stoornis zich vaak als prikkelbaarheid

  • Symptomen van een manie zijn: euforie, prikkelbaarheid, grootheidswaanzin, verminderde behoefte aan slaap, grote doelen najagen

  • ADHD, ODD, schizofrenie, middelenmisbruik en angststoornis moeten onderscheiden worden van bipolaire stoornis

  • De levensprevalentie van bipolaire stoornis is één tot drie procent

  • PDB brengt problemen in het verbale- en werkgeheugen mee, evenals moeite aandacht vast te houden, problemen met wiskunde, gedragsaanpassing en emoties van gezichten herkennen

  • Door PDB is de amygdala verkleind

  • Er zijn vele genen betrokken bij PDB, waarbij er niet één gen is dat een doorslaggevend effect heeft

  • Gebruikte medicatie voor bipolaire stoornissen zijn lithium anti-epileptica en antipsychotica

  • Ook psychotherapie is belangrijk bij bipolaire stoornis. Drie voorbeelden zijn psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie met familie betrokkenheid en familie gerichte pscyho-educatie

Hoofdstuk 39 Angststoornissen

  • Er is sprake van een angststoornis als het functioneren of ontwikkelingsgeschikt gedrag hierdoor beperkt wordt, als het gepaard gaat met significante ‘distress’ of als er sprake is van falen in aanpassen

  • Er zijn veel verschillende angststoornissen: fobieën, separatieangststoornis, sociale angststoornis, gegeneraliseerde angststoornis en paniekstoornis

  • Sociale angst komt vaak samen voor met separatie angst en gegeneraliseerde angst. Ook zijn angststoornissen vaak comorbide met depressie, middelenmisbruik of gedragsstoornissen

  • 5 tot 10% van de kinderen heeft een angststoornis

  • Risicofactoren voor angststoornis zijn: vrouw, angst in kindertijd, trauma, negatieve levensgebeurtenissen, medische condities, neurologische schade, laag geboortegewicht, koortsstuipen, blootstelling aan gevaarlijke stoffen, ademhalingsdisregulatie, roken en inhiberend temperament

  • Risico voor angst wordt voor 40% bepaald door de genen en voor 60% door ongedeelde omgevingsfactoren. Verder hebben endofenotypen en moleculaire genetica invloed op het ontwikkelen van angststoornissen

  • Angst kan aangeleerd worden door conditionering. De amygdala is hierin belangrijk

  • Angststoornissen kunnen behandeld worden met cognitieve gedragstherapie en medicatie

Hoofdstuk 41 Eetstoornissen

  • Er zijn vier soorten eetstoornissen: anorexia nervosa, bulimia nervosa, ‘eating disorder not otherwise specified’ en binge eetstoornis

  • Bij anorexia is er sprake van het over evalueren van vorm en gewicht, erg laag lichaamsgewicht en amenorroe

  • Bij bulimia is er sprake van het over evalueren van vorm en gewicht, herhaaldelijk enorm veel eten en extreem gewichtscontrole gedrag door gebruik van laxatiemiddelen of overgeven

  • Er is sprake van eetstoornis NOS als er symptomen van anorexia en bulimia in mindere mate of in gemixte vorm aanwezig zijn

  • Eetstoornissen starten vaak in de adolescentie door het fysieke zelfbewustzijn bij de lichamelijke veranderingen door puberteit

  • Anorexia leidt tot een hogere kans op mortaliteit, angst- en affectieve stoornissen, sociale en persoonlijkheidsproblemen en problemen in de zwangerschap

  • Risicofactoren voor eetstoornissen zijn genetische factoren, vrouw zijn, adolescentie en vroeg volwassenheid, westerse landen, andere psychische stoornissen, premorbide negatieve ervaringen, zoals misbruik, en negatieve premorbide eigenschappen, zoals laag zelfvertrouwen

  • Bij de binge eetstoornis is er sprake binge eten en een algehele neiging om teveel te eten. Het komt vooral voor bij adolescenten, vaak samen met obesitas

  • Behandeling van eetstoornissen kan met, zonder of gedeeltelijke opname, zowel farmacologisch, psychologisch als een combinatie hiervan zijn. Voorbeelden zijn interpersoonlijke psychotherapie, familietherapie en cognitieve gedragstherapie

Hoofdstuk 42 Posttraumatische stressstoornis

  • Symptomen van PTSS zijn: niet gescheiden willen worden van de ouder(s), herbeleven van het trauma, slaapproblemen, sneller geïrriteerd of boos, moeite om erover te praten met ouders of leeftijdsgenoten, cognitieve veranderingen, bewust zijn van de dood, lichamelijke arousal en ‘survivors guilt'

  • Naast PTSS ontwikkelen zich vaak depressies, suïcidale gedachten, overdosis, angststoornissen en paniekaanvallen

  • PTSS uit zich anders in kinderen als in volwassenen. Het komt maar weinig voor onder de tien jaar

  • Risicofactoren voor PTSS zijn: een grote stressor, moederlijke depressie, slechte coping strategieën, slechte familie sfeer, niet praten over het trauma met de ouders, eerder blootgesteld aan geweld, psychiatrisch verleden, cognitieve verstoringen en misinterpretaties, vrouw zijn en slechte familie relaties

  • Overproductie van cortisol, bij acuut trauma, vermindert het hippocampale volume

  • Behandeling van PTSS kan zijn: cognitieve gedragstherapie, EMDR, narrative exposure therapy en medicatie en vooruitdenken als preventiemiddel

Hoofdstuk 45 Schizofrenie en aanverwante stoornissen

  • Schizofrenie wordt gekenmerkt door hallucinaties, wanen, ‘passivity phenomena’, gestoorde gedachten en spraak, verminderde of ongepaste emotionele reacties, gebrek aan wilskracht en motorische abnormaliteiten

  • Positieve symptomen zijn een overmaat of verstoring van normaal functioneren en negatieve symptomen zijn een reductie of verlies van normaal functioneren

  • Het premorbide functioneren is gebrekkig met vroege ontwikkelingsachterstanden in taal, motorische ontwikkeling, sociaal functioneren, gedrag en IQ

  • Volgens de DSM-IV zijn er vier typen schizofrenie: het paranoïde type, gedesorganiseerde type, catatone type en residuele type

  • Herstel vindt vooral in de eerste zes maanden na psychose plaats. Echter houden de symptomen vaak lang aan

  • Voorspellers voor een slechte uitkomst zijn: premorbide sociale en cognitieve beperkingen, langdurige eerste psychose, onbehandelde psychoses en aanwezigheid van negatieve symptomen

  • Risicofactoren voor schizofrenie zijn wellicht zwangerschaps- en geboortecomplicaties, ernstige ondervoeding, cannabis gebruik, sterke emoties of kritiek van ouders, migratie en mishandeling

  • Bij schizofrenie is het aantal dendrieten en synapsen beperkt. Daarnaast zijn de hersenen kleiner, vooral de frontale en temporale kwabben met de hippocampus en amygdala

  • Differentiaaldiagnoses zijn affectieve, schizoaffectieve en atypische psychosen, autismespectrumstoornissen, ‘multidimensionally impaired syndrome’, schizotypische persoonlijkheidsstoornis, epilepsie, neurologische stoornissen en drugsgebruik

  • Schizofrenie wordt behandeld met antipsychose medicatie, pscyho-educatie, intensieve familie interventies, cognitieve gedragstherapie en cognitieve remediation

Hoofdstuk 46 Stoornissen in het autismespectrum

  • Autisme wordt gekenmerkt door beperkingen op sociaal gebied, beperkingen op communicatief gebied en beperkte interesses en repetitief gedrag

  • ASD gaat vaak gepaard met intellectuele beperkingen, cognitieve beperkingen en soms met medische condities

  • Voorspellers van de uitkomst van autisme zijn non-verbaal IQ en taal

  • Differentiaaldiagnoses zijn ‘pervasive developmental disorder not otherwise specified’, syndroom van Asperger, Rett syndroom, ‘childhood disintegrative disorder’, Landau-Kleffner syndroom, intellectuele beperking, sensorische beperking en emotionele verwaarlozing

  • Er zijn drie theorieën over ASD: 1) mensen met ASD hebben moeite mentale staten van zichzelf en anderen te begrijpen, 2) ze focussen zich op details, in plaats van globale informatie, en 3) door prefrontale cortex abnormaliteiten is er sprake van executief disfunctioneren

  • Behandeling van ASD moet multimodaal zijn: ouders en familie moet worden betrokken, de interventie moet zo vroeg mogelijk plaatsvinden, het kind moet onderwijs krijgen, gedragstherapie kan helpen en medicatie kan comorbide symptomen aanpakken

  • Onderdeel van ASD kan zijn: erfelijkheid, abnormale ontwikkeling van chromosomen, door disfunctioneren van spiegelneuronen, grote hoofdomtrek, grijze massa verstoring, abnormale EEG activiteit en stijging serotonine niveaus in bloedplaatjes

Hoofdstuk 50 Persoonlijkheidsstoornissen

  • Bij persoonlijkheidsstoornissen is er sprake van aanhoudende afwijkende gedragspatronen, inflexibiliteit en doordringendheid in verschillende situaties, significante beperking en stabiliteit over tijd

  • Er zijn vier factoren van disfunctioneren bij persoonlijkheidsstoornissen: emotionele disregulatie, antisociaal gedrag, inhibitie en compulsiviteit

  • As I stoornissen zijn episodische stoornissen, As II zijn persoonlijkheidsstoornissen

  • Volgens de ICD-10 zijn er negen soorten persoonlijkheidsstoornissen. Volgens de DSM zijn het er elf, onderverdeeld in drie hoofdcategorieën: vreemd/excentriek, dramatisch/emotioneel/instabiel en angstig/bang

  • Er zijn verschillende soorten persoonlijkheidsstoornissen: antisociale persoonlijkheidsstoornis, psychopathische stoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis, dissociatieve identiteitsstoornis, schizotypische persoonlijkheidsstoornis en schizoïde persoonlijkheidsstoornis

  • Dialectical behaviour therapy is een mogelijke behandeling van persoonlijkheidsstoornissen. Het richt zich op het vergroten van capaciteiten en motivatie. Het is een effectieve therapie

Hoofdstuk 55 Hechtingsstoornissen

  • Hechting is de neiging om nabijheid en contact te zoeken met een specifiek figuur

  • Functies van hechting zijn: het geven van en zoeken naar comfort bij distress, warmte, empathie en koestering, emotionele beschikbaarheid en emotie regulatie en fysieke en psychologische bescherming

  • Een gedesorganiseerde hechtingsstijl is geassocieerd met het ontwikkelen van psychopathologie

  • Er is sprake van een hechtingsstoornis wanneer een jong kind afwijkend hechtingsgedrag vertoont en er sprake is van abnormaliteiten op sociaal en emotioneel gebied

  • Er zijn twee soorten hechtingsstoornissen: ‘withdrawn/inhibited’, ofwel emotioneel teruggetrokken en geremd, en ‘social/disinhibited’, ofwel ongeremd in sociale contacten

  • Differentiaaldiagnoses zijn autisme, intellectuele beperking en ADHD

  • Risicofactoren zijn verwaarlozing van de zorg van een kind, opname in een instituut, Williams syndroom en fetal alcohol syndrome

  • Het verbeteren van de verzorgingsomgeving zorgt voor vele verbeteringen in het hechtingsgedrag. Verzorgers moeten emotioneel beschikbaar zijn, sensitief en de behoeftes van hun kind voor hun eigen behoeftes laten komen


Begrippelijst

[toc:menu]

Hoofdstuk 1 Kinder- en adolescentiepsychiatrie: ontwikkelingen van de afgelopen 50 jaar

 

Big theories

Claimden het hele leven te kunnen verklaren, inclusief alle psychopathologie. Voorbeelden zijn de psychoanalyse, de Eriksoniaanse lifespantheorie, het behaviourisme en de hechtingstheorie

Cognitieve deficits (tekortkomingen)

Liggen aan de basis van de sociale handicaps bij autisme, dit werd voor het eerst aangetoond door Hermelin en O’Connor

fMRI-onderzoek

De introductie hiervan zorgde ervoor dat de neurale basis van deficits relevant werd

Maternal deprivation

Bowlby was de eerste die de reacties van jonge kinderen bestudeerden wanneer zij werden gescheiden van hun ouders, wat zorgde voor bewustzijn van de gevoeligheden van kinderen en het belang van persoonlijke sociale relaties

Schizophrenogenic mother

Een tendens van vroeger om de ouders de schuld te geven van de stoornis van hun kinderen

Strange situation meetinstrument

Een meetinstrument, ontwikkeld door Mary Ainsworth, waarmee veilige en onveilige gehechtheid kon worden gemeten

 

Hoofdstuk 2 Classificatie

Algoritme

Hierbij worden mogelijke kenmerken beoordeeld als aanwezig of afwezig. De kenmerken worden dan samengevoegd om te kijken of er een drempelwaarde voor de stoornis is bereikt. Dit wordt graag gebruikt door onderzoekers

Categorisch classificatiesysteem

Hierbij wordt gekeken of er wel of niet sprake is van een bepaalde stoornis

Classificatiesystemen

Worden gebruikt bij het diagnosticeren, ze kunnen helpen bij de communicatie tussen clinici en onderzoekers, het toepassen van onderzoek op klinische problemen en bij uitleg naar patiënten

Comorbiditeit

Komt voor als een persoon lijdt aan twee of meer afzonderlijke en onafhankelijke stoornissen

Dimensionaal classificatiesysteem

Worden vaker gebruikt wanneer genetische en omgevingsfactoren een rol spelen, omdat deze een beter beeld geven van de relatie tussen de risico’s en de stoornissen die het gevolg zijn

DSM-IV

Het belangrijkste classificatiesysteem

Multi-axiaal systeem

Een classificatiesysteem met meerdere assen, waarbij elke as een classificatie levert voor een ander aspect van een bepaald probleem

Polythetic

Een medische classificatie is polythetic, als de cases worden ingedeeld op basis van veel (niet alle) specifieke kenmerken die ze met elkaar gemeen hebben

Prototype

Het profiel van de problemen in de case wordt vergeleken met een schema of een prototype. Wordt graag gebruikt door behandelaars

Valse dichotomie

Kan ontstaan wanneer er tussen twee diagnoses moet worden gekozen en er niet kan worden gekeken naar alternatieven

 

Hoofdstuk 34 Aandacht- en activiteitstoornissen

ADHD

Komt grotendeels overeen met hyperkinetische stoornis, maar de vereisten om een diagnose te mogen stellen zijn wat minder streng. Hierdoor kunnen wel heel veel verschillende cases met ADHD gediagnosticeerd worden, waardoor mensen snel op één hoop geveegd worden

Hyperactiviteit

Overactiviteit samen met impulsiviteit

Hyperkinetische stoornis

Een stoornis uit het classificatiesysteem ICD-10, die verschilt van ADHD op een paar punten. Voor hyperkinetische stoornis moeten alle drie de componenten aanwezig zijn, moeten de verschijnselen zich voordoen in meer dan één situatie en wordt het uitgesloten als er sprake is van andere stoornissen, zoals autisme.

Impulsiviteit

Men handelt zonder te reflecteren. Extreme niveaus hiervan vormen een risico voor antisociaal gedrag, mislukken in een opleiding en ‘personality dysfunction’ in de adolescentie en de volwassenheid

Onoplettendheid

Een bepaald patroon van gedrag, zoals ongeorganiseerdheid en een gebrek aan doorzettingsvermogen

Overactiviteit

Een overmaat aan bewegingen. Overactiviteit is meestal het grootste probleem tijdens de kindertijd, maar het minst grote probleem gedurende de volwassenheid

Situationaliteit

Houdt in dat de klachten van een kind allen thuis of alleen op school tot uiting komen, dit kan bijvoorbeeld zo zijn bij ADHD

Read more