Psychologische diagnostiek in de gezondheidszorg van Luteijn in steekwoorden en kernbegrippen


Kernbegrippen hoofdstuk 1: Inleiding

  • Klinische psychodiagnostiek is een professionele activiteit die steunt op empirische kennis.

  • Basisvraag onderkenning is het type vraag dat gaat om het in beeld brengen en beschrijven van de klachten en de adequaat functionerende gedragingen van de cliënt en/of zijn omgeving.

  • Basisvraag verklaring is het type vraag dat gaat om het zoeken naar de locus, naar de aard van controle, naar de oorzaak en de reden van het probleem.

  • Reden maakt begrip begrijpelijk.

  • Oorzaak verklaart gedrag.

  • Inducerende conditie is een conditie die het probleemgedrag doet ontstaan.

  • Continuerende conditie is een conditie die het probleemgedrag in stand houdt.

  • Basisvraag predictie gaat over het voorspellen van probleemgedrag in de toekomst.

  • Predictor is het nu aanwezige (probleem)gedrag.

  • Criterium is het toekomstige gedrag.

  • Basisvraag indicatie gaat over de behandeling van de cliënt.

  • Basisvraag evaluatie gaat over de evaluatie van de conclusies over de diagnose en/of de behandeling.

  • Observatie is het verzamelen en groeperen van empirisch materiaal waaruit gedachten over de totstandkoming en het voortduren van probleemgedrag gevormd worden.

  • Inductie is de formulering van theorie en hypothesen over het gedrag.

  • Deductie is het afleiden van toetsbare voorspellingen.

  • Toetsing is het nagaan van de juistheid van de voorspellingen a.d.h.v. nieuw materiaal.

  • Analyse van de aanvraag leidt tot informatie over het referentiekader van de verwijzer en tot kennis over de relatie tussen diagnosticus en verwijzer.

  • Analyse van de hulpvraag omvat de exploratie van de belevingswereld van de cliënt.

  • Bij de diagnostisch scenario wordt er op basis van de hulpvraag, aanvraag en reflectie van de diagnosticus wordt een voorlopige theorie over de cliënt geformuleerd.

  • Uit een hypothese zijn concrete en verifieerbare voorspellingen uit af te leiden.

  • Bij argumentatie worden de uitkomsten van afname en scoring teruggekoppeld naar de hypothesen en voorspellingen.

  • Verslag bevat de resultaten van het diagnostisch onderzoek voor de verwijzer.

Kernbegrippen hoofdstuk 2: Kwaliteit van diagnostiek

  • Diagnostisch referentiekader. Er zijn drie soorten: individuele verschillen, ontwikkeling en context. Dit bepaalt hoe een diagnosticus gedragingen beschrijft, begrijpt en verklaart.

  • Klassieke testtheorie: Foutenmodel

  • Moderne testtheorie: Theorie over een gedraging (latente trek)

  • Individuele verschillen referentiekader: Modellen die hieronder vallen beschrijven een aantal kwantitatieve dimensies waarop gedragingen van personen verschillen

  • Ontwikkelings-referentiekader: Modellen gaan over de ontwikkeling van gedragingen door de tijd heen, bijv. m.b.v. lineaire, negatief versnellende of exponentiële toename van een gedraging of stadiummodellen

  • Contextoriëntatie-referentiekader: Modellen gaat om de effecten van een interventie op de toe-/afname van een gedraging, bijv. m.b.v. variantieanalyse

  • Standards for Educational and Psychological Tests: Criteria om tests, testpraktijken en testgebruik te evalueren

  • Standaardmeetfout (Se): De spreiding in de errorscores. Bij een hoge betrouwbaarheid is deze laag.

  • Klinisch georiënteerde diagnosticus: Diagnosticus die zijn ervaring, kennis en theorieën gebruikt om tot de diagnose en het advies te komen

  • Statistisch georiënteerde diagnosticus: Diagnosticus die een formule, ontwikkeld d.m.v. empirisch onderzoek, gebruikt om tot een diagnose en advies te komen

  • Availability-heuristiek: De neiging om gebeurtenissen waarschijnlijker te achten, als deze snel in het geheugen op te roepen zijn

  • Foreclosure: Het voortijdig stoppen met zoeken naar verklaringen

  • Test fairness: Het ontbreken van bias, gelijke behandeling van personen in het testproces, gelijkheid van de uitkomsten van het testen, gelijke gelegenheid om iets te leren

Kernbegrippen hoofdstuk 3: Het diagnostisch gesprek

  • Intake-/aanmeldingsgesprek: Gesprek met als doel informatieverzameling en het opbouwen van een goede, professionele werkrelatie

  • Onvoorwaardelijke positieve acceptatie: De gespreksleider accepteert en respecteert de patiënt zoals hij is

  • Empathie: Het vermogen tot inleven in de wereld en beleving van de patiënt

  • Echtheid: De gespreksleider is zich bewust van eigen gedachten, gevoelens, vooroordelen, waarden en normen, ook in de relatie met zijn patiënt

  • Rapport: Een positieve werkrelatie met een patiënt

  • Crisisinterventiegesprek: Gesprek om de crisis waarin de cliënt verkeert te verlichten

  • Adviesgesprek: Gesprek waarin wordt besproken hoe de hulpverlener de problematiek en de hulpvraag ziet en een advies wordt uitgebracht over eventuele behandeling

  • Gestructureerd interview: Interview waarin voorgeschreven vragen staan. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen breed (relatief oppervlakkig) en diep (één stoornis/cluster)

  • Semi-gestructureerd interview: Interview waarin voorgeschreven vragen staan, maar de hulpverlener bepaald of de vraag van toepassing is/gesteld moet worden

  • Positief etiketteren: Hierbij worden gedragingen van de patiënt in een positieve context geplaatst

  • Judoachtige benadering: Hierbij voorkomt de gespreksleider strijd met de patiënt door mee te gaan met de visie van de patiënt met als doel ruimte te creëren voor zijn eigen visie

Kernbegrippen hoofdstuk 4: Gedragsobservatie

  • Observatie: Waarneming, met de bedoeling conclusies te trekken

  • Beoordelingsschalen: Schriftelijke gedragsbeoordeling m.b.v. psychologische kennis

  • Observatieschaal: Schriftelijke gedragsbeoordeling m.b.v. observatie

  • Leniency-effect: De neiging om vrienden en bekenden hoger in te schatten op bepaalde eigenschappen

  • Halo-effect: De neiging om alle eigenschappen te beoordelen in de richting van een algemene indruk, i.p.v. op zichzelf staan

  • Logica-fout: De neiging om gelijksoortige oordelen te geven op eigenschappen die logisch met elkaar verbonden lijken te zijn, hoewel die eigenschappen in werkelijkheid geheel los van elkaar kunnen staan

  • Contrastfout: De neiging om anderen tegengesteld aan zichzelf op een bepaalde eigenschap te beoordelen

  • Actor-observatorfenomeen: De neiging om de oorzaak van het eigen gedrag bij externe factoren te leggen, maar het gedrag van anderen bij stabiele persoonlijkheidskenmerken

  • Toegankelijkheid-bias: De neiging om directe beschikbaarheid van bepaalde informatie te gebruiken

  • Eerste indruk-bias: De neiging om vast te houden aan de eerste indruk, i.p.v. aan te passen aan latere informatie

  • Gestandaardiseerde observatie: Observatie waarbij vooraf bepaald is op welke gedragingen gelet wordt

  • Molair niveau: Grotere, betekenisvolle eenheden

  • Moleculair niveau: Kleinere eenheden

  • Selectiviteit: Er wordt slechts een select deel waargenomen

  • Event sampling: Binnen een bepaalde tijdsduur wordt alleen geobserveerd en geregistreerd als de gedraging zich voordoet

  • Time sampling: Op vaste tijdstippen wordt het gedrag geobserveerd, ongeacht of het zich voordoet of niet

Kernbegrippen hoofdstuk 5: Projectietest

  • Projectieve methoden: Ongestructureerde taken waarbij het aan de cliënt is om daar enige structuur aan te geven.

  • Associatiemethoden: Er dient met het eerste woord of waarneming die iemand te binnen schiet, gereageerd te worden op een stimulus

  • Constructiemethoden: De onderzochte heeft als taak iets te produceren in een stimulussituatie

  • Afmaakmethoden: Een incomplete taak dient door de onderzochte afgemaakt te worden

  • Keuze-/ordeningsmethoden: Hierbij kiest de onderzochte uit een aantal alternatieven naar eigen voorkeur, of worden een aantal stimuli gerangschikt

  • Expressieve methoden: De onderzochte wordt gevraagd iets te tekenen

  • Functionele diagnostiek: Diagnostiek is toe te passen op hoe mensen op dat moment reageren en zich gedragen

  • Fenomenologische interpretatiewijze: Richt zich op het waarnemingsproces en de vormkenmerken van de antwoorden

  • Psychodynamische interpretatie: Nadruk ligt op de verbale inhoud van de antwoorden

  • Interpreteren: Herdefiniëren of herstructureren van iets door de presentatie van een andere beschrijving

Kernbegrippen hoofdstuk 6: Intelligentie

  • Intelligentiequotiënt: Ratio tussen de mentale leeftijd en de kalenderleeftijd

  • g: Algemene intelligentie

  • s: Testspecieke factor

  • Vloeiende intelligentie: Inductief redeneren

  • Gekristalliseerde intelligentie: Verbale vermogens

  • Wechsler Adult Intelligence Scale III: Test die verschillende cognitieve vaardigheden meet

  • Kaufman intelligentietest voor Adolescenten en Volwassenen (KAIT)
    Test met een kern van zes subtaken, drie voor vloeiende intelligentie, drie voor gekristalliseerde intelligentie. Daarnaast is er nog een extra vloeiend onderdeel, een extra gekristalliseerd onderen en twee geheugentaken

  • Groninger Intelligentie Test-2: Test met 9 subtests

  • Raven’s Progressive Matrices: Test meet alleen de vloeiende intelligentie

  • Nederlandse Leestest voor Volwassenen: Test om de premorbide intelligentie te schatten bij mensen met een hersenbeschadiging

  • Flynn-effect: Het effect dat bij niet-verbale intelligentietests de gemiddelde score van de bevolking gemiddeld met vijf IQ-punten stijgt per tien jaar

Kernbegrippen hoofdstuk 7: Neuropsychologisch onderzoek

  • Klinische neuropsychologie: Het hele bereik van wetenschap tot diagnostiek en behandeling op het gebied van de relaties tussen hersenstoornissen en gedrag

  • Lokalisationisme: Hierbij wordt de nadruk gelegd op de specifieke gedragsgevolgen van stoornissen in afzonderlijke hersendelen

  • Holisme: Hierbij wordt de nadruk gelegd op algemene gedragsgevolgen van stoornissen waar dan ook in de hersenen

  • Afasie: Een door hersenletsel veroorzaakte stoornis in het hanteren van taal

  • Apraxie: Een door hersenletsel veroorzaakte stoornis in het begrijpen van zintuiglijke waarnemingen

  • Experimentele stroming: Gebruikt tests om te bepalen in welke mate de cliënt in staat is een cognitieve functie uit te voeren, niet om een stoornis te meten

  • Neuro-imaging-onderzoek: Beeldvormende technieken die onderverdeeld kunnen worden in elektrische afleidingen, structurele beeldvorming en functionele beeldvorming

  • Centraal-executieve functies: Functies die te maken hebben met plannen, coördineren en controleren

  • Klinimetrische instrumenten: Instrumenten gericht op het meten van de gevolgen van ziekte en afwijkingen

  • Multiconditionaliteit: Scores op neuropsychologische tests worden door meerdere condities dan alleen hersenstoornissen beïnvloed

  • Sensitiviteit: Dit geeft aan hoe vaak een ongunstige testscore voorkomt bij personen met de betreffende diagnose

  • Specificiteit: Dit geeft aan hoe vaak een gunstige testscore voorkomt bij personen zonder die diagnose

Kernbegrippen hoofdstuk 8: Persoonlijkheidvragenlijst

  • Persoonlijkheid: Min of meer stabiele eigenschappen van een persoon, die consistent zijn over verschillende situaties en waardoor de persoon verschilt van anderen

  • Interne consistentie methode: Items worden gebundeld op basis van de empirische gevonden structuur of verbondenheid

  • Rationele methode: Items worden gebundeld op basis van overeenkomende kenmerken, berust op oordeel van deskundigen

  • Empirische methode: Items worden geïdentificeerd die discrimineren tussen proefgroepen die op het beoogde aspect verschillen, deze worden vervolgens tot een schaal samengevoegd

  • Item Response Theorie (IRT): Moderne psychometrie, die bestaat uit een verzameling mathematische modellen om unidimensionele schalen te construeren

  • Sociale wenselijkheid: De neiging om sociaal wenselijke antwoorden te geven

  • Acquiescence: Items worden bevestigend dan wel ontkennend beantwoord zonder dat op de inhoud van items is gelet

  • Convergerende validiteit: Schalen die dezelfde constructen pretenderen te meten, hangen hoog met elkaar samen

  • Divergerende validiteit: Schalen die verschillende construten pretenderen te meten, hangen niet of weinig met elkaar samen

Kernbegrippen hoofdstuk 9: Algemene en specifieke vragenlijsten

  • Kwaliteit van leven: De perceptie van personen van hun positie in het leven, bezien tegen de context van culturele en waardesystemen waarin zij leven in relatie tot hun doelen, verwachtingen en standaarden

  • Health and Disease Inventory: Test om een beeld te krijgen van de gevolgen van kanker en het aanpassen van de ziekte bij kankerpatiënten

  • Medisch Psychologische Vragenlijst voor Hartpatiënten: Test om het welbevinden, de sociale geremdheid, het invaliditeitsbeleven en de ontstemming van hartpatiënten te meten

  • Coping met Pijn Vragenlijst: Test gericht op het controleren en kunnen verminderen van pijn

  • Symptom Checklist-90: Veelgebruikte vragenlijst om psychopathologie te meten

  • RAND-36: Test die de drie dimensies van kwaliteit van leven meet, inclusief twee vragen over de algemene gezondheid

  • Hopkins Symptom Checklist: Test die zich richt op het psychische en fysieke onwelbevinden

  • General Health Questionnaire: Test specifiek gericht op het psychische onwelbevinden van cliënten

  • Multidimensionele Vermoeidheidsindex: Test die zowel de algemene vermoeidheid als vier dimensies van de aanhoudende vermoeidheid meten

  • Groninger Activiteiten Restrictie Schaal: Test die de mate waarin het individu in staat is zelfstandig te functioneren meet

  • Centre for Epidemiological Studies - Depression Scale: Test die depressieve symptomen meet

Kernbegrippen hoofdstuk 10: Computerdiagnostiek

  • Toestandsangst: Angst die op het moment van de vragenlijst invullen wordt beleefd

  • Dispositie-angst: Angst in het algemeen

Kernbegrippen hoofdstuk 11: Rapportage en ethiek

  • Online psychotherapie/psychodiagnostiek: Psychotherapie/psychodiagnostiek waarbij computers worden gebruikt

  • Neuropsychologische computerdiagnostiek: Het ontdekken en lokaliseren van hersenbeschadiging van een klinisch expert m.b.v. computers

  • Computergegenereerde rapportages: Rapportages die opgesteld worden m.b.v. computers

  • Adaptief testen: De computer past de moeilijkheid van de vragen aan het niveau van de cliënt aan

Kernbegrippen hoofdstuk 12: Dynamische en persoonlijkheidsdiagnostiek aan de hand van de NVM

  • Psychologisch rapport: De neerslag en het tastbare eindproduct van het diagnostisch proces

  • Shotgun approach: Benaming als een rapport een overmaat aan ongestuurde informatie geeft

  • Barnum-statements: Benaming als de formulering van een rapport te algemeen is

  • ‘Nou en?’-criterium: Informatie die niet bijdraagt aan het beter begrijpen van de cliënt is niet relevant en kan men beter schrappen

Kernbegrippen hoofdstuk 14: Aanvullende informatie bij dementiecasus

  • Dementie: Ziekte veroorzaakt probleem met het geheugen, de oriëntatie, waarneming, psychomotoriek, het doelgericht handelen en nog meer cognitieve functiegebieden

Kernbegrippen hoofdstuk 15: Aanvullende informatie bij forensische casus

  • Forensische psychodiagnostiek: Hierbij draait het om waarheidsbevinding, de uitkomsten kunnen juridische consequenties hebben

  • Toerekeningsvatbaarheid: De mate waarin de verdachte op het moment van de misdaad mentaal en emotioneel in staat was om het verschil tussen goed en kwaad te kennen en daar naar te handelen

  • Risicotaxatie: Hiermee worden de kenmerken van de cliënt die de kans op terugval vergroten, ingeschat

Page access
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  3. Search tool: quick & dirty - not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is available at the bottom of most pages or on the Search & Find page
  4. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Quick links to WorldSupporter content for universities in the Netherlands

Follow the author: Psychology Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.