Aspecten van ADHD zijn onoplettendheid, overactiviteit en impulsiviteit volgens de DSM-IV-TR. De ICD-10 noemt het de hyperkinetische stoornisKlachten moeten in meerdere situaties voorkomen wil de diagnose gegeven wordenEr zijn verschillende subtypes binnen ADHD: aandachtsproblemen zonder hyperactiviteit, overactiviteit of impulsiviteit zonder aandachtsproblemen, situationaliteit en overactiviteit met stereotype bewegingenADHD komt vaak voor met neurologische ontwikkelingsstoornissen, zoals autisme, leerproblemen en het Syndroom van Gilles de la Tourette. Wat ook vaak samengaat met ADHD zijn intellectuele beperkingen, gedragsstoornissen, angststoornissen, middelenmisbruik, bipolaire...

Access options

The full content is only visible for Logged in World Supporters.

More benefits of joining WorldSupporter

  • You can use the navigation and follow your favorite supporters
  • You can create your own content & add contributions & comments
  • You can save your favorite content and make your own bundles
  • See the menu for more benefits

Full access to all pages on World Supporter requires a JoHo membership

  • For information about international JoHo memberships, read more here.

 

Support JoHo and support yourself by becoming a JoHo member

 

Become a Member

 

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Social Science Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Samenvatting van het boek Rutter's Child and Adolescent Psychiatry (5e druk, 2010)

Samenvatting van het boek Rutter's Child and Adolescent Psychiatry (5e druk, 2010)


Hoofdstuk 1 Kinder- en adolescentiepsychiatrie: ontwikkelingen van de afgelopen 50 jaar

Kinder- en adolescentiepsychiatrie 50 jaar geleden

Vroeger werd de psychopathologie bekeken in de context van de levensomstandigheden van jonge patiënten. De nadelen: de meeste behandelingen in die tijd waren erg langdurig en hadden geen goed gedefinieerde doelen. De psychiater, psycholoog en psychiatrisch sociaal werker hadden de neiging om los van elkaar te functioneren. Er werd weinig aandacht besteed aan het stellen van diagnoses. Ook was er de tendens om ouders de schuld te geven van de stoornis van hun kinderen (‘schizophrenogenic mother’).

Belangrijke veranderingen vonden plaats dankzij Kanner. Hij propageerde een benadering van vragen stellen en een differentiërende diagnose stellen. Ook bracht hij de beschrijving van autisme in het licht, dat niet alleen verkregen kon worden door klinische observatie, maar ook dat autisme zich onderscheidde van andere stoornissen. Er kwam een psychometrische benadering van de diagnose in plaats van een klinische dankzij Hewitt en Jenkins, zij schreven een pionierend stuk waarin ze verschillende patronen van psychopathologie onderscheidden. Er ontstond een drastische verschuiving van zowel diagnoses als classificaties binnen de kinder- en adolescentiepsychiatrie.

Biologische oorzaken kregen een steeds belangrijkere rol in de klinische wereld, zoals prenatale en perinatale risicofactoren. Het samenspel tussen biologische en psychosociale risicofactoren kreeg meer aandacht. Behandelingen voor epilepsie en schizofrenie begonnen zich hierdoor te ontwikkelen. Daarnaast ontwikkelden zich de gedragstherapieën, die eerst alleen werden toegepast bij de adolescenten, maar al snel ook bij de kinderen.

Er ontstond een begin van systematisch klinisch onderzoek. Bowlby sprak over “maternal deprivation”. Bowlby observeerde de reacties van jonge kinderen wanneer zij werden gescheiden van hun ouders. Eerst werden de benaderingen van Bowlby bekritiseerd, omdat men dacht dat de veroorzaakte stoornissen ontstaan door levenservaringen en niet door interne conflicten. Echter, zijn observaties hebben tot grote veranderingen geleid: bijna voor het eerst werden professionals zich bewust van de gevoeligheden van kinderen en van het belang van persoonlijke sociale relaties.

Ontwikkelingen in de afgelopen 50 jaar

Langdurige studies

De waarde van longitudinale studies werd duidelijk in het nu klassieke onderzoek van Robins over opgroeiende kinderen met deviant gedrag. Haar bevindingen lieten het verband zien tussen gedragsstoornissen in de kindertijd en antisociale persoonlijkheidsstoornissen in de volwassenheid. Ook lieten haar bevindingen zien dat psychopathologie in de kindertijd een associatie heeft met een verhoogd risico op nadelige leefomstandigheden in de volwassenheid. De invloed van langdurige studies lieten de waarde van hypotheses en het gebruik van verschillende meetinstrumenten zien. Langdurige studies zijn erg informatief in de ontwikkelingen van de psychopathologie over tijd. Namelijk de blijvende en veranderlijke factoren tussen kind en adolescentie psychiatrie. Ook de kwantitatieve en kwalitatieve factoren beginnen steeds meer een rol te spelen in het begrijpen van gedrag.

Epidemiologie

Epidemiologie liet zien hoe belangrijk het is om hypotheses te testen, door kinderen te interviewen op een systematisch gestandaardiseerde manier en de betrouwbaarheid van het interview te testen. Zo kon men de verschillen herkennen tussen de psychopathologie van kinderen en adolescenten.

Meetinstrumenten

Het was erg belangrijk om systematische benaderingen te gebruiken in interviews. Er waren twee manieren: gesloten vragen die men kon beantwoorden met een ja of nee, en open vragen die een meer informatieve en gedetailleerde beschrijving gaven van de situatie. Er ontstonden enkele ontwikkelingen omtrent vragenlijsten. Sommige vragenlijsten zijn meer gericht op specifieke kenmerken en andere vragenlijsten zijn gericht op algemene psychopathologie. Er werd veel waarde gehecht aan gestandaardiseerde situaties wanneer de vragenlijsten worden afgenomen of observaties worden verricht. Zo ontwikkelde Mary Ainsworth bijvoorbeeld het ‘strange situation’ meetinstrument. Hiermee kon veilige en onveilige gehechtheid worden gemeten.

Diagnoses en classificaties

In de jaren ‘50 was de kennis van het stellen van diagnoses en van classificatie uiterst beperkt. Hier kwam verandering in met name in de adolescente mentale stoornissen en later ook in de mentale stoornissen bij kinderen. Klinische observaties spelen van oudsher een cruciale rol bij het diagnosticeren.

Psychosociale invloeden

Verschillende benaderingen zijn belangrijk bij het begrijpen van de invloeden van families en hoe deze de psychopathologie beïnvloeden. Hetherington heeft bijvoorbeeld langdurige onderzoeken gedaan waaruit bleek dat de gevolgen van een scheiding of hertrouwen het best gemeten konden worden met multimodale methoden en dat er rekening moest worden gehouden met individuele verschillen. Ook lieten verschillende studies zien dat invloeden op school, invloeden uit de leeftijdsgroep en invloeden van de gemeenschap een belangrijke factor kunnen zijn. Bronfenbrenner benadrukte de wisselwerking tussen verschillende sociale systemen, zoals de psychosociale invloeden van buitenaf maar ook de invloed die de familie op een individu kan hebben.

Dieren studies

Dieren studies waren nog niet zo populair. Het bracht echter veel kennis bij omtrent de invloeden van de omgeving en genen. Zo zijn er bij dierstudies effecten aangetoond van levenservaringen op de structuur en het functioneren van de hersenen en ook andersom, bepaalde hersendelen en genetische invloeden spelen een rol bij sociale relaties en stressituaties.

Factoren van een kind

De afgelopen 50 jaar is er steeds meer interesse gekomen in de invloed van temperamentvolle karaktereigenschappen op psychologische ontwikkeling en psychopathologie. Ook de cognitieve tekortkomingen zouden een onderliggende rol spelen in het sociale disfunctioneren van o.a. kinderen met autisme. Dit onderzoek heeft de basis gelegd voor verder onderzoek naar het gebrek van een ‘theory of mind’, het gebrek aan centrale coherentie en beperkingen bij het executief plannen. Met het ontstaan van hersenscans, zoals een MRI-scan, is de cognitieve neurowetenschap zich bezig gaan houden met de hersenen en het verstand. Er kwam veel meer erkenning voor de belangrijke rol van genetische invloeden op de psychopathologie. Aanvankelijk bestond er een weerstand tegen het idee dat genetische factoren van belang zouden zijn. Maar uiteindelijk kon de invloed van genetische factoren niet langer ontkend worden, dankzij tweeling- en adoptiestudies. Later kwam er juist een neiging tot het andere uiterste: een neiging om omgevingsinvloeden ‘af te danken’.

Willekeurige en gecontroleerde experimenten

Het is essentieel om “natuurlijke onderzoeken’’ uit te voeren op een willekeurige en gecontroleerde manier zodat er geen bias ontstaan en de hypothese op een betrouwbare manier getest kan worden.

Behandelingen

In de eerste tijd waren psychologische methoden vooral gebaseerd op een psychoanalytische benadering. Deze benadering richtte zich enkel op mentale conflicten en mentale mechanismen en hielden geen rekening met ervaringen uit het alledaagse leven. Toen gedragsmethodes opkwamen kwam er een mechanistische toepassing van leerprincipes om symptomatisch gedrag te veranderen. Zij claimden een wetenschappelijke basis te hebben. Het psychodynamische kamp en de behavioristische kamp zijn in de loop van de tijd dichter naar elkaar toegekomen. 

Pharmacologische behandelingen zijn sterk veranderd. Er bestonden aanvankelijk nog geen antidepressiva en geen medicijnen tegen angst. Onderzoek naar neurotransmitters heeft veel duidelijk gemaakt over de werking van medicijnen. Men weet echter nog weinig van de effecten van medicatiebehandelingen op langer termijn. Zo ook zijn er nog weinig medicatiebehandelingen die geschikt zijn of naar tevredenheid zijn voor kinderen. Er moet duidelijk nog veel meer onderzoek plaatsvinden omtrent medicatie en kinderen.

Theorieën

Een van de grootste veranderingen van de afgelopen 50 jaar is het sneuvelen van de “grote theorieën”, die claimden het hele leven te kunnen verklaren, inclusief alle psychopathologie. Voorbeelden zijn de psychoanalyse van destijds, de Eriksoniaanse lifespan theorie, het behaviorisme en, recenter, de hechtingstheorie. Tegenwoordig zijn er minitheorieën ontworpen om hypothesen te toetsen over bepaalde empirische bevindingen. De resultaten leiden dan weer tot verder onderzoek.

De groeiende kind en adolescentie psychologie en psychiatrie

De academische kinder- en adolescentiepsychiatrie is pas na de tweede wereldoorlog tot ontwikkeling gekomen. De Journal of Child Psychiatry and Psychology (JCPP) en de Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry hebben hier een grote rol in gespeeld. Het is duidelijk dat de psychopathologie in kind en adolescent is gegroeid, met name op academisch gebied, in de afgelopen 50 jaar.

De rol van een kind

Jonge kinderen kunnen dingen goed begrijpen. Vergeleken met adolescenten zullen kinderen wel beperkt zijn in hun handelen. Hierdoor wordt de verantwoordelijkheid van een kind niet zo groot gemaakt. Men moet een kind echter niet onderschatten, want de cognitieve capaciteiten zijn verder ontwikkeld dan men denkt, daarom is het belangrijk dat een kind ook gehoord wordt en deel uitmaakt in het maken van keuzes.

Ethiek

Er is veel aandacht gekomen voor de ethische kwesties die nodig zijn en gecontroleerd worden door commissies die onafhankelijk zijn van het onderzoek en de onderzoekers. Dit geldt niet alleen voor kinderpsychiatrie. Grote delen van de wereld vereisen een topkwaliteit van onderzoeken die gecontroleerd zijn op de geldende ethische standaarden.

Organisaties klinische werkzaamheden

Er is geen universele trend omdat er grote verschillen heersen tussen landen. Ondanks de verschillen kunnen bepaalde belangrijke klinische werkzaamheden echter worden toegepast in veel landen, al dan niet wereldwijd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen individuen, waardoor klinische hulp gericht moet zijn op het individu. Bijvoorbeeld iemand die een eetstoornis heeft, kan het beste geholpen worden door iemand die gespecialiseerd is in eetstoornissen. Helaas zijn er nadelen ontstaan rondom de ontwikkeling van klinische werkzaamheden: geld en economie gaan een steeds grotere dominante rol spelen.

Hoofdstuk 2 Classificatie

Doelen classificatie

Classificaties hebben meerdere doelen: communicatie tussen onderzoekers, applicaties voor klinische problemen, richtlijnen in de praktijk en verklaringen/uitleg geven aan patiënten. Bij het diagnosticeren in de psychologie wordt gebruik gemaakt van classificatiesystemen. Classificatiesystemen kunnen helpen bij het denken en communiceren. De ontwikkeling van betrouwbare diagnosen is belangrijk om mentale problemen bij kinderen te begrijpen. Verschillende doelen zorgen voor verschillende typen van ordening binnen onderzoek, klinische uitvoerders, publieke gezondheidsinstanties, communicatie tussen patiënten en hulpverleners en de administratie en organisatie.

DSM en ICD

De ICD-10 (International Classifications of Disease) en de DSM-IV zijn de twee belangrijkste psychiatrische classificatiesystemen. Zij worden over de hele wereld gebruikt. Tussen deze twee bestaan veel verschillen. De twee systemen verschillen bijvoorbeeld in welke richtlijnen er gevolgd moeten worden bij het stellen van de diagnose voor ADHD (volgens de DSM-IV) en de hyperkinetische stoornis (volgend de ICD-10). De lijst met symptomen is in beide classificatiesystemen gelijk, maar ze verschillen in de eisen waaraan het gedrag moet voldoen in verschillende situaties. Ook verschillen ze in de vraag of alle problemen of enkel sommige problemen aanwezig moeten zijn en in het gebruik van exclusiecriteria bij comorbiditeit. Een ander groot verschil tussen de twee systemen bevindt zich in het classificeren van emotionele stoornissen die beginnen in de kindertijd. Welk classificatiesysteem in de toekomst het best bruikbaar is, moet verder onderzoek uitwijzen.

Critici geven aan dat er aan de psychiatrische categorisatie van classificatiesystemen een aantal mogelijke nadelen kleven, namelijk:

  • Psychiatrische diagnosen zijn meestal beschrijvend en niet verklarend. ADHD is bijvoorbeeld een beschrijving van het gedrag van een kind dat impulsief is, niet een ziekte die uitlegt waarom het kind zich zo gedraagt.

  • De psychiatrische diagnosen van volwassenen worden ook regelmatig gebruikt bij kinderen, waarbij geen rekening wordt gehouden met een cruciaal leeftijdsverschil.

  • Een diagnose kan heterogeniteit doen verdwijnen. Kinderen met een stoornis zijn niet allemaal hetzelfde. Uitspraken als: ‘de autist’ of ‘die met de beschadigde hersenen’ doen het overkomen alsof alle mensen met een stoornis hetzelfde zijn. Dit kan leiden tot valse overgeneralisatie en stereotypering. Uitspraken als ‘mensen met autisme’ krijgen dan ook de voorkeur.

Typen classificatie

Categorisch en dimensionaal

Een classificatiesysteem kan categorisch of dimensionaal geordend zijn. Veel clinici maken gebruik van categorieën: een kind krijgt wel of niet een medicijn voorgeschreven; een kind wordt wel of niet toegevoegd aan een behandelingsprogramma enzovoorts.

Het gebruik van categorieën brengt een aantal voordelen met zich mee. Zo kan bijvoorbeeld een enkel begrip op een gemakkelijke manier veel nuttige informatie overbrengen. Dit jargon maakt de communicatie tussen clinicus en ouders/leraren gemakkelijker dan wanneer de clinicus gebruik maakt van dimensionale scores (die maken de informatie minder begrijpelijk). Onder andere deze voordelen hebben ervoor gezorgd dat diagnostische schema’s categorisch geordend zijn. Aan de andere kant, wanneer genetische en omgevingsfactoren een rol spelen, gebruiken onderzoekers meestal dimensionale relaties tussen de risico’s en de stoornissen die het gevolg zijn.

Toch moet het onderscheid tussen categorieën en dimensies niet overdreven worden. Over het algemeen kan de één vertaald worden in de ander: een categorie kan uitgedrukt worden in dimensionale scores en een set van dimensionale scores in een categorie. Soms is het handig om zelfs allebei de manieren van denken toe te passen op een bepaald gebied. Je kunt bijvoorbeeld intelligentie (IQ) beter dimensionaal uitdrukken als je de onderwijsprestaties wilt voorspellen. Indien je wilt kijken of er sprake is van een hersenstoornis, kun je een laag IQ (bijvoorbeeld onder de 50) beter categorisch beschrijven.

De keuze tussen het gebruik van categorieën versus dimensies is lastig en anders voor elke aandoening. Gemixte classificatiesystemen zullen hoogstwaarschijnlijk ontwikkeld worden, maar verder onderzoek is nodig om duidelijk te krijgen welk systeem wanneer het beste van toepassing is.

Enkele of multipele entiteiten

Categorische classificatie kan gebaseerd zijn op het verdelen van cases in een categorie waarin deze het beste past, of op meervoudige categorisatie waarin een case gelijktijdig ingedeeld wordt in meerdere categorieën. Verschillende aspecten van een probleem hebben namelijk verschillende classificaties nodig. De beste oplossing hiervoor is een systeem met meerdere assen (multi-axiaal systeem). Het verschil tussen dit systeem en een meervoudig categorisatiesysteem is dat elke as van het multi-axiale systeem een label nodig heeft (zelfs als het label ‘geen abnormaliteit’ is). Voorbeelden van labels die assen hebben gekregen in het multi-axiale systeem van de ICD-10 zijn psychiatrische symptomen, somatische ziekten, psychosociale stressoren en verschillende maten van beperkingen. Dit heeft meerdere voordelen; één daarvan is dat de classificatie completere en minder vage informatie verschaft doordat de assen een naam hebben. Ook zorgt het multi-axiale systeem ervoor dat valse dichotomie vermeden wordt. Valse dichotomie zou kunnen ontstaan wanneer er tussen twee diagnosen moet worden gekozen en er niet kan worden gekeken naar alternatieven. Daarnaast zorgt het multi-axiale systeem ervoor dat onbetrouwbaarheid als gevolg van verschillende theoretische assumpties wordt verminderd. In een multi-axiaal systeem zal psychosociale tegenslag door de ene clinicus misschien gezien worden als de hoofdoorzaak, terwijl de andere clinicus dit kan zien als bijkomende factor. Beide clinici zullen echter ‘psychosociale tegenslag’ coderen en dit meenemen bij het stellen van een diagnose. Ook is er bij een multi-axiaal systeem ruimte om niet alleen het klinisch beeld te noteren, maar ook de mogelijke causale factoren en de mate van psychosociale beperkingen te benadrukken. Het gebruik van multi-axiale systemen van classificatie is dan ook standaard geworden in de kinder- en volwassen psychiatrie. Door het multi-axiale systeem kan meer gebruik worden gemaakt van conceptualisatie in plaats van het stellen van een diagnose enkel op basis van een patroon van symptomen.

Hiërarchieën

De meeste classificatiesystemen die gebruik maken van hiërarchieën veronderstellen dat sommige aandoeningen fundamenteel zijn. Wanneer iemand last heeft van meerdere aandoeningen of klachten, is het mogelijk dat deze veroorzaakt zijn door de fundamentele en onderliggende aandoening. De symptomen van mensen met schizofrenie bijvoorbeeld, bevatten vaak depressie en angst, de symptomen van mensen met een depressie bevatten meestal geen schizofrenie maar wel angst, en de symptomen van mensen met een angststoornis bevatten meestal geen schizofrenie en geen depressie en deze mensen bevinden zich daarom onderaan de hiërarchie: schizofrenie – depressie – angststoornis. Dit type voorspelling kan geen complete verklaring geven van de psychopathologie van een kind, maar kan van toepassing zijn bij groepen kinderen die dezelfde risicofactoren delen of bij problemen in een bepaald gebied, zoals hyperactiviteit. De ICD-10 en de DSM-IV maken over het algemeen niet consistent genoeg gebruik van hiërarchische classificatiesystemen.

Polythetisch of monothetisch

Bijna alle medische classificaties zijn polythetisch, wat wil zeggen dat cases worden ingedeeld op basis van veel (niet alle) specifieke kenmerken die ze met elkaar gemeen hebben. Ze kunnen nooit alle kenmerken met elkaar delen, omdat er veel verschil is in hoe een aandoening zich uit. Het fenotype van autisme kan bijvoorbeeld uiteenlopen van kleine verstoringen in sociaal functioneren tot een ernstige handicap.

Prototype of algoritme

Om cases aan klassen toe te wijzen gebruiken onderzoekers graag een algoritme en behandelaars liever een prototype. Prototype wil zeggen: het profiel van de problemen in de case wordt vergeleken met een schema of een prototype. Dit sluit trouwens een dimensionele benadering niet uit: een case kan meer of minder in een prototype passen. Bij een algoritme worden mogelijke kenmerken beoordeeld als aanwezig of afwezig. De kenmerken worden dan samengevoegd om te kijken of er een drempelwaarde voor de stoornis is bereikt.

Samenvoegen of opsplitsen

In enkele gevallen kan het effectief zijn om verscheidene stoornissen samen te voegen in een supercategorie om de gelijkenissen onder de aandacht te brengen. Dit komt met name voor bij de neurologische ontwikkelingsstoornissen. Het splitsen van een categorie is soms echter ook nodig om de enkele symptomen te onderzoeken en de validiteit te verhogen tijdens onderzoek. Bijvoorbeeld bij angststoornissen komt dit voor.

Algemeen of specifiek

Kinderen veranderen naarmate ze ouder worden. Dit wil niet zeggen dat de diagnoses ook veranderen naarmate men ouder wordt. Daarnaast is het ook niet altijd mogelijk om dezelfde categorieën van stoornissen te gebruiken voor zowel kinderen als adolescenten. Dit zie je met name bij de verschillen in depressie bij kinderen en adolescenten: erfelijkheid, uiting van de stoornis, en de effecten van medicatie. Zo helpt bijvoorbeeld tricyclische medicatie niet bij kinderen met een depressie maar wel bij adolescenten met een depressie.

Read more