Rechtshandhaving en politie: De beste wetenschappelijke artikelen samengevat

Rechtshandhaving en politie: De beste wetenschappelijke artikelen samengevat

Samenvattingen en studiehulp bij artikelen voor rechtshandhaving en politie

  • voor 10+ artikelsamenvattingen bij artikelen voor rechtshandhaving en politie, zie de supporting content van deze studiegids

Gerelateerde samenvattingen en studiehulp

Supporting content I (full)
Bestuur, justitie en nationale politie in Nederland van Koopman - Artikel

Bestuur, justitie en nationale politie in Nederland van Koopman - Artikel


Bestuur, justitie en nationale politie in Nederland - Koopman (2013)

In de verhouding bestuur-justitie en de verhouding decentraal-centraal zijn de checks and balances kwijtgespeeld. Daarnaast blijkt dat de al beperkte mogelijkheden van effectieve democratische controle en verantwoording fatale zwakke plekken vertonen in het nationale politiebestel.

Inleiding

In 2013 trad de Politiewet 2012 in werking en daarmee de nationale politie: één korps met een gecentraliseerd korpsbeheer. De korpschef heeft de leiding en de minister van Veiligheid en Justitie is politiek verantwoordelijk.

De politie heeft twee hoofdtaken: ordehandhaving en strafrechtshandhaving (en daarnaast hulpverlening, maar die wordt hier buiten beschouwing gelaten). In functionele zin is de politie dus ongedeeld en dit zorgt voor een ingewikkeld politiebestel: beide hoofdtaken stellen namelijk sterk uiteenlopende en soms tegengestelde eisen aan de organisatie, sturing en inbedding van de politie. De zeggenschap zou zo verdeeld moeten worden over verschillende overheidsorganen (bestuur-justitie) en –niveaus (decentraal-centraal) dat sprake is van een “totaal evenwicht”.

In het huidige stelsel is hier geen sprake van. Het zwaartepunt in de sturing van de politie is gaan verschuiven van decentraal naar centraal en de nadruk is gelegd op de oriëntatie op opsporing en justitie. Ook is de effectieve democratische controle over de politie in rook opgegaan. Deze drie ontwikkelingen hebben hun hoogtepunt bereikt in het nationale politiebestel.

1. Het gezag en beheer van de politie

De verantwoordelijkheid voor de taakuitvoering van de politie ligt bij het gezag. Het gezag heeft de bevoegdheid om over de taakuitvoering (en beleid daarover) te beslissen. Gezag ligt bij de burgemeester als het gaat om ordehandhaving door de politie en bij de Officier van Justitie als het gaat om strafrechtshandhaving. Het beheer is verantwoordelijk voor de organisatie en de bedrijfsvoering van de politie. Zij hebben de bevoegdheid om de middelen die voorhanden zijn te ordenen en te zorgen dat de politie zo doeltreffend mogelijk te werk gaat. Het functioneel ongedeelde politiebestel in NL maakt gaandeweg plaats voor een functioneel gedeeld politiebestel met landelijke justitiële politie naast lokale orde- en veiligheidspolitie. Dit is te zien aan de eenzijdige oriëntatie van de politie op haar opsporingstaak en op justitie en de gestage groei van het aantal toezichthouders en bijzondere opsporingsambtenaren in dienst van gemeenten.

De verhouding tussen gezag en beheer

De gezagshebbers bepalen wát de politie moet doen en de beheerder kijkt vervolgens hóe dit kan worden gerealiseerd met de beschikbare middelen. Heeft of stelt de beheerder niet genoeg personeel/materieel beschikbaar, dan heeft de gezagshebber ook niet de mogelijkheid om dat in te zetten. Hier geldt dan de ijzeren wet: wie het beheer heeft, heeft het gezag. Het gezag stelt niet zo veel voor als ze geen directe invloed hebben op het beheer. In principe (niet vastgelegd in de wet) geldt dat het beheer het gezag volgt. Als blijkt dat de vraag (gezag) het aanbod (beheer) overtreft, is het aan gezagsdragers om keuzes te maken en prioriteiten te stellen. Lokale gezagshebbers hebben in het nieuwe, nationale politiebestel (bijna) geen invloed op het nationale beheer.

De democratische controle en verantwoording

Volgens een staatsrechtelijke regel geldt dat er geen bevoegdheid is zonder verantwoordelijkheid. Daarnaast wordt ook beweerd dat bevoegdheden nodig zijn om verantwoordelijkheden waar te kunnen maken. Een duidelijke verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden is daarbij heel belangrijk, vooral voor de democratische controle en verantwoording.

De verschillende vormen van controle die worden onderscheiden zijn:

Bij directe democratische controle gaat het om het afleggen van verantwoording aan een direct gekozen vertegenwoordigd orgaan (bijv. de minister aan de Tweede Kamer)

Bij indirecte democratische controle gaat het om het afleggen van verantwoording via een niet direct gekozen vertegenwoordigd orgaan aan een direct gekozen vertegenwoordigd orgaan.

2. Ontstaan van het nationale politiebestel

Met de Politiewet 1993 kreeg Nederland een politiebestel van 25 regionale korpsen en het Korps landelijke politiediensten (KLPD). De periode tot aan de nationale politie werd gekenmerkt door voortschrijdende centralisatie, eenzijdige oriëntatie op opsporing en justitie en van gemankeerde democratische controle en verantwoording.

De maatschappelijke en politieke context hebben meegespeeld bij het idee van de nationale politie: meer gevoeligheid van de samenleving voor problemen van criminaliteit en onveiligheid en het maatschappelijk proces van modernisering en meer bewegingsvrijheid. Daarnaast speelden ook moorden en terroristische aanslagen een rol.

De voortschrijdende centralisatie

Traditioneel gezien was werd de politie decentraal bestuurd. Lokale autoriteiten hadden zeggenschap over de politie, maar ook de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie (op rijksniveau). Onveiligheid is echter vaak een lokaal verschijnsel en dient dus op (of in ieder geval mede) lokaal niveau bestuurd te worden.

Volgens de minister zou het politiewerk op lokaal niveau niet aangetast worden door de schaalverandering. De bewindsman noemde het ‘landelijk raamwerk en lokaal maatwerk’.

Bij de totstandkoming van de Politiewet 1993 stond het ‘decentraal, tenzij…’ voorop. Op het niveau waar het beste besluiten en beleid gemaakt konden worden (met betrekking tot de doeltreffendheid of kwaliteit) werden de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden neergelegd. Het ‘tenzij…’ zag op de rechtstreekse ministeriële verantwoordelijkheden over bijv. de handhaving van de rechtsorde. Het spreekwoord veranderde in de loop van de tijd in ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’.

Al snel nadat de Politiewet 1993 in werking was getreden kwam naar voren dat de regio’s zich te veel richtten op het decentrale niveau, terwijl het centrale niveau het ‘tenzij’ niet vorm kon geven. Op beide terreinen, beheer en gezag, was sprake van voortschrijdende centralisatie. Decentralisatie werd eerst gezien als voordelig, maar steeds vaker als nadelig voor vernieuwing en daadkracht. Met betrekking tot het politiebeleid groeide de bemoeienis van de politieministers en verdween de vrijheid van de regio’s. Het zou niet meer lang duren voordat het regionale politiebestel zou veranderen in een nationaal politiebestel. Er lag al een wetsvoorstel klaar. Na ingrijpende wijzigingen is dit naar buiten gebracht. Kabinet-Rutte besloot tot invoering van de Nationale Politie en het plaatsen van de fysieke en sociale veiligheid onder de verantwoordelijkheid van één minister: de minister van Veiligheid en Justitie (VenJ).

De eenzijdige oriëntatie op opsporing en justitie

In de oude politiewetgeving is steeds sprake geweest van een vorm van checks and balances tussen bestuur en justitie. Men is de politie echter steeds meer gaan zien als bestrijders van criminaliteit en de strafrechtelijke handhavers van de rechtsorde. Het regionale bestel moest de oplossing zijn voor een betere misdaadbestrijding. Deze schaal bleek echter niet groot genoeg te zijn, daarom werden er verschillende (recherche)teams in het leven geroepen. Toen er veel kritiek kwam op de kwaliteit en prestaties van de opsporing ging de minister van Justitie zich er mee bemoeien, hij maakte bijv. prestatieafspraken met korpsen.

Bij de reorganisatie van het Openbaar Ministerie (OM) kreeg het College van procureurs-generaal een vooraanstaande positie als leiding van het OM. Door prioriteiten en richtlijnen van dit college bleef er voor de (hoofd)officier van Justitie maar weinig beleidsruimte over (in de sturing van de politie).

Volgens de minister was één landelijk politiekorps nodig voor de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit/terrorisme. Daarnaast was het van belang voor een betere samenwerking in de justitiële keten. Hierin is de eenzijdige oriëntatie op opsporing en justitie terug te zien. Deze wordt nog versterkt door het nationale politiekorps onder de minister van VenJ te plaatsen, die ook verantwoordelijk is voor het OM en de rechtspraak en door de indeling van de korpsen te baseren op de verdeling van het OM en de rechtspraak.

De gemankeerde democratische controle en verantwoording

De Politiewet 1993 geeft de bevoegdheden en verantwoordelijkheden niet duidelijk weer. Hierdoor ontstond een gefragmenteerde sturing van de politie en een gemankeerde democratische controle en verantwoording. De verhouding tussen bestuur, justitie en politie was grotendeels afhankelijk van goede persoonlijke verhoudingen en ‘gezond verstand’, de wet bood geen houvast. Vaak was onduidelijk wie verantwoordelijk was voor een bepaalde beslissing. In het regionale politiebestel was sprake van ‘het democratische gat’. Hiermee wordt bedoeld dat de korpsbeheerder niet door een democratisch gekozen orgaan ter verantwoording kon worden geroepen. Hij legde wel verantwoording af aan het regionaal college (burgemeesters en hoofdofficier van Justitie), maar dit is indirecte democratische controle, terwijl direct controle gewenst was. Het gat is volgens de minister met de Politiewet van 2012 gedicht, omdat de minister verantwoording moet afleggen aan een rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging.

3. Het Nederlandse nationale politiebestel

Het nationale politiebestel moest de effectiviteit en doelmatigheid van de politie vergroten door te zorgen voor meer eenheid in organisatie, uitvoering en bedrijfsvoering. Het bestel moest een middel zijn voor vele kwalen, zoals het oplossen van ICT-problemen.

De hoofdlijnen van het politiebestel

Bij handhaving van de openbare orde door de politie ligt het gezag bij de burgemeester. Bij strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde ligt het gezag bij de officier van justitie. Samen met de plaatselijke politiechef vormen zij het lokale driehoeksoverleg, waarin afspraken worden gemaakt over de inzet van de politie. Burgemeesters van gemeenten met het hoogste aantal inwoners worden regioburgemeesters (door de minister aangewezen). Zij dienen als schakelpunt tussen het bestuur op landelijk en lokaal niveau.

Het landelijk korps bestaat uit 10 regionale eenheden, landelijke eenheden en ondersteunde diensten. De regionale eenheden omvatten 43 districten en 168 basisteams. De basisteams hebben allemaal 60 tot 200 agenten en zij voeren alle kerntaken van de politie uit (grotendeels zelfstandig).

De indeling van het nationale korps is gelijk aan de indeling van de rechtspraak. Het doel hiervan is om de samenwerking in de justitiële keten eenvoudiger, effectiever en efficiënter te maken. Deze indeling is opmerkelijk, omdat opsporing (lang) niet de enige taak is waar de politie zich mee bezig houdt. De indeling is bijv. heel anders dan bestuurlijke indelingen.

Het landelijk korps is een publiekrechtelijke rechtspersoon. Dit benadrukt volgens de minister dat de politie vooral aan het lokale gezag ten dienste staat in plaats van dat de politie dient als instrument van de minister. De korpschef gaat over de leiding en het beheer van het korps, de minister van VenJ is hier politiek verantwoordelijk voor. De landelijke doelstellingen worden door de minister van VenJ vastgesteld. Regionale doelstellingen worden daarvan afgeleid. In de Politiewet 2012 is geen waarborg te vinden voor lokale prioriteiten, die zouden vanzelfsprekend uit de landelijke doelstellingen volgen.

Het nationale politiebestel: bestuur en justitie

Toen de Politiewet 2012 tot stand kwam, heeft de minister geschreven dat het openbaar ministerie en het openbaar bestuur allebei een eigen, maar wel samenhangende, rol hebben ten aanzien van de politie. Zij moeten op landelijk, regionaal en lokaal niveau in evenwicht zijn.

Het lokale niveau

Voor de sturing van de politie op lokaal niveau zijn de burgemeester en officier van justitie de belangrijkste figuren. Zij bepalen voor welke taken en met welke intensiteit de politie wordt ingezet. Door bovenlokale prioriteitstellingen blijft er niet veel over van de vrije ruimte die de burgemeester en officier van justitie op papier hebben om de inzet en het optreden van de politie te sturen. De sturing van de taakuitoefening verschuift steeds meer van het decentrale niveau naar het centrale.

De (hoofd)officier van justitie en de politiechef zijn verbonden met de minister van VenJ. Hoe meer de minister sturend optreedt, hoe minder ruimte er over blijft voor lokale afwegingen. De minister zei bij de parlementaire behandeling van de Politiewet 2012 toe dat deze wet zodanig zal worden gewijzigd dat de burgemeester in plaats van zwaarwegende invloed een vetorecht krijgt op de benoeming van de lokale politiechef . Daarnaast zal worden bepaald dat aan het overleg van de minister met de regioburgemeesters twee extra burgemeesters deelnemen. Hierdoor wordt de invloed van het gezag op het beheer vergroot. Met de hiervoor genoemde bepalingen had de minister voor ogen de lokale inbedding van de politie te benadrukken en te versterken, waardoor de politie dichtbij de burger komt te staan. Wat de minister voor ogen had, kwam niet van de grond. Als gevolg van bovenlokale beleids- en besluitvorming wordt de band tussen de lokale gezagsdrager en de politie steeds losser.

Het regionale niveau

In de sturing van de regionale eenheid spelen de regioburgemeester, de hoofdofficier en de regionale politiechef een centrale dominante rol. In deze regionale driehoek komen het beleid van de regionale eenheid, de taakuitvoering en het beheer aan de orde. In de praktijk bereidt deze driehoek het regionale beleidsplan voor, wat de prioriteiten en doelstellingen voor de regionale eenheid bevat. De totstandkoming van het regionaal beleidsplan is afhankelijk van goede bestuurlijke verhoudingen. Als het niet lukt om er samen uit te komen, hakt de regioburgemeester in overeenstemming met de hoofdofficier de knoop door. Wettelijk is nu geborgd dat de positie van het bestuur en het openbaar ministerie in evenwicht zijn met elkaar. De minister beoordeelt het beleidsplan op goede vervulling van de politietaak in de betreffende gemeente en heeft hiermee het laatste woord.

Het rijksniveau

De minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor:

  • de strafrechtshandhaving - waaronder het openbaar ministerie,

  • het beheer van het nationaal politiekorps,

  • het landelijk beleid ten aanzien van de taakuitvoering van de politie,

  • het toezicht dat de Inspectie Veiligheid en Justitie houdt op de taakuitvoering van de politie.

Het onderbrengen van deze verantwoordelijkheden bij deze minister heeft volgens de minister gezorgd voor samenhang en slagvaardigheid in de handhaving van de openbare orde, de criminaliteitbeheersing en het opsporing- en vervolgingsbeleid. De minister geeft onder andere regels over bewapening, kledij van de politie en informatie- en communicatievoorzieningen.

De minister heeft enkele wetswijzigingen toegezegd waarin is bepaald dat de korpschef over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden verantwoording aflegt aan de minister. Daarnaast wordt bepaald dat de minister formeel, de begroting, de meerjarenraming, de jaarrekening, het beheersplan en het jaarverslag opstelt. Dit is een vorm van window dressing, omdat in de praktijk de korpschef een centrale rol speelt bij de opstelling van deze stukken. Van belang hierbij is dat de minister het voortouw neemt.

Om een vorm van ondergeschiktheid te bereiken, wordt door de wet voorzien in een aanwijzingsbevoegdheid (ultimum remedium) van de minister jegens de korpschef. De bevoegdheid van de minister tegenover de korpschef is beperkt tot het al dan niet geven van een aanwijzing, waardoor de korpschef onder eigen naam en verantwoordelijkheid optreedt. De zeggenschap van de minister over de nationale politie is niet volledig, terwijl de minister wel door het parlement zal worden aangesproken op ontwikkelingen op het terrein van de politie. Het is een reëel risico dat de politieke druk zo groot wordt dat de minister zich genoodzaakt voelt om zich in detail met de politie te bemoeien, met alle gevolgen van dien voor het stukje couleur locale dat nog in de sturing van de politie zit.

4. Slotbeschouwing

Het nationaal politiebestel bevat zowel op lokaal, regionaal en rijksniveau democratische gaten. De lokale democratische controle en verantwoording disfunctioneert waar het gaat om de gezagsrol van de burgemeester. De regioburgemeester heeft een dominante rol in de sturing van de regionale eenheid, zonder dat er sprake is van passende democratische controle en verantwoording. Ook zitten er haken en ogen aan de democratische controle en verantwoording op rijksniveau, wat blijkt uit de ophanging van het nationale politiekorps aan de minister en aan het knip-en-plakwerk waarmee de verhouding van de minister tot de korpschef is geregeld.

Het risico bestaat dat de politie verzelfstandigt tot justitiële politie waarbij het bestuur het nakijken heeft.

Access: 
Public
Vertrouwen en legitimiteit van Tyler - Artikel

Vertrouwen en legitimiteit van Tyler - Artikel


Vertrouwen en legitimiteit - Tyler (2011)

In dit artikel wordt beargumenteerd waarom het waardevol is om nieuwe benaderingen te hanteren ten opzichte van de politie in Europa en de Verenigde Staten. Centraal staat het opbouwen van de legitimiteit van de politie bij de samenleving met als doel het vrijwilliger gehoorzamen van de wet, acceptatie van politiegezag en het eerbieden van politiebesluiten. Ook van belang is de algemene bereidheid om samen met de politie de strijd tegen criminaliteit aan te gaan.

Inleiding

In 2004 heeft een rapport van de National Academy of Science uitgewezen dat de objectieve kwaliteit van politiewerk in de VS is toegenomen. De politie lijkt in meerdere mate professioneel en effectief te werk te gaan en minder corrupt te zijn. Er wordt gesproken van een ‘new professionalism’. Top-down besluiten hebben hieraan bijgedragen en hebben ook bijgedragen aan het ontstaan van het zero tolerance beleid en orde handhaving programma’s. Ondanks dat er professionalisering van de politie heeft plaatsgevonden, is de publieke steun voor de politie nauwelijks toegenomen. Vertrouwen en geloof in de politie zijn hierbij van belang. In het Verenigd Koninkrijk is eenzelfde trend waargenomen. Er is dus een discrepantie tussen de toename in professionalisering en het gelijk blijven van publieke steun. Vertrouwen en geloof in de politie lijken dus niet verbonden te zijn aan een objectieve kwaliteit van het politiewerk. Een legitimiteit-benadering is wel relevant, zowel voor de VS als voor Europa.

Legitimiteit

Hoe meet je legitimiteit? In nationale surveys wordt de ‘trust and confidence’, vertrouwen en geloof index vaak gebruikt. Hierbij worden burgers gevraagd om hun vertrouwen in de politie uit te drukken of de bekwaamheid van de politie om burgers te beschermen tegen criminaliteit. Legitimiteit omvat 2 aspecten:

  1. Het geloof dat de politie te vertrouwen is, eerlijk en betrokken bij het welzijn van de burgers.

  2. Het geloof dat autoriteit van de politie geaccepteerd dient te worden en dat mensen vrijwilliger politiebesluiten en aanwijzingen opvolgen.

Beleid

In Ango-Amerikaanse landen en in vele andere ontwikkelde landen bestaat het politiebeleid uit de dreiging of het gebruik van straffen om gedrag van burgers te beïnvloeden. Denk hierbij aan het Broken Window of zero tolerance beleid. Hierbij wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van het pro-actief stoppen van burgers op straat, waarbij de politie veel vrijheid heeft. In New York is dit bijvoorbeeld toegepast, maar hierbij is gebleken dat leden van minderheidsgroepen disproportioneel vaak gestopt worden. De grote vraag is natuurlijk of dit soort beleid wel effectief is. Onderzoek lijkt geen eenduidig antwoord te geven. Er lijken ook negatieve effecten te zijn, zoals het verlagen van het vertrouwen in de politie. Zowel het dreigen met straffen als het daadwerkelijk straffen lijkt niet het beste mechanisme te zijn voor de politie om te voorkomen dat mensen de wet overtreden. In de laatste 20 jaar heeft onderzoek vaak aangetoond dat mensen de wet gehoorzamen en samenwerken met de autoriteiten indien zij deze autoriteiten als legitiem ervaren. Deze legitimiteit komt voort uit hoe de politie tot haar besluiten komt en hoe zij burgers behandeld. Eerlijkheid is hierbij erg belangrijk. De eerlijkheid van de politie is dus van belang voor het beleid van de politie en hoe ze te werk gaat; niet de angst voor de politie of de dreiging van straffen. Niet alleen de uitkomst van het politiewerk is van belang, ook de kwaliteit van de politie. Als iemand bijvoorbeeld oneerlijk behandeld is maar uiteindelijk niet is gearresteerd, kan dit toch grote gevolgen hebben voor het vertrouwen van deze persoon in de politie.

Evaluatie politie door burgers

Elke ervaring van burgers met de politie, rechtbanken en de wet kan bijdragen aan de legitimiteit of deze juist ondermijnen. Wat is dan zo belangrijke aan deze persoonlijke ervaringen van burgers met de politie? Onderzoek toont aan dat het van belang is of de politie wel of niet eerlijk optreed, wat ook wel ‘procedurele eerlijkheid’ genoemd wordt. Dit heeft een sterkere invloed op de reacties van burgers ten opzichte van de politie dan de uitkomsten van het politieoptreden. Onderzoekt toont aan dat burgers die een eerlijke behandeling krijgen, 70 procent meer bereid zijn om besluiten te accepteren dan burgers die oneerlijk behandeld zijn. Procedurele eerlijkheid staat centraal in de reacties van burgers van alle etniciteiten.

Legitimiteit en succesvolle politie

Het succes van politiewerk is afhankelijk van het verkrijgen van publieke steun. Het rechtssysteem is erop gebaseerd dat mensen de wet accepteren en samenwerken met de politie tegen criminaliteit. Onderzoek toont aan dat legitimiteit belangrijk is voor samenwerking en conformiteit aan de wet, belangrijker dan de mate waarin de politie effectief wordt beoordeeld. Legitimiteit is vooral belangrijk bij medewerking/samenwerking met de politie. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Sunshine en Tyler (2003) dat als in het algemeen beoordeeld wordt dat de politie haar gezag eerlijk uitvoert, de politie als meer legitiem wordt ervaren.

Politie en rassen

Er is een ‘racial gap’ met betrekking tot vertrouwen in de politie in de VS. Uit een onderzoek blijkt dat minder dan 20 procent van de Afro-Amerikanen het Amerikaanse rechtssysteem als eerlijk ervaren. Er zijn tussen verschillen tussen rassen met betrekking tot het vertrouwen en geloof in de politie en dit moet geadresseerd worden in nieuwe benaderingen voor politiebeleid. Een bekend voorbeeld is een situatie waarin een agent een zwarte man arresteerde op verdenking van inbraak, terwijl de man zijn eigen huis binnen wilde gaan (Gates/Crowley). De les die hieruit getrokken kan worden is breder, namelijk dat Amerika’s politiebeleid voor alle groepen en etniciteiten veranderd dient te worden.

Veranderingen

Vele veranderingen die leiden tot eerlijke politiepraktijken zijn simpel en gemakkelijk te implementeren: uitleggen hoe besluiten gemaakt worden, mensen ruimte geven voor uitleg en mensen behandelen met respect. Er wordt geargumenteerd dat het projecteren van kracht leidt tot veiligere situaties, maar onderzoek heeft dit nooit aangetoond. Er wordt door geleerden vaak gezegd: de beste politie-officieren zijn diegenen die minder in plaats van meer geweld gebruiken. Het laten zien van geweld leidt juist vaak tot de escalatie van een conflict. Training in het de-escaleren van conflicten is dan ook belangrijk. Ook blijkt dat legitimiteit juist verbonden is met lage cijfers van crimineel gedrag en niet met het creëren van angst om gestraft te worden door de politie of rechtbanken.

Het doel is dus om de legitimiteit van de politie te verhogen door procedures te hanteren die door het publiek als eerlijk worden ervaren. Het gedrag van de leiders van de politie is hierbij ook van belang, aangezien zij de politie representeren. Training is belangrijk, maar ook nieuwe operationele richtlijnen zijn van belang. Het opbouwen van legitimiteit in de samenleving moet als een net zo belangrijk doel worden gezien als het onder controle houden van criminaliteit. De politie wordt er ook beter van, omdat zij meer medewerking krijgen van burgers van verschillende etniciteiten. Ook zullen ze werken in een veiligere omgeving.

Conclusie

De politie moet focussen op hoe de politie en haar acties worden geëvalueerd door burgers, omdat dit bepaalt hoe mensen reageren op de politie. De doelen van de politie moeten dus herzien worden, niet alleen de aanpak van criminaliteit is belangrijk, maar ook de legitimiteit van de politie.

Access: 
Public
De legitimiteit van de politie is haar zorg niet van Van Reenen - Artikel

De legitimiteit van de politie is haar zorg niet van Van Reenen - Artikel


De legitimiteit van de politie is haar zorg niet - van Reenen (2014)

Inleiding

Heeft de politie in Nederland wel een legitimiteitsprobleem? In dit artikel wordt beargumenteerd van niet. Daarnaast wordt beargumenteerd dat legitimiteitsvorming en behoud politieke functies zijn en geen politiële. Legitimiteit dient onderscheiden te worden van vertrouwen en effectiviteit van de politie. Echter, vertrouwen en legitimiteit zijn verschillende begrippen en niet zomaar onderling inwisselbaar. Ook de koppeling van legitimiteit en effectiviteit is onjuist: er is geen direct verband tussen het erkennen van legitimiteit en de effectiviteit van het politieoptreden. Ook voor het argument voor de invoering van community policing in Nederland, namelijk dat daarmee de legitimiteit kan worden vergroot of behouden, lijkt geen bewijs te zijn.

Legitimiteit

Het verschil tussen legitimiteit en vertrouwen heeft betrekking op drie elementen:

1. Legitimiteit is voorbehouden aan de overheid en specifieker dan het begrip vertrouwen dat niet verbonden is aan politieke macht

2. De kern van het legitimiteitsbegrip is de vrijwillige onderschikking aan macht en vertrouwen heeft daar geen betrekking op

3. Vertrouwen gaat over de korte termijn, legitimiteit over de lange termijn

In het legitimiteitsbegrip van Weber gaat het ook om langdurig en vrijwillig onderschikken aan politieke macht en zijn er instituties aangewezen die dragers van de politieke orde zijn. Wanneer hun aanspraken op een recht op gehoorzaamheid erkend worden door burgers, is er sprake van een legitieme macht en is er sprake van systeem legitimiteit. Zwakke legitimiteit kan leiden tot een crisis in bredere of beperktere zin.

Wetten die op politieke wijze gecreëerd worden, worden na verloop van tijd als vanzelfsprekend, objectief en politiek neutraal beschouwd. Dit is de legitimiteitsvorm die door Weber als rationeel omschreven wordt.

Legitimiteit geldt ook voor het aanvaarden van de monopolie van geweld en dwang door de overheid. De legitimiteit van politieke macht wordt mogelijk door een massale erkenning in de samenleving van deze geweldsmonopolie. Het perspectief op geweld ontbreekt in het vertrouwensbegrip.

Legitimiteit kent dynamiek: de bereidheid van mensen om zich vrijwillig te onderschikken fluctueert. Eind jaren zestig was er bijvoorbeeld een legitimiteitsterugval van de politie. Functionele legitimiteit is dat het aanvaarden van macht gebaseerd wordt op een deskundig handelende overheid. Echter, effectiviteit en kwaliteit van het optreden van de overheid kunnen altijd betwist worden en leveren dus geen stabiele basis op voor macht. Als de politie zich bezighoudt met haar eigen legitimiteit, kan dat worden beschouwd als een vorm van politisering van de politie. In 1978 beschreef van Reenen over de een politiek-politiële structuur: politiek ging zich bezighouden met sturing van geweld en de politie met legitimiteit werven. Dit was een crisisreactie op politieke legitimiteitsproblemen.

Vertrouwen

Uit de European Social Survey en de Integrale Veiligheidsmonitor blijken een aantal conclusies:

  • Het vertrouwen in de politie in Nederland is onveranderlijk hoog in vergelijking met andere sectoren en andere landen

  • Het vertrouwen in de politie als institutie is robuuster, het vertrouwen in het politieoptreden is kwetsbaarder

  • Het vertrouwen in de politie verschilt tussen burgers

  • Nederland blijkt een ‘high trust’ country: burgers hebben vertrouwen in de politie, in politieke instituties en in elkaar

Het vertrouwen in de politie hangt dus niet samen met het gedrag van de politie, omdat er sprake is van een gegeneraliseerd vertrouwen. Er wordt beargumenteerd om voor het lange termijn vertrouwensbegrip van de overheid het begrip vertrouwen los te laten en het legitimiteitsbegrip te gebruiken. Vertrouwen kan gebruikt worden als een meer operationeel concept en kan gebruikt worden voor acceptatievormen die betrekking hebben op het politiehandelen.

Effectiviteit

Bij het ‘new public management’ denken worden concepten uit het bedrijfsleven geïntroduceerd binnen de overheid en hierbij wordt gedacht dat legitimiteit vooral te maken heeft met effectiviteit. Ook bij de politie is er sprake van ‘managerialisation’, denk aan de prestatiecontracten. De effectiviteit van de politie is echter niet erg hoor en toch heeft dit niet geleid tot een vertrouwenscrisis. De politie moet werken met de ‘legitimiteitsriemen’ die het politieke systeem haar ter beschikking stelt. De politie wordt steeds duurder maar de prestaties lijken niet toe te nemen. Het is echter niet juist om de effectiviteit te koppelen aan legitimiteit.

Gevolgen

De zorg om legitimiteit van de politie is een hardnekkig gedachtegoed. Als in 1985 werd het document ‘Politie in verandering’ opgesteld en het document ‘Politie in ontwikkeling’ was hier een vervolg op en weerspiegelt het thema legitimiteit. Ook nu bij de nationale politie wordt legitimiteit nog steeds als een strategisch belang gezien en de ambitie is er om de legitimiteit van de politie te versterken. Het past echter niet binnen de rechtsstaat als een geweldsmonopolist (de uitvoerende politiemacht) een politiek actor wordt doordat zij zich bezig gaat houden met het verwerven van legitimiteit. De politie kan nu uitgaan van een robuuste legitimiteit. Waakzaamheid is echter wel belangrijk en de politie zou een rol kunnen hebben in de politieke advisering over beleid en wetgeving die de politie raakt. Angst voor niet voldoende legitimiteit is een belangrijke angst voor een democratische politie. Als deze angst verdwijnt, kan er meer worden gewerkt met nieuwe strategieën zonder te denken dat een mislukking meteen leidt tot een probleem met betrekking tot legitimiteit.

Activiteiten van de politie, zoals community policing systemen, kunnen geen politieke legitimiteit doen ontstaan. Wel kan hiermee vertrouwen opgebouwd worden. Een onderzoek van Van der Veer en anderen toont aan dat nabijheid van de politie slechts een kleine bijdrage levert in het vertrouwen in de politie.

Samenvattend: er is geen legitimiteitsprobleem voor de politie in Nederland en de zorg voor legitimiteit is een politieke en geen politiële taak.

Access: 
Public
Problem-Oriented Policing van Braga - Artikel

Problem-Oriented Policing van Braga - Artikel


Problem-Oriented Policing - Braga (2014)

Problem-oriented policing is probleemgericht politiewerk en dit houdt in dat de politie criminaliteitsproblemen identificeert, de onderliggende oorzaken analyseert, geschikte reacties implementeert en de waarde van deze benaderingen evalueert. In dit artikel worden de principes, praktijk en criminaliteitspreventie effecten van deze probleemgerichte aanpak onderzocht. In de praktijk wordt vaak gesuggereerd dat een probleemgerichte aanpak lastig te implementeren is, maar onderzoek toont aan dat deze aanpak vaak leidt tot een vermindering van criminaliteit.

Inleiding

Historisch gezien gaat de politie vaak incident-gericht te werk, waarbij het oplossen van individuele zaken centraal stond. Onderliggende oorzaken werden niet bekeken en problemen bleven bestaan, wat zowel burgers als politiemensen frustreerde. In 1979 introduceerde Goldstein het concept problem-oriented policing en inmiddels is dit een gebruikelijke criminaliteitspreventie- en controle strategie. Onderliggende problemen worden geïdentificeerd en verschillende benaderingen worden gehanteerd bij het zoeken naar de juiste oplossingen. Evaluaties lijken aan te tonen dat probleem-gericht politiewerk lijkt te werken.

Principes

In 1940 ontstond het standaard ofwel professionele politiemodel, waarbij drie operationele strategieën gehanteerd werden: preventieve patrouille, snel reageren en onderzoeken van serieuze zaken. De beperkingen van deze strategieën zijn inmiddels bekend, ze bleken namelijk niet te leiden tot een afname in criminaliteit. In 1990 waren veel criminologen en politie-academici het erover eens dat criminaliteit ontstaat door grote sociale invloeden en dat de politie als ‘crime fighters’ hier weinig aan kon doen. In 1979 kwam Goldstein met het idee dat de politie de problemen moest adresseren en niet enkel moest reageren op incidenten. De onderliggende redenen werden hierdoor namelijk niet geadresseerd. Goldstein’s benadering was breder bedoeld, namelijk ook voor bijvoorbeeld budgettaire problemen binnen de politie.

Het SARA model bestaat uit de onderdelen:

  • Scannen: identificeren van een issue en bepalen of het een probleem is. Dit kan gebeuren op basis van de informatie die een agent heeft of als een burger een probleem komt melden. Ook het identificeren van ‘hot spots’ is een mogelijkheid of door groepen in de samenleving te raadplegen. De beste optie om problemen te scannen is door een combinatie van bovengenoemde manieren.

  • Analyse: dataverzameling om de omvang en oorzaken van het probleem te bepalen. Analyse moet breder zijn dan het patrouilleren of de focus op herovertreders. Er kan bijvoorbeeld ook gekeken worden naar slachtofferenquêtes en gestructureerde interviews.

  • Reactie: informatie gebruiken om de geschikte reactie vorm te geven. De reactie zal niet alleen moeten bestaan uit het arresteren van een dader of verdachte, maar ook op het verkleinen van de kansen om criminaliteit te plegen of informele sociale controle verhogen. Ook het aanpassen van de fysieke omgeving of het inzetten van civiel recht zijn mogelijke reacties.

  • Assessment: evalueren van de reactie en eventueel het probleem herevalueren en reacties aanpassen. Evalueren is belangrijk, zodat de politie verantwoordelijk blijft voor haar optreden en zodat de politie kan leren over wat wel en niet effectief is. Het is belangrijk dat de focus ligt op resultaten en niet op de middelen.

Afhankelijk van de complexiteit van het probleem, kunnen de onderdelen door elkaar heen of tegelijkertijd plaatsvinden.

Community policing is erop gericht om sterke partnerships te ontwikkelingen tussen de politie en gemeenschappen om gezamenlijk moeite te doen om criminaliteit te verlagen en veiligheid te verhogen. De drie belangrijkste elementen van community policing zijn:

  • Burgerparticipatie

  • Decentralisatie van het maken van beslissingen

  • Het oplossen van problemen als reactie op criminaliteit

De probleem-gerichte aanpak wordt vaak gebruikt als framework voor het oplossen van problemen in gemeenschappen.

De situationele preventie theorie houdt in dat veranderingen in de lokale omgeving kan leiden tot een afname in mogelijkheden om criminaliteit te plegen. Er worden dus geen grote sociale problemen getracht te veranderen, zoals armoede of ongelijkheid, maar veranderingen in lokale omgevingen teweeggebracht. De situationele preventie analyse gebruikt ook een model van het identificeren van een probleem, reactie en evalueren van de reactie. De vraag die centraal staat is waarom daders criminaliteit begaan op die specifieke plek, doelwit en tijd. Deze theorie biedt dus mogelijkheden voor de probleem-gerichte aanpak, omdat de focus ligt op de mogelijkheden voor criminaliteit. De rationele keuze theorie gaat ervan uit dat criminaliteit voortkomt uit doelgericht gedrag om te voldoen aan een behoefte van de dader, die daarvoor bewuste keuzes maakt. Deze theorie wordt vaak gecombineerd met de routine activiteiten theorie, die ervan uitgaat dat criminaliteit plaatsvindt als een dader, doelwit en afwezigheid van een bewaker samenkomen.

Praktijk

In de praktijk blijkt de probleem-gerichte aanpak vaak lastig te implementeren, bijvoorbeeld door slechts een oppervlakkige analyse van het probleem, traditionele reacties en het negeren van de evaluatie-fase. Problemen bestaan dus in alle fases van het SARA-model. De probleem-gerichte aanpak blijkt in de praktijk dus vaak te verschillen van de aanpak zoals Goldstein deze bedacht had. Goldstein heeft suggereert dat de probleem-gerichte aanpak zou moeten komen vanuit een hoofdbureau en niet vanuit de politiemensen op straat, omdat zij te druk zijn met het oplossen van dagelijkse problemen. Een voorbeeld van een ideae probleem-gericht project is het Boston Gun Project, waarbij de verschillende fasen van het SARA-model doorlopen werden.

Preventie

Het wijdverspreid gebruik van de probleem-gerichte aanpak is een indicator voor de praktische waarde van deze benadering. Echter, het sterkste empirische bewijs voor de werking van de probleem-gerichte aanpak komt voort uit drie systematische reviews. Hieruit blijkt dat een beperkte probleem-gerichte aanpak, ook wel probleem-oplossing genoemd, beter lijkt te werken dan traditionele strategieën. Uit een andere review blijkt dat bij tien van de elf evaluaties significante effecten met betrekking tot criminaliteitsafname werden gerapporteerd en waarbij een probleem-gerichte aanpak gehanteerd werd.

Conclusie

De belangrijkste conclusies van dit artikel zijn:

  • Traditionele politiestrategieen zoals preventieve patrouilles en reacties op incidenten hadden niet het gewenste resultaat

  • Een alternatieve benadering is problem-oriented policing, waardoor onderliggende situaties en dynamiek beter begrepen kan worden en betere benaderingen gehanteerd kunnen worden

  • Operationeel gezien krijgt problem-oriented policing structuur door middel van het SARA model: Scannen, Analyse, Reactie, Assessment

  • Problem-oriented policing wordt door politiemensen vaak lastig gevonden om te implementeren

  • Bestaand evaluatie onderzoek toont aan dat de probleem-gerichte aanpak noemenswaardige impact heeft op de vermindering van criminaliteit en wanorde

  • Zelfs wanneer de probleem-gerichte aanpak niet volledig wordt geïmplementeerd, is er sprake van criminaliteitsvermindering. Dit toont de robuustheid van de probleem-gerichte aanpak aan.

Access: 
Public
Community policing van Cordner - Artikel

Community policing van Cordner - Artikel


Community policing - Cordner (2014)

Inleiding

In de jaren negentig werd ‘community policing’ het dominante politie paradigma in bijna de hele wereld. Sinds 9/11 is community policing de concurrentie aangegaan met nationale veiligheid, de ‘war on terror’ en informatie-gericht politiewerk.

Het is niet duidelijk waar en wanneer het concept community policing precies is ontstaan en daarnaast is het een term die voor veel mensen iets anders betekend. Waarom werd community policing zo populair vanaf ongeveer de jaren tachtig? In de jaren zestig werd duidelijk dat het professionele model van de politie, waarbij er meer training, specialisatie en technologie was, niet de oplossing was voor alle problemen die de politie trachtte op te lossen. Er was bijvoorbeeld een slechte relatie tussen de politie en gemeenschappen, waarbij de politie op afstand en geïsoleerd van de samenleving stond. Een belangrijk onderdeel van het probleem was verbonden aan de rassenproblematiek.

Er werd onderzoek gedaan naar de effectiviteit van politiewerk en zo werd bijvoorbeeld de patrouille per voet opnieuw geïntroduceerd en er werd getracht om de relatie met het publiek te verbeteren. Ook de broken window thesis had invloed op het politiewerk. Deze thesis gaat ervan uit dat als de politie aandacht besteed aan wanordelijkheden en kleine criminaliteit, dat het publiek zich dan veiliger voelt. Ook de probleem-gerichte aanpak werd geïncorporeerd in de community gerichte aanpak. Vanaf de jaren zestig werd de politie in de VS diverser door het aannemen van meer vrouwen, minderheden en hoger-opgeleiden.

In de twintigste eeuw werd in de politiek vaak een harde aanpak van criminaliteit geopperd, maar in de jaren negentig lukte het Bill Clinton om de community policing aanpak te promoten als goede politiek. Het werd duidelijk dat de politiek kan bijdragen aan de ontwikkeling van civil society, vrije media, politieke partijen en andere democratische instituties. Ondanks de populariteit van community policing, is er weinig bewijs dat het ook werkelijk de criminaliteit verminderd.

Community policing

Een definitie van community policing is dat het een filosofie is die organisatie strategieën promoot waarbij de systematische inzet van partnerships en probleemoplossende technieken gebruikt worden om op proactieve wijze issues aan te pakken, zoals criminaliteit, sociale wanorde en angst. De input van burgers is hierbij erg belangrijk en bij community policing wordt het politiewerk gezien als een brede taak, dus ook de aanpak van angst en het helpen van slachtoffers vallen hieronder.

Met de strategische dimensie wordt de filosofie van community policing omgezet in actie en het gaat hierbij om:

  1. Her-georiënteerde operaties: meer nadruk op face-to-face interacties, patrouille per voet of fiets en meer gerichte onderzoeken.

  2. Nadruk op preventie: binnen community policing worden politieagenten niet alleen gezien als ‘first responders’, maar ook als ‘first preventers’

  3. Geografische focus: focus op bepaalde plekken in plaats van tijden of het uitoefenen van een bepaalde functie

De tactische dimensie vertaald de filosofie en strategieën naar concrete programma’s, tactieken en gedragingen. De belangrijkste tactische elementen zijn:

  • Positieve interactie die vertrouwen, bekendheid en geloof doen toenamen aan zowel de kant van de burgers als aan de kant van de politie

  • Partnerships tussen politie, andere instellingen en burgers

  • Probleem-oplossing in plaats van een incident-gerichte aanpak

De organisatorische dimensie is belangrijk voor de implementatie van de community policing aanpak. Van belang zijn:

  • Structuur: decentralisatie, verburgerlijking en het opstellen van teams zijn voorbeelden van herstructurering van de politie

  • Management: meer nadruk op talent en creativiteit

  • Informatie: bijvoorbeeld meer behoefte aan probleem analyses met behulp van geografische informatiesystemen

Implementatie

Het onderzoek naar implementatie van community policing levert gevarieerde en soms verwarrende resultaten op. Verschillende politie-instanties benadrukken verschillende elementen van community policing en sommigen nemen een specialistische benadering aan en anderen een meer algemene benadering ten opzichte van community policing. Er zijn twee ontwikkelingen die community policing enigzins hebben tegengehouden of zelfs teruggedraaid: 9/11 en de economische recessie die in 2008 begon.

Evaluatie

Aangezien community policing een flexibel en los concept is, is het lastig te evalueren. Ook wordt community policing in de praktijk heel breed en gevarieerd geïmplementeerd en kan het verschillende effecten hebben. Ook onderzoeken op (quasi)experimentele basis zijn moeilijk op te stellen en zijn grote sociale ontwikkelingen lastig te controleren. Verschillende onderzoeken, vaak op basis van case studies, toont aan dat in de VS in de afgelopen 20-30 jaar community policing half geïmplementeerd is en dat het half werkt. Er is echter meer analyse, meer metingen, meer lange-termijn onderzoeken, meer systematische criteria en onderzoek naar new modaliteiten zoals sociale media nodig.

Conclusie

  • De onduidelijkheid over community policing is zowel iets positiefs als iets negatiefs: het creërt ruimte voor mensen die hierin geloven maar aan de andere kant is het ook lastig te implementeren en evalueren.

  • Community policing is door duizenden onafhankelijke actoren geïmplementeerd en daardoor lastig te meten, ongelijk, inconsistent en soms halfslachtig uitgevoerd.

  • Er is een significante afname in criminaliteit, maar er is geen hard bewijs dat dit komt door community policing

  • Community policing was een reactie op de verslechterde politie-samenleving relatie en onderzoek lijkt aan te tonen dat het heeft bijgedragen aan een verbeterde publieke opinie van de politie

  • Er is al twintig jaar een sterke impuls om problemen op te lossen door community policing en het lijkt de beste manier te zijn om effectief bij te dragen aan de aanpak van criminaliteit

  • Community policing blijft een betwistbare strategie met een onzekere toekomst, omdat er veel verschillende belangen zijn die aandacht vragen van de politie

Access: 
Public
Zero tolerance policing van Greene - Artikel

Zero tolerance policing van Greene - Artikel


Zero tolerance policing - Greene (2014)

Inleiding

Het aantal politie strategieën is de afgelopen twintig jaar flink gestegen, evenals de diversiteit aan strategieën. Zero-tolerance policing komt voort uit de probleem-gerichte aanpak en hierbij wordt gefocust op aanwezigheid van politie en agressieve ordehandhaving ten opzichte van wanordelijkheden. Bewijs voor de effectiviteit van zero-tolerance beleid is gemengd. Een effect van dit beleid kan bijvoorbeeld ook het verplaatsen van criminaliteit naar een andere plek zijn.

Deviantie

Sociale tolerantie bepaald in principe de lijn tussen wat rechtmatig en wat deviantie is. De strategie van zero-tolerance focust erop dat een situatie ‘out of control’ is en dat directe actie nodig is, met als strategie afschrikking in plaats van preventie. Minder serieuze vormen van criminaliteit en afwijkend gedrag worden aangepakt, met het idee om een boodschap te verspreiden dat altijd alle gedragingen van anti-sociaal gedrag aangepakt zullen worden met agressief politie actie. Zero-tolerance komt voort uit de geschiedenis:

  • Blue laws: bijvoorbeeld regelgeving om de alcoholverkoop te reguleren, bestaat in vele Staten in de VS

  • Slavernij wetten met als doel slaven onder controle houden

  • ‘Prohibition’, het tijdelijk drankverbod in de VS

  • Drugs wetten

  • Public housing regelgeving

  • Zero-tolerance op scholen vanaf de late jaren tachtig

  • Populaire cultuur en de mogelijke conflicten met politie

De weg naar zero-tolerance

Het algemene idee van zero-tolerance, namelijk kleine misdragingen hard aanpakken ter afschrikking) lijkt interessant, maar theoretisch en praktisch gezien zijn er veel moeilijkheden om deze programma’s te implementeren. Het lijkt een politiek en sociaal statement te zijn, maar als een manier van handhaving is het erg problematisch en kan het leiden tot een afname van de publieke steun voor de politie en afname in steun voor rechtvaardigheid.

Praktijk

Academici hebben zich vaak afgevraagd of het zero-tolerance beleid wel effectief is en onderzoek laat gemixte resultaten zien. Agressieve politietactieken zijn in toenemende mate onderdeel geworden van de moderne politie. Er wordt vaak het voorbeeld gegeven van een criminaliteitsafname in New York door het zero-tolerance beleid. Echter, in Canada was een soort gelijke afname in criminaliteit, zonder een toename in politiecapaciteit of agressievere technieken. Onderzoek levert dus geen sterk bewijs voor het idee achter zero-tolerance. Zero-tolerance zou zelfs kunnen leiden tot een toename in crimineel gedrag en een manier van besturen op basis van angst in plaats van consensus. Met zero-tolerance beleid wordt gereageerd op publieke angst, maar de onderliggende problemen die deze angsten veroorzaken worden niet aangepakt.

Om politie interventies goed te kunnen onderzoeken, zijn gemengde onderzoeksmethoden nodig waarbij zowel aandacht is voor het proces als voor de uitkomsten. Bij onderzoek naar politie interventies wordt hedendaags al bijvoorbeeld meer gebruikt gemaakt van experimentele onderzoeksmethoden. Voor beleidsmakers zou de vraag naar negatieve effecten van zero-tolerance van groot belang moeten zijn.

Conclusie

  • Zero-tolerance beleid lijkt niet geïnformeerd te zijn door bredere sociale deviantie theorieën

  • Zero-tolerance ideeën lijken een persistent onderdeel te zijn van het sociale en institutionele Amerikaanse leven en beleid

  • Verschillende politiewerk modellen lijken deels verbonden te zijn met zero-tolerance, maar dit zit complex en soms verwarrend in elkaar

  • Onderzoek naar effectiviteit van zero-tolerance levert gemengde resultaten op

  • In het algemeen toont huidig onderzoek niet aan dat minder serieuze criminaliteit leidt tot serieuze vormen van criminaliteit

  • Zero-tolerance politiewerk is een belangrijke vorm geworden van politie interventies, maar vertoont kenmerken van historisch politiewerk zoals patrouille of agressieve manieren van ordehandhaving

  • Implementatie van het zero-tolerance heeft ook negatieve gevolgen, zoals voor legitimiteit, PR en democratisch politiewerk

  • Toekomstig onderzoek en beleid moet zich richten op de processen gebruikt tijdens zero-tolerance politiewerk en de uitkomsten

Access: 
Public
Suspicion formation van Johnson & Morgan - Artikel

Suspicion formation van Johnson & Morgan - Artikel


Suspicion formation - Johnson & Morgan (2013)

Inleiding en het vormen van verdenkingen

De manier waarop politiemensen tot een verdenking van bepaalde burgers komen, heeft recentelijk weer aandacht gekregen door onderzoek naar etnisch profileren. In dit artikel wordt een literatuuronderzoek beschreven dat verricht is aan de hand van bestaande kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeken naar de manier waarop verdenkingen tot stand komen.

Er blijken hier vier methoden voor het vormen van verdenkingen te zijn:

  • Stereotypen percepties, de symbolische aanvaller. Dit komt voort uit de sociologie en kenmerken zoals geslacht, etnische afkomst, sociaal-economische status spelen een rol bij het vormen een stereotype beeld dader. Dit stereotype beeld kan ertoe bijdragen om een bepaald type persoon te stoppen, ondervragen en fouilleren. Er kunnen ook stereotypen zijn van autokenmerken, zoals de aanwezigheid van een ‘Black Panther Party’ bumper sticker op een auto.

  • Aanwezige kennis over bepaalde burgers, de ‘bekende crimineel’. Verdenkingen kunnen tot stand komen door eerder contact met een individu of door informatie over deze persoon. Een persoon die bijvoorbeeld eerder gearresteerd is, hiervan bestaat vaak de verdenking dat deze persoon opnieuw in de fout gaat.

  • Verdachte omstandigheden, ‘tegenstrijdigheid’. Mensen, waaronder dus ook politieagenten, lijken door stereotypen bepaalde mensen, plaatsen en acties in een context te plaatsen en hierdoor valt het op als iets niet klopt aan dit beeld. Een tasjesdief valt bijvoorbeeld op wanneer hij erg dicht bij een groep toeristen komt en niet de taal van de toeristen spreekt of hiermee communiceert. Politieagenten leren door trainingen en ervaring om verdachte omstandigheden te identificeren. Agenten letten bijvoorbeeld op tijd van de dag, locatie, dag van de week, aantal burgers, kleding, geslacht, objecten en leeftijd.

  • Verdachte non-verbale signalen. Hierbij wordt gelet of iemand ongebruikelijk nerveus is of valse informatie aan het verschaffen is. Frequente spraakonderbrekingen, lachen terwijl dat niet past in de situatie, vermijden van oogcontact en een toename van handgebaren zijn signalen waarop gelet wordt door politieagenten. Echter, onderzoek toont aan dat deze non-verbale signalen niet valide zijn als indicatoren voor crimineel gedrag.

Politiemensen hebben veel discretie om hun werk uit te oefenen en dit is belangrijk voor het publieke vertrouwen en geloof in de politie, de eerlijke behandeling van burgers en het legaal gedrag van agenten.

Veel onderzoek probeert uit te zoeken hoe verdenkingen gevormd worden, maar hierbij wordt geen aandacht besteed aan de vraag of dit leidt tot officiële acties door agenten. Dat een agent iemand verdenkt betekent namelijk nog niet dat deze persoon ook aangehouden of verder ondervraagd wordt. Meerdere kwalitatieve onderzoeken tonen aan dat er link bestaat tussen de bron van de verdenking en het stoppen, fouilleren en ondervragen van burgers. Deze onderzoeken bestaan echter vaak uit een kleine groep respondenten die niet representatief zijn voor de onderzochte populatie. Wat daadwerkelijk actie door agenten lijkt te triggeren, is het overtreden van een wet en substantiële informatie over mogelijke criminele betrokkenheid. Verdachte gedragingen trekken vaak wel de aandacht van agenten, maar zij gaan dan niet altijd over tot actie.

Conclusie

Er is geen gebrek aan onderzoek hoe verdenkingen bij politieagenten tot stand komen en er lijken vier strategieën te zijn over de manier waarop verdenkingen gevormd worden. Volgens agenten baseren zij zich op alle vier deze methoden bij de totstandkoming van een verdenking. Empirisch bewijs dat een link aantoont tussen de totstandkoming van een verdenking en een proactieve interventie is echter beperkt en inconsistent.

Er is meer systematisch onderzoek nodig, waarbij gestandaardiseerde methoden gebruikt worden om verschillende politiekorpsen en landen te onderzoeken. Er dient ook onderzocht te worden of er verschillen bestaan tussen landelijke, regionale of provinciale korpsen en geografische omgevingen zoals stedelijk, voorstedelijk of landelijke gebieden.

Access: 
Public
Etnisch profileren van Van der Woude & Van der Leun - Artikel

Etnisch profileren van Van der Woude & Van der Leun - Artikel


Etnisch profileren - van der Woude & van der Leun (2013)

Racial profiling, ofwel etnisch profileren is ook een vraagstuk dat raakt aan Nederland. Volgens het procedurele ‘justice’ model van Tyler (2011) heeft de manier waarop burger het politieoptreden waarderen en ervaren, grote gevolgen voor de bereidheid van burgers om mee te werken met de politie.

Maar profileert de politie in Nederland daadwerkelijk etnisch? Eerder werd er al gewaarschuwd dat spanningen tussen de politie en etnische groepen in de Schilderswijk in Den Haag zou kunnen leiden tot rellen. Uit artikel blijkt dat deze stellige conclusies niet worden ondersteund door bestaand onderzoek en dat etnisch profileren een belangrijk thema is voor de politie.

Etnisch profileren

Etnisch profileren is het in disproportionele mate vaak staande houden van burgers op grond van zichtbare etnische achtergrond of huidskleur, zonder een objectieve of redelijke rechtvaardiging. Bij onderzoek naar etnisch profileren moet dus niet alleen naar kwantitatieve verschillen gekeken worden, maar ook naar het hoe en waarom van beslissingen van agenten. Als iemand bijvoorbeeld voldoet aan een bepaald signalement, is er wel een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig. Een agent kan bewust bevoordeeld of discriminatoir handelen, maar ook onbewuste stereotypen ontstaan door eerdere ervaringen kunnen een rol spelen. Ook de aandacht voor hoge criminaliteitscijfers van bepaalde groepen kan een reden zijn voor etnisch profileren. Echter, disproportionaliteit is essentieel in het onderzoek naar etnisch profileren, maar bijzonder lastig om kwantitatief te meten. Dit wordt ook wel het ‘benchmark’ probleem genoemd. Dit probleem en een diversiteit aan definities dragen er dus aan bij dat er geen harde conclusies getrokken kunnen worden over etnisch profileren. Op basis van opvattingen van (groepen) burgers worden echter wel vaak conclusies getrokken over etnisch profileren.

Recent onderzoek toont aan dat verdenkingen op vier manieren ontstaan:

  • Stereotype idee over wie crimineel is

  • Kennis over specifieke burgers

  • Afwijkende omstandigheden

  • Non-verbale, verdachte signalen

Factoren die mee kunnen spelen om iemand staande te houden zijn persoonskenmerken zoals huidskleur, situationele omstandigheden en gedrag en voertuigkenmerken. Naast huidskleur spelen er dus nog veel meer factoren een rol. Andere studies tonen aan hoe ingewikkeld het politiewerk in multi-etnische wijken is en hoe agenten beslissen om iemand wel of niet te controleren. Een tekortkoming in veel onderzoeken is dat er niet gekeken wordt naar de rechtvaardiging voor staandehoudingen, terwijl dit juist essentieel is om wel of niet te spreken over etnisch profileren. Onderzoek toont aan dat er een discrepantie is tussen politiehandelen en uitleg hierover en de percepties van jongvolwassenen hierover. In veel situaties was het te rechtvaardigen dat personen met een migratenachtergrond benaderd werden door de politie. Geconcludeerd kan worden dat sommige Nederlandse onderzoeken aanwijzingen bevatten dat er etnisch geprofileerd wordt, maar dat er geen conclusies mogelijk zijn over disproportionaliteit.

Percepties

Bij percepties gaat het om de vraag welke opvattingen en ervaringen burgers hebben en hoe dit hun beeld van de politie kleurt. Personen met een migrantenachtergrond blijken eerder geneigd te zijn dan autochtone burgers om te stellen dat etnisch profileren voorkomt. Persoonlijke ervaringen kunnen ook een rol spelen. Personen met een migrantenachtergrond blijkeen eerder ongelijke behandeling te rapporteren dan blanke personen. Recent onderzoek uit Nederland toont aan dat niet-westerse migranten discriminatie ervaren door de politie. Samenvattend: burgers met een migrantenachtergrond zijn vaak minder positief over de politie dan autochtonen en denken dat er sprake is van discriminatie of etnisch profileren. Dit beeld leeft deels ook onder politieagenten. Echter, door Nederlands onderzoek wordt dit veel minder onderbouwd. Het aantal onterecht staandehoudingen kan oohoger worden doordat de politie op grond van ervaringskennis of criminaliteitspatronen van migrantengroepen vaker iemand terecht staande houden.

Een beter uitgangspunt dan etnisch profileren zou bijvoorbeeld het vertrouwen van burgers in de politie en legitimiteit zijn.

Access: 
Public
Proactive policing and equal treatment van Svensson - Artikel

Proactive policing and equal treatment van Svensson - Artikel


Proactive policing and equal treatment - Svensson (2014)

Inleiding

Proactive policing houdt in dat getracht wordt om delinquentie tijdens een vroeg stadium te stoppen. In Nederland wordt dit gebruikt om jeugdigen en jeugdgroepen te weerhouden van delinquent gedrag en criminaliteit te plegen. Politieagenten houden contact met lokale groepen en houden hun gedrag in de gaten. In dit artikel wordt een empirisch onderzoek naar 231 jongeren beschreven, met als doel om te bepalen of een proactieve benadering door de politie leidt tot ongelijke behandeling of etnisch profileren. In Nederland blijkt de ongelijke behandeling van etnische minderheden zeer gering te zijn.

Etnische diversiteit is in vele moderne steden een feit en dragen etnische minderheden bij aan het sociale, economische en culturele leven in de stad. Leden van deze minderheidsgroepen hebben vaak te maken met lage inkomens, meer werkeloosheid en minder acceptatie en zij zijn vaak overgepresentateerd in de criminaliteitscijfers. Een roep om harder optreden door de politie wordt vaak gedaan, maar als de politie hier gehoor aan geeft, leidt dit alleen maar tot meer discriminatie en een verergering van de situatie. Er is dus sprake van een dilemma en in licht van dit dilemma wordt de praktijk van proactief politiewerk besproken in dit artikel. Het idee is dat de politie niet afwacht tot er criminaliteit is, maar dat de politie in een veel eerder stadium al ingrijpt. De vraag die centraal staat is dus: leidt een proactieve aanpak door de politie tot oneerlijke behandelingen van etnische minderheidsgroeperingen?

Etniciteit

Eerlijke behandeling is vastgelegd in de Grondwet van vele Westerse landen en in internationale verdragen. In Nederland worden issues van veiligheid en criminaliteit gelinkt aan migratie en etniciteit door nieuwe politie partijen, zoals die van Geert Wilders. Tot aan de jaren tachtig was het noemen van een etnische achtergrond van daders bijna een taboe, maar in recente jaren is dit veranderd. Er is een bredere politieke consensus ontstaan dat er harder moet opgetreden worden tegen criminele jongeren, dus ook tegen Nederlandse jongeren. Er zijn hardere sancties voor diegene die gepakt worden, maar er is ook een proactieve benadering ontstaan. Zo is er de ‘Beke’ lijst opgezet, waarop probleemjongeren geregistreerd worden en is de identificatieplicht ingevoerd. Het is niet ondenkbaar dat vooral jongeren van etnische minderheidsgroepen te maken krijgen met deze proactieve maatregelen.

Oneerlijke behandeling

Omdat oneerlijke behandeling op basis van ras en etniciteit verboden is, zullen politieagenten dit niet snel toegeven. Daarnaast is het moeilijk aan te tonen dat iemand oneerlijk behandeld wordt op basis van zijn of haar etniciteit. Misschien had de agent wel een slechte dag? Zelfs als wordt aangetoond dat jongeren van etnische groepen disproportioneel meer contact hebben met de politie, toont dit nog niet direct een oneerlijke behandeling aan. Er kan namelijk sprake zijn van rechtvaardiging van het gedrag van politieagenten en deze jongeren kunnen bijvoorbeeld disproportioneel vaak aanwezig zijn op plaatsen en tijden waar de politie aanwezig is en haar werk doet. Alleen kijken naar ongelijkheden op zich, is dus niet voldoende om te oordelen of er sprake is van oneerlijke behandeling.

Er moeten dus methoden gebruikt worden waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen ongelijkheid op basis van een oneerlijke behandeling en ongelijkheid die te rechtvaardigen valt. De eerste manier is het uitvoeren van een wetenschappelijk experiment en de tweede manier is om te corrigeren voor variabelen die rechtvaardiging lijken aan te duiden. Hierbij kan gekeken worden naar aanwezigheid van politie en de kans op politiecontact op straat, individuele delinquentie, betrokkenheid bij een delinquente jeugdgroep en samenwerking met de politie. Wanneer iemand niet mee wil werken met de politie, lijkt het logisch dat deze persoon harder aangepakt zal worden.

In dit onderzoek staan twee hypothesen centraal:

  1. Etnische minderheidsjongeren rapporteren vaker en negatievere uitkomsten van een pro-actieve aanpak dan Nederlandse jongeren

  2. Zelfs wanneer gecontroleed wordt voor rechtvaardigingsvariabelen, rapporteren jongeren van etnische minderheidsgroepen nog steeds vaker en negatievere uitkomsten dan Nederlandse jongeren

Dit onderzoek is gebaseerd op data uit enquêtes die zijn afgenomen voor dit onderzoek tussen mei en september 2011. De drie uitkomst variabelen zijn: proactief contact met de politie, proactieve instrumenten gebruikt en kwaliteit van het contact. De onafhankelijke variable in dit onderzoek is etnische achtergrond. Controle variabelen waren aanwezigheid op straat, delinquentie, betrokkenheid bij een delinquente groep en bereidheid om mee te werken met de politie.

Resultaten en discussie

Wanneer de controle variabelen geïntroduceerd worden in de statische modellen, blijken de twee hypothesen niet ondersteund te worden door de onderzoeksresultaten. Er blijkt wel sprake te zijn van ongelijkheid in proactief politiewerk, maar dit blijkt te komen door te rechtvaardigen variabelen. Geconcludeerd kan worden dat de mate van oneerlijke behandeling veel lager is dan aanvankelijk gedacht werd. Afhankelijk van de manier waarop een proactieve aanpak geïmplementeerd wordt, kan het bijdragen aan het verlagen van oneerlijke behandelingen. Specifieke buurten lijken echter ook een belangrijke rol te spelen, maar om dit te onderzoeken is er uitgebreider, multi-level onderzoek nodig.

Dus, ondanks dat er ongelijkheid bestaat, is de mate van ongelijke behandeling van etnische minderheidsjongeren erg laag en zelfs niet statistisch significant in dit onderzoek. Door veel informeel contact tussen de politie en jongeren van verschillende achtergronden, wordt wederzijds begrip gecreëerd en wordt de afhankelijkheid van bepaalde stereotypen kleiner. Onderzoek naar andere landen moet uitwijzen of de uitkomsten van dit onderzoek ook gelden voor andere landen. Het is interessant om uit te vinden wat wel en niet werkt bij het stimuleren van gelijke behandeling.

Access: 
Public
Bont en blauw van Janssen - Artikel

Bont en blauw van Janssen - Artikel


Bont en blauw - Janssen (2015)

Inleiding

De vraag of het nog nut heeft om onderscheid te maken tussen allochtonen en autochtonen, omdat een steeds groter deel van de bevolking een migrantenachtergrond heeft, is ook relevant voor de politie in verband met het debat over etnisch profileren. In dit artikel wordt de veronderstelling bekritiseerd dat het werven van allochtone collegae positief zou zijn voor de dienstverlening aan allochtonen. Divers politiepersoneel is met name belangrijk voor de legitimiteit van de politie.

Etnisch profileren is het disproportioneel staande houden van burgers op basis van raciale kenmerken of etnische achtergrond, zonder een redelijke rechtvaardiging. Het diversiteitsbeleid van de politie richt zich op het werven van allochtonen, maar ook op leeftijd, validiteit en gender.

Diversiteit

Het woord ‘status’ binnen de sociologie duidt op de sociale positie van een individu, hetgeen kan leiden tot conflicten en spanningen. Aan een status zitten verschillende rollen verbonden, wat kan leiden tot rolspanningen. Diversiteitsbeleid is gericht op het aanbrengen van verscheidenheid door aandacht te besteden aan specifieke statussen. Migratie heeft in Nederland altijd al een belangrijke rol gespeeld en al vanaf de 16e eeuw komen migranten hierheen. Tot de jaren zeventig ging het diversiteitsbeleid van de politie vooral over vrouwen, na die tijd werd er ook aandacht besteed aan migranten. Uit een nota Etnische minderheden van de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (1979) werd geschreven dat de politie de eigen houding naar minderheden diende te analyseren en in dit kader kwam het personeelsbestand onder de aandacht. Er bleken slechts 163 allochtonen in dienst te zijn. In verband met de legitimiteit zou de politie ernaar moeten streven om zoveel mogelijk een afspiegeling te zijn van de Nederlandse bevolking.

Diversiteit tot stand brengen bleek lastig te zijn, omdat kandidaten vaak niet de juiste vooropleiding hadden een allochtone collegae werden vaak niet hartelijk ontvangen. In 1989 kwam het Positieve Actie Plan Politie en Allochtonen tot stand, maar het draagvlak voor dit beleid was niet heel groot. Ook was er vrees voor niet-integer gedrag bij allochtone collegae. Naast legitimiteit was de behoefte aan arbeidskrachten een belangrijk argument om aandacht te besteden aan diversiteit. In 1997 werd het Infopunt Kleurrijk Korps opgesteld. Rond 2000 was 5 procent van de politiemensen allochtoon, maar het probleem dat zij vaak de politie verlieten speelde nog steeds. Het in 2001 ingestelde Landelijk Expertise Centrum Diversiteit is inmiddels haar taken weer aan het afronden en overdragen aan de Nationale Politie (HRM).

Belang van diversiteit

Er zijn drie redenen te noemen voor het streven naar diversiteit binnen de politie:

  1. Legitimiteit: als de samenleving zich herkend in de politie, ontstaat er draagvlak

  2. Effectiviteit: effectiever optreden van een diverse politie in een diverse maatschappij

  3. Politie moet gehele arbeidsmarkt potentieel benutten om genoeg gekwalificeerde medewerkers te werven

Eerder was het streven naar diversiteit vooral een sociaal issue, waarbij allochtonen als slachtoffers gezien werden. Dit veranderde naar een business issue, waarbij diversiteit bij zou kunnen dragen aan het beter functioneren van de politie. Diversiteit speelt een rol bij de uitvoering van politietaken: handhaving, opsporing, hulpverlening, signalering en advisering.

Etniciteit, status en rollen

Zowel de etnische achtergrond als het zijn van een politieambtenaar, betreffen statussen. De statuspositie wordt nu vanuit meer zakelijk standpunt bekeken en dat de bijbehorende rollen anders gewaardeerd worden. De rol van een allochtone collega als representant voor een bepaalde etnische groep en als cultureel expert wordt gewaardeerd. Maar vinden burgers het wel prettig om verklaringen af te leggen in het bijzijn van een politieambtenaar van dezelfde etnische achtergrond? En Merton vroeg zich al af of bijvoorbeeld een etnische achtergrond wel een doorslaggevende rol mag spelen bij kennisclaims.

Ook kan het zo zijn dat allochtone politiemensen het niet fijn vinden om te worden aangesproken op problemen binnen een etnische groep. Dit brengt het gevaar met zich mee dat allochtone politiemensen vooral worden benaderd als politiemensen voor allochtone burgers en dit is niet waar het bij representativiteit om draait.

De culturele verklaring voor verschijnselen op het gebied van criminaliteit en veiligheid kent beperkingen. Bijvoorbeeld, autochtone burgers voelen zich vaak net zo onveilig als hun allochtone buren. Er is ook veel gedeelde smart en dit zou bij de ontwikkeling en uitvoering van veiligheidsbeleid gestalte moeten krijgen.

Een ander probleem is de koppeling van cultuur aan een specifieke etnische status. Een grote verscheidenheid op sociaaleconomisch niveau is bijvoorbeeld ook waar te nemen binnen etnische groepen. Er is steeds meer aandacht voor mogelijkheden in de toekomst en niet voor etniciteit in retrospectief. Ook kan de benoeming ‘allochtoon’ stigmatiserend werken.

Tussen 2010-2020 krijgt (onder andere) de politie te maken met grote uitstroom van werknemers, waardoor benutting van het potentieel op de arbeidsmarkt erg belangrijk is. Er wordt gesproken van een integratieparadox: als iemand meer gericht is op Nederland en hier een toekomst wil opbouwen, neemt de gevoeligheid voor discriminatie en uitsluiting toe. Hoger onderwijs leidt bijvoorbeeld tot een verwachte erkenning. Als dit niet gebeurt, wordt dat ervaren als een vorm van afwijzing en verontwaardiging.

Conclusie

Op basis van deze argumenten kunnen beleidsmakers er goed aan doen om genuanceerder om te gaan met inzet van allochtone politiemensen als culturele experts, aangezien een voor ieder herkenbare politie van belang is. In het kader van de legitimiteit dient de politie naast blauw ook bont te zijn.

Access: 
Public
Page access
Public
This content is related to:
Recht en bestuur: De beste wetenschappelijke artikelen samengevat
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  3. Search tool: quick & dirty - not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is available at the bottom of most pages or on the Search & Find page
  4. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Quick links to WorldSupporter content for universities in the Netherlands

Follow the author: Law Supporter
Supporting content
Recht en bestuur: samenvattingen en studiehulp - WorldSupporter Start
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.