Samenvatting Analysis in Qualitative Research (Boeije)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


A – Introductie

 

Kwalitatief versus kwantitatief onderzoek

In kwantitatief onderzoek worden hypothesen afgeleid uit de vooraf geselecteerde theorie en

literatuur. Deze hypothesen worden getoetst door middel van onderzoek. De verschillende bouwblokken waaruit een hypothese bestaat en de relatie tussen hen, worden omschreven als ‘variabelen’. Observaties worden gemaakt aan de hand van een groot aantal casussen, voornamelijk door middel van gestandaardiseerde maatregelen. Er wordt gewerkt aan de hand van getallen waarbij statistische criteria worden gebruikt om te berekenen of de resultaten de hypothese bevestigen of juist verwerpen. Daarna probeer je de uitkomsten te verklaren door de resultaten terug te koppelen naar de theorie.

 

In kwalitatief onderzoek wordt de literatuur vooral gebruikt om te begrijpen wat er zich afspeelt binnen het veld en om theoretische perspectieven te ontdekken om een bepaald sociaal fenomeen te bekijken. Data collectie gebeurt d.m.v. semi gestructureerde meet instrumenten die de onderzoeker zelf ontwikkelt en die zich ontwikkelen naarmate het onderzoek vordert. De resultaten bestaan uit een beschrijving van het veld door gebruik te maken van verschillende relevante theoretische concepten, die nodig zijn om de deelnemers kijk op hun sociale wereld en hun gedrag te verklaren.

 

Theorie wordt gezien als een poging om een bepaald sociaal fenomeen te beschrijven, begrijpen en uit te leggen. Het gebruik van sociale theorie wordt meestal gezien als het grootste verschil tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Bij kwantitatief onderzoek wordt gebruik gemaakt van het deductieve proces: de theorie is het startpunt om een hypothese te formuleren, die vervolgens wordt getest in het onderzoek. De uitkomst zegt iets over de theorie die getest is. Bij kwalitatief onderzoek staat het inductieve denken centraal: een sociaal fenomeen wordt onderzocht om empirische patronen te vinden die kunnen functioneren als een begin van een theorie.

Een kader voor het denken over onderzoeksopzet, analyses, metingen en persoonlijke betrokkenheid, dat wordt gedeeld door leden van bepaald specialisme, heet een paradigma. Paradigma’s weerspiegelen kwesties die gerelateerd zijn aan de aard van maatschappelijke realiteit (ontologie).

 

Diversiteit in kwalitatief onderzoek

Hoewel kwalitatieve onderzoekers het over het algemeen eens zijn over de assumpties die horen bij constructivisme en interpretivism, zijn er veel nuances, tradities en details die ervoor zorgen dat kwalitatief onderzoek erg divers is. Sommige onderzoekers zijn vooral geïnteresseerd in het gebruik van taal als communicatieve en discours analyse. In dit soort onderzoek is de data ‘taal georiënteerd’. Andere onderzoekers willen begrijpen hoe mensen betekenis aan hun leven geven door hun gedachten, ervaringen, acties en expressies te interpreteren. Voorbeelden zijn: etnografie, biografisch onderzoek, narratieve analyse, gefundeerde theorie benadering, casestudies en participatief onderzoek. In deze categorie zijn de analyses gericht op de interpretatie van menselijk gedrag en menselijke ervaringen. Hoewel zij ook tekstuele data gebruiken, is taal voor hen niet het kernelement. Taal wordt gezien als een belangrijk instrument om betekenis aan zaken te geven.

 

Dit boek is vooral geïnspireerd en toegewijd aan de grounded theory approach (gefundeerde theoriebenadering). De grondleggers Glaser en Strauss beschrijven in hun boek de oorsprong van deze theorie (Gaser&Strauss, 1967). Met deze onderzoeks- strategie wilden zij de vitaliteit in empirisch onderzoek weer aanwakkeren, daarom moet hun boek worden gelezen als polemisch. (= twistend, een tekst met een duidelijke stellingname). Dit boek kan om twee redenen worden gezien als een polemiek: allereerst is het een polemiek op sociaal wetenschappelijk onderzoek dat tot die tijd werd gedomineerd door het testen van hypotheses. Hierbij miste volgens de Glaser en Strauss elke connectie met de dagelijkse realiteit. Ten tweede vonden ze dat etnografisch onderzoek te veel in beslag genomen was met het beschrijven, in plaats van het verklaren, van een sociaal verschijnsel.

 

Grounded theory / Gefundeerde theoriebenadering Het doel is begripsontwikkeling of de ontwikkeling van een theorie. Een theorie wordt ontwikkelt door de data systematisch te ontwikkelen en stap voor stap te analyseren. In het begin heeft het onderzoek een meer verkennende aard, maar naarmate het proces vordert wordt de data productie steeds meer gericht op de verifiëring van de bevindingen die eerder in het onderzoeksproces zijn gevonden. Hierna worden er vergelijkbare gevallen gezocht om de beweringen te verdiepen, uit te breiden of te bevestigen. Dit proces word ook wel theoretische sampling genoemd. De theorie die hieruit voorkomt , komt overeen met de situatie die is onderzocht en is daarom gegrond in de verzamelde data. Juist deze nadruk op theorie ontwikkeling onderscheidt de gefundeerde theorie benadering van andere takken van kwalitatief onderzoek. Door de jaren in hebben Glaser en Strauss en collega’s de benadering verder ontwikkelt en tegenwoordig bestaan er meerdere varianten.

 

In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van een gefaseerde onderzoeksopzet waarbij dataverzameling en data-analyse elkaar afwisselen. Veel onderzoekers waren enthousiast over deze ‘nieuwe’ benadering, omdat deze beweert dat een theorie gevormd kan worden, en niet gewoon al bestaat.

 

In de praktijk representeren veel bevindingen van de gegronde theoriebenadering niet een sociale theorie. Er bestaat dan ook veel discussie over de verwachtingen en de toepassing van deze benadering, Toch is de gefungeerde theoriebenadering een populaire benadering die dit boek in grote mate heeft beïnvloed.

 

Definiëring en afbakening van kwalitatief onderzoek in dit boek
In dit boek wordt de volgende definitie gebruikt voor kwalitatief onderzoek:
‘het doel van kwalitatief onderzoek is om sociale verschijnselen te beschrijven en verklaren in termen van de betekenis die mensen eraan geven. De onderzoeksvragen worden bestudeerd d.m.v. flexibele methoden waardoor contact met betrokken deelnemers mogelijk wordt in een mate die nodig is om te begrijpen wat er gaande is in het veld. De methodes produceren rijke en beschrijvende data, die moeten worden geïnterpreteerd door identificatie en codering van thema’s en categorieën, die leiden tot resultaten die kunnen bijdragen aan theoretische kennis en praktische toepassing.’ (vertaald uit: Boeije, 2010: 11)

Deze definitie heeft drie kernelementen:
- op zoek naar de zin/betekenis
- gebruik van flexibele onderzoeksmethodes waardoor contact mogelijk is en
- het leveren van kwalitatieve resultaten

 

Wat is de zin?

Het startpunt voor kwalitatief onderzoek, en kwalitatieve analyse, is om te ontdekken welke betekenis mensen geven aan hun sociale omgeving(wereld) en om te begrijpen hoe ze zich op basis daarvan gedragen. De focus is:’ what is all means for the people involved’.(Boeije 2010:13) Om de visie van de deelnemer te ontdekken moet je als wetenschapper gegevens verzamelen die deze visie weergeven en bij de data analyse proberen de relevante gegevens eruit halen. Het gaat om een realiteit die al geïnterpreteerd is (door de deelnemers) waaruit de onderzoekers vervolgens hun interpretatie moeten maken over hoe de deelnemers betekenis geven aan hun dagelijks leven.

 

Maar naast het proces van ‘betekenis geven’ moet je bij analyse ook rekening houden met de ‘sociaal’ hard geworden manieren van denken, doen en voelen. Instituties, welvaartprogramma’s en websites reflecteren hoe zaken, bijvoorbeeld tienerzwanger-schappen, worden geconceptualiseerd (bijvoorbeeld dat moeder en kind een probleem zijn voor de samenleving) W. I. Thomas ondersteunt dit met zijn uitspraak: ‘If men define situations as real, they are real to them in their consequences’ (Boeije ,2010:13)  Het gedrag en de consequenties van dat gedrag weerspiegelen de betekenis die mensen aan dingen geven.

 

Het gebruik van flexibele methodes

Kwalitatief onderzoek kent een open procedure: de onderzoeker neemt veel

beslissingen niet van tevoren maar juist tijdens het onderzoek. Het kwalitatief onderzoek ontwerp heeft een ontwikkelende (revolving) aard en de methoden voor dataverzameling die worden gebruikt maken om nauw contact met het onderzoeksveld mogelijk. Deze flexibele aanpak geldt ook voor de analyse. Door de inductieve benadering weet je niet voorhand welke data zal worden gegenereerd en hoe het kader van de analyse eruit zal zien. De resultaten en de focus van de analyse zullen langzaam ontwikkelingen tijdens het onderzoeksproces

 

Leveren van kwalitatieve resultaten

Kwalitatieve onderzoekers kunnen geen ruwe data leveren, bijvoorbeeld een getranscribeerd interview, ze moeten de informatie reinterpreteren en tegelijkertijd wel de mening en visie van de deelnemer behouden. Tijdens het analyseren van de data selecteren, interpreteren, reduceren en beslissen onderzoekers wat ze gebruiken om hun boodschap aan de lezer over te brengen. Soms hebben onderzoekers niet alleen tot doel om te beschrijven wat er gebeurt, maar ook om uit te leggen wat er gebeurt en waarom dingen op die manier werken.

 

Ook kunnen microscopische inzichten geplaatst worden tegen theoretische en maatschappelijke achtergronden of macroscopische condities, om op die manier onderzoeksresultaten te verklaren. In de analysefase kan de onderzoeker microscopische inzichten verbinden met macroscopische inzichten. Hierdoor genereert het kwalitatief onderzoek praktische en theoretische waarheden over het menselijk leven gegrond in de realiteit van het dagelijks bestaan.

 

Overzicht van het kwalitatieve onderzoeksproces
In deze alinea wordt beschreven, wat in de verschillende hoofdstukken van het boek aan de orde komt. Hoofdstuk A/D behandelt de keuze van het onderwerp, het onderzoek ontwerp, ethische kwesties en data collectie. Allen dingen die in overweging moeten worden genomen aan begin van een onderzoek. Hoofdstuk E/G behandelen de kwalitatieve data analyse. In hoofdstuk H/J worden komt de laatste fase aan de orde, waarin de analyse wordt geconcludeerd door middel van een reflectie op de resultaten, de toepassing van kwalitatieve procedures en het rapporteren van de bevindingen.

 

B - Onderzoeksontwerp

 

Het is voor onderzoekers moeilijk om een balans te vinden tussen hun voorbereidingen, het (onderzoeks)plan en de (uitvoerings)praktijk. Een plan geeft handvatten, een houvast, maar dit mag er niet voor zorgen dat het onderzoek niet meer enigszins flexibel is. De flexibele aanpak mag op haar beurt echter weer niet leiden tot vrijblijvendheid. Dit hoofdstuk biedt aanknopingspunten om met deze tegenstrijdigheid in het ontwerp van een kwalitatief onderzoek project om te gaan.

 

Plannen van een onderzoek project
Een onderzoeksvoorstel heeft niet alleen een functie voor de onderzoeker, maar is ook erg belangrijk voor derde partijen (ethische commissies, supervisors). Een voorstel moet antwoord bieden op de volgende vragen:
- Wat wordt er onderzocht?
- Waarom wordt dit onderwerp onderzocht?
- Hoe wordt dit gedaan
- Waar zal de studie plaatsvinden
 

Maxwell (2004) beschrijft een onderzoeksvoorstel als een argument dat overtuigend moet demonstreren waarom dit onderzoek moet worden verricht, uit welke activiteiten het zal bestaan, en tot welke resultaten het zal leiden.

 

Het plannen van de analytische fase is het lastigste: de gekozen onderzoeksbenadering bepaald natuurlijk wel wat er gedaan moet worden tijdens de analyse. Een essentieel onderdeel van je onderzoeksvoorstel is om aan de beoordeelaars aan te geven dat data collectie en de data analyse elkaar zullen af wisselen in het kwalitatief onderzoek. Dit is een vitaal onderdeel van de kwalitatieve onderzoeksmethode en één van de belangrijkste redenen waarom niet alle delen van het onderzoek van te voren kunnen worden gepland. Je moet aan geven hoe je deze wisselwerking tussen data collectie en data analyse gaat plannen en hoeveel cycli je nodig denkt te hebben. (Bijv.: je wilt twee klassen observeren, vervolgens de data analyseren en dan naar twee nieuwe klassen zoeken. Je plant hiervoor drie rondes in , tot je een minimum van zes klassen hebt.)

 

Literatuuronderzoek
Literatuuronderzoek betekent dat de onderzoeker acht heeft genomen van de beschikbare kennis van uit boeken en artikelen, over een bepaald onderwerp. Soms kan uit de literatuur een sociaalwetenschappelijke theorie herleidt worden, maar literatuur en theorie is niet hetzelfde. Theorie is een samenhangend raamwerk dat probeert aspecten van het sociale leven te beschrijven, begrijpen en verklaren.

Vroeger vond men het niet juist om van tevoren te lezen over het onderzoeksonderwerp. Het doornemen van bestaande theorieën en eerder onderzoek zou ervoor kunnen zorgen dat je niet meer met een open blik naar je eigen onderzoek keek. Dit idee is echter ter discussie gesteld, en er zijn drie redenen waarom men het tegenwoordig niet meer eens is met deze visie:

 

  1. Wetenschappelijke kennis cumuleert. Als niemand leert van wat anderen hebben onderzocht en gevonden, wordt iedere keer ‘het wiel opnieuw uitgevonden’. Onderzoek bouwt dan niet voort op kennis die er al is, maar iedereen vindt steeds dezelfde kennis.

  1. Het onderzoek klimaat is zakelijker geworden. Een onderzoeksvoorstel zonder probleemstelling maakt geen schijn van kans bij opdrachtgevers, subsidiegevers en projectbegeleiders.

  1. Onderzoekers gingen beseffen dat een literatuurstudie een belangrijke functie heeft bij de opzet en uitvoering van het onderzoek. Allereerst omdat literatuur je helpt het onderzoeksonderwerp te verzinnen. Daardoor kun je een bepaald gat in de literatuur signaleren.

 

Dit dilemma van wel of niet inlezen in bestaande literatuur wordt via twee wegen opgelost:

  1. Bracketing: onderzoekers proberen de kennis die ze uit literatuur hebben gekregen zo lang mogelijk apart te zetten. Door kennis en verwachtingen tijdelijk geen rol te laten spelen, is het toch mogelijk om ‘open’ het veld in te gaan.

 

  1. Sensitizing concepts: onderzoekers werken met maar een paar begrippen en die begrippen werken ze nog niet uit. Het zijn gevoelige of richtinggevende begrippen die je kunt zien als een soort bril waarmee de onderzoeker naar het veld kijkt. Het is de bedoeling dat deze sensitizing concepts, die in het begin een ruime en algemene beschrijving hebben, tijdens de analyse worden ingevuld in het veld van onderzoek, dus via het veld een specifiekere betekenis krijgen. De literatuur kan dus een soort skelet kader (skeleton framework) bieden

Onderzoeksvraag en doel
Een heldere, duidelijke probleemstelling geeft het gehele onderzoek en de data-analyse richting. Een probleemstelling bestaat uit een vraagstelling en een doelstelling.

 

Vraagstelling
De vraagstelling heeft betrekking op de te verkrijgen kennis en is de centrale vraag die de onderzoeker wil beantwoorden. De probleemstelling moet duidelijk, gefocust en gedefinieerd zijn om duidelijke onderzoeksvragen te kunnen formuleren.

 

Door middel van kwalitatief onderzoek kan je vragen beantwoorden die betrekking hebben op de aard van het verschijnsel, in plaats van op de omvang (invloed) van het verschijnsel. Dit houdt in dat je als onderzoeker alle aspecten van een sociaal verschijnsel ontleedt en beschrijft. En, indien mogelijk, waag je een poging om te begrijpen hoe het verschijnsel is opgebouwd, wat de relatie is tussen de verschillende delen en wat de invloed is van de afwezigheid of aanwezigheid van bepaalde delen.
 

Bij kwalitatief onderzoek gaat het om zowel beschrijvende vragen (wat?) als om verklarende vragen (hoe? welke? waardoor?). Ook de vraagstelling kent bovendien een open benadering (mag aangepast worden gedurende het onderzoek) en is meestal verdeeld in meerdere sub vragen die het onderzoek verder structuur geven. Het formuleren van sub vragen in lastig om meerdere redenen:

 

  • De sub vragen moeten bij elkaar passen en in een logische volgorde staan.

  • De sub vragen moeten onder de paraplu van de algemene vraagstelling vallen.

  • Het moeten vragen moeten zijn die te beantwoorden zijn met het voorgestelde onderzoek.

  • De vragen moeten zo geformuleerd zijn dat ze passen bij het gekozen theoretische perspectief .

Als onderzoekers de vraagstelling willen aanscherpen tijdens het onderzoeksproces, moet dit wel worden gemotiveerd. Toch is het zeldzaam dat onderzoekers deze veranderingen meenemen in hun rapport.

Doelstelling
Bij het onderzoeksdoel kun je onderscheid maken tussen twee zaken. Het eerste onderscheid is tussen enerzijds onderzoek dat vooral gericht is op de beschrijving van iets en anderzijds onderzoek dat vooral gericht is op begrijpen of verklaren. Het tweede onderscheid is tussen fundamenteel en toegepast onderzoek.

 

Wetenschappers willen niet alleen zien wat er is, maar ook waarom het er is. Ze willen bijdragen aan verklaringen om zo de theorie van hun interesse veld verder te ontwikkelen. Over het algemeen wordt ‘beschrijving’ als meer gelimiteerd ervaren, dan verklaren: het is immers mogelijk om te beschrijven zonder te verklaren, maar het is niet mogelijk te verklaren zonder te beschrijven.

 

Het tweede onderscheid is het verschil tussen twee soorten onderzoeksdoelen:

 

1. Wetenschappelijk doel/fundamenteel onderzoek: puur kennis vergaren. Hierbij doet men fundamenteel/basis onderzoek. Je maakt gebruik van empirische kennis: de onderzoeker beschrijft wát er is en probeert zo bij te dragen aan theoretische kennis over een bepaald interessegebied.

 

2. Maatschappelijk doel/ toegepast onderzoek: de kennis gebruiken om een maatschappelijk vraagstuk aan te pakken. Dit soort onderzoek doel er op een ongewenste situatie op te lossen of een functionerende situatie te verbeteren. Het onderzoek voorziet in kennis die verandering kan faciliteren in problematische situaties. Als de onderzoeksvraag is beantwoord kan de kennis bijvoorbeeld helpen om beleidsinitiatieven te formuleren of interventies te ontwikkelen. Hierbij doet men praktijkgericht onderzoek. Men beschrijft waarom iets er is. Een enkel onderzoeksproject kan geen complete, sociale theorie opleveren maar het kan wel een set van theoretische veronderstellingen ontwikkelen. Verklarende veronderstellingen zijn uitspraken over ongewenste situatie. Hierbij zoeken ze naar verklaringen, omdat ze gedrag misschien kunnen sturen en voorspellen (waardoor ze een situatie op kunnen lossen) als ze eenmaal weten wat de redenen achter dat gedrag zijn. Om bij te dragen aan een oplossing van een probleem door middel van onderzoek, moeten wetenschappers ‘how can’ vragen stellen ( verklarende vragen)

 

In een onderzoek kunnen deze twee doelen gecombineerd worden: een onderzoek kan streven naar vermeerdering van kennis en verbetering van praktijk.

 

Legitimatie keuze kwalitatief onderzoek

Nadat de centrale focus van de studie is geformuleerd , inclusief de onderzoeksvragen en de doelen, moet worden beargumenteerd waarom kwalitatief onderzoek de beste keuze voor het onderzoek is. De meest opvallende/belangrijkste redenen zijn:

 

  • Verkenning
    Wanneer een studie een verkennende aard heeft, heb je methodes nodig met een zo’n groot mogelijke verkennende kracht. Kwalitatieve methodes voldoen hieraan, omdat ze een flexibele benadering hebben. Data vergaring en analyse kunnen constant aangepast worden aan de bevindingen. Het zijn kleine cyclus en het is dus geen lineair proces.

  • Beschrijving
    Kwalitatieve methodes geven deelnemers de kans om het onderzoeksonderwerp in hun eigen woorden, en op hun eigen voorwaarden, te omschrijven. Tegelijkertijd kunnen met het gebruik van de gevarieerde observatie methoden uitgebreide beschrijvingen van cultureel gedrag, kennis en artefacten verkregen worden.

  • Verklaring
    Kwalitatieve methoden kunnen leiden tot een interpretatieve weergave van het bestudeerde fenomeen. Door constante vergelijking van de data met opkomende ideeën, ontstaat er een meer abstract en conceptueel model dat is gebaseerd op de data.

  • Verandering
    Er zijn onderwerpen die heel snel veranderen, door bijvoorbeeld in de aandacht komen van een politieke campagne. Omdat kwalitatief methoden flexibel en cyclisch zijn, kunnen ze worden aangepast aan de omstandigheden in het veld. Door deze methoden kan men eventuele belangrijke beslissingen en activiteiten meten die grote gevolgen kunnen hebben.

  • Gebruik
    Kwalitatief onderzoek houdt de belofte dat het resultaten oplevert die de visie van de deelnemers weergeeft en die passen bij het bestudeerde veld. Hierdoor wordt ervan uitgegaan dat de resultatenrelevant zijn voor het veld en makkelijk om kunnen worden gezet naar de praktijk.

  • Gevoeligheid
    Kwalitatieve onderzoekers kiezen er vaak voor om verschijnselen of onderwerpen te onderzoeken die emotioneel beladen zijn. Er wordt vanuit gegaan dat deze gevoelige onderwerpen het beste kunnen worden onderzocht in een onderzoek waarbij de deelnemers veel controle hebben. (wel binnen goed gedefinieerde grenzen).

In het kwalitatieve onderzoeksvoorstel moet je beargumenteren dat de kwalitatieve methoden het potentieel hebben om resultaten te produceren die jouw doelen gaan realiseren. (Boeije, 2010:33)

 

Sampling, werving en toegang

Als je onderzoeksvraag en doel zijn geformuleerd is de volgende stap om een omgeving te vinden (deelnemers, locaties, organisaties, plaatsen) waarin je je onderzoek gaat uitvoeren. Het is niet mogelijk om alle aspecten van je gekozen onderwerp te bestuderen: daarom moet je een sample nemen. Dit betekent dat je gevallen moet selecteren. Er zijn verschillende sampling strategieën in kwalitatief onderzoek.

 

Kiezen van een omgeving (setting)
Als je een omgeving kiest, moet je de plek kiezen waar het bestudeerde onderwerp zichzelf het sterkst manifesteert. Om de waarde van het onderzoek te bepalen en in te schatten in welke mate de resultaten mogen worden gegeneraliseerd, is het belangrijk om te overwegen wat een bepaalde omgeving ons wel of niet kan leren over het verschijnsel dat wordt bestudeerd.

 

Steekproef, werving en toegang

Het trekken van een steekproef gaat in kwalitatief onderzoek anders dan in kwantitatief onderzoek. Dit is ook de reden dat er discussie bestaat over het gebruik van het woord ‘sampling’ binnen kwalitatief onderzoek. Het is namelijk een veelgebruikte term binnen kwantitatief onderzoek, waarbij statistische regels en procedures worden gebruikt. Het wijst op twee dingen niet van toepassing zijn in kwalitatief onderzoek:

  1. Een aselecte trekking: hierbij wordt de selectie bepaald door toeval. Dit is bij kwalitatief onderzoek niet het geval, hier zoekt men zelf groepen, plaatsen of personen op.

  1. Statistische generalisatie: uitspraken doen over de gehele populatie terwijl je alleen de steekproef, een deel van de populatie dus maar, hebt onderzocht.

Ook de keuze van het veld heeft consequenties. Het uitgangspunt van het veld moet maximalisatie zijn: je moet kijken waar het onderwerp van onderzoek het sterkst aanwezig of duidelijk is.

 

Selectie van eenheden en het trekken van een steekproef is niet altijd nodig. Soms kan het hele veld dat de onderzoeker bestudeert worden betrokken bij het onderzoek. Wanneer er in kwalitatief onderzoek wél een steekproef moet worden getrokken, gebeurd dit op basis van een purposive sampling of doelgerichte steekproef: hierbij worden doelgericht onderzoekseenheden uit de populatie geselecteerd die bepaalde kenmerken representeren. De kenmerken van de populatie zijn de basis van de selectie.Alle selecties in kwalitatief onderzoek hebben enkele eigenschappen gemeen. Ze zijn vaak klein en de gevallen worden uitgebreid bestudeerd, waardoor elk geval een grote hoeveelheid informatie genereert.

 

Selectie strategiën binnen kwalitatief onderzoek hebben tot een doel een groot aantal diverse perspectieven en ervaringen te representeren. Er kunnen binnen de doelgerichte steekproef twee types worden onderscheiden:

  • één vorm is geschikt voor kwalitatief onderzoek. Deze is geïnformeerd door een bestaande sociaalwetenschappelijke theorie, waarop de onderzoeksvragen zijn gebaseerd. Sample selectie wordt hier dus gedreven door het theoretische kader dat het onderzoek vanaf het beginpunt leidt.

  • de tweede vorm is theoretische sampling. Deze is ontworpen om een gegronde theorie te ontwikkelen. Hierbij wordt dus niet gebruik gemaakt van een reeds bestaande theorie. De definite in het Engels is ’the process of data collection for generating theory whereby the analyst jointly collects, codes and analyses his data and decides which data to collect next and where to find them, in order to develop his theory as it emerges’ (Glaser,1978: 36.)

 

Wanneer onderzoek tot doel heeft om verklaringen te geven, moet er doelbewust naar uitzonderingsgevallen (negatieve gevallen) worden gezocht die de voorlopige bevindingen tegenspreken. Het zoeken naar negatief bewijs zal uiteindelijk de uitkomsten versterken. Als er een geval wordt gevonden dat de bevindingen niet ondersteunt, kan er een zogenaamde aanvullende of rivaliserende verklaring worden gezocht. ‘This case does not confirm what I thought to hold true so far because’.(Boeije, 2012: 38.)

 

Een onderzoeker kan stoppen met dataverzameling en de selectie van eenheden als er verzadiging optreedt. Dat is hierbij wanneer je bij de analyse van nieuw geselecteerde gevallen geen nieuwe informatie meer vindt over de relevante onderwerpen. De analyse wordt dan afgerond.

 

Werving en toegang
Hoe krijgen onderzoeker toegang tot het veld dat ze willen onderzoeken en hoe vinden ze hun deelnemers? Methodes van werving zijn zeer divers. Je kunt hier dezelfde methodes gebruiken als in andere vormen van onderzoek, zoals het plaatsen van advertenties in tijdschriften of op internet. Ook kunnen onderzoekers hun mogelijke deelnemers opzoeken of groepen of organisaties aanschrijven. Een andere strategie is de snowball of netwerk sampling: hierbij wordt oorspronkelijk aantal deelnemers gevraagd voor namen van anderen. Deze methode is vooral effectief wanneer er een gevoelig onderwerp wordt onderzocht.

 

C - Ethiek in kwalitatief onderzoek

 

Ethiek in sociale onderzoek
Ethiek in sociaal wetenschappelijk onderzoek is een erg breed terrein. Het gaat erom dat onderzoekers ethische gedragsregels volgen zodat ze geen andere schaden en hun zelf beschermen.

 

Ethische principes
Er zijn bestaan meerdere kaders die een leidraad bieden voor ethische keuzes in wetenschappelijk onderzoek, maar deze leggen allemaal andere accenten. Toch zijn er ook enkele gemeenschappelijke principes. Eén zo’n wetenschappelijk principe is: weldadigheid/weldoen. Dit is een ‘paraplu principe’ dat refereert naar het maximaliseren van de goede uitkomsten voor de wetenschap, mensheid en de individuele deelnemers, terwijl tegelijkertijd wordt gestreefd naar minimalisering van onnodige schade, risico en fouten. Dit algemene principe moet vertaald worden voor praktisch gebruik. Dit gebeurt in drie dimensies:

 

1.Informed consent

Dit is de verplichting om een volledig overzicht te geven van de aard van data verzameling en het doel waarvoor de data zal worden gebruikt aan de gemeenschap die bestudeerd wordt. Dit moet worden gedaan in een stijl en taal die voor hen begrijpelijk is. Informed consent heeft tot doel een situatie te creëren waarin de deelnemer met volledige kennis kan beslissen over de risico’s en voordelen van de studie en of en hoe ze willen participeren.

 

In sommige landen bestaat er een ethische commissie die hun toestemming moeten geven aan het onderzoeksrapport waarin ook een informed consent moet zijn opgenomen.

 

Sommige zien een vrijwillige informed consent als een doorlopend tweezijdig communicatieproces tussen de onderzoeker en de deelnemers. Allereerst kunnen allerlei praktische zaken ervoor zorgen dat er een verandering optreedt in het onderzoeksontwerp. Als er een verandering wordt gemaakt, moet dit ook met de deelnemers worden gecommuniceerd. Ten tweede komen vragen en bezwaren bij deelnemers vaak pas naar boven als het kwalitatieve onderzoek al lang bezig is. Daarom moet het duidelijk worden gemaakt aan deelnemers dat zij het recht hebben om te weigeren en zich terug te trekken uit een project op ieder gewenst moment, zonder dat dit gevolgen heeft.

 

Het principe van informed consent kan niet verzoend worden met het gebruik van geheime methoden. Maar men moet ook oppassen dat deelnemers van een onderzoek met een open methode soms vergeten dat ze bestudeerd worden en zich niet altijd realiseren dat vriendelijk gesprek informatie kan bevatten dat ook in het rapport eindigt. Een onderzoeker zou daarom altijd, direct na data verzameling, verbale toezegging van de deelnemer(s) moeten zoeken, dat het goed is dat de verkregen informatie in de studie zal worden opgenomen.

 

2. Privacy
Betekent dat individuen beslissen aan wie ze informatie over henzelf geven en dat onderzoekers deze informatie niet aan anderen mogen doorspelen.

 

 

3. Vertrouwelijkheid
Vertrouwelijkheid heeft betrekking op de data en de overeenkomst over hoe deze data in het onderzoek moet worden behandeld om de privacy te kunnen waarborgen. Vertrouwelijkheid is verbonden aan anonimiteit, wat inhoudt dat de naam en andere persoonlijke gegevens (adres, plaatsen, beroep) niet aan de data worden gekoppeld. Alleen leden van het onderzoeksteam kunnen de deelnemers identificeren door het gebruik van het code boek. Het code boek dient te worden bewaard in een afgesloten kabinet en als het op de computer staat moet het digitaal worden beschermd.

 

4. Professionele Normen.
Vele professioneel vakgroepen, zoals antropologen, sociologen en psychologen hebben ethische codes gedefinieerd. Daarnaast bestaan er ook internationale ethische richtlijnen voor onderzoek waarbij menselijke deelnemers worden gebruikt. Gebaseerd op gemeenschappelijke kenmerken van de standaarden is er een raamwerk ontwikkeld met zeven vereisten: sociale of wetenschappelijke waarde, wetenschappelijke validiteit, eerlijke onderwerp/deelnemer selectie, een gunstige risico/baten ratio, onafhankelijke beoordeling, informed consent, en respect voor potentiele en ingeschreven deelnemers.

 

Ethische Onderzoeks Commissies (Institutional Review Boards/ Research Ethics Committees) beoordelen onderzoeksvoorstellen waarbij mensen betrokken zijn vanuit een ethisch oogpunt. Hun belangrijkste aandachtspunten kunnen worden samengevat in drie vragen:

1. Is het ‘goede wetenschap’?( is het onderzoeksvoorstel goed gemaakt? Zodat de tijd van de deelnemers niet verspild wordt.
2. Wat zijn de voordelen, kosten en risico’s voor de deelnemers?
3. Wat zijn de voordelen, kosten en risico’s voor de deelnemende organisatie?
 

Gevoelige onderwerpen
Wat is toegestaan om te vragen in sociaalwetenschappelijk onderzoek?
Lee (1993) onderscheidt drie gebieden waarin onderzoek bedreigend kan zijn:

1. Private, stressvolle of heilige kwesties (erover praten kan stress opleveren)
2. Afwijkend gedrag of sociale controle (bepaalde informatie onthullen kan schadelijk zijn)
3. Gevestigde belangen van machtige personen (hierover praten kan gevoelig liggen)

Balanceren risico en voordelen voor de deelnemers
Wanneer we ‘gevoelig’ definiëren als het vormen van een dreiging, doelen we op het risico dat er schade, verlies of kwetsuur kan optreden.

 

Risico’s in kwalitatief onderzoek
1.‘Alles oprakelen:’
Praten over een gevoelige gebeurtenis in iemands leven kan pijnlijk en emotioneel beladen zijn. Dit kan mensen tegenhouden om aan een onderzoek mee te doen. Het wordt vaak gedacht dat mensen die er niet tegen kunnen over een bepaald onderwerp te praten ,dit simpelweg ook niet doen. Dit risico gaat over de vraag wie er voor het welzijn van de geïnterviewde zorgt zodra het interview over is en de onderzoeker zich teruggetrokken heeft van de situatie.
 

2.Uitbuiting
Uitbuiting refereert naar onderzoek dat geen betekenisvolle resultaten oplevert en de deelnemers onnodig aan risico’s en ongemak blootstellen. Omdat dit te voorkomen is het een vereiste dat onderzoek het welzijn van mensen verbeterd en of kennis verhoogd.

 

3. Dwang
Toestemming (consent) voor kwetsbare groepen brengt extra risico met zich mee, omdat deze groepen niet altijd hun rechten begrijpen. Kwetsbare personen zijn soms niet geheel in staat om deelname aan een onderzoek te weigeren als iemand met schijnbare autoriteit dit aan hen vraagt. Dit kan opgelost worden door een pleitbezorger voor diegene aan te stellen. Zoals een ouder bij kinderen.

 

4. Sancties
Er bestaat altijd het gevaar dat de gemeenschap of instituut waarin de studie heeft plaatsgevonden herkend wordt. Hierdoor bestaat er de kans dat er persoonlijke of stigmatiserende informatie aan hen kan worden toegeschreven en tegen hen kan worden gebruikt.

 

Voordelen van deelname
1. Opgelucht voelen
Deelname aan kwalitatief onderzoek kan therapeutisch behulpzaam zijn, doordat deelnemers tegenover een attente luisteraar zijn hele verhaal kan vertellen.
 

2. Een waardevolle deelnemer zijn
Realiseren dat je mening telt en dat het er toe doet wat je denkt of voelt doet mensen goed.
 

3. Anderen helpen
Deelnemers kunnen gemotiveerd zijn om deel te nemen aan een onderzoek omdat ze van mening zijn dat hun ervaringen anderen kan helpen. Zo kunnen ze een breed publiek bereiken en een open discussie starten,
 

4. Voordelen voor institutioneel onderzoek
Instituties die meedoen aan onderzoek zien het als een manier om hun omgeving of diensten te verbeteren, zoals scholen, buurten of klinieken

 

Stress van de Onderzoeker
Er zijn vijf zorgen gerapporteerd door onderzoekers die betrokken waren bij gevoelig onderzoek: onervarenheid, te weinig training, vertrouwelijkheid, rollen conflict, impact van de interviews op de deelnemers en isolatie
 

Ethische kwesties in analyses
- kwalitatieve analyse vraagt veel van de onderzoekers interpretatieve vaardigheden en het kost veel tijd. Wanneer je onervaren bent of nieuw moet je hulp durven vragen in vorm van supervisie, advies en training. Data die niet geanalyseerd is en/of incorrecte interpretaties kunnen leiden tot fouten resultaten en kan wellicht enkele stakeholders schaden.
 

- Analyses kunnen leiden tot informatie en inzichten die moeilijk zijn voor de onderzoeker uit ethisch of persoonlijke oogpunt. Daarom moeten ze zich ervan bewust zijn dat ze hun conclusies niet kunnen baseren op selectieve interpretaties en dat ze tegenbewijs niet mogen negeren.
 

- Het gebruik van een bepaald theoretisch perspectief om je data te interpreteren kan spanning uitlokken tussen veroordelende interpretaties en het rapport dat is ontwikkelt tijdens het veldwerk.
 

- Het omgaan met de verschillende perspectieven op jouw onderwerp van studie. Als je bijvoorbeeld een stel bestudeerd kan je het perspectief van de één boven die van de ander zetten. Dit kan uit theoretisch perspectief, maar ook uit je persoonlijke betrokkenheid met de deelnemer.

 

 

D - Dataverzameling

 

Data

Het boek gaat ervan uit dat kwalitatieve data de ervaringen van het dagelijks leven van mensen reflecteert. Het bestuderen van deze data stelt sociale wetenschappers in staat bepaalde aspecten van de sociale wereld te begrijpen. Maar kwalitatieve data is geen exacte representatie van het dagelijks leven. Allereerst omdat alle kwalitatieve data het resultaat is van interactie tussen de deelnemer en de onderzoeker. Dit betekent dat data wordt geproduceerd in een bepaalde context met een bepaald doel en dit zal de data altijd kleuren. Ten tweede is de data afhankelijk van de bekwaamheid van de deelnemer om zijn eigen gedachten, ideeën en observaties te reflectief te onderscheiden en om effectief te communiceren wat zij waarnemen door middel van taal. Kortom: mensen weten niet alles van henzelf en willen ook niet alles delen. Daarom wordt er vooral tekstuele data gebruikt in kwalitatief onderzoek.

 

Kwalitatieve dataverzameling
In deze alinea komen vier methodes aan bod om gegevens te verzamelen bij kwalitatief onderzoek:

 

1.Participerende observatie
Ook wel veldwerk (fieldwork) genoemd. Definitie: hierbij heeft de onderzoeker een veelzijdige en relatief lange relatie met de gemeenschap in een natuurlijke setting (veld), met als doel om wetenschappelijke kennis over die gemeenschap te ontwikkelen. Doordat de onderzoeker deelneemt aan het sociale leven van de onderzochten wordt het mogelijk om directe waarnemingen te doen. Wordt vooral veel gebruikt in de culturele antropologie (etnografische traditie) en de sociologie. De onderzoeker is zelf het meetinstrument.

 

Hoewel participerende observatie bruikbaar is om elke aspect van menselijk bestaan te bestuderen is het vooral bruikbaar wanneer:

  • Er weinig bekend is over het verschijnsel.

  • Visies van ingewijden en buitenstaanders tegenover elkaar staan of van stereotypen uitgaan.

  • Het verschijnsel enigszins verborgen is van het zicht van buitenstaanders.

 

Participerende observatie is eigenlijk een paraplu waaronder vele technieken en methoden vallen. Hij bestudeert de activiteiten van mensen, vergezeld deelnemers, doet mee aan hun activiteiten, leest documenten en interviewt de mensen. Er zijn drie elementen te onderscheiden die deelnemers en onder onderzoekers onderscheidt van elkaar:

  • Wat mensen doen: cultureel gedrag zoals evenementen en interacties.

  • Wat mensen weten: culturele kennis en meningen.

  • Wat mensen maken en gebruiken: culturele artefacten zoals kunstobjecten, kleding, gebouwen, gereedschappen en symbolische tekens.

 

Elke veldwerker moet notities maken en observaties opslaan. De literatuur geeft veel tips voor het maken van veldnotites, bijv.: (Spradley, 1980)

  • Identificatie: wie zegt wat

  • alles letterlijk opschrijven

  • geen abstracte maar concrete notities maken

 

Hoe een onderzoeker zich moet gedragen in het veld en wat de juiste relatie is tussen de onderzoeker en het veld is gebonden aan ethische richtlijnen. Men verkiest open optreden boven verhuld optreden. Bij open optreden is de onderzoeker eerlijk tegen de personen in het onderzoek over wat zijn bedoelingen zijn. Het verkrijgen van toegang n het bouwen van een vertrouwensrelatie met de deelnemers is een van de belangrijkste kwesties. Maar ook het verlaten van een gemeenschap is belangrijk. Een onderzoeker verlaat ‘het veld’ wanneer er theoretische verzadiging optreedt. Dit wil zeggen wanneer het bestudeerde gebied ‘rustig/onbewogen’ is geworden.

 

2.Kwalitatief interview
Een gesprek waarin de interviewer vragen stelt over gedragingen, opvattingen, houdingen en ervaringen ten aanzien van bepaalde sociale verschijnselen aan één of meerdere geïnterviewde. Net als bij participerende observatie is de onderzoeker het meetinstrument.

 

Zoals duidelijk wordt in de definitie vindt een kwalitatief interview plaats in een wederkerige relatie. Elk gesprek gaat beter als de beide converserend partners met elkaar overweg kunnen, dit wordt “rapport’ genoemd. Rapport betekent dat beide conversatie partners een oprechte interesse hebben in de vragen, beantwoorden en luisteren tijdens het interview. Dit is niet hetzelfde als elkaar aardig of leuk vinden.

 

Interviews kunnen van elkaar onderscheiden worden door hun vooraf bepaalde structuur. Hoe meer gestructureerd het interview, hoe meer de interviewer de richting bepaalt. Structurering kan op het gebied van de 1) inhoud, 2) formulering, 3) volgorde en 4) antwoordkeuze van de vragen. Wanneer op een aantal van deze vier punten gestructureerd wordt, spreek je van een semi- of half gestructureerd interview. Wanneer de vier punten (deels) afhangen van de interviewsituatie, spreek je van een open of kwalitatief interview. Bij een kwalitatief interview gebruiken onderzoekers een semi- of half gestructureerd interview. Goede voorbereidingen resulteren in een onderwerpenlijst en/ g vragen die ergens in het interview gevraagd worden. Het is dus een interview waarbij maar deels wordt vastgehouden aan gestructureerde inhoud, formulering, volgorde en antwoordkeuze van de vragen en de inhoud van het interview (groten)deels afhangt van de situatie.
(Boeije, 2010:62.)

 

Interviews kunnen worden gecategoriseerd op basis van hun inhoud en/of hun doelgroep. De term ‘topic interview ’betekent bijvoorbeeld dat het interview uit één onderwerp van interesse bestaat. 'Elite-interview’ wordt vaak gebruikt om wanneer hoge of bekende mensen worden geïnterviewd en de term ‘expertinterview is gereserveerd voor mensen die expertise hebben in een bepaald gebied.

 

Probing’ is non verbale en verbale gedrag van de interviewer, wanneer het antwoord van de geïnterviewde niet duidelijk, compleet of relevant is en kan bestaan uit het vragen van vragen.

 

Het doel van het interview is om een stukje van de sociale wereld te zien van de geïnterviewde vanuit zijn of haar perspectief en de onderzoeker faciliteert dit proces eigenlijk. Het gaat erom dat de geïnterviewde uitgenodigd worden om hun ideeën en meningen te kunnen geven in een gesprek. Cruciaal voor een succesvol interview is bovendien dat de interview ervoor zorgt dat de vragen die worden gesteld passen binnen het referentiekader van de geïnterviewde. De vragen horen dus bij het onderwerp waar de participant mee ingestemd heeft. Ook moeten de vragen de geïnterviewde aangaan en gesteld worden in een begrijpelijk taal.

 

3.Focus Groepen

Kwalitatieve interviews met meer deelnemers tegelijkertijd zijn groep interviews. Focus groepen representeren een specifieke groep interviews, die specifiek de nadruk leggen op de interactieve patronen tussen groepsleden en hoe deze groepsleden tot gezamenlijke ideeën en standpunten komen. Definitie: ‘Een focus groep is een groepsinterview -gecentreerd op een bepaald onderwerp en gefaciliteerd en gecoördineerd door een moderator of facilitator- die tot doel heeft om primaire kwalitatieve data te genereren, door in te spelen op de interactie die binnen de groep plaatsvindt. (Boeije 2010: 64).

 

Bij een focus groep kunnen er ook taken en activiteiten worden ingezet, zoals rollenspellen en tekeningen. Een assistent moderator doet meestal niet actief mee, maar maakt notities en observeert de interactie binnen de groep. Voor samenstelling van de groep zijn enkele dingen ven belang.
-Groepsgrootte: Een groep van es tot tien deelnemers is ideaal want er kan een levendige discussie plaatsvinden, maar het geeft iedereen ook de ruimte om actief deel te nemen.
 

- Homogeniteit: meestal wordt voorkeur gegeven aan een homogene groep op basis van geslacht of etniciteit en ‘met’ en ‘zonder ’een bepaalde ervaring.

 

Wanneer er data verzameling plaatsvindt in een groep is ethische reflectie nodig op twee punten:

 

- de onthullingen door deelnemers van de groep zijn zowel aan de overige groepsleden als aan de onderzoeker
 

- er is een bepaald niveau van stress en angst door deelname aan de groepsdiscussie ( moderator moet zich erop voorbereiden hoe hier mee om te gaan)

 

De zwakte en sterkte punten van focusgroepen moeten in overweging genomen worden om de kwaliteit van de data te beschermen. Een groepsinterview is minder formeel van een individueel interview. Binnen een groep kan ‘censureren en bevestigen’ plaatsvinden.

 

Censureren is dat het de dominante norm van de groep is om over een bepaald onderwerp niet te praten of er een bepaalde visie op te geven. Bevestigen betekent dat mensen het eens zijn met de dominante visie in de groep. Groep interactie data moet dus meegenomen worden wanneer de data wordt geanalyseerd, het laat zien op welke vlakken de deelnemers het eens of oneens zijn en waarover helemaal niet wordt gepraat. De transcripten laten de verbale elementen van de focusgroep zien. Interactie data, over hoe mensen hun ervaringen delen een argument opbouwen etc. Verder kan er ook nog gebruikt worden gemaakt van veldnotities. Daarop kan de assistent moderator zowel non verbale tekenen noteren, zoals knikken, applaus etc., als linguïstische en sfeer elementen zoals een verhitte discussie, hard praten etc.

 

4. Visuele data

Visuele data refereert naar het opnemen, analyseren en communiceren van het sociale leven door middel van foto’s, film en video. Er is en verschil tussen bestaande visuele beelden die niet zijn geproduceerd voor het onderzoek en materiaal dat voor het onderzoek is geproduceerd. Hier gaat het om visuele data dat door de onderzoekers is gegenereerd.

Er is echter wel discussie over het gebruik van visuele data, want doordat door middel van computer software is de manipulatie van beelden tegenwoordig erg makkelijk. Dit roept de vraag op of een afbeelding ‘echt is’ ,in de zin van of het een echte afbeelding van de realiteit van dat moment is. De fotograaf kan de situatie immers arrangeren en dingen eruit laten zien zoals hij of zij dit wil. Het is breed aangenomen dat foto’s slechts een productie zijnvan de fotograaf en dat dat ze dus maar gedeeltelijke uitzicht op de werkelijkheid geven. Ze kunnen dus niet kunnen worden gezien als een onbemiddeld visueel verslag van iets.

Het maken van visueel materiaal kan als enige methode gebruikt worden. Het is vooral geschikt wanneer men objecten, omgeving, ruimtes en plekken wil observeren. Ook kunnen foto’s of video’s gebruikt worden in een interview, waarna de deelnemers gevraagd wordt om commentaar te geven (‘photo-elicitation interviews’.) Ook kunnen foto’s die de deelnemers zelf hebben gemaakt gebruikt worden in een interview als stimulans, bijvoorbeeld om de visie van een kind op de wereld te onthullen of van iemand dat niet in staat is zich verbaal goed te uiten.

 

Gebruikte instrumenten

Het gaat hier om instrumenten die gebruikt worden tijdens kwalitatieve interviews. Om een meet instrument te ontwikkelen , worden de onderzoeksvragen omgezet in onderwerpen die kunnen worden aangevoerd in het interview als vragen die gesteld kunnen worden. Zo corresponderen de vragen en onderwerpen tijdens het interview aan de onderzoeksvragen.
 

Nadat de onderwerpen gekozen zijn moeten ze gegroepeerd worden in blokken die bij elkaar horen, om vervolgens de volgorde te bepalen. Ondanks deze structuur moet de volgorde niet opgelegd worden tijdens het interview, maar de blokken moeten op een flexibele manier gebruikt worden.

 

Wat is belangrijk bij het afnemen van een interview?

  • bereid een duidelijke introductie voor, waarin je jezelf en je onderzoek introduceert.

  • vraag toestemming voor opname en geef een indicatie van de tijdsduur

  • leg de intentie uit van je interview, en vertel dat je geïnteresseerd ben in hun ideeën en meningen

 

Het schrijven van memo’s

Daarbij is het belangrijk indrukken en gedachten systematisch in een memobestand bij te houden. Memo’s kunnen fungeren als een scharnier tussen denken en doen. De ideeën die op de memo’s staan (afgeleid uit het denken) sturen het handelen van de onderzoeker aan (het doen). Ze zijn daarom erg belangrijk en fungeren als een soort project logboek: een chronologisch overzicht van de gemaakte beslissingen en hoe deze de toekomstige acties van de onderzoeker leiden. Memo’s worden vaak opgenomen in het onderzoeksrapport

 

Je kunt een onderscheid maken in drie soorten memo’s:

1. Observatiememo’s. Dit zijn veldnotities of veldaantekeningen. Ze worden gebruikt om de waarnemingen van de onderzoeker te beschrijven.

 

2. Methodologische memo’s. Hierin schrijft de onderzoeker de leerervaringen op die hij opdoet met de methoden die hij toepast. Het zijn geheugensteuntjes en instructies van de onderzoeker aan zichzelf. Ook kan er in methodologische memo’s worden opgeschreven wat er gedaan is in een bepaalde periode. Hiermee krijgen de memo’s de functie van een soort dagboek of veldwerkjournaal.

3. Theoretische memo’s. Ook wel analytische memo’s. Hierin worden alle ideeën opgeschreven die betrekking hebben op de resultaten van het onderzoek. Met theoretische memo’s probeert men betekenis af te leiden uit de waarnemingen die gedaan zijn.

 

Voorbereiden voor de data-analyse

Door de methodes om data te verzamelen is de kwaliteit onderzoek vooral ‘tekst gebaseerd’ en dit bepaald in grote mate hoe de analyse wordt uitgevoerd. Tekst is vaak ongestructureerd en gedetailleerd.

 

Ruwe data zijn data zoals ze in eerste instantie worden verzameld, ze zijn dan nog niet bewerkt. Het proces van bewerken van de data om ze geschikt te maken voor analyse heet voorbewerking of data preparation. Dit is weer onder deel van ‘data-management: systematische en adequate opslag en opvraging (retrieval) van data en voorafgaande analyses.

 

Vier aspecten van data voorbewerking:
1. Organisaties en opslag van verschillende data files, zodat ze makkelijk opgevraagd kunnen worden.
 

2.Transcriptie van audio en visuele bronnen (Boeije, 2010: 72)
 

3. Verwijderen van alle informatie die de deelnemers kan identificeren en dus de belofte van geheimhouding schenden. De beste methode hiervoor is om elke deelnemer een code of pseudoniem te geven dat zal worden gebruikt in alle data.
 

4. Manipulatie van data dat nodig is om kwalitatieve data analyse op de computer te kunnen verrichten.

 

E - De principes van kwalitatief onderzoek

 

Wat is analyse?

Er zijn in de literatuur verschillende definities van het proces van kwalitatieve analyse bijv.:

‘Analyseren is het opbreken, separeren of uiteen rafelen van onderzoeksmateriaal in delen, stukken, elementen of units. Als de feiten uiteengerafeld zijn in behapbare stukken, moet de onderzoeker ze sorteren en verschuiven, zoekend naar type klassen, processen, patronen en gaten. Het doel van dit proces is data op een zinvolle en begrijpelijke manier in elkaar te zetten of te reconstrueren.’ (Jorgensen 1989:107)

 

De auteurs van het boek benadrukken dat pas tijdens de kwalitatieve analyse wordt besloten welke categorieën worden gegenereerd, op basis van wat er uit de data komt. Sorteren, coderen en categoriseren gaan dus hand in hand. Langzamerhand vormen zich tijdens de analyse de basisblokken en wordt ook de relatie tussen de verschillende blokken duidelijk. Daarom komen zij tot de volgende definitie:

 

‘Kwalitatieve analyse is het segmenteren (uiteenrafeling) van data in relevante categorieën en het benoemen van deze categorieën met codes, terwijl tegelijkertijd categorieën uit deze data worden gegenereerd. In de fase waarin je gaat structureren (in elkaar zetten/modelleren) worden de categorieën aan elkaar gerelateerd en generen zo een theoretisch begrip van het sociale fenomeen dat bestudeerd wordt in het licht van de probleemstelling.’ (Boeije, 2010: 76-77)

 

De hoofdelementen van kwalitatieve analyse zijn segmenteren (uiteenrafelen) van de data en het vervolgens weer structuren (in elkaar zetten) van deze data.

 

Segmenteren van de data

Het segmenteren van data wordt beschouwd als de eerste modificatie van de gegevens na de voorbereiding van de data. Het segmenteren van gegevens houdt in dat je onderscheid maakt tussen de verschillende relevante fragmenten in de gegevens. Fragmenten waarvan de onderzoeker sorteert en zet de fragmenten bij elkaar in betekenisvolle groepen/categorieën.

 

Deze groep fragmenten krijgt vervolgens een overkoepelende label; een code. Het categoriseren in groepen, is niet slechts een technische taak, omdat de onderzoeker de delen van de gegevens ook constant interpreteert.

 

Tijdens dit proces worden dus verschillende teksten, getranscribeerde interviews, veldnoties en focus groep rapporten met elkaar vergeleken en de onderzoeker bepaalt vervolgens of de verschillende fragmenten relateren aan hetzelfde thema. Ondanks dat de geïnterviewde soms verschillende woorden gebruiken om hetzelfde thema te beschrijven.

 

Structureren

Structurering (ook wel synthetiseren, structureren, integreren of modelleren) vindt plaats naarmate het onderzoek vordert. Alvorens de verschillende relaties tussen de verschillende bouwblokken te overwegen, moeten de bouwblokken zelf heel duidelijk zijn. Voor het vinden/zien van deze thema’s is het noodzakelijk om met een bepaalde (theoretische) bril te kijken: theoretische sensitiviteit. Vervolgens kan men weer kijken of de begrippen of thema’s ook aan elkaar gelinkt kunnen worden. Het vinden van dit soort samenhang vereist ook weer een theoretische sensitiviteit van de onderzoeker. De relaties tussen de verschillende begrippen in het model worden gelegd op basis van bepaalde waarnemingen in het onderzoek. Vervolgens worden ze in hetzelfde onderzoek getoetst met waarnemingen bij andere plaatsen.

Een onderzoek kent vaak één (en soms meerdere) kernbegrip(pen). De onderzoeker neemt een beslissing over het kernbegrip na vele ronden van dataverzameling en data- analyse en na lang nadenken over het onderwerp. Het is echter mogelijk dat een andere onderzoeker een andere beslissing zou nemen.

Het analyseren van kwalitatief onderzoek wordt vaak moeilijk gevonden. Net als de dataverzameling kent ook de analyse een open onderzoeksprocedure. Open in de analyse betekent dat er een systeem van begrippen wordt opgezet, waarmee de onderzoeksvragen kunnen worden beantwoord. Net als de probleemstelling staan ook de begrippen binnen het onderzoek niet vast. Deze worden tijdens het onderzoek ontwikkeld en bijgeschaafd. Doordat de relatie tussen de gegevens en de begrippen dus niet vaststaat, is het moeilijk om gegevens te analyseren. De terminologie die je gebruikt in de resultaten (om het onderzoeksveld te beschrijven en uit te leggen), ontwikkel je tijdens de uitvoering van het onderzoek.

Drie startpunten

Er zijn drie basis procedures die dienen als kader om analytische methodes te begrijpen:

 

  1. Constante vergelijking

  2. Analytische inductie

  3. Theoretische sensitiviteit

Constante vergelijking
Constante vergelijking is de belangrijkste component van het analytische proces in de gegronde theoretische benadering. Constante vergelijking en theoretische selectie gaan hand in hand, zij vormen de hoekstenen van het onderzoek. Hun doel is om een variatie, die wordt gevonden in een bepaald fenomeen, te beschrijven. Ook is hun doel om te bepalen of het mogelijk is te bepalen in welke situaties de verschillende variaties van het fenomeen zichzelf manifesteren. Er wordt vanuit gegaan dat het fenomeen zich zal manifesteren op verschillende manieren, wanneer de omstandigheden verschillen. Er wordt dus vanuit gegaan dat de omstandigheden van een specifiek fenomeen gevonden kunnen worden door systematisch het onderzoeksmateriaal te vergelijken.

Elke keer als er nieuwe gegevens zijn verzameld, wordt de dataverzameling tijdelijk afgesloten zodat je kunt gaan analyseren. Bij deze analyse kun je nieuwe codes formuleren, de inhoud van een categorie wijzigen en nieuwe vragen en veronderstellingen over de relatie tussen categorieën formuleren. Dit kun je zien als een soort tussenresultaat. Deze tussenresultaten worden vervolgens getoetst in een nieuwe periode van dataverzameling waarbij de gevallen strategisch worden gekozen. Hierdoor levert een nieuwe dataverzameling de onderzoeker casussen op die geschikt zijn voor vergelijking. De omstandigheden waaronder een verschijnsel zich op een bepaalde manier voordoet, kunnen worden gevonden door onderzoeksmateriaal systematisch met elkaar te vergelijken.
Constante vergelijking is dus: het steeds weer toetsen van tussentijdse gevormde begrippen en inzichten aan een nieuwe ronde van dataverzameling. Wester heeft de methode van het constant vergelijken uitgewerkt als een strategie voor kwalitatief onderzoek. Deze strategie kent vier fasen:

  • De exploratiefase: hierin worden begrippen ontdekt. Onderzoekers verkennen het veld en proberen het precieze aantal codes weer te geven.

  • De specificatiefase: hierin worden begrippen ontwikkeld. De onderzoeker kiest uit de vele codes een aantal hoofdcodes en zoekt naar verschillen en overeenkomsten tussen de fragmenten met dezelfde code. Hierdoor kan het begrip dat door de hoofdcode wordt aangegeven, verder worden uitgewerkt.

  • De reductiefase: hierin wordt het kernbegrip bepaald en de relatie tussen dit kernbegrip en andere begrippen. In deze stage worden de hele documenten vergeleken om informatie te verstrekken over de relatie tussen bepaalde codes.

  • De integratiefase: hierin wordt de theorie ontwikkeld, een constante vergelijking vindt plaats om te zoeken naar gevallen waarbij de bevindingen worden getoetst aan de theorie. Verder worden de gevallen beoordeeld om te bepalen of ze kunnen worden opgenomen in het theoretische kader, en zo ja waar.
    (zie voorbeeld in het boek van een proces van constante vergelijking)

Analytische inductie

Florian Znaniecki ontwikkelde dit principe in 1934. Analytische inductie kan worden opgevat als een onderzoeksstrategie. Bij analytische inductie zoekt de onderzoeker naar de best passende theoretische structuur voor het onderzoeksmateriaal. Met de strategie kun je een definitie van een fenomeen ontwikkelen. In dat geval bepaalt de onderzoeker systematisch welke karakteristieken aanwezig zijn, telkens als een bepaald fenomeen voorkomt. Analytische inductie wordt echter hoofdzakelijk gebruikt om een theorie te ontwikkelen over de oorzaken van bepaald gedrag. Met dit in het achterhoofd worden voortdurend hypotheses getest op nieuw materiaal, waarbij de nadruk ligt op gevallen die de hypothese niet steunen (en dus juist ontkrachten).Als een dergelijk inconsistentie wordt gevonden, verander je ofwel de beschrijving van het fenomeen om het geval uit te sluiten, of de hypothese.

 

Maso en Smaling ontwikkelden een toepassing van de methode van analytische inductie voor theoriegericht onderzoek. Volgens hen is de applicatie geschikt voor onderzoek dat theorieën wil ontwikkelen; onderzoek dat streeft naar verklaringen. De toepassing heeft vier fasen:

  • De incubatiefase. Hierbij vormt bestaande literatuur de basis voor een theoretisch kader. Dat theoretische kader bestaat uit begrippen, veronderstellingen en hypothesen. Een voorstel is in dit geval een idee dat nog zo vaag is dat het nog niet als hypothese kan worden geformuleerd. Een hypothese is een voorstel dat is verfijnd tot een voorwaardelijke bewering, een ‘als….dan’ relatie. Het theoretische kader bevat voorstellen en hypotheses die betrekking hebben op de mogelijke antwoorden op de geformuleerde onderzoeksvragen.

  • De confrontatiefase. Hierin wordt het theoretisch kader direct na de eerste dataverzameling afgezet tegen de informatie die de waarnemingen opgeleverde. De begrippen, veronderstellingen en hypothesen uit het theoretisch kader zijn het belangrijkste in deze fase: ze worden op basis van de confrontatie bijgesteld, verworpen, aangepast, verdiept, etc.

  • De generatiefase. Hierin speelt het nieuwe materiaal de hoofdrol: als resultaat van het nieuwe materiaal worden nieuwe ideeën en hypothesen voorgesteld. Er wordt actief gezocht naar negatief bewijs; bevindingen die de veronderstellingen niet steunen om zo meer diepgaande resultaten te krijgen.

De laatste twee fases worden keer op keer herhaald, op die manier worden voorlopige resultaten aangevuld, gecorrigeerd, verduidelijkt, verworpen of bevestigd.

  • De afsluitingsfase. Hierin wordt een voorlopig antwoord gegeven op de onderzoeksvragen, met een duidelijke indicatie waar de gegevens vandaan komen.

Maso en Smaling laten zien dat consistente toepassing van deze fases leidt tot een zeer systematisch onderzoek aanpak.

Theoretische sensitiviteit
Theoretische sensitiviteit ontstaat uit de gegronde theoretische benadering. Theoretische sensitiviteit is het vermogen van de onderzoeker om creatieve vindingen te doen in onderzoeksgegevens door vanuit een bepaalde theoretische lens of bril naar de gegevens te kijken. Gewapend met bepaalde kennis kan een onderzoeker met de juiste blik naar de gegevens kijken. Dat wil zeggen: theoretisch sensitief of theoretisch geladen. De onderzoeker moet de ambitie hebben om niet slechts te beschrijven, maar om ook te ‘theoriseren’ Een code is niet slechts een naam voor een categorie het moet leiden tot een betekenisvolle interpretatie van de gegevens.

Door Glaser en Strauss is er een heftige discussie over dit onderwerp gevoerd. Glaser gaf theoretische sensitiviteit een hele grote rol bij het analyseren van gegevens, die volgens hem verkregen moeten worden door ‘onderdompeling in de gegevens’. Hij ontwierp vele modellen (mallen) die onderzoekers konden gebruiken om hun gegeven te structureren. Deze mallen noemde hij coding families.

Strauss en Corbin daarentegen propageerde voor een enkele mal, die ze coding paradigm noemden en waarvan ze claimden dat hij geschikt is voor alle data.

Deze mal bestaat uit de onderdelen: condities, context, interacties/strategieën en consequenties. Naar deze vier elementen moet in de data worden gezocht. Glaser is echter van mening dat het coding paradigma van Strauss en Corbin leidt tot geforceerde modellering (forcing), in tegenstelling tot de werkwijze waarbij relevante theorieën boven komen drijven als resultaat van de interactie tussen de set data en de onderzoeker (emerging).

Glaser

Strauss en Corbin

Coding families

Coding paradigm

Verschillende mallen voor verschillende data

Een mal dat bij alle data past

Leidt volgens Glaser tot emerging

Leidt volgens Glacer tot forcing

 

Een stapsgewijze aanpak: de spiraal van analyseren

In voorafgaande secties zijn de principes van kwalitatieve analyse gepresenteerd. Alle inspanningen zijn gericht op de transformatie van de ruwe gegevens in resultaten.

Samenvatting belangrijke punten uit het hoofdstuk:

  • Een grondige studie van de literatuur en sociale theorieën gaan vooraf aan het empirische deel van het kwalitatieve onderzoeksproject. De literatuur bepaalt het onderzoeksveld van de onderzoeker en draagt bij aan de formulering van de onderzoeksvragen en doelen. Bovendien levert het passende concepten, die functioneren als spotlights in het onderzoeksproject, vaak omschreven als sinsitizing concepts. Literatuuronderzoek kan resulteren in de formulering van een kader dat het onderzoeksproces leidt.

  • De analysewerkwijze die je hanteert, is gebaseerd op het principe van constante vergelijking, zoals ontwikkeld in de gegronde theoretische benadering en in de fases van Wester. Constante vergelijking is onlosmakelijk verbonden met een werkwijze waarbij dataverzameling en data-analyse worden afgewisseld in een cyclisch proces.

  • Coderen wordt gezien als het belangrijkste hulpmiddel bij het uitvoeren van een analyse. Coderen wordt gebruikt om data te segmenteren en te structureren.

  • Analyseren is denken en doen. Het doen van bepaalde activiteiten stimuleert het denken. Omgekeerd zet nadenken over analyse aan tot het doen van allerlei activiteiten. Memo’s van de onderzoeker zelf zijn het scharnier tussen denken en doen. In deze memo’s legt de onderzoeker vast welke inzichten hij heeft gekregen en hoe deze inzichten zijn beslissingen in het onderzoek ondersteunen.

  • Voor een goed verloop van het onderzoek is het erg belangrijk dat het analyseproces gestructureerd wordt. Het kwalitatieve onderzoeksproces is namelijk geen lineair, maar een cyclisch proces.

Deze vijf startpunten worden verbonden om een manier te ontwikkelingen om de analyse te structureren. Dit heet ‘the spiral of analysis’.

 

F - Het doen van kwalitatieve analyse

The spiral of analysis vormt de fundatie voor de technieken en methodes die in dit hoofdstuk worden besproken. Er wordt gestart met open codering en axiale codering, als een manier om data (gegevens) in kleinere stukjes te breken, daarna zal selectieve codering worden behandeld dat de structurering van de data faciliteert.

 

Introductie Coderen

Er zijn twee soorten analyses te onderscheiden, de één is georiënteerd op de thema’s of categorieën die aanwezig zijn in de data en de ander is gericht op de casussen, zoals organisaties, activiteiten, gebeurtenissen of deelnemers. Deze twee categorieën worden binnen het kwalitatieve onderzoek met vele verschillende termen beschreven:

  • code-based and code based analysis (Lee & Fielding ,2004)

  • cross-analysis and within case analysis ( Merriam, 1998)

  • cross sectional and non-cross-sectional indexing ( Mason,2002)

  • issue focused and case focused analysis (Weiss, 1994)
     

Er worden drie types van coderen onderscheiden: open, axiale en selectieve codering. Deze zullen uiteindelijk leiden tot de productie van de definitieve resultaten. Segmenteren en structureren gebeurt voornamelijk tijdens coderingsproces. Er worden in het boek meerdere definities gegeven van coderen, maar de onderstaande acht de auteur het beste.

‘ kwalitatieve codering is een proces waarin segmenten van de data worden geïdentificeerd als relaterend aan, of een als een voorbeeld van, een meer overkoepelend idee, thema of categorie. Vanuit de gehele dataset worden segmenten van data bij elkaar geplaatst, om in later stadium weer samen teruggehaald te worden’ (Lewis&Silver 2007:81) (Boeije,2010: 95)

 

Door coderen onderscheidt de onderzoeker thema’s of categorieën in de data en benoemt hen door ze een code te geven. Een code is een label dat het kernelement van een segment toont. Tijdens het coderen zoekt de onderzoeker naar beschrijvingen en soms naar theoretische standpunten die verder gaan dan concrete observaties. Belangrijk is te beseffen dat niet al het onderzoek, en dus niet alle analyses en codering sessies, hoeven te leiden tot een gegronde theoretische benadering (waar Charmaz wel van uit gaat in zijn definitie)

 

Belangrijke termen in kwalitatieve analyse die in dit boek worden gebruikt:

Analytisch

 

Conceptueel of theoretisch

Categorie:

Een groep of cluster gebruikt om delen van data te sorteren tijdens de analyse, aangeduid met een code

Code:

Een code is een woord dat wordt gebruikt als naam voor een categorie die tijdens de analyse wordt gegenereerd.

Concept:

Een term die verwijst naar een categorie en gebruikt wordt als bouwsteen in een theorie

Interpretatie:

Een betekenis/uitleg van wat is waargenomen in de empirische data

Patroon:

Een geordende sequentie bestaande uit een aantal herhaalde of aanvullende elementen

Thema:

De zaak/de kwestie waar de data vooral betrekking op hebben

Theorie

een samenhangend kader dat aspecten van het sociale leven probeert te beschrijven, te begrijpen en te verklaren.

Bron: vertaalt (Boeije, 2010: 95)

Open Codering

Open codering is het afbreken, onderzoeken, vergelijken, conceptualiseren en categoriseren van data. Alle gegevens die tot dan toe zijn verzameld, worden heel zorgvuldig gelezen en in fragmenten ingedeeld. De relevante fragmenten worden gelabeld met een code en onderling vergeleken. Open codering begint tijdens de verzameling van het eerste onderzoeksmateriaal aan het begin van het onderzoek. Er wordt vooraf bijna geen selectie gemaakt, omdat het nog niet te voorspellen is wat waardevol kan zijn en wat niet.

Open codering bevordert een theoretische benadering, omdat het de onderzoeker verplicht de tekst op te breken in stukken, te vergelijken en in te delen in groepen die zich op hetzelfde thema richten. Bovendien helpt open codering bij het overzichtelijk en hanteerbaar maken van de data.

Het proces van open codering omvat de volgende stappen:

  1. Lees het hele document

  2. Herlees de tekst zin voor zin en bepaal het begin en einde van een fragment.

  3. Bepaal waarom dit fragment een betekenisvol geheel is.

  4. Beoordeel of het fragment relevant is voor het onderzoek

  5. Verzin een passende naam voor het fragment, een code.

  6. Wijs deze code toe aan het tekst fragment.

  7. Lees het gehele document en codeer alle relevante fragmenten.

  8. Vergelijk de verschillende fragmenten. Het is waarschijnlijk dat verschillende fragmenten in de tekst hetzelfde onderwerp behandelen en daarom moeten zij dezelfde code krijgen.

Het resultaat van open coderen is een lijst met codes of een code boom. In een software programma kunnen codes op verschillende manieren worden georganiseerd. Er zijn niet-hiërarchische en hiërarchische schema’s (code tree), waarbij hogere codes ook sub codes kunnen bevatten. Er mogen meerdere codes aan een fragment worden toegewezen als deze informatie bevatten van meerdere onderwerpen die relevant zijn voor het onderzoek, maar dit is niet handig voor het reduceren van de hoeveelheid materiaal. In open codering komen het doen (het daadwerkelijke toewijzen van een code) en het denken (het bedenken van goede vragen) samen.

Dit gehele boek, en ook dit hoofdstuk, houdt zich voornamelijk bezig met een meer inductieve benadering van onderzoek en ontwerp. ‘Deze benadering identificeert en ontwikkelt nieuwe concepten, terwijl bestaande theoretische concepten niet bij voorbaat de analyse ‘over- definiëren’. (Lewins&Silver, 2007).

Hoe komen onderzoekers aan hun codes?

  • In-vivo codes of veld betrokken begrippen. Een belangrijke bron van codes zijn de woorden die de deelnemers zelf gebruiken. Vaak omschrijven zij dingen al in benamingen die zeer geschikt zijn als ‘titel’ van een code.

  • Constructed codes of theoretische begrippen. Een tweede bron van codes zijn de theorieën en begrippen waarmee de onderzoeker kennis heeft gemaakt tijdens zijn opleiding en bij de literatuurstudie.

  • Dagelijks taalgebruik. Woorden uit ons dagelijks taalgebruik kunnen vaak ook geschikt zijn als code.

Zowel descriptieve als interpretatieve ‘zinnen’ mogen gebruikt worden als codes. De eerste keer wanneer een bepaald veld onderzocht wordt, is het mogelijk dat descriptieve codes nodig zijn om te beschrijven wat gezien en gehoord wordt. In dit stadium van het onderzoek besteden veldwerkers vooral aandacht aan de betrokken personen (aantal, groepen, activiteiten ect.), de fysieke omgeving (kamers, meubels, geluiden, belichting) en de sequens waarin gebeurtenissen plaatsvinden (werk, spelen, pauzes, discussies). (Boeije, 2010, 103) Na deze eerste fase is het belangrijk om de betekenis van de observaties te onderscheiden, daarvoor gebruikt men interpretatieve codes. Belevingen, perspectieven, impressies en visies zijn belangrijk in kwalitatief onderzoek, anders zou je alleen basis feiten hebben en gaat de betekenis van de tekst verloren. Belangrijk is om de codes actief en dichtbij de data te houden. Je krijgt meer een gevoel bij ’choosing a career’ dan bij ‘ choice of career’. Daarom is het aan te raden om te coderen met werkwoorden die op -ing eindigen.

Hoe weet je nou of je een goed aantal codes gebruikt? Een indicatie voor het ‘juiste’ aantal codes is om te tellen hoeveel fragmenten er met een code zijn gecodeerd. Als dat slechts één fragment is, kan de code beter worden opgeheven en kan het fragment beter bij een andere code worden ondergebracht. Als er bij een code meer dan twintig fragmenten zijn ondergebracht, is de diversiteit van deze fragmenten misschien wel te groot en kan de code beter worden opgesplitst in sub codes.

Het is aan te raden om bij een onderzoek niet in je eentje te werken, maar in een team. Overleg met anderen kan zorgen voor een goed ontwikkeld coderingssysteem. Hierbij speelt inter-beoordelaar betrouwbaarheid’ (inter-rater reliability) op.

Uiteindelijk moet alle relevante data afgedekt worden met de gegenereerde codes. De onderzoeksvragen zijn de belangrijkste richtlijnen om te bepalen wat relevant is. De fase van open coderen kan worden beëindigd als er geen nieuwe codes meer nodig zijn: verzadiging (saturation)

De fase van open codering kan worden opgeheven wanneer er verzadiging optreedt. Verzadiging houdt hier in dat de informatie van een nieuw geval kan worden gesegmenteerd in fragmenten, die allemaal kunnen worden afgedekt door de bestaande codes. (kunnen ondergebracht worden onder bestaande codes) Nieuwe gevallen leiden hierbij dan niet meer tot nieuwe codes.

Samenvatting belangrijkste elementen open codering:

Doel:

Verkenning van het veld, afdekken van het veld met codes, hanteerbaarheid van data bestanden, vertrouwdheid met de data.

Fase:

Vooral in het begin van de het onderzoek

Activiteiten:

Lezen en herlezen, vragen stellen over de data, data met data vergelijken, codes toewijzen aan fragmenten

Startpunt:

Data

Resultaten:

Lijst van codes, memo’s

Bevestiging:

Verzadiging, betekent dat er geen nieuwe codes meer nodig zijn om fragmenten te labelen die naar voren kwamen uit de data tot nu toe.

Bron: vertaalt (Boeije, 2010:107)

 

Axiale Codering

Axiaal coderen is ‘a set of procedures whereby data are put back together in new ways after open coding, by making connections between categories’.(Strauss& Corbin, 2007:96)

Axiaal coderen is een abstract proces en staat voor de codering rond enkele categorieën. Tijdens axiaal coderen relateert de onderzoeker categorieën aan sub categorieën, specificeert eigenschapen en dimensies van een categorie. En verzamelt de data die je hebt gesegmenteerd tijdens de eerste codeersessie om samenhang te geven aan de nieuwe analyse. Bij open coderen redeneert de onderzoeker van data naar codes, bij axiaal coderen redeneert de onderzoeker voornamelijk van codes naar data.

Tijdens het axiaal coderen wordt onderscheid gemaakt tussen categorieën die mogelijk een belangrijke rol vervullen in de definitieve resultaten en de categorieën die rond deze bepaalde categorieën kunnen worden verzameld.

Axiaal coderen omvat de volgende stappen:

  1. Bepaal of de codes die tot nu toe zijn verzameld de data voldoende dekken en creëer nieuwe wanneer de data hiertoe stimulansen geeft.

  2. Check of elk fragment juist gecodeerd is, of dat het toegewezen moet worden aan een andere code.

  3. Besluit als er synoniemen zijn gebruikt om twee gelijke categorieën te creëren. Bepaal welke het meest passend is. Voeg deze categorieën samen.

  4. Bekijk alle fragmenten die tot een bepaalde code behoren. Overweeg de verschillen en overeenkomsten.

  5. Maak sub categorieën indien dit nodig is.

  6. Zoek naar bewijs voor onderscheidende sub-codes en hoofd-codes. Wijs sub-codes toe aan een hoofd-code.

  7. Kijk of er van de fragmenten een gedetailleerde beschrijving van een categorie afgeleid kan worden Als dit niet het geval is moet er nieuwe data verzameld worden, om dit gat te dichten.

  8. Blijf denken over de data en het coderen.

Doelen van axiaal coderen:

  • Uitmaken wat belangrijke en minder belangrijke elementen van het onderzoek zijn.

  • Reduceren van de omvang van de gegevens en van het aantal codes.

Ordenen van de data in een hiërarchische boomstructuur is een handige manier om de onderwerpen te sorteren en ze gemakkelijk terug te kunnen vinden. Het is mogelijk dat een hoofdcode zelf leeg blijft en wordt gebruikt om codes van een lager niveau aan ‘op te hangen’. Een soort overkoepelende term voor een aantal sub codes dus.

De Coding paradigam besproken in voorafgaand hoofdstuk) moet worden toegepast tijdens de fase van axiale codering. Opvallende codes worden verhoogd tot categorieën. Ze representeren namelijk belangrijke thema’s en kunnen leiden tot meer abstracte theoretische ideeën. In de fase van axiale codering worden zowel de definitie, als de eigenschappen van een code duidelijk.

Het kan handig zijn om bij de codering te denken in dimensies Bijv: bij een onderzoek naar mensen met dementie kwam het begrip ‘achteruitgang’ heel duidelijk naar voren. De onderzoeker veranderde dit begrip in ‘verloop’ met als dimensies ‘vooruitgang’ en ‘achteruitgang’. Het denken in dimensies bevordert theoretische selectie en constante vergelijking. Bij dimensies kun je denken aan termen als ‘groot of klein’, ‘ja, of nee’ en ‘toegenomen of afgenomen’ etc.

Pattern codes zijn thema’s/patronen die het niveau van een tekstfragment overstijgen. Er tekenen zich patronen of thema’s af die niet letterlijk in de tekst terug te vinden zijn, maar die je wel ontdekt als je al die fragmenten naast elkaar zet. Zo’n thema kan een patroon zijn of een regelmatigheid in de gegevens en kunnen moeilijk waarneembaar zijn in de tekst. Ideeën, patronen en verklaringen die niet ‘binnen’ de codes passen worden snel vergeten. Om deze toch te onthouden en ontwikkelen zou een onderzoeker memo’s moeten schrijven.

Een onderzoeker kan de fase van axiaal coderen afronden als duidelijk is welke hoofdcategorieën en subcategorieën er zijn, hoe de categorieën zich van elkaar onderscheiden en wat ze betekenen. Dit houdt in dat de voorlopige bevindingen niet zullen veranderen als ze worden getoetst aan nieuwe data. Het gaat wederom om verzadiging:’ newly collected data from comparison cases do not change the outcomes so far’ (Boeije,2010:114)

Samenvatting belangrijkste elementen axiale codering:

Doel:

Baken af en beschrijf categorieën, bepaal de relevantie van de categorieën, verhoog het niveau van conceptuele abstractie.

Fase:

Halverwege

Activiteiten:

Zoek en vergelijk fragmenten die zijn toegeschreven aan een bepaalde code, definieer de categorie, bepaal de relatie tussen hoofd- en sub categorieën. Voeg toe, verfijn, en check voorlopige ideeën en vermoedens met nieuw toegevoegde data.

Startpunt:

Ontwikkelen van codes tijdens het open coderen.

Resultaten:

Categorieën zijn beschreven en er is onderscheid gemaakt tussen hoofd- en subcategorieën, je hebt memo-bestanden met ideeën en geverifieerde beweringen.

Bevestiging:

Verzadiging, betekent dat de definitie en eigenschappen van elke categorie (axis) duidelijk is en dat er geen verdere aanpassingen nodig zijn.

Bron: vertaalt (Boeije, 2010:114)

 

Selectieve codering

Selectief coderen verwijst naar het zoeken van verbanden tussen de categorieën, om zo te begrijpen wat er in het veld gebeurd. Selectief coderen is gericht op het integreren van de losse stukken die je hebt verkregen bij de voorafgaande codering fases (open coderen en axiaal coderen). Dus: na de uiteen rafeling (open en axiaal coderen) schuift de onderzoeker de gegevens weer in elkaar en brengt hij daar structuur in aan (selectief coderen/structureren).

 

Meestal hebben resultaten van een kwalitatief onderzoek ‘ theorie ontwikkeling’ tot doel. Als dit het geval is, zal tijdens het proces van selectieve codering enkele categorieën als theoretische concepten aangenomen worden, omdat ze zeer waarschijnlijk onderdeel gaan worden van het theoretische model. Voor auteurs zoals Strauss Corbin is een gegronde theoretische benadering (grounded theory) het eindresultaat van kwalitatief onderzoek. Theoretisch coderen( theoretical coding) is dan ook ander woord voor selectief coderen.

 

The term ‘ kern categorie’ refereert naar een categorie die centraal staat in de integratie van de theorie. De kerncategorie is een constructie van de onderzoeker zelf: ze rijst niet vanzelf op uit de gegevens. De kern categorie beschrijft en verklaart de observaties van de onderzoeker. Strauss (1987:36) geeft enkele karakteristieken weer die helpen om de kerncategorie te identificeren:

De kern categorie (core category):

  • centraal, dit betekent dat veel andere categorieën eraan verbonden zijn.

  • vormt het hart van de analyse

  • komt veel voor in de data: de indicatoren die wijzen naar het kern fenomeen moeten vaak voorkomen.

  • Is niet makkelijk verzadigd, omdat er zoveel materiaal gerelateerd is aan deze kern categorie.

  • Kan op een abstracte manier worden geformuleerd, wat kan resulteren in de mogelijke toepassing van de categorie in andere velden van onderzoek.

  • Faciliteert analyse, zorgt ervoor dat de stukjes van de puzzel in elkaar passen.

Omdat de fase van selectief coderen het einde van de analyse fase markeert is het handig om de onderstaande vragen te beantwoorden:

>Welke thema’s komen telkens terug in de observaties?/ Wat is de belangrijkste boodschap die de deelnemers probeerden over te brengen?/ hoe zijn de verschillende thema’s gerelateerd?/ Wat is belangrijk voor de beschrijving en het begrip van het gedrag en perspectief van de deelnemers?

De onderzoeker gebruikt bij zijn beslissingen over het groeperen of modelleren van de gegevens de volgende elementen als een soort van richtsnoer:

  • Vraagstelling en doelstelling: deze zijn het meest bepalend voor de integratie van de resultaten

  • Literatuur: de resultaten worden vergeleken met de relevante literatuur en de literatuur moet laten zien hoe de sensitizing concepts hebben gewerkt.

  • Data: de uitkomsten van onderzoek worden gestuurd door de rijkdom (veel of weinig, interessant en relevant of niet) van de gegevens en de inzichten die ze hebben opgeleverd.

  • Fascinatie: datgene wat verrast, origineel is en boeit moet deel uitmaken van de resultaten

  • Actualiteit: resultaten die inspringen op de actualiteit worden sneller opgemerkt.

Tot nu toe is de aandacht vooral ui gegaan naar het ontdekken van relaties tussen concepten. Een tweede activiteit is het controleren van deze relaties met nieuwe data. Data moeten namelijk bewijs bevatten voor de gemaakte beweringen. Om de vermoedens te staven kan de onderzoeker besluiten tot een nieuwe ronde van data collectie. In analytische inductie is het testen van de stellingen met nieuw materiaal erg belangrijk vanaf het begin. De essentiële vraag is of alle data, ook de negatieve gevallen, beschreven en begrepen kunnen worden binnen het conceptueel kader. Er zijn enkele gevaren waarin een onderzoeker moet oppassen bij het zoeken van relaties tussen concepten.

In deze laatste fase van de analyse komen de definitieve resultaten tot stand. In plaats

van chronologisch geordend zijn de gegevens nu geordend in het licht van de

probleemstelling: op relevantie. Deze nieuwe orde is de meerwaarde van de analyse: wanneer de analyse een frisse nieuwe kijk geeft op het fenomeen dat bestudeerd is, kunnen de resultaten een bron van inspiratie en een uitnodiging zijn voor de lezer om over na te denken en er vragen over te stellen.

 

Samenvatting van selectief coderen:

Doel:

Bepaal de belangrijke categorieën en een mogelijke kerncategorie, formuleer theoretisch model, in elkaar zetten van de data om de onderzoeksvraag te beantwoorden en het onderzoeksdoel te realiseren.

Fase:

Eindfase van het onderzoek

Activiteiten:

Bepaal kernconcepten, bepaal relaties tussen de concepten en verifieer deze. Het schrijven, interpreteren en positioneren van de resultaten in de bestaande literatuur, denk over antwoorden op de onderzoeksvragen en trek conclusies.

Startpunt:

Al het beschikbare onderzoeksmateriaal.

Resultaten:

Beschrijving van de belangrijkst concepten, een samenhangend verhaal waarin de relaties tussen de concepten duidlelijk wordt, antwoorden op de onderzoeksvragen.

Bevestiging:

Verzadiging, betekent dat de vergaring van nieuwe data, data oplevert die in overeenstemming is met de beschrijvingen tot dan toe. Bovendien moeten ze in het theoretische model passen.

Bron: Vertaalt: (Boeije,2010: 118)

 

Reflecties op de Analyse
Twee basis functies van coderen:

  1. Belangrijk voor data management: interviews, veldnotities etc. die worden gemaakt tijdens het onderzoek kunnen chronologisch worden opgeslagen. Bovendien helpt het bij het reduceren van de hoeveelheid data en wordt dat de data opgeslagen op een zodanige manier dat het makkelijk terug te vinden is.

  2. Het is een belangrijke manier om date te verkennen en te interpreteren.

 

G - Geïntegreerde procedures

 

De structureringsfase is absoluut de moeilijkste fase van het onderzoek. Er zijn echter

een aantal hulpmiddelen welke de fase kunnen vergemakkelijken.
 

Heuristiek voor de ontdekking

Heuristics: zijn denkmodellen en creatieve instrumenten om je gegevens om te draaien en ze vanuit een andere hoek te bekijken. Hieronder worden achtereenvolgens tien verschillende hulpmiddelen gepresenteerd. Belangrijk is om te beseffen dat er geen universele oplossing bestaat voor het reconstrueren van data en het een persoonlijke keuze is.

 

1. Maken van afbeeldingen

Het tekenen van figuren, pijlenschema’s, diagrammen, bomen en netwerken.

Een beeld of visualisering kan in een eindrapportage worden afgebeeld en

zorgt ervoor dat de onderzoeker veel informatie op een overzichtelijke manier

aan kan bieden. Diagrammen en modellen kunnen ook meegenomen worden in de presentatie van de resultaten.

 

2. Zoeken naar de kerncategorie

Structurering van de gegevens kan tot stand komen door doelgericht te gaan

zoeken naar de kerncategorie. Niet in elk onderzoek is het echter mogelijk of

gewenst om een kerncategorie aan te wijzen.

 

3. Mallen (coding families of coding paradigm)

De mallen of coding families van Glaser (1978) moeten helpen om gegevens te

ordenen. De mal van Strauss en Corbin, het coding paradigm, probeert

gegevens te ordenen door zich te richten op context, condities, strategieën en

consequenties. Een tweede mal omvat processen, stadia of fasen.

 

4. Een matrix maken

Miles en Huberman (1994) zijn helemaal voor het gebruik van een matrix, omdat het

maken ervan helpt om na te denken over de relaties tussen categorieën. Een

matrix laat zien welke verschijnselen voorkomen of welke vorm ze aannemen

als andere verschijnselen ook aanwezig zijn. Een matrix kan echter ook een erg simpele vorm hebben. Of een eigenschap aanwezig of afwezig is en of een fenomeen wel of niet voorkomt, wordt genoteerd in de rijen en kolommen. Om dit te kunnen verbeelden, is een categorie opgesplitst in delen (Hoofdstuk G).

 

5. Lezen van je memo’s
Theoretische of analytische memo’s worden gemaakt tijdens het project om ideeën, met betrekking tot de interpretatie van de data, te registreren

 

Daarbij is het belangrijk indrukken en gedachten systematisch in een memobestand bij

te houden. Memo’s kunnen fungeren als een scharnier tussen denken en doen. De

Ideeën die op de memo’s staan (afgeleid uit het denken) sturen het handelen van de

onderzoeker aan (het doen). Ze zijn daarom erg belangrijk. In deze memo’s wordt bijvoorbeeld beschreven waarom bepaalde codes zijn gesplitst of samengevoegd, met welke collega’s de interpretaties zijn besproken etc.

 

In een theoretische ( analytische) memo kan slechts één statement bevatten of enkele pagina’s met relevante informatie. Met theoretische memo’s probeert men dus betekenis af te leiden uit de waarnemingen: memo’s zijn van groot belang voor je keten van redenering.

 

6. Zoeken en Tellen

Software packages bieden de mogelijkheid om te tellen hoe vaak bepaalde woorden en codes voorkomen. Dit kan zowel voor een bepaald deel van de data als voor de gehele data set. Er zijn twee types>
 

Ten eerste het zoeken en tellen van specifieke woorden en uitdrukkingen, zoals ze worden gebruikt door de deelnemers. Dit kan gebruikt worden als een manier om de data te ‘ondervragen’. Ook kan tellen handig zijn om grote data sets te verkennen en het gebruik van verschillende zinnen en woorden in verschillende groepen te vergelijken.
 

Ten tweede is er het zoeken naar en het tellen van het aantal keer dat een bepaalde code is gebruikt. Door te tellen hoe vaak een thema voorkomt in velnotities en transcripten, kan gedemonstreerd worden ‘hoe zwaar een thema weegt’. Dit kan worden beschouwd als aanvullend bewijs. Belangrijk is dat je niet kan op tellen alleen kan vertrouwen, je moet interpreteren wat je telt in de context van de bron waar je je informatie uit haalt, in de context van je overige bronnen en in de context van je analytische pogingen en interpretaties.
 

7. Erkenning van de aanwezigheid van gevoelens
De gevoelens die een onderzoeker voelt tijdens zijn veldwerk, zoals schaamte, angst, ongemak, schuld, boosheid en verdriet, kunnen gebruikt worden in de analyse. Als je je bewust wordt van deze gevoelens en probeert uit te vinden waarom je ze hebt, kunnen ze ook als hulpmiddel fungeren. Als emoties worden erkend, kunnen ze worden gebruikt als analytische instrumenten. Kortom: In veldwerk moeten gevoelens niet als ongepast worden ervaren, maar ze moeten juist gezien worden als een voordeel waarmee je de data kan begrijpen.

 

8. Een typologie formuleren

Een uitkomst van een kwalitatief onderzoek kan een typologie zijn. Een

typologie is logisch en herkenbaar, omdat de benaming van de typen meestal

veel zegt over de inhoud van de typen. Sommige typen komt de onderzoeker al

tegen in zijn gegevens, dit zijn empirische typen. Andere typen worden door de

onderzoeker geconstrueerd, dit zijn ideaaltypen. Deze typologieën werken als

een soort denkmodel voor de lezer, omdat hij de typen kan vergelijken met

organisaties, activiteiten, personen etc. uit het ‘echte leven’ en kan kijken waarin

deze ‘echte’ typen verschillen of overeenkomen met de geconstrueerde typen.

 

9. Het opbouwen (construeren) van argumenten.
In je rapport vindt ‘redenering’ (reasoning) tenminste plaats op twee niveaus:

  • Tijdens je onderzoek probeer je te bepalen hoe de deelnemers hun wereld zien en hoe dit in verband staat met hun acties. Als je bijvoorbeeld van mening bent dat je een type hebt gevonden, moet je deze bewering ondersteunen met aannemelijke argumenten, zoals observaties, interpretaties, regulaties en theorieën.

  • Het tweede niveau van redeneren heeft betrekking op het gehele rapport, waarin je een argument aan het opbouwen bent. Een sterk argument haalt de lezer over om de visie van de schrijver te accepteren. Het belangrijkste argument is de algemene boodschap van je onderzoek.

Alle hoofdstukken, secties en paragrafen bestaan uit kleinere argumenten. En elke paragraaf heeft een kernboodschap, bestaande uit een hoofdzaak en een aantal bijzaken. Dit kern argument is verbonden met je argument uit de sectie. En het argument in de sectie bouwt het algemene argument van het gehele rapport op. Ze zijn dus allemaal verbonden met elkaar

 

10. Het schetsen van de belangrijkste boodschap

Als je deadline dichtbij is, moet je bedenken wat de belangrijkste boodschap is, die je aan de lezer wilt overdragen. Dit dwingt je om na te denken over je voorlopige inhoudsopgave en vooral over de inhoud van je resultaten. Als je verschillende concepten schrijft van je resultaten zullen je ideeën en de volgorde van logica van je presentatie zich ontwikkelen. Jorgensen (1989:120) ziet dit als een ideaal hulpmiddel, dat je zal helpen om je ideeën te ordenen en je voor te bereiden op het schrijven van het eindrapport.

 

Denk hardop analyse

In deze paragraaf geeft de auteur een uitgebreid voorbeeld van haar eigen onderzoek naar PTSD bij veteranen en de keuzes en stappen die ze hierin maakt ( Boeije 2010:135)

 

Speciale hulpmiddelen: afbeeldingen en focus groepen

 

Focusgroepen

Data van focusgroepen zijn speciaal, omdat er groepsdynamieken bij betrokken zijn. Het individu kan immers beïnvloed worden door de groep en de groep door een individu. Uiteindelijk volg je bij de analyse van data van focus groepen he zelfde proces als bij andere types van kwalitatieve data, maar je moet wel waakzaam zijn op deze wederzijdse beïnvloeding.

 

Uiteindelijk lijken er drie soorten niveaus van analyse te zijn:
1. Intragroep niveau 2. Intergroep niveau 3. Individu.
 

Tijdens intragroep analyse (binnen de groep) worden de effecten van de groep samenstelling en karakteristieken van de groep geïdentificeerd. Bijvoorbeeld een persoon die veel praat of het gebruik van een kleine groep door afwezigheid van deelnemers.

 

Het intergroep niveau (tussen verschillende groepen) refereert naar de samenstelling van de groep, gelet op de verschillen, gedeelde ervaringen, behandelde onderwerpen binnen de groep en de redenen hiervoor. Hierbij kan gekeken worden naar de omgeving, tijdsfactoren en de gespreksleider etc. Hierdoor kan men zien hoe deze karakteristieken wellicht de resultaten van de groep discussie hebben beïnvloed. Een intergroep analyse kan bepalen of er consensus bestaat tussen verschillende groepen.

 

Ten derde heb je het individuele niveau. Op dit niveau kunnen de reacties en het gedrag van aparte leden van de groep worden onderzocht. Het is mogelijk om alle bijdragen van een bepaald groepslid in het transcript te markeren. Op deze manier kunnen bepaalde termen en bijdragen aan een specifieke thema verbonden worden aan identiteiten, rollen en persoonlijk eigenschappen van groepsleden. Als mensen bijvoorbeeld uitgenodigd zijn met een bepaalde reden, zoals hun expertise of visie, is het mogelijk om te analyseren of dit van belang is voor het resultaat. Niet elk onderzoek vereist overigens een analyse op alle drie de niveaus.

 

Beeldmateriaal

Visuele data is van belang, omdat deze data communiceert door middel van beelden en niet door middel van taal. Hierdoor laten ze aspecten van het leven zien van de betrokken deelnemers zien. Het conceptualiseren (de betekenis van het beeld omzetten in woorden) van beelden, is anders dan het conceptualiseren van verbale data die gedachten, emoties, ideeën en argumenten uit. Als men visuele beelden gebruikt, bijvoorbeeld mediabeelden, foto’s of tekeningen, moet de onderzoeker zich ervan bewust zijn dat de mensen die naar de plaatjes kijken ze anders kunnen interpreteren dan degene die ze hebben gemaakt.

 

Collier (2001) maakt onderscheid tussen directe en indirecte analyse van beeldmateriaal. Indirecte analyse betekent dat de beelden gebruikt worden om anderen te triggeren om uit te leggen en te vertellen wat in de beelden opvalt. Directe analyse betekent onderzoek van de inhoud en het karakter van het beeld als data door de onderzoeker zelf.

 

Collier (2001) onderscheid ook twee manieren van verzameling van beeldmateriaal. Een collectie kan bestaan uit vele verschillende beelden over hetzelfde onderwerp.( bijv: beelden van parken) In de analyse worden ze bij elkaar gezet, zodat er interpretaties en beschrijvingen ontstaan. (bijv: hoe verschillende langzamerhand verandert). Een ander type van verzamelen bestaat uit verschillende afbeeldingen die helpen te identificeren wat er op een bepaalde afbeelding is verbeeld (bijv. foto van een kind in de klas versus een foto van kind het dat alleen speelt)

 

Afbeeldingen worden tegenwoordig vaak samen/naast andere soorten methodes gebruikt. Het gebruik van verschillende methodes om een onderzoeksonderwerp te bestuderen heet: ‘methods triangulation’

 

Om cultuur en menselijke ervaringen te bestuderen is beeldmateriaal van belang. Open kijken kan helpen om het onderzoeksveld te verkennen. Eenmaal geïdentificeerd kunnen thema’s en patronen getest worden via gestructureerde analyses en aangevuld met indirecte analyse als foto elicitatie.

 

 

Kwalitatief onderzoek met de computer

Veel van bovengenoemde activiteiten kunnen worden uitgevoerd met behulp van software packages voor kwalitatieve data analyse. In het Engels benoemen ze de software die de analyse ondersteunt met de overkoepelende term CAQDAS, wat staat voor Computer-Assisted Qualitative Data Analysis.

 

H\et nadeel van gebruik van software noemt de auteur het ‘Furbey Syndroom’,( Boeije 2010:142) Als je zoekt naar woorden, codes en frequenties geeft de software voor kwalitatieve data analyse je de gewenste antwoorden. Het kan echter niet de waarde van bepaalde documenten bepalen, beslissen welke codes je moet toekennen, relaties tussen categorieën interpreteren en bepaalde stukken tekst in betekenisvolle fragmenten opbreken.

 

In haar beschrijving van programma tools, baseert de auteur haar ervaringen op het software programma: MAXQDA2007.
Ze beschrijft hoe het programma MAXQDA2007 kan assisteren bij de besproken analytische activiteiten: Vulling, Bewerking, Codering, Opvragen, Zoeken, Memo’s, Afbeelden en Schrijven. (Boeije: 2010: 143).

H - Resultaten

Dit hoofdstuk richt zich op de verschillende uitkomsten dat een kwalitatief onderzoeksproject kan produceren. Resultaten op zichzelf kunnen bijdragen aan theoretische kennis of aan de beroepspraktijk, maar ze kunnen ook gebruikt worden voor de heranalyse in meta-synthese.

 

Resultaten van kwalitatief onderzoek
Kwalitatieve resultaten kunnen als volgt worden gedefinieerd: the databased and integrated discoveries, judgements, or pronouncements researchers have offered about the events or experiences under investigation’ (Sandelowksi & Barroso, 2002a:214).

 

In kwalitatief onderzoek zijn het de interpretaties van de onderzoeker die de resultaten vormen. Je moet de interpretaties echter niet in de discussiesectie zetten, want dan zijn de echte resultaten moeilijk te vinden in het rapport. Wanneer je resultaten presenteert bij kwalitatief onderzoek, zijn er verschillende fouten die je kunt maken:

 

  • Data zijn geen resultaten: data is empirisch materiaal waarop wetenschappelijke bevindingen worden gebaseerd. Dit empirische materiaal heeft interpretatie nodig en maakt ontdekkingen mogelijk. Bovendien kan je er conclusies uit trekken en maakt het gevolgtrekkingen mogelijk.

  • Analyses zijn geen resultaten: alle tussentijdse bevindingen in de analyse zoals code bomen, matrixen, diagrammen en memo’s zijn middelen om de data te transformeren en bevindingen te genereren. Deze analyses zelf zijn echter geen resultaten.

 

  • Onder’-analyseren: het transformeren van de data is nog niet verder dan de verkennende fase. Dit gebeurt vaak met codes die te algemeen zijn.

 

  • Gebrek aan thick description : Het is belangrijk dat het rapport genoeg en uitgebreide beschrijvingen bevat van de context waarin bepaalde gevoelens, visies en oordelen zijn geproduceerd bij deelnemers.

 

  • Forceren van een framework: dit wordt ook wel ‘ímporting concepts genoemd’. Het betekent dat een al bestaand raamwerk, wordt opgelegd aan de data in plaats van dat het raamwerk wordt gegrond in de data.

 

  • Over-generaliseren: dit kan twee vormen aannemen. De eerste refereert naar studies die conclusies trekken over een gehele sample gebaseerd op slechts een selectie van cases in deze sample. (vooral gebaseerd op de dominante en welbespraakte deelnemers). Een andere variant gaat over rapporten die theoretische en praktische implicaties formuleren die veel verder gaan dan de bevindingen toelaten.

 

 

Je hebt veel verschillende resultaten in kwalitatief onderzoek. Sandelowski en Barrosos (2003b) hebben geprobeerd een typologie te ontwikkelen om dit in kaart te brengen. Hun criteria is de mate van transformatie van de data, de analytische inspanning. Ze hebben verschillende soorten categorieën gemaakt (zie blz. 152) (Boeije, 2010: 152). Het is bedoelt als een hulpmiddel om verschillen tussen onderzoekprojecten te ‘vangen’ en om je de doelen van je studie helder te krijgen

 

Meta synthese van kwalitatieve studies

Kwalitatieve meta-synthese wordt gedefinieerd als : een soort onderzoek integratie studie,waarin de bevindingen van complete kwalitatieve studies worden gecombineerd’ (vertaalt: Boeije,2010,154) De bevindingen van voltooide studies vormen de ruwe data voor een onderzoek intergratie project.

 

Thorne en collega’s onderscheiden drie activiteiten die leidde tot een meta-synthese in hun studie:
1. Meta-theorie: omvat onderzoek van de theorieën die onderzoekers ertoeaanzette relevante onderzoeksonderwerpen te identificeren, onderzoeksvragen op een bepaalde manied in een kader te plaatsen en het bepalen van criteria zoals inclusie critiria, gezichtshoek en interpretatieve lens.

2. Meta-methode : onderzoek naar de manier waarop de methodologische aanpak –die is gebruikt om data te verzamelen en te analyseren – de bevingen de opkomen uit een bepaalde studie vormen

3. Meta-data-analyse: omvat reinterpretatie van de resultaten vsn de orginale kwalitatieve studies in het licht van de data van andere studies
 

4. Meta synthese: testen in welke mate overkoepelende conceptualisaties en theoriën die daaruit afgeleid zijn, de analystische uitdagingen – die zijn ondekt binnen het onderzoek- overwinnen.

 

In the meta-theorie stage kwamen Thorne et. al erachter dat resulaten altijd beinvloed zijn door de disciplinaire en theoretische perspectieven van de onderzoeker, zelfs als hun onderzoeksvragen bijna gelijk zijn. De meta-data-analyse fase bevestigde wederom dat bepaalde disciplines , bepaalde methoden prefereren, zoals ethnografie in antropologie en de grounded theory bij sociale wetenschappen. Deze keuzes voor methoden hebben ook een effect op de resultaten.

 

Meta-data-analyse implicieert dat het gehele reultaten sectie uit het kwalitaitef onderzoek onderzocht wordt.

 

Vertroebeling van kwalitatieve methoden

Kwalitatief onderzoek behoort niet tot één bepaalde traditie. Sommige onderzoekers kiezen er simpelweg voor om kwalitaitef onderzoek te doen, omdat dit bijvoorbeeld past bij de aard van hun onderzoeksvraag ( ‘basis kwalitatief onderzoek’). Zij hebbend us geen contructivistiscche of interpretivist symphatieën.

 

Een ander vershcijnsel is dat sommige onderzoekers een methode gebruiken die niet past bij de eigenlijke vorm en inhoud van hun bevindingen. Een grounded theory benadering, zonder dat het onderzoek resulteeert in een grounded theory bijvoorbeeld.

 

Morse ( 1999) adviseert om methodologische veelzijdigheid te gebruiken in onderzoek methodes, omdat verschilledne onderzoeksmethodes geschikt zijn om verschillende onderzoeksvragen te beantwoorden. Ook leidden verschillende onderzoeksmethodes tot verschillende uitkomsten.

 

Creswell (2006)is tevens van mening dat onderoek dezeflde gebebeurtenis met verschillende onderzoeksmethodes leidt tot verschillende uitkomsten. Alle tradities hebben namelijk een eigen filosofische aannames, data-collectie methodes, presentatie stijlen, analytische strategieën.

 

Er ontstaan problemen zodra, bedoeld of onbedoeld, belangrijkste uitgangspunten van een traditie gecomprimeerd worden door ‘muddling van methods’.

 

Muddling (vertroebeling): refereert naar incorperatie van methodes en technieken die niet afkomstig zijn uit de traditie en die er op eerste gezicht ook niet in lijken te passen. Sommige wetenschappers zijn van mening dat je duidelijke keuze moet moet maken tussen de verschillende tradities en benaderingen. Ontwetendheid ten aanzien van de tradities en benadering leidt tot slordige gemixte tradities, die resulteren in een inconsequente toepassing van methoden en in onduidelijke resultaten. Andere wetenschappers beargumenteren echter dat het combineren van tradities kan leiden tot innovatie in de wetenschappelijke methodologie.

 

De vraag die overblijft is of dezelfde technieken en methodes ( data collectie, vraagtechnieken) echt veranderen als ze worden toegepast in een ander soort studie ( bijv. ethnografische studie of een fenomenologische studie). Verscheidene auteurs zeggen ja op deze vraag; het werken binnen een bepaalde traditie vormt het hele onderzoeksproces.

 

Onderzoek met gemixte methoden
Gemixte methodes: ‘research in which the investigator collects and analyses data, integrates the findings and data interferences using both qualitative and quantitative approaches or methods in a single study or a program of inquiry’( Boeije 2010: 157.)

 

Sociale wetenschapper worden gedreven door zowel pragmatische overwegingen als door allerlei pragmatische kwesties wanneer ze onderzoeksvragen opstellen en beslissen over de belangrijkste ontwerpkenmerken. De rechtvaardiging voor het gebruiken van gemixte methoden is volgens Boeije (2010) dat ze betere resultaten leveren over een onderzoeks probleem dan alleen kwantitatief of kwalitatief onderzoek.

 

Mixed methods designs worden meestal onderscheiden op twee critiria:

 

  • Heeft één van de branches prioriteit of heben ze beide evenveel gewicht? ( degene die prioriteit heeft wordt genoteerd met hoofdletters)

  • Vinden de studies tegelijkertijd plaats of na elkaar? ( genoteerd met + of  )

Er zijn veel mogelijke combinaties maar hieronder zullen drie veelvoorkomende combinaties behandeld worden, waar met name wordt gekeken naar de functie van kwalitaitef onderzoek in deze ontwerpen.

 

Sequential explanatory ( QUAN qual)

Soms levert kwantitatief onderzoek tegenstrijdig of niet goed begrepen uitkomsten op. Onverwachte en onverklarende uitkomsten kunnen opgevolgd worden door kwalitatief onderzoek. De uitdaging bij een dergelijk ontwerp is om beide delen te intergreren op zo’n wijze dat het kwalitaitieve onderzoek antwoord geeft op de vraag waarmee de onderzoekers zaten na het kwantitatieve onderzoek.

 

Sequential exploatory (QUAN quan)

Dit ontwerp wordt gekozen waneer onderzoekers een verschijnsel willen meten met gestandariseerde en valide instrumenten, in een gebied dat nog moet worden verkend. Hier zet je kwalititaitef onderzoek in om te ontdekken welke onderwerpen moeten worden gedekt om het verschijnsel te kunnen opmeten. De uitdaging is hier om je resultaten van je kwalitatieve onderzoek om te zetten in valide en betrouwbare meetinstrumenten.

 

Gelijktijdige triangulatie
Bij dit ontwerp wordt er tegelijkertijd kwalitatief en kwantitaief onderzoek verricht om zo een verschijnsel vanuit verschillende hoeken te onderzoeken. Het doel van dit ontwerp is vaak om resultaten van kwantitatief onderzoek te generaliseren naar de gehele bevolking. De uitdaging hier is de vraag of beide methoden wel hetzelfde fenomeen onderzoeken en hoe het resultaat van de onderzoeken moet worden geinterperteerd. Tegenwoordig is het populair om te claimen dat het beste mogelijk ontwerp er één is waarin kwanitatief en kwalitatief onderzoek wordt gecombineerd. Toch moet je goed kunnen beragumenteren waarom je hiervoor zou kiezen, het onderzoek wordt namelijk een stuk zwaarder.

 

Drie ontwerpen van gemixte methoden onderzoek (vertaald, Boeije, 2010: 159)

 

Ontwerpen

Data collectie

Rol van kwalitatief onderzoek

sequentiële verklarende
(sequential explanatory)

 

QUAN qual

Kwantitatieve data ordt verzameld en genalyseerd, gevolgd door kwalitatieve data. Prioriteit is meestal ongelijk en wordt gegeven aan kwantitatieve data.

Kwalitatieve data wordt gebruikt om de onverwachte of onverklaarde uitkomsten van kwantitatief onderzoekte verklaren door de onderliggende mechanismen van deze uitkomsten te onderzoeken

Sequentiële verklarende
(Sequential explanatory)

 

QUAL quan

Kwalitatieve data wordt eerst verzameld en geanalyseerd, gevolgd door kwalitaitieve data. Prioriteit is ongelijk een meestal gegeven aan kwalitaitve data.

Het kwalitaitve deel is gebruikt om theorie te ontwikkelen en relaties tussen verschinselen te verkennen. Kwalitatief onderzoek wordt gebruikt om nieuwe test of beoordeel instrumenten te ontwikkelen.

Concurrent triangulatie

(Concurrent triangulation)

QUAN+QUAL

Kwantitatieve en kwaltatieve data wordt tegelijkertijd verzameld en genalyseerd. Prioriteit is dus gelijk en gegeven aan beide vormen van data

Kwalitaitef onderzoek wordt gebruikt om de bevindingen van het kwantitatieve onderdeel te bevestigen of cross valideren. Kwalitieve deel wordt gebruikt voor onderzoeks vragen waarmee kwantitatieve deel niks kan.

 

Pratisch gebruik
Of je resultaten van je onderzoek bruikbaar is hangt af van meerdere zaken:

- Keuze voor toegepast of fundamenteel onderzoek

  • Als je doel is om de situatie te veranderen moet je een onderzoeks vraag formuleren met “hoe’( how to), want deze vraag dwingt je aandscht te geven aan de bruikbaarheid van je bevindingen.

 

Zelfs als het doel van je onderzoek duidelijk is om de huisdige situatie te veranderen enals je resultaten duidelijk, is nog steeds onduidelijk hoe je bevindingen kunnen worden gebruikt. Dit ligt enerzijds aan de aard van onderzoek en anderzijds aan de aard van beleidsmaken. Het gebruik van onderzoek wordt vaak opgevat als het intrumentele gebruik: beleidsmakers handelen op basis van de resultaten van specifiek onderzoek en passen overenstemmig het beleid en interventies aan. Resultaten bieden echter zelden duidelijke, clear-cut, indicaties of advies over hoe ze in de praktijk geimplementeerd dienen te worden. Ookde aard van beleidsmaken is diffuus. Beleidsmaken is geen liniaer en rationeel proces, er komen veel meningen, belangen en verschillende mensen bij kijken om beleid te maken. Beleidsmaken is ook niet de letterlijke vertaling van de resultaten van een onderzoek in interventies en beleidsmaatregelen. Het omvat beslissingen, oordelen en een gewenste richting en heeft te maken met opnies, waardes, creativiteit, bewijse n het afwegen van verschillende bijwerkingen.

Evalutatie onderzoek is een vorm van toegepast onderzoek waarinde effectiviteit van bestaande beleidsmaatregelen, of proffessionele interventies ( bijv.schoolprogramma’s, medische behandeling) worden onderzocht, om zohet bestaande beleid aan te passen aan de bevindingen/resultaten.

 

Soms hebben bevindingen niet perse een intrumentuele waarde, maar diene ze een conceptueel doel, wat betkent dat het het begrip en inzichten die zij leveren kunnen leiden tot een ander ekijk op het sociale fenomeen dat werd bestudeerd. En door dit te doen kan het onderzoek beleid vormen en beleidsmakers inspireren om met nieuwe ideeën te komen.

Asl je onderzoek praktische waarde lijtk te hebben moet het onder ogen worden gebracht van degene die verschil kunnen maken. Hetis dus van belang dat je taal gebruikt die je publiek begrijpt, zoals de media, ambtenaren, politici etc.

 

I - Onderzoekskwaliteit

In de rapportage moet genoeg informatie zijn voor de lezer om het onderzoek –met

name de analyse- op waarde te kunnen schatten. Hierbij kan hij gebruik maken van

verschillende checklists.

 

Vragen over de kwaliteit van kwalitatief onderzoek gaan meestal over de vraag of het

gaat om wetenschappelijk onderzoek of ‘slechts’ journalistiek.

 

Denken over kwaliteit
Oordelen over kwaliteit impliceert de beoordeling van de nauwkeurigheid van de inzichten die zijn verkregen als resultaat van het onderzoek. Een oordeel neemt in overweging of de resultaten en conclusies het sociale fenomeen, dat onderzocht is, overtuigend representeren. Om tot een oordeel te komen is het noodzakelijk om na te gaan hoe deze resultaten en conclusies zijn gerealiseerd.

 

Waarom zou iemand de kwaliteit willen beoordelen? Een oordeel over de legitimiteit van de conclusies is de ultieme criteria op grond waarvan de resultaten van een onderzoek kunnen worden toegevoegd aan het al bestaande ’body of knowlegde’ op een bepaald sociaalwetenschappelijk gebied.

 

Onderzoekskwaliteit wordt ook wel aangeduid als objectiviteit. Het gaat om de correspondentie tussen de bevindingen van de sociale wetenschapper en het fenomeen, zoals het wordt ervaren door mensen in het veld.

 

In dit boek wordt de term onderzoekskwaliteit gehanteerd in plaats van objectiviteit, omdat de betekenis van het woord objectiviteit in kwalitatief onderzoek op vele verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd (Patton, 1999)

 

Onderzoekskwaliteit is zowel in kwalitatief als kwantitatief onderzoek gelinkt aan betrouwbaarheid en validiteit

 

Twee hele belangrijke termen die de kwaliteit van onderzoek aan kunnen geven zijn:

 

1. Betrouwbaarheid. Dit gaat over de beïnvloeding van de waarnemingen door

toevallige of onsystematische fouten. Deze wordt meestal afgemeten aan de

precisie van de methoden van dataverzameling of die van de meetinstrumenten

zelf. Als er sprake is van betrouwbare methoden van dataverzameling, moet

herhaling van de waarnemingen dezelfde uitkomsten hebben.

De betrouwbaarheid van de waarnemingen kan worden vergroot door

standaardisatie van de methoden van dataverzameling.

 

2. Validiteit van de onderzoeksstrategie. Hierbij draait het om de vraag of de

gekozen onderzoeksopzet en de toegepaste methoden en technieken goed

passen bij de onderzoeksvragen. Validiteit van het gehele onderzoek. Hierbij gaat het om de geldigheid van de analyse en de interpretatie van de onderzoeker.

 

Glaser& Strauss (1967: 237) hebben vier kritieke kwaliteit criteria geformuleerd:

  1. Bruikbaarheid: de theorie moet goed passen bij het inhoudelijke gebied waarin het wordt gebruikt

  2. Begrip: de theorie moet gemakkelijk te begrijpen zijn voor leken die zich bezighouden met dit gebied.

  3. Algemeenheid: de theorie moet algemeen genoeg zijn om te kunnen worden toegepast op veel verschillende dagelijkse situaties binnen de materiële omgeving.

  4. Controle: de theorie moet de gebruiker gedeeltelijke controle geven over de structuur en het proces van dagelijkse situaties, omdat deze veranderen met de tijd.

 

Visies op kwaliteit
De traditionele periode was de periode in het begin van de twintigste eeuw. Het bewustzijn ten aanzien van de kwaliteit van onderzoek was toen anders. De beschrijving was waar, want de onderzoeker was er geweest, redeneerde men. Niemand kon dat controleren of wilde dat controleren. In de modernistische periode die hierop volgde, groeide de aandacht voor de geloofwaardigheid van studies en nam het kwaliteitsbewustzijn toe. In deze tijd zijn er drie visies ontstaan op de kwaliteit van kwalitatief onderzoek:

 

  1. In het eerste perspectief is het onderzoek slechts een instrument om empirische data te verzamelen, om een hypothese te testen die is afgeleid van de theorie. Er wordt gedacht dat de sociale realiteit onafhankelijk van de onderzoeker bestaat. Daarom moet hij er zo ver mogelijk van verwijderd worden. Alle onderzoekers moeten voldoen aan de eis van objectiviteit zoals die vorm heeft gekregen in empirisch-analytisch onderzoek. Het gaat om betrouwbaarheid op basis van standaardisering van meetinstrumenten en replicatie. Validiteit heeft onder meer betrekking op de geschiktheid van de onderzoeksopzet en op de geldigheid van de operationalisering van de begrippen. Aan de eisen die in deze visie aan de onderzoekspraktijk worden gesteld, kan kwalitatief onderzoek niet of maar gedeeltelijk voldoen. Standaardisatie staat het open karakter van het kwalitatieve onderzoek in de weg en replicatie is moeilijk.

 

  1. De tweede visie staat tegenover de bovenstaande visie en is ook als reactie hierop ontwikkeld. Wetenschappers met deze tweede visie breken met de conventionele normen van validiteit, betrouwbaarheid en objectiviteit. Deze visie kwam op tussen mensen die zich afvroegen of ze de mensen die ze onderzochten wel recht konden doen in (de rapportage van) hun onderzoek (the crisis of representation).

 

Deze onderzoekers formuleren andere kwaliteitseisen voor kwalitatief

onderzoek, zoals confirmalibity (overtuigingskracht), dependability

(afhankelijkheid), transferability (overdraagbaarheid) en credibility

(geloofwaardigheid).

 

3. Wetenschappers met deze derde visie op kwaliteit blijven het criterium van

objectiviteit en validiteit handhaven als streven waar naartoe gewerkt moet worden. De procedures om betrouwbaarheid en validiteit te realiseren worden echter

aangepast aan de specifieke aard van het kwalitatieve onderzoek.

 

Op de tweede visie is veel commentaar:

  • Door andere eisen te stellen aan het kwalitatieve onderzoek zou het zich

    losmaken van de ‘gebruikelijke wetenschap’.

  • De nieuw geformuleerde criteria zijn toch ergens afgeleid van de traditionele

    criteria.

  • Er zijn mensen die vinden dat politieke of levensbeschouwelijke criteria

    absoluut niet thuishoren in sociaalwetenschappelijk onderzoek.

 

Het bewaken van de kwaliteit

1. Methodische verantwoording

De onderzoeker moet goed opschrijven wat hij heeft gedaan, hoe hij het heeft gedaan en waarom hij het heeft gedaan. Zorgt ervoor dat anderen het onderzoek eventueel kunnen herhalen (repliceren). Er zijn echter wel enkele problemen wanneer je een sociaalwetenschappelijk onderzoek gaat repliceren, vooral bij kwalitatief onderzoek:

-Allereerst de dataverzameling semi-gestandaardiseerd of open. Het is moeilijk voor andere om een onderzoeker te repliceren die ter plaatse improviseert. Ten tweede is de analyse is ook niet geheel gestandaardiseerd, ondanks de beschikbare richtlijnen.

 

Replicatie van een onderzoek blijft erg moeilijk, zelfs wanneer de stappen die zijn ondernomen nauwkeurig worden beschreven in het rapport. Het veld kan zijn veranderd als resultaat van het onderzoek. Bovendien kunnen er natuurlijke veranderingen kunnen hebben plaatsgevonden in het bestudeerde sociale fenomeen. Methodologische transparantie lijkt een alternatief, omdat het tenminste virtuele replicatie mogelijk maakt. Onderzoekers kunnen deze procedure benaderen op verschillende manieren. Sommige maken een audit-trail, waarin een expert, vaak een buitenstaander de gemaakte analytische beslissingen volgt. Anderen schrijven uitgebreide methodologische memo’s

 

2. Reflectie op de rol van de onderzoeker

De Invloed die een onderzoeker heeft op de onderwerpen onder studie hangt af van de rol die de onderzoeker heeft gekozen in het veld. Een effect van de onderzoekers betrokkenheid het feit dat mensen de neiging hebben te veranderen als ze bestudeerd worden: dit fenomeen heet reactiviteit. En heeft een negatieve invloed op validiteit.
Als een onderzoeker lang aanwezig in het veld kan er ‘aanpassing’ aan beide kanten plaats vinden: de onderzoeker zal op zich op ene meer natuurlijke manier gaan gedragen en de deelnemer zal waarschijnlijk terugvallen in oude gedragspatronen.
 

Als een onderzoeker in het veld is, is het mogelijk dat ook zij veranderen tijdens de duur van het onderzoek. Wanneer ze terecht komen in de wereld van de onderzochte individuen, kunnen ze minder geïnteresseerd rekening de theorie en mogelijk zelfs in het onderzoek zelf. Dit proces wordt soms omschreven als: ‘going native’

 

De grote rol die de onderzoeker heeft in de uitvoering van een onderzoek en

het feit dat het onderzoek meestal gaat over cultuur en culturele waarden, hebben als gevolg dat het belangrijk wordt om na te gaan wie die onderzoeker eigenlijk is. Het is lastig om te bepalen welke persoonlijke eigenschappen ( bijv. Leeftijd, huidskleur economische status) of opvattingen van de onderzoeker de uitvoering van het onderzoek ook echt beïnvloeden. Een onderzoeker kan niet waardevrij zijn, maar hij kan wel proberen om waarderingsvrij te zijn voor de validiteit van zijn onderzoek en proberen te reflecteren op de mogelijke invloeden

 

3. Triangulatie

Triangulatie refereert naar het onderzoek van een sociaal fenomeen vanuit verschillende invalshoeken. Triangulatie betekent het gebruik van meerdere bronnen van data of methodes in een wetenschappelijk onderzoek.

verschillende soorten triangulatie:

  • Methodische triangulatie: kan gevarieerde dimensies van een fenomeen onthullen. Dit leidt tot een dikke en gelaagde beschrijving van he onderzoeksonderwerp.

  • Theoretische triangulatie. Vereist dat meer dan een theorie wordt toegepast om de data te interpreteren. Deze wordt toegepast omdat onderzoekers niet altijd uitkomen met een theorie of omdat ze het doel hebben om de verklarende kracht van verschillende theorieën te onderzoeken.

 

Er zijn echter recent kritische review van triangulatie verschenen, vooral wanneer kwalitatief en kwantitatief onderzoek wordt gecombineerd. De vraag is of er extra kennis kan worden verkregen over een bepaald fenomeen als de bevindingen van een of twee methodes worden gecombineerd.

Het is moeilijk wanneer verschillende methoden verschillende soorten

data opleveren die je moeilijk met elkaar kunt vergelijken. De vraag is dan

welke bron het zwaarst weegt.

 

4. Terugkoppelen naar de deelnemers

Informatieterugkoppeling naar de deelnemers (member checks of member

validation) kan de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek groter

maken. De onderzoeker legt dan bijvoorbeeld de notities en interviews aan de

deelnemers voor en vraagt aan hen of de informatie erin correct is.

 

5. meerdere onderzoekers
Het gebruik van meerdere onderzoekers wordt vaak aangeduid als: onderzoekers triangulatie. Als verschillend e onderzoekers de data verzamelen, wordt mogelijk vooringenomenheid die op de loer ligt bij een enkele onderzoeker, teruggedrongen. De vergelijking van de data biedt een manier om de betrouwbaarheid en de validiteit van de data te beoordelen. Teams zijn beter in het standaardiseren van het coderen en de nauwkeurigheid van het coderingsproces te verbeteren. Ze controleren elkaars interpretaties

 

Checklijsten

Onderzoekers, referenten en gebruikers van onderzoek willen graag duidelijkheid en

zoeken richtlijnen waarmee ze de kwaliteit van een onderzoek kunnen beoordelen.

Hiervoor zijn checklists opgesteld, zodat men na kan gaan of het onderzoek aan een

aantal essentiële criteria voldoet. Lofland en Lofland organiseerden de vragen over een veld studie rapport in vier categorieën:

  1. Basis organisatie: hoe goed is het rapport gerepresenteerd

  2. Data en methoden: wat is de kwaliteit van data verzameling, analyse en presentatie?

  3. Analyses: Wat is de kwaliteit van de analytische inspanning?

  4. Totale evaluatie: Wat is de totale waarde van dit rapport?

 

 

Ook Seale heeft naam hierin. Punten uit zijn checklist van kwalitatieve analyse:

  • Wordt er gerefereerd aan geaccepteerde procedures voor de analyse?

  • Hoe systematisch is de analyse? Is de steekproef goed geselecteerd, zijn alle data systematisch verwerkt en was er geen onheuse selectie?

  • Is er een goed bij de rest passende bespreking van de manier waarop thema’s,

concepten en categorieën uit de data zijn afgeleid? Dit betreft de legitimering van het gebruik van vooraf bij het onderzoek betrokken begrippen.

  • Is er een adequate bespreking van bewijs voor en tegen de interpretaties van

de onderzoeker? Heeft hij geprobeerd om gevallen te zoeken die zijn ideeën en

interpretaties niet steunen en heeft hij gekeken waarom hij die niet vindt, of als hij ze wel vindt, waarom ze afwijken?

  • Zijn er maatregelen genomen om de validiteit van de bevindingen te toetsen?

  • Zijn er stappen genomen om te controleren of de analyse begrijpelijk is voor de

participanten, voor zover nodig?

 

 

Externe validiteit

Externe validiteit of generalisatie heeft te maken met de vraag of de onderzoek conclusies gelden voor andere, niet onderzochte situaties. Als onderzoek niet extern geldig is, kunnen de resultaten alleen toegepast worden op de gevallen die onderzocht zijn (deelnemers, organisaties, gebeurtenissen plaatsen etc.).

 

De twijfel aan de externe validiteit ontstaat door de aard van de steekproef en de vaak kleine steekproef.

 

Een wetenschappelijke onderzoeker zal proberen om kennis te krijgen die betrekking heeft op meer gevallen dan het onderzochte of die abstracter geformuleerd is. Bij kwalitatief onderzoek gaat het om theoretische of inhoudelijke generalisatie. Hierbij wordt gekeken of theoretische inzichten, begrippen, of theorie die in het onderzoek worden ontwikkeld, kunnen worden toegepast in situaties die er op lijken maar niet onderzocht zijn, om ook daar verschijnselen te beschrijven en te verklaren. Hierdoor worden de uitkomsten toepasbaar in andere, soortgelijke situaties. De beschrijving in kwalitatief onderzoek is vaak gericht op de unieke verschijnselen en gebeurtenissen, maar de analyse op verklaringen en theorieontwikkeling

Transferability of overdraagbaarheid heeft te maken met de vraag of generalisatie ook plaats kan vinden op basis van vergelijkbaarheid of analogie.

De overeenkomst of analogie tussen de onderzochte en de niet-onderzochte situaties moet de overdraagbaarheid van de uitkomsten en conclusies rechtvaardigen. Het domein waarop de generaliserende uitspraken gericht zijn, is dus niet scherp af te bakenen. Het hangt af van de vastgestelde vergelijkbaarheid. Daarom spreekt men bij kwalitatief onderzoek over de reikwijdte van uitspraken.

Het doel van wetenschappelijk onderzoek is theorieontwikkeling of theorietoetsing. Om dat voor elkaar te krijgen maken wetenschappers gebruik van bestaande theorieën als ondersteuning. Een aantal verschillen tussen wetenschap(pers) en journalistiek staanhieronder systematisch weergegeven:

 

Uitdagingen voor de kwaliteit

Ten grondslag aan het debat over de kwaliteit van kwalitatief onderzoek ligt de vraag of bij kwalitatief onderzoek kennis nauwkeurig volgens wetenschappelijke normen wordt verkregen. Als kwalitatieve onderzoeker moet je kunnen aantonen wat je doet als je het onderzoeksveld onderzoekt. Oftewel: wat kan worden verwacht van de onderzoeksresultaten en aan welk kwaliteitscriteria je wilt voldoen. Je moet de sterkte punten en toepassing van je onderzoek zowel als ‘stand-alone methode’ als in de context van meerdere methodes, kunnen aantonen.

 

Een andere uitdaging is om duidelijk te zijn over wat sociaalwetenschappelijk kwalitatief onderzoek onderscheid van journalistiek. Is het wetenschap of is het ‘slechts’ journalistiek?

Hoewel er overeenkomsten zijn tussen journalisten en kwalitatieve onderzoekers, zijn er ook belangrijke verschillen:
 

  • Het belangrijkste verschil is de omgang met theorie. Het is de sociale theorie (literatuuronderzoek) die je onderzoeksonderwerp en probleemstelling bepaald. Je wilt een gat in de bestaande theorie opvullen binnen een bepaalde sociale theorie. Je kopieert eerst van anderen zodat de resultaten later geaccepteerd zullen worden als een waardevolle bijdrage aan diezelfde sociale theorie. Het theoretisch redeneren in je onderzoeksrapport rechtvaardigt de ’claim ’dat je een wetenschappelijk werk hebt afgeleverd.

 

Een laatste uitdaging voor een kwalitatieve onderzoeker is dat je duidelijk moet zijn over het gebruik van wetenschappelijke retoriek. De sociale wetenschappen ontleent haar gezag voor een groot deel aan haar retoriek. De redenering, terminologie en de figuren bezitten een bepaalde waarheidsclaim.

 

J - Het schrijven van het onderzoeksrapport

Bij het schrijven van het onderzoeksrapport krijgen alle onderdelen hun definitieve plaats toegewezen. Er is veel geëxperimenteerd met schrijfvormen waarin de posities van de onderzoeker en de onderzochte personen (deelnemers) verschilden. Traditionele publicaties kennen vaste onderdelen: een inleiding, methodesectie, resultaten en conclusie/discussie. Daar tegenover staan conventionele schrijfvormen. Tussen deze twee heerst een spanningsveld.

 

Schrijven: het laatste deel van de analyse

Dit hoofdstuk behandelt de laatste fase van de analyse: het schrijfproces. De rapportage mag niet verward worden met de analyse, de laatste is namelijk de activiteit van het verwerken en bewerken van de gegevens. Dit zorgt ervoor dat je als onderzoeker de gegevens op een andere manier ziet en er een nieuwe betekenis aan toe kan kennen. Alternatieven voor een geschreven rapport zijn foto’s, film, e-publicaties en drama.

 

De codes kunnen worden opgevat als een onderdeel van een soort van ‘making of’ van het onderzoek. Daarom verdwijnen ze in die vorm uit het verhaal, maar natuurlijk zijn sommige codes nog wel herkenbaar in het verhaal, anders had de onderzoeker hen niet als begrippen nodig gehad. Dit geldt vooral bij de gefundeerde theoriebenadering.

 

Net als het onderzoeksvoorstel moet het eindrapport overtuigend zijn. Om de lezers over te halen moeten auteurs de geschiktheid van hun data, de correctheid van hun interpretaties, de robuustheid van hun bewijs en de logica van hun lijn van redeneren, demonstreren. Als je hierin slaagt, zal de publicatie geaccepteerd worden.

 

Het schrijfproces bestaat eigenlijk uit het constante bijschaven van je rapport, niemand schrijft zijn eindrapport in één keer.

 

De onderzoeker als schrijver

Kwalitatieve onderzoekers worden zich steeds meer bewust van de tekortkomingen van het conventionele schrijven als manier om hun werk te presenteren. Daarom wordt er ook veel geëxperimenteerd met niet-traditionele manieren om hun werk te presenteren. Verschillende vormen van rapporteren zijn video, theater, film en poëzie. Maar er worden ook verschillende schrijfstijlen uitgeprobeerd.

 

Een onderzoeker kan voor een bepaalde manier van rapporteren kiezen vanuit wetenschapsfilosofische, politieke, ethische, esthetische of praktische redenen. Een manier van praktisch presenteren is het internet.

 

Bij de schriftelijke rapportage van kwalitatief onderzoek kun je vier stijlen onderscheiden: de realistische, confessionele en de subtiele-realistische stijl en de verhalende ( narratieve) stijl die pas recent is gevonden:

 

1. De realistische stijl waarin de onderzoeker (bijna) helemaal onzichtbaar is in het verslag door standaardisatie. Hierbij gebruik je de lijdende vorm en instrumentaal-technische retoriek. De gedachte hierachter is dat als er geen onderzoeker betrokken is, deze het onderzoek ook niet kan hebben beïnvloed. Het is een passieve vorm van schrijven, waarbij geen ‘ik’ en ‘wij’ wordt gebruikt. Dit geeft het rapport wetenschappelijke autoriteit, wat suggereert dat de objectieve waarheid wordt onthuld. (dit is natuurlijk een illusie).

 

2. De confessionele stijl waarbij de onderzoeker juist heel nadrukkelijk aanwezig is in zijn rapport en waarbij heel duidelijk is dat juist hij het onderzoek heeft gedaan. De rapportage is daar meer een persoonlijk verslag van het onderzoek, inclusief meningen, persoonlijke overtuigingen, lessen, emoties en misstappen. Hoewel het lijkt dat de onderzoeker zich open wil stellen voor kritiek, kan deze stijl van rapporteren er juist toe leiden dat de autoriteit van de onderzoeker wordt benadrukt en dit kan erin resulteren dat de onderzoeker juist boven alle kritiek wordt geplaatst.

 

3. De subtiel-realistische stijl, waarin de onderzoeker duidelijke uitspraken doet over de sociale werkelijkheid en daar ook zijn verantwoording voor neemt. Zijn interpretatie doet ertoe. Daarnaast is hij reflexief (zich bewust van kwaliteitsvraagstukken) en zelfkritisch. De lezer krijgt bij deze stijl relevante informatie over de methode die hem helpt om het onderzoek op waarde te schatten. De onderzoeker is hierbij dus wel aanwezig in het verslag, maar puur op voor de lezer relevante punten en hij is redelijk terughoudend.

 

4. De verhalende stijl, waarin vaak post moderne theorie en ‘gerelateerde epistemologie’ worden opgenomen. ( maar dit is geen vereiste). De narratieve zijn pogingen om te reflecteren op de complexe aard van het onderzoek. Hoewel auteurs in deze stijl open zijn over hun achtergrond, persoonlijke verbintenissen en erkennen dat ze de data interpreteren, doen ze erg hun best om de verhalen van de deelnemers te presenteren.

 

Schema: schrijfstijlen in kwalitatief onderzoek (Vertaald uit: Boeije, 2010: 191)

 

Onzichtbare auteur

Zichtbare auteur

Realistische stijl

Confessionele Stijl

  • Traditionele presentatie

  • Passieve (lijdende) vorm

  • Geen expliciete interpretaties

  • Gescheiden methoden sectie

  • Gedetaileerde beschrijving van het onderzoeksproces

  • Erkenning van eigen misstappen

  • Relativering van de resultaten

Verhalende Stijl

Subtiel-realistische Stijl

  • Verschillende plots

  • Verschillende bronnen en teksten

  • Auteur als actieve ‘vertaler’

  • Geeft voorkeur aan de stem van de participant

  • Geen afsluiting ( geen samenvattingen, conclusies)

  • Methodische account

  • Reflectie op de rol van de onderzoeker

  • Verantwoordelijkheid voor de genomen keuzes tijdens het onderzoek.

 

Veel van de informatie uit de rest van dit hoofdstuk valt onder de subtiel-realistische stijl, omdat dit de afgelopen jaren de meest gebruikte stijl is.

 

De positie van de deelnemers
Onderzoekers bouwen een relatie op met hun deelnemers, waarin ze respect tonen voor de leefwereld en hun zienswijze. Schrijven over deelnemers is dan ook moeilijk omdat het afbreuk kan doen aan het opgebouwde vertrouwen. Het is belangrijk dat de onderzoeker de deelnemers inlicht over het onderzoek en hen laat zien hoe hij de gegevens wil gaan gebruiken (informed consent). Hierbij wordt anonimiteit van de deelnemers gewaarborgd.

 

Vertrouwelijkheid is vooral relevant bij de verspreiding van resultaten( wanneer meer dan één persoon in dezelfde setting wordt geïnterviewd). Als je een koppel interviewt, is anonimiteit heel belangrijk omdat zij extra gevaar lopen om herkend te worden.

 

Bij de verhalende stijl is het gewoon dat de deelnemers henzelf introduceren of worden geïntroduceerd door de auteurs. Ze gebruikte echte namen, wel soms een pseudoniem, om te symboliseren dat individuen het verdienen om benoemd en gerespecteerd te worden. Dit laat zien dat het gaat om ‘echte ’mensen gaat en het en helpt om stereotypering en onverschilligheid te overwinnen( de typische tiener moeder). Dit is één van de doelen van de vertellers.

 

Het is belangrijk voor de onderzoekers om hun deelnemers te informeren over het onderzoek en een indicatie te geven over hoe ze denken de data te gaan gebruiken in het eindrapport. Door dit te doen voelen de deelnemers zich serieus genomen en wordt de potentiele weerstand tegen ongewilde resultaten verminderd.

 

Tenslotte is het van belang dat onderzoekers proberen de deelnemers niet te beoordelen of te beledigen en echt waarderingsvrij te zijn.

 

Structuur van het eindrapport
Publicaties van kwalitatief onderzoek hebben een gestandaardiseerde structuur, waarin bepaalde elementen moeten zitten. De kwaliteit van het onderzoek wordt voornamelijk beoordeeld op het rapport. Meestal bestaat een publicatie uit vier delen: introductie, methoden, resultaten en de discussie/conclusie.

 

Introductie
Hierin staat een schets van het terrein van onderzoek, een behandeling van de aanpak en bevindingen van eerdere studies, een vraagstelling, doelstelling en een beschrijving van de relevantie van het onderzoek. Enkele vragen die je kunnen helpen:

 

  • Wat houdt het onderzoeksveld in?

  • Wat zijn de actuele thema’s?

  • Hoe zijn ze behandeld en waren de alternatieven succesvol?

  • Hoe wordt het gebied onderzocht: welke methoden werden er gebruikt en waren deze gepast?

  • Welke aspecten zijn niet voldoende aangepakt en/of met minder adequate methoden?

  • Wat is je onderzoeksvraag en wat ga je doen om hem te beantwoorden?

Als je na het beschrijven van je resultaten erachter komt dat er enkele belangrijke aspecten missen in je literatuuronderzoek, kan je deze zoeken in de literatuur en later aan de introductie toevoegen. In de introductie gebruik je op een strategische manier de literatuur om de lezer door je probleemstelling heen te leiden. Je kunt dus ook kiezen wat je erin zet en wat je weghaalt, om tot een aansprekend en logisch verhaal te komen. De introductie moet een overtuigend, fascinerend verhaal, dat de lezer de doet inzien dat de studie waardevol is.

 

Methoden
In de methodesectie beschrijft de onderzoeker hoe hij zijn onderzoek heeft uitgevoerd. Belangrijk is dat op basis van de informatie die in deze methodesectie staat, het mogelijk moet zijn om de studie te repliceren: een ander moet op basis van deze beschrijvingen het onderzoek kunnen herhalen. De methodesectie heeft een strategische positie in het rapport: het is de plek om je kennis van de terminologie te demonstreren en om de bekwaamheid te laten zien dat je als onderzoeker in staat ben om goed kwalitatief onderzoek uit te voeren.

Hoewel de methodesectie de schrijver enige vrijheid geeft zijn er enkele onderdelen die behandeld moeten worden: informatie over werving en verkrijgen van toegang tot het veld, de presentatie in het veld en de rollen die de onderzoekers daar aannamen, de inschatting van het vertrouwen dat ze hebben gekregen, de inschatting van de openheid van de deelnemers, dataverzameling en dataopslag en analytische procedures. Ook ethische kwesties worden behandeld in de methode sectie.

 

De onderzoeker moet vooral de analyse methode goed documenteren om je wetenschappelijke verantwoordelijkheid om te laten zien hoe je de data getransformeerd hebt en dus hoe je resultaten tot stand zijn gekomen. Enkele ragen waarop in de methodesectie antwoord moet worden gegeven:

 

  • Werd er gecodeerd? Zo ja, welke types werden gebruikt, en hoe was de code schema ontwikkeld?

  • Is er software gebruikt en wat was het hoofddoel hiervan?

  • Hoe zijn thema’s en patronen onderscheiden in de data?

  • Hoe werd er interpretatie gegeven aan de data?

  • Als je in een team werkte, hoe werd dit team samengesteld?

  • Hoe ( indien toepasbaar) werden clusters van data geïntegreerd om het sociale verschijnsel, dat bestudeerd werd, te verklaren?

  • Hoe zijn de conclusies getrokken? Hoe (indien relevant) de praktische aanbevelingen geformuleerd?

Onderzoekers rapporteren nog (te) weinig over problemen, dilemma’s en de keuzen die zijn gemaakt, vooral bij keuzen waarbij de aanpak niet zo vanzelfsprekend was en beïnvloed wordt door de omstandigheden in het onderzoek.

 

Resultaten
Het doel van de resultatensectie is om de lezers te overtuigen van wat er is gevonden in de studie. De resultaten zijn de uitkomst van de onderzoekers analytische activiteiten en bestaan uit de data en alles wat je als onderzoeker ervan maakt. ( beschrijvingen, theoretische modellen en verklaringen). Je moet oppassen dat interpretaties en data ‘vervuild’ raken. Het is het beste om de data (observaties) en de interpretaties ( verklaringen gegeven door de onderzoeker) gescheiden te houden, zodat de lezer ze niet door elkaar haalt. Er moet dus duidelijk aangegeven worden ‘wie er praat’.

 

Er zijn enkele kwesties waartegen kwalitatieve onderzoekers vaak aanlopen wanneer ze hun resultaten gaan schrijven:

 

  1. Verhaallijn: richtinggevend bij de verschillende mogelijkheden om een verhaal op te bouwen is hoe de bevindingen (de uitkomsten van het selectief coderen) het beste aan de lezer kunnen worden overgebracht. Het is goed om al vroeg na te denken over de structuur van je rapport en de organisatie van de resultatensectie. Het nadenken over de omlijning is een heuristiek instrument. Je kunt de resultaten thematisch, chronologisch of volgens het theoretische model structureren. De belangrijkste criteria is dat je de boodschap op een logische en overtuigende manier brengt.

 

  1. Beschrijving: een van de hoofddoelen van kwalitatief onderzoek is om te beschrijven ‘of what is like out there.’Om het verschijnsel wat je onderzoekt goed te kunnen beschrijven, moet je data genoeg correcte informatie bevatten. Resultaten worden het beste gerepresenteerd wanneer zowel de data als jouw inmenging wordt beschreven. In de literatuur wordt gepraat over thick description’: het geven van adequate beschrijvingen in kwalitatief onderzoek. De onderzoeker geeft hierbij hele gedetailleerde en kleurrijke beschrijvingen van omstandigheden, situaties, mechanismen, etc. Deze manier van beschrijven is nodig in een onderzoekstype wat juist met beschrijvingen een bijdrage wil leveren aan de wetenschappelijke kennis. Lezers hebben de veelomvattende beschrijvingen nodig om te kunnen bepalen of de rapportage te vertrouwen is en om te kunnen generaliseren. Bij thick description moet de onderzoeker focussen op de interessante elementen om de lezer een vernieuwend perspectief te bieden. Het is niet hetzelfde als analytische diepgang, een onderzoeker kan namelijk adequate beschrijvingen van verschijnselen geven, zonder te abstraheren of theoretische toevoegingen te doen.Thick description is vanzelfsprekend alleen mogelijk wanneer de gegevens rijk aan informatie zijn. Door aparte, afwijkende of minder vaak voorkomende varianten te laten in onderzoeken, wordt de bandbreedte van een verschijnsel beschreven en daar is het bij kwalitatief onderzoek deels om te doen.

 

  1. Data en Citaten: Veel kwalitatieve onderzoeksrapporten bevatten citaten en veld observaties. Hoewel dit onderdeel is van de charme is van kwalitatief onderzoek moet citaten niet gedachteloos en overdadig gebruikt worden, want dit kan leiden tot lange, saaie publicaties. Citaten zijn functioneel en ondersteunend wanneer ze:

Bewijs leveren.
Gegevens leveren de onderbouwing van het verhaal.

Concrete veldnotities en opgenomen interviews leveren zogeheten lowinference descriptors: gegevens die zo min mogelijk zijn beïnvloed door

wat de onderzoeker ervan afleidt of eruit opmaakt.

  • Gedrag en taal laten zien. Door het gebruik van letterlijke gegevens wordt die taal gehoord en het gedrag waargenomen.

  • Teksten verlevendigen. Indringende tekst kan emoties of reacties bij lezers oproepen.

 

Enkele aanvullende aanbevelingen voor het gebruik van citaten (Boeije, 2010, 201)

 

  • Gebruik niet meer dan 1 citaat tegelijkertijd.
     

  • Illustreer een punt met niet meer dan één of twee citaten
     

  • Voeg een indicator toe aan de citaten. Een indicator met relevante informatie geslacht, leeftijd en beroep kan het plaatsen van citaten vergemakkelijken. Deelnemers kun je ook een pseudoniem geven, maar let op de anonimiteit van de deelnemer!
     

  • Denk na over de lengte van het citaat in verhouding met de begrijpelijkheid. One-liners waarin vrijwel niks gezegd wordt zijn waardeloos

  • Markeer citaten door ze te laten inspringen en door boven en onder een witregel maken.

Er zijn verschillende manieren om citaten te redigeren. Bij de redactie van citaten is het belangrijk dat de kern van de boodschap zoals de spreker die wilde overdragen, behouden blijft. In de preservationist-benadering wordt de oorspronkelijke weergaven van de bandrecorder zo letterlijk mogelijk overgenomen. De gedachte hierachter is dat bij het opschonen wel eens waardevolle informatie verloren kan gaan die nodig is om het citaat juist te interpreteren.In de standardized benadering houdt men de woordkeuze en betekenis van hetgeen wat gezegd wordt wel, maar wordt er geredigeerd om het lezen makkelijker te maken.

 

  1. Presentatie van de casus: Om verschillende redenen kan het handig zijn om in de publicatie een volledige beschrijving op te nemen van één of meer cases. Een casus beschrijving neemt alle ontstane thema’s in overweging en brengt ze samen om zo een overzicht te geven. Dit kan de lezer een impressie geven van hoe het is om te leven met een bepaalde ervaring. Een andere functie van zo’n beschrijving is dat deze ter illustratie van een typologie dient. Casussen kunnen helpen om waarheid naar voren te brengen van een bepaald persoons perspectief. Je moet duidelijk maken dat je niet slechts feiten rapporteert, maar iemands interpretatie van de feiten

 

  1. Het gebruik van aantallen: .Kwalitatieve onderzoekers gebruiken in hun verslagen vague quantifiers, vage aanduidingen als ‘verschillende’, ‘een aantal’, ‘sommige’, ‘de meerderheid’ etc. Dit doen ze omdat het gebruik van specifieke/concrete aantallen (vooral percentages) misleidend kan zijn voor de lezer. Toch kan het voor lezers informatief zijn om te weten op hoeveel onderzoekseenheden de interpretatie van de onderzoeker gebaseerd is. Onderzoekers kunnen dan kiezen voor een tabel, wat als voordeel heeft dat er op een overzichtelijke manier veel informatie gegeven kan worden. Dit helpt de lezer om patronen te zien en inzicht te krijgen.

  2. Visueel materiaal
    Als beeldmateriaal gemaakt wordt om licht te werpen op bepaalde kwesties kan het wanneer het zorgvuldig geselecteerd, gepresenteerd en becommentarieerd is een argument versterken. Als beeldmateriaal gebruikt wordt om een argument te maken of een boodschap over te brengen worden ze beschouwd als ‘schrijven/schrift’. Plaatjes zijn informatie rijk; ze kunnen veel dingen laten zien in een plaatje. Maar aan de andere kant zijn ze, door dat ze zoveel tegelijkertijd laten zien, ook dubbelzinnig wat kan leiden tot meerdere interpretaties.

  3. Conclusie en Discussie
    Voor veel onderzoekers is het schrijven van de conclusie en discussie het moeilijkste gedeelte. Er wordt niet altijd een discussie en een conclusie deel geschreven, je kunt ook alleen een discussie schrijven. Wat moet er in deze sectie staan? Het hoofdelement van de conclusie de antwoord op je onderzoeksvraag. Je moet echter niet je resultaten herhalen; een korte samenvatting van je belangrijkste uitkomsten in andere bewoorden voldoet.

Het is belangrijk dat je de vraag evalueert met betrekking tot de theoretische kwesties die in de introductie zijn genoemd.. De link tussen de resultaten en de sociale theorie geeft de conclusie een analytisch karakter en zorgt ervoor dat je boven concrete voorbeelden uitstijgt. Overeenkomsten en verschillen tussen jouw resultaten en die van andere kunnen je conclusies bevestigen en duidelijk maken waarom je gevonden hebt wat je gevonden hebt.

In de discussie mag de onderzoeker iets vrijer zijn dan in de conclusie. De conclusie is direct gebaseerd op de resultaten, maar in de discussie gaat het om de bredere betekenis van de bevindingen. In de discussie bevinden zich suggesties voor vervolgonderzoek, informatie over het onderzoeksproces, kanttekeningen bij het onderzoek en dingen die mogelijk de uitkomsten hebben beïnvloed. De discussie geeft je dus ook de mogelijkheid om een beetje te speculeren, verder te gaan dan de data. Je kunt aansnijden aan welke verwachtingen je wel of niet hebt voldaan.

 

Publiceren

In dit laatste gedeelte gaat de focus naar de lezer als beoordelaar van de publicatie. Bij het lezen van het onderzoeksrapport en het beoordelen van de waarde ervan, gebruikt de lezer de volgende procedure:

  • Allereerst zijn de samenvatting en de introductie gescand om te zien wat de onderzoeker probeert over te brengen en of dit van belang is.

  • Dan beoordeelt de lezer de conclusie en discussie om te kijken wat de onderzoeker claimt te hebben gevonden en wat inhoudt.

  • Hierna beoordeelt de lezer de kwaliteit van het bewijs en de argumentatie

  • Tenslotte bestudeerd de lezer de methode sectie om te bepalen of de geschikte methodes zijn gekozen en of ze adequaat zijn toegepast.

 

Hoe gaat publicatie in een gerefereerd wetenschappelijk tijdschrift in zijn werk?

De onderzoeker stuurt zijn eindrapportage of manuscript naar de redactie van het tijdschrift. Deze kijkt of het onderwerp past binnen haar tijdschrift. Zo niet, dan stuurt ze het terug naar de auteur met die boodschap. Zo ja, dan stuurt ze het door naar een aantal van haar referenten of reviewers. De redactie verzamelt het commentaar van deze referenten en schrijft op basis daarvan haar oordeel. De uitslag wordt aan de auteur doorgegeven. Deze uitslag kan inhouden dat de auteur de referentiecommentaren toegestuurd krijgt en wordt geacht daarop in te gaan en ermee aan de slag te gaan. Dit is de referentieprocedure. Het is slim van een onderzoeker om bij het schrijven van een artikel op deze procedure in te springen.

 

 

Page access
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  3. Search tool: quick & dirty - not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is available at the bottom of most pages or on the Search & Find page
  4. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Quick links to WorldSupporter content for universities in the Netherlands

Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.