Rechtsgeschiedenis - UU - Rechten - B3 - Oefententamen 2014 (1)


Vragen

Vraag 1a

De volgende passage komt uit het arrest Blaauboer/Berlips (HR 03-03-1905):

' dat, waar de verbintenis zoude rusten op elken eigenaar als zoodanig het recht op de vervulling dier verbintenis een zakelijk karakter bekomt, hoewel voortspruitende uit overeenkomst, iets dat zonder eene wetsbepaling, dit bepaaldelijk voor een geval als het besprokene veroorlovende niet kan worden aangenomen, omdat daarmede de in onze burgerlijke wetgeving bestaande scherpe onderscheiding tusschen zakenrecht en verbintenisrecht, wordt uitgewischt.'

Wat houdt de door de Hoge Raad genoemde 'scherpe onderscheiding' tussen zakenrecht (oude terminologie) en verbintenissenrecht eigenlijk in? Motiveer of u het eens bent met de stelling van de Hoge Raad.

Vraag 1b

Leg uit wat het belang van deze uitspraak is voor de numerus clausus (gesloten stelsel) in het Nederlandse goederenrecht.

Vraag 1c

Ankert de hedendaagse numerus clausus in het goederenrecht in het Romeinse recht?

Vraag 2a

Locatie: Rome

Tijd: 181 na Chr.

Alle betrokkenen zijn Romeinse burgers tenzij anders vermeld.

Keizer Commodus organiseert spelen en tijdens de spelen is hij van plan gratis brood uit te delen. Decius wordt benaderd door Flavius, een van Commodus' handelaren, om voor de eerste dag van de spelen honderd broden te bakken en te leveren tegen betaling van 50 geldstukken. Decius gaat akkoord. De dag daarna ontdekt Decius dat hij voor een eerdere bestelling al zijn tarwe heeft verbruikt. Decius benadert Aulus, een goede vriend en vraagt hem of hij twee zakken tarwe mag lenen om te gebruiken. Aulus gaat akkoord en zegt toe de volgende dag twee zakken met tarwe op de stoep te zetten, op voorwaarde dat hij de zakken en zelfde hoeveelheid tarwe direct ná de spelen terug zal krijgen. Om de afspraak kracht bij te zetten, schudden zij elkaar de hand. De volgende dag ziet Decius tot zijn schrik dat er geen zakken graan op de stoep staan.

Kan Decius met succes een actie instellen op grond waarvan Aulus de zakken graan alsnog zal dienen te leveren? Zo ja, welke actie? Zo nee, waarom niet?

Vraag 2b

Stel: Flavius krijgt lucht van de problemen van Decius. Hij benadert een jurist met de vraag of hij succesvol een actie in zal kunnen stellen tegen Decius indien hij niet tijdig geleverd krijgt. Hoe zal een correct advies dienen te luiden? Motiveer uw antwoord.

Vraag 2c

Een paar uur later brengt Aulus alsnog de twee zakken tarwe. Decius begint met bakken, en levert de broden vormvrij aan Flavius, die op zijn beurt vormvrij levert aan Marcus, een ambtenaar van de keizer, die voor de brooduitdeling zal zorgen.

Kunt u met volledige zekerheid zeggen dat Marcus op het moment van uitdelen eigenaar is van de broden? Waarom wel/niet?

Vraag 3a

D. 9.2.52.4

Alfenus libro secundo digestorum. Cum pila complures luderent, quidam ex his servulum, cum pilam percipere conaretur, impulit, servus cecidit et crus fregit: quaerebatur, an dominus servuli lege Aquilia cum eo, cuius impulsu ceciderat, agere potest. Respondi non posse, cum casu magis quam culpa videretur factum. Alfenus in boek 2 van zijn Digesta. Toen enkele mensen met een balspel speelden, gaf één hunner een duw aan een slaafje dat de bal trachtte op te vangen. Het slaafje viel en brak een been. De vraag rees, of de eigenaar van het slaafje op grond van de lex Aquilia kon ageren tegene degene, door wiens duw hij gevallen was. Ik antwoordde dat hij het niet kon, omdat het (ongeluk) meer door toeval dan door schuld geschied lijkt te zijn.

Wat voor soort rechtsbron is deze tekst in de klassieke periode van het klassieke Romeinse recht?

Vraag 3b

Waarom acht Alfenus in dit concrete geval een actie op grond van de lex Aquilia niet mogelijk? Welk noodzakelijk vereiste voor het toewijzen van een actie op grond van de lex Aquilia ontbreekt dus?

Vraag 3c

Aan welke door de eigenaar van het slaafje in te stellen actie(s) zou men kunnen denken, indien de 'duwer' zelf een slaaf zou zijn geweest? Tot welke keuze leidde het instellen van een dergelijke actie voor de meester van de duwende slaaf, indien deze zou worden veroordeeld?

Vraag 3d

Zou in de tekst van Alfenus de voorkomende vraag ook gerezen zijn indien de gevallen en gekwetste jongetje geen slaafje maar het zoontje van een vrij Romein geweest was? Aan welke door de vader van jongetje in te stellen actie(s) zou men in dit geval kunnen denken?

Vraag 3e

In de tekst leest u 'casu magis quam culpa videretur factum' ('meer door toeval dan door schuld geschied lijkt te zijn'). Hoe zouden de Romeinen geredeneerd hebben in het geval dat er sprake was van schuld bij zowel de 'dader' als het 'slachtoffer'?

Vraag 4a

Opzoomer en Diephuis - twee belangrijke Nederlandse juristen. Beantwoord de volgende korte vragen.

In welke eeuw leefden ze?

Welke juridische professie beoefenden ze?

In welke juridische-methodische school worden ze geplaatst? Leg kort de betekenis van deze school uit.

Vraag 4b

Het oude burgerlijke wetboek - althans het vermogensrecht - gold tot 1992. Ook het volgende artikel.

Artikel 1403 lid 1. Men is niet alleen verantwoordelijk voor de schade, welke men door zijne eigene daad veroorzaakt, maar ook voor die welke veroorzaakt is door de daad van personen voor welke men aansprakelijk is, of door zaken welke men onder zijn opzigt heeft.

Op welke manier legden Opzoomer en Diephuis de laatste zinsnede, die spreekt over zaken, uit?

Antwoordindicatie

Vraag 1a

De relatieve werking van verbintenisrechtelijke rechten enerzijds en de absolute werking van goederenrechtelijke rechten anderzijds. Dit onderscheid bewerkstelligt dat verbintenisrechtelijke rechten (bijv. uit overeenkomst) in beginsel enkel verplichtingen scheppen tussen hen die partij zijn bij het verbintenisscheppende feit (bijv. partijen bij de overeenkomst) terwijl goederenrechtelijke rechten ook tegen derden (bijv. rechtsopvolgers onder bijz. titel) kunnen worden ingeroepen.

De stelling van de HR komt mij juist voor: als de verplichting was overgegaan bij doorverkoop zou een verbintenisrechtelijk recht (een plicht tot aanlegging van een weg) ook absolute werking hebben, want het zou dan ook rechtsopvolgers onder bijz. titel binden. Zie ook: Lokin, p. 93.

Een andere opvatting kan u ook punten opleveren, mits goed gemotiveerd (bijv. een gemotiveerde nuancering van het strikte onderscheid tussen relatieve en absolute werking van rechten zoals mogelijk gemaakt door een kettingbeding).

Vraag 1b

Deze uitspraak houdt de Numerus Clausus (NC) in stand. De NC houdt (onder meer) in dat alle goederenrechtelijke rechten (met absolute werking) uit de wet dienen voort te vloeien. Zie bijvoorbeeld ook artikel 3:81 BW. Als de HR hier anders had besloten, zouden goederenrechtelijke rechten (absolute) rechten ook kunnen worden gecreëerd uit andere bronnen dan de wet (namelijk: overeenkomsten). Dan zou van een zuivere NC niet langer sprake zijn. De Hoge Raad maakt hier dus een duidelijke keuze voor de limitatieve opsomming van goederenrechtelijke rechten en dus voor de NC.

Vraag 1c

Nee. De Romeinen hadden ook een gesloten systeem van goederenrechtelijke rechten, maar deze had een andere basis: namelijk het formula-systeem. De Romeinen kenden ook niet zozeer het onderscheid tussen absolute en relatieve rechten. Dit onderscheid - de personaliteitstheorie - stond bij de Romeinen niet centraal. De Romeinen gingen meer uit van het onderscheid dat goederenrechtelijke rechten betrekking hadden op zaken i.t.t. tot persoonlijke rechten die betrekking hadden op een andere persoon (dit is de klassieke theorie). Zie ook: VAN DER MERWE en Lokin, p 93 e.v.

In Nederland is de grondslag van de hedendaagse NC anders. Het draait om rechtszekerheid: rechten met absolute werking moeten op de in de wet genoemde wijzen in het leven worden geroepen zodat derden in het rechtsverkeer weten waar ze aan toe zijn. De grondslag is dus geheel anders.

Vraag 2a

Nee, immers een gesloten systeem van overeenkomsten. Hier zou het gaan om twee overeenkomsten, van bruiklening (m.b.t. zakken) en verbruiklening (m.b.t. tarwe). Dit zijn reële overeenkomsten, dat wil zeggen dat deze pas ontstaan wanneer één der partijen heeft afgegeven (i.c. Aulus). Zolang hij de zakken met tarwe niet heeft afgeleverd is er dus geen overeenkomst. Ook is er geen sprake van een stipulatio, er is immers niet voldaan aan de vereiste formaliteiten (ze hebben enkel de hand geschud). Kortom, een geen verbintenis ontstaan ex contractu, dus geen actie mogelijk.

Vraag 2b

Niet tijdig leveren door Decius houdt het niet-nakomen van een verbintenis in, namelijk de verbintenis tot het (tijdig) leveren van de broden. Deze verbintenis vloeit voort uit een overeenkomst van koop-verkoop (emptio venditio). De prestatie tot levering kan opgeëist worden door de kopper middels een actio empti. De prestatie van Flavius bestaat overigens uit het betalen van de prijs, die bepaalbaar en waarachtig moet zijn (de eis van de rechtvaardige eis is pas van latere datum). Hier lijkt in casu aan te zijn voldaan.

Vraag 2c

Het is de vraag of Decius eigenaar is geworden door het bakken. Over de vraag wie eigenaar werd van een nieuwe zaak is veel strijd geweest waarin zich ook de Sabianen en Proculianen zich hebben gemengd 'ofwel hij die het gemaakt heeft of veeleer hij die eigenaar van het materiaal was'. Deze discussie werd pas beslecht in de tijd van Justinianus, maar in 180 na Chr. bestond er nog discussie over. Het kan dus niet met zekerheid worden gezegd of Aulus dan wel Decius eigenaar was na het bakken. Er kan dus ook niet met zekerheid worden gezegd of Decius beschikkingsbevoegd was (levering via traditio) en conform de nemo plus regel is in dat geval de eigendom niet over gegaan op Flavius resp. Marcus. De Romeinen kenden geen bescherming van derden te goeder trouw. Dus het is niet zeker of Marcus eigenaar is geworden.

Vraag 3a

Zoals blijkt uit 'D' komt deze tekst uit de Digesten, zes eeuw na Chr.; de Digesten is een bloemlezing van juristengeschriften uit (voornamelijk) de klassieke periode van het Romeinse recht. Deze tekst is van Alfenus Varus een Romeins jurist uit de late Republiek/begin van het Principaat

Vraag 3b

Omdat er geen culpa is. Damnum iniuria datum. Noemen vereisten. Uitleggen dat voor iniuria culpa vereist was; geen culpa, dus geen iniuria. (D. 9.2.52.4 staat ook in Prota V 68)

Vraag 3c

Actio legis Aquiliae noxalis/noxale actie. Meester van duwende slaaf kon kiezen uit het betalen van de boete of het uitleveren van de slaaf (noxae deditio; zie Prota V 65).

Vraag 3d

Neen, lex Aquilia in beginsel enkel bij slaven. Maar: geval van schoenmakerszoon (D. 9.2.5.3): actio legis Aquiliae. Wel bij vrije personen: actio iniuriarum.

Vraag 3e

In dat geval hebben beiden schuld, maar afweging is niet mogelijk. Bij eigen schuld eiser: geen schadevergoeding; tenzij de dader opzettelijk heeft gehandeld, dan wel (zie bijv. D. 9.2.52.1, D. 9.2.9.4; beide teksten staan in Prota V 68, eerste tekst is ook uitgebreid besproken op het hoorcollege); dader was immers ofwel schuldig ofwel niet, dit i.v.m. het formulaproces (condemno of absolvo).

Vraag 4a

G. Diephuis (1817-1892) en C.W. Opzoomer (1821-1892) waren beiden tijdgenoten in de negentiende eeuw.

Mogelijkheden: beiden waren hoogleraar - Diephuis in Groningen, in de rechtsgeleerdheid, Opzoomer in Utrecht - in de wijsbegeerte. Beiden schreven een commentaar op het burgerlijk recht.

Beiden worden geplaatst in de school van het legisme. Wat is de betekenis van deze school? Een vraag die vele kanten kent. De belangrijkste: De juridische argumentatie ankert alleen in de wet. De wet is de enige bron van recht. De vraag hoe dat verband met de wet inhoudelijk wordt gelegd is geen eenvoudige. De tekst kan (zie de volgende vraag) tot diametraal verschillende betekenissen leiden. Is het de tekst alleen? Nee, de individuele regels staan in onderling verband geordend - een systeem. Hierover waren Opzoomer en Diephuis het wel eens. Oneens waren ze het over het gebruik van de historie: Diephuis neemt vaak de wetshistorie erbij; voor Opzoomer is dit ondenkbaar. De wetgever heeft gesproken - het gaat om wat er nu staat, niet om wat de wetgever eertijds dacht er neer te zetten. Niet alles hoeft vermeld te worden.

Vraag 4b

Diephuis: `kijk wat er staat, de zinsnede is niet meer dan een opmaat tot de twee volgende wettelijk omschreven risico-aansprakelijkheden voor zaken, dieren en gebouwen. Anders is het hek van de dam, rechtsonzekerheid. Dat kan niet de bedoeling zijn.'

Opzoomer: `kijk wat er staat, men is aansprakelijk voor zaken die men onder zijn opzicht heeft. De wetgever heeft het er neergezet, en het moet dus een zelfstandige betekenis hebben. In respons op Diephuis: dieren en gebouwen zijn toch niet de enige zaken die schade kunnen veroorzaken?'

Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.