Samenvattingen per artikel bij Kindermishandeling en verwaarlozing over de levensloop: een introductie UL 22/23

Samenvattingen per artikel bij Kindermishandeling en verwaarlozing over de levensloop: een introductie

Samenvattingen per artikel bij Kindermishandeling en verwaarlozing over de levensloop: een introductie

  • Voor samenvattingen bij 20 voorgeschreven artikelen van 2022/2023, zie de supporting content van deze pagina

Inhoudsopgave

  • Emotional abuse and neglect (psychological maltreatment): A conceptual framework
  • The battered child syndrome
  • Risk factors for child neglect: A meta-analytic review
  • Methodological Moderators in Prevalence Studies on Child Maltreatment: Review of a Series of Meta-Analyses
  • The prevalence of child maltreatment across the globe
  • Negative parental attributions mediate associations between risk factors and dysfunctional parenting: A replication and extension
  • Social information processing and physical child abuse
  • Exploring the interrelatedness of risk factors for child maltreatment: A network approach
  • Physical Abuse of Children
  • Child Witnesses to Domestic Violence: A Meta-Analytic Review
  • Prospective associations between early childhood intimate partner violence exposure and middle childhood internalizing and externalizing psychopathology
  • The effect of maltreatment experiences on maltreating and dysfunctional parenting: A search for mechanisms
  • Testing the cycle of maltreatment hypothesis: Meta-analytic evidence of the intergenerational transmission of child maltreatment
  • Maternal abuse history, postpartum depression and parenting; links with preschoolers internalizing problems
  • Traumaverwerking: Waarom niet?
  • Decision making in child protection
  • Inquiries into Fatal Child Abuse in the Netherlands: A Source of Improvement?
  • Identifying effective components of child maltreatment interventions: A meta-analysis
  • Wat werkt bij de aanpak van kindermishandeling?
  • Annual Research Review: Umbrella synthesis of meta‐analyses on child maltreatment antecedents and interventions: differential susceptibility perspective on risk and resilience

Gerelateerde samenvattingen en studiehulp

Supporting content I (full)
Artikelsamenvatting bij Emotional abuse and neglect (psychological maltreatment): A conceptual framework van Glaser - Chapter

Artikelsamenvatting bij Emotional abuse and neglect (psychological maltreatment): A conceptual framework van Glaser - Chapter


Wat is de doelstelling van dit artikel?

Emotionele mishandeling en emotionele verwaarlozing zijn veelvoorkomende vormen van kindermishandeling. Beide veroorzaken ze substantieel leed aan de ontwikkeling en het functioneren van een kind. Wetenschappers zijn het er niet over eens wat de exacte definities van emotionele mishandeling en emotionele verwaarlozing zijn. Dit gebrek aan definities leidt tot een gebrek aan herkenning van dit soort casussen, wat onnodig veel leed veroorzaakt. Deze paper onderzoekt de conceptuele raamwerken van emotionele mishandeling en verwaarlozing van kinderen, en borduurt voort op een ouder raamwerk, namelijk het FRAMEA.

Wat zijn de problemen in het formuleren van een definitie van emotionele mishandeling en verwaarlozing?

Één van de grootste problemen rondom emotionele mishandeling is het formuleren van een definitie ervan. De verschillende definities omschrijven emotionele mishandeling al dan niet als emotionele verwaarlozing of psychologische mishandeling. Dit leidt tot onzekerheid over welke entiteit wordt aangesproken in het onderzoek ernaar. Consensus zou nu suggereren dat er onvoldoende rechtvaardiging is om onderscheid te maken tussen de termen 'psychologisch' en 'emotioneel'. Het is echter belangrijk om zowel omissie (verwaarlozing) als misbruik (commissie) op te nemen. Volgens sommige definities moet er bewijs van schade aan het kind aanwezig zijn. Het nadeel van een eis om bewijs van schade aan het kind op te nemen in de definitie is dat dit preventieve interventie zou kunnen uitsluiten wanneer er aanwijzingen zijn van schadelijke interacties die (nog) geen daadwerkelijke schade hebben veroorzaakt. De schade aan het kind is echter duidelijk van belang bij het meten van de ernst, bij het beoordelen van de voortgang in therapeutische interventie en, uiteindelijk, bij het bepalen van het doel voor wat moet worden verbeterd.

Emotionele mishandeling en verwaarlozing bevinden zich op het continuüm van interacties tussen verzorger en kind, die varieert van volledig bevredigend tot zeer schadelijk. De vraag is waar de grens ligt tussen wat bevredigend of alleen onwenselijk is en wat daadwerkelijk schadelijk is voor een kind en daardoor om een professionele reactie en interventie vraagt. Drempels bepalen op welk punt er moet worden ingegrepen. De ernst zal de urgentie aangeven waarmee een dergelijke interventie moet worden ingesteld en kan ook richtinggevend zijn voor de aard van de interventie. In de praktijk kan de ernst worden gemeten aan de hand van de intensiteit en chroniciteit van de mishandeling, maar ook aan het effect op het kind. Dit wordt echter niet alleen bepaald door aspecten van de mishandeling, maar ook door factoren binnen het kind en externe beschermende en risicofactoren.

Er is algemene consensus dat bewijs van intentie om het kind te schaden niet vereist is voor de definitie van emotionele mishandeling en verwaarlozing. Het wordt erkend dat de meeste schade die door alle vormen van kindermishandeling wordt veroorzaakt, gedragsmatig, emotioneel en psychologisch is. Bovendien gaan emotionele mishandeling en verwaarlozing vaak samen met andere vormen van mishandeling, met name fysieke mishandeling en verwaarlozing. FRAMEA is tot een werkdefinitie gekomen van emotionele mishandeling en verwaarlozing als 'aanhoudende, niet-fysieke, schadelijke interacties met het kind door de verzorger, die zowel commissie als omissie omvatten.'

Welke vormen van emotionele mishandeling en verwaarlozing onderscheiden we?

Het FRAMEA raamwerk onderscheidt vijf categorieën van schadelijke ouder-kind interacties:

  1. Emotionele onbeschikbaarheid, ongevoeligheid en verwaarlozing. Deze categorie weerspiegelt de schending van de basisbehoefte en het recht van het kind op erkenning van zijn/haar bestaan.
  2. Interactie met het kind met vijandigheid, verwijten, minachting, afwijzing of zondebokken. Deze interactie is meestal gericht op een bepaald kind en is vaak gebaseerd op de overtuiging dat het kind deze reactie verdient vanwege fundamentele negatieve attributies aan het kind. Deze categorie weerspiegelt de schending van de basisbehoefte en het recht van het kind om gewaardeerd en geliefd te worden om wat het is.
  3. Ontwikkeling ongepaste of inconsistente interacties met het kind. Deze omvatten verwachtingen die boven of onder de ontwikkelingscapaciteit van het kind liggen; harde en inconsistente discipline; en blootstelling aan verwarrende of traumatische gebeurtenissen en interacties, in het bijzonder huiselijk geweld. Deze categorie weerspiegelt ongepast ouderschap dat niet gericht is op een bepaald kind.
  4. Het niet herkennen of erkennen van de individualiteit van het kind en de psychologische grens tussen ouder en kind. Er is een onvermogen om onderscheid te maken tussen de realiteit van het kind en de overtuigingen en wensen van de volwassene; het kind wordt gebruikt voor het vervullen van de behoeften van de ouders als een virtueel verlengstuk van de ouder. Dit komt voor wanneer er kinderen  betrokken zijn bij bijvoorbeeld ouderlijke geschillen. Een gefabriceerde of geïnduceerde ziekte (Munchausen by Proxy) waarbij de verzorger het nodig heeft dat zijn kind als ziek wordt erkend, is een ander voorbeeld.
  5. Het niet bevorderen van de socialisatie van het kind binnen de context van het kind, door ofwel actieve mis-socialisatie of corruptie; door het kind te isoleren of door onvoldoende stimulering en leermogelijkheden te bieden.

De basisbehoeften van het kind, de schending waarvan de categorieën schadelijke interactie tussen verzorger en kind omvatten, zijn universeel en overstijgen cultuur of etniciteit. Bij het tegenkomen van schadelijke interacties in een gezin uit een andere cultuur, is het belangrijk om vast te stellen of deze interacties daadwerkelijk cultureel gebaseerd zijn.

Wat is het belang van kinderbescherming in het geval van emotionele mishandeling en/of verwaarlozing?

Anders dan bij seksueel misbruik, zijn de zorgwekkende interacties bij emotionele mishandeling en verwaarlozing duidelijk waarneembaar en te beschrijven. Beschrijvingen van de schadelijke interacties tussen verzorger en kind vormen het bewijs van emotionele mishandeling en verwaarlozing. Beschrijvingen zijn veel nuttiger dan algemene termen zoals emotionele mishandeling, vooral in interprofessionele communicatie en bij het beschrijven van zorgen aan ouders en kinderen. 

Wat zijn de risicofactoren die het risico op emotionele mishandeling en verwaarlozing vergroten?

Er is altijd een context waarbinnen verzorgers met het kind omgaan. Van bijzonder belang zijn familie- en omgevingsfactoren en ouder- of verzorger-factoren. Moeilijkheden op deze gebieden vormen risicofactoren voor emotionele mishandeling en verwaarlozing. Zo zijn bijvoorbeeld sociaal isolement, armoede, ernstige huisvestingsproblemen en een problematische immigratiestatus risicofactoren die de kans op het voorkomen van emotionele mishandeling of verwaarlozing bij kinderen vergroten. Mentale gezondheidsproblemen bij de ouder of verzorger vergroten daarnaast ook het risico. Informatie over kinderen en gezinnen wordt in eerste instantie niet systematisch ingewonnen en verzameld. Het is eerder een complex verhaal van moeilijkheden en sterke punten.

Hoe gaan professionals om met casussen van emotionele mishandeling en/of verwaarlozing?

Er zijn verschillende aspecten aan de professionele reactie op emotionele mishandeling en verwaarlozing. In grote lijnen zijn ze gericht op het terugdringen van de mishandeling, het voorkomen van herhaling en het verminderen van de schadelijke effecten. Tijdens de beoordeling van casussen, ligt de nadruk op het onderscheiden van de lagen en het ordenen van de informatie in de juiste lagen. Het specificeert de aard en omvang van de schadelijke interacties tussen verzorger en kind, en de effecten op het kind, en onderscheidt deze van moeilijkheden bij het kind die niet te wijten zijn aan emotionele mishandeling en verwaarlozing. Het belangrijkste is dat het beoordelingsproces ook een in de tijd beperkte therapeutische proef met interventie omvat om het vermogen van de zorgverleners om te veranderen te meten. Als er duidelijke sociale en omgevings- of ouderlijke risicofactoren zijn, bijvoorbeeld dakloosheid of duidelijke psychische problemen, zal het waarschijnlijk nodig zijn om eerst zoveel mogelijk in te grijpen op deze contextuele problemen, voordat het mogelijk is om zinvol aan de slag te gaan met de benodigde therapeutische interventies. 

We onderscheiden verschillende interventies op basis van de categorie(ën) van schadelijke interacties tussen verzorger en kind:

  1. In het geval van emotionele onbeschikbaarheid, hebben verzorgers vaak last van hun eigen moeilijkheden die het opvangen van en reageren op de emotionele behoeften van het kind in de weg staan.
  2. Vijandigheid jegens het kind is vaak gebaseerd op negatieve overtuigingen die de verzorger heeft over het temperament of de persoonlijkheid van het kind en die moeilijk te veranderen zijn. Dit vereist vakkundig werk met de verzorgers.
  3. In situaties van ongepaste ontwikkelingsverwachtingen, inconsistent en/of hard ouderschap en blootstelling aan huiselijk geweld, zijn verzorgers zich meestal niet bewust van de ontwikkelingsbehoeften van het kind aan consistente, niet-bestraffende grenzen stellen en belonen, en aan bescherming tegen blootstelling aan huiselijk geweld.
  4. Verzorgers die hun kind gebruiken om aan de behoeften van henzelf te voldoen zijn niet in staat om de psychologische grens tussen het kind en zichzelf te onderscheiden. Deze interacties worden gevonden binnen onopgeloste echtelijke of partnerconflicten.
  5. In situatie waarin de socialisatie van het kind niet wordt bevorderd, is het onwaarschijnlijk dat de verzorgers rekening hebben gehouden met de effecten van hun interacties met het kind op de eigen ervaringen en interacties van het kind binnen de leeftijdsgenoten en educatieve omgeving van het kind, buiten het gezin.

Als de zorgverleners niet kunnen of willen deelnemen aan een trial for change, moeten wettelijke maatregelen worden ingeroepen. Als het kind in het gezin blijft maar de emotionele mishandeling voortduurt, heeft hij/zij bekwame en voortdurende ondersteuning nodig om de onopgeloste mishandeling het hoofd te bieden. De effecten van emotionele mishandeling en/of verwaarlozing op de kinderen zijn divers. Er zijn een aantal algemeen erkende interventies die rechtstreeks met het kind werken voor de soorten moeilijkheden die de kinderen ontwikkelen, zoals depressie, een laag zelfbeeld en agressief of antisociaal gedrag. Sommige van deze interventies zijn evidence-based. Deze therapeutische benaderingen zijn echter niet specifiek gerapporteerd met betrekking tot emotionele mishandeling en verwaarlozing.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij The battered child syndrome van Kempe et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij The battered child syndrome van Kempe et al. - Chapter


Kindermishandeling is een klinische conditie waarbij jonge kinderen fysiek mishandeld worden door een ouder of andere bekende. Het trauma wordt vaak niet gevonden en kan leiden tot een beperking of de dood.

Incidentie

Onderzoek naar de incidentie is gedaan onder 71 ziekenhuizen waar in één jaar tijd 302 gevallen van kindermishandeling waren. In 33 van de gevallen, overleed het kind en 85 kinderen hadden last van permanente hersenbeschadiging. In een derde van de gevallen werd kindermishandeling geconstateerd en werd actie ondernomen.

Klinische manifestatie

De manifestatie van kindermishandeling is heel breed en kan van variëren van milde tot ernstige trauma. Bij de mildere gevallen worden signalen van mishandeling vaak over het hoofd gezien of aan een andere oorzaak toegeschreven. Er hoeft niet altijd sprake te zijn van verwondingen, kinderen kunnen ook een stilstand in de ontwikkeling laten zien.

Kindermishandeling vindt voornamelijk plaats op jonge leeftijd, bij kinderen jonger dan drie jaar. Er kan sprake zijn van een- of meermalig trauma. Daarnaast kunnen een slechte gezondheid of tekenen van verwaarlozing wijzen op kindermishandeling. Er moet ook gekeken worden naar eerdere trauma’s. Als de verwondingen niet overeenkomen met wat de ouder vertelt, dan kan er sprake zijn van mishandeling. De alarmbellen moeten tevens gaan rinkelen als het kind geen nieuwe verwondingen oploopt wanneer ouder en kind in de gaten gehouden worden. Daarnaast kunnen bloeduitstortingen wijzen op mishandeling.

Psychiatrische aspecten

Er is weinig kennis over de psychiatrische factoren die een rol kunnen spelen. Daarnaast bemoeilijkt de variatie in vormen van mishandeling de zoektocht naar bepalende factoren. Bepaalde onderzoeken wijzen uit dat de lage intelligentie van de ouder een rol speelt. Daarnaast kunnen alcoholmisbruik, promiscuïteit, onstabiele huwelijken en delinquentie voorkomen bij mishandelende ouders. Daarnaast blijkt dat mishandelende ouders vaak zelf ook mishandeld zijn in hun jeugd. De mishandeling kan als een vorm van wraak gezien worden, omdat zij hun kinderen anders willen opvoeden maar dit niet lukt door hun eigen eerdere ervaringen. Opvoedpatronen worden vaak van de ene generatie doorgegeven aan de andere.

Een psychopathische persoonlijkheid gaat niet samen met mishandeling, net als een lage sociaaleconomische status. Mishandeling komt namelijk ook voor bij goed opgeleide mensen, met een stabiele financiële situatie en een goede sociaaleconomische status.

Er wordt verwacht dat er sprake is van een defect in het karakter, waardoor mensen moeite hebben met het reguleren van hun emoties en hun gedrag.

Vaak is het moeilijk om informatie van ouders te krijgen over de mishandeling. Ouders ontkennen dat er sprake is van verwonding en nemen een onschuldige houding aan. Ontkenning kan een bewuste manier zijn om zichzelf te beschermen, maar kan ook komen door psychologische onderdrukking, zoals een vorm van amnesie.

Daarnaast kan het moeilijk zijn om in te gaan op het probleem van verwaarlozing en mishandeling. Dokters vinden het moeilijk om te geloven dat een ouder zijn of haar eigen kind zou kunnen mishandelen en vinden het moeilijk om goede vragen te stellen over het onderwerp. Dit kan komen door de gevoelens die een mishandelingszaak bij de dokter oproepen en het onrecht dat wordt aangedaan. Daarnaast heeft een dokter niet de juiste training gehad om mensen te ondervragen over mishandeling.

Bepaalde vragen kunnen inzicht geven in de situatie en informatie geven over eventuele mishandeling. Hierbij kan een ouder gevraagd worden naar ongewoon of twijfelachtig gedrag van de partner wanneer deze bezig is met het kind. Daarnaast kunnen er vragen gesteld worden over het kind zelf, bijvoorbeeld of het kind veel huilt. Ook kan gevraagd worden hoe de ouders zelf zijn opgevoed en hoe zij hun kinderen willen opvoeden. Gesprekken met grootouders of andere bekenden kunnen extra informatie bieden. Daarnaast kunnen psychologische testen of observaties uitgevoerd worden.

Tot nu toe is er weinig tot geen behandeling mogelijk van ouders die hun kind(eren) mishandelen. De behandelingen die gedaan worden, zijn niet succesvol. De enige mogelijkheid is om ouder en kind van elkaar te scheiden.

Evaluatietechnieken

Dokters moeten bedacht zijn op mishandeling bij bloeduitstortingen, onverklaarbare fracturen met verschillende fases van genezing, als een kind niet vooruitgaat, als er beschadigingen op de huid zichtbaar zijn, als de verwonding niet overeenkomt met wat er bekend is of als een kind plots overlijdt. De dokter kan het misbruik ter sprake en de confrontatie aangaan over de excuses die ouders aandragen. Het is te allen tijde belangrijk dat het gesprek op een sympathieke en rustige manier verloopt. Daarnaast is het belangrijk een volledig onderzoek te doen. Er moet in gedachte gehouden worden dat de mishandelende ouder vaak de meest normale indruk geeft.

Radiologische kenmerken

Onderzoek met behulp van radiologie kan handig zijn om gevallen van mishandeling te vinden en als begeleiding voor het management. Om kindermishandeling te constateren wordt gekeken naar de combinatie van de leeftijd, de aard van de verwonding, de tijd die tussen de verwonding en de hulp zit en of er sprake is van eenmalig of meermalig trauma. Een jong kind bezit veel kraakbeen dat niet gezien wordt met radiologie.

Daarom worden beschadigingen aan botvlies pas later opgemerkt en dit kan tot vervorming van het bot leiden. Verwondingen bevinden zich vaak op de armen en benen, omdat dit de plekken zijn waar een ouder het kind beetpakt. Er moet gekeken worden wat er gebeurt in de tijd na de verwonding. Dit is belangrijk omdat het bot pas enkele dagen na de verwonding gaat reageren. Abnormale groei van het bot kan wijzen op mishandeling. Ten slotte kan gekeken worden of verwondingen vaker voorkomen. Als deze op dezelfde plek voorkomen, dan zal er extra botgroei ontstaan. Als de verwondingen op verschillende plekken zijn, dan zijn er verschillende verwondingen en verschillende genezingsfases te zien, waarmee aangetoond kan worden dat mishandeling vaker plaatsvindt.

Om vast te kunnen stellen of het gaat om mishandeling moeten alternatieve diagnoses uitgesloten worden. Hierbij moet gedacht worden aan scheurbuik, syfilis, osteogenesis imperfecta (imperfecte botgroei), infantiele corticale hyperostose of andere condities. Deze ziektes gaan (ook)gepaard met extra botgroei. Blinde mensen en mensen die geen pijn voelen verwonden zich regelmatig en houden hier abnormale botgroei aan over, zonder dat er sprake is van mishandeling.

Management

Het is belangrijk dat een dokter de juiste diagnose stelt. Als aan de hand van deze diagnose blijkt dat er sprake is van kindermishandeling dan moet de dokter de politie of de kinderbescherming inlichten en een rapport schrijven waarin alle feiten beschreven worden. Het is belangrijk dat de dokter kennis heeft over de hulp die geboden kan worden. Daarnaast kan het zijn dat er een rechtszaak aangespannen wordt om het kind tijdelijk of permanent uit huis te kunnen plaatsen. Naast het wettelijk onderzoek wordt ook gekeken naar psychologische en sociale factoren. Het belangrijkste is dat toekomstige verwondingen voorkomen worden. Daarom wordt afgeraden het kind met de ouders mee naar huis te laten gaan.

Conclusie

Het mishandeld-kind syndroom is een klinische conditie waarbij jonge kinderen te maken krijgen met fysieke mishandeling, met permanente verwonding of dood als gevolg. Er moet gekeken worden naar andere vormen van trauma of verwaarlozing of tegenstrijdigheid tussen de verwonding en wat er verteld is. Radiologie kan helpen bij het vinden van signalen. Daarnaast kunnen psychiatrische factoren een rol spelen. Dokters spelen een belangrijke rol bij het herkennen en adresseren van mishandeling.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Risk factors for child neglect: A meta-analytic review van Mulder et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Risk factors for child neglect: A meta-analytic review van Mulder et al. - Chapter


Waarom is het belangrijk om verwaarlozing van kinderen te bestuderen?

Vergeleken bij andere soorten kindermishandeling, heeft verwaarlozing een zeer hoge prevalentie. De impact van verwaarlozing op de gezondheid en de ontwikkeling van een kind is groot en tenminste net zo negatief als de effecten van andere soorten kindermishandeling. Gezien de ernstige gevolgen van kinderverwaarlozing is zowel wetenschappelijke kennis als klinisch bewustzijn van risicofactoren voor kinderverwaarlozing essentieel. Vanuit een wetenschappelijk perspectief kan inzicht in risicofactoren en hun effecten meer licht werpen op de etiologie van kinderverwaarlozing, terwijl vanuit een klinisch perspectief de procedures voor het beoordelen van risico's en zorgbehoeften kunnen worden verbeterd.

Wat is het doel van deze meta-analyse?

Hoewel in de wetenschappelijke literatuur verschillende risicofactoren voor kinderverwaarlozing werden onderzocht, werden in de primaire onderzoeken verschillende populaties, methoden en onderzoeksopzet gebruikt. Dit beperkt de mogelijkheid om niet alleen uitsluitsel te geven over de factoren die als risicofactor kunnen worden aangemerkt, maar ook over de sterkte van het effect van deze risicofactoren. Om dit probleem op te lossen, zijn systematische en meta-analytische integraties van resultaten van primaire onderzoeken naar de effecten van risicofactoren nodig om een "algemeen" (of gemiddeld) effect van risicofactoren te schatten, evenals variabelen die deze algemene effecten kunnen matigen. Het doel van de huidige studie was om zo'n meta-analytische review uit te voeren.

Wanneer spreken we van verwaarlozing van een kind?

Twee belangrijke problemen dragen echter bij aan problemen bij het definiëren en operationaliseren van verwaarlozing. Ten eerste wordt door wetenschappers gedebatteerd of verwaarlozing alleen daadwerkelijke schade of ook potentiële schade zou moeten omvatten. Ten tweede is er een voortdurende discussie over de vraag of verwaarlozing moet worden gezien als het niet voldoen aan de basisbehoeften van een kind vanuit het perspectief van het kind, of dat verwaarlozing moet worden gezien als ouderlijk verzuim in de zorg. Bovendien verschillen de wettelijke definities van verwaarlozing per rechtsgebied en tussen landen.

Welke theoretische modellen zijn er die verwaarlozing te verklaren?

Er zijn verschillende theoretische modellen ontwikkeld om kinderverwaarlozing te verklaren, en in het algemeen wordt kinderverwaarlozing gezien als het resultaat van een complex samenspel van risicofactoren die aanwezig zijn bij kinderen en hun opvoedingsomgeving.

  • Bijvoorbeeld, in het theoretische model van Belsky wordt het voorkomen van kindermishandeling (inclusief verwaarlozing) verklaard door een disbalans tussen risico- en beschermende factoren.
  • Een tweede theoretisch model is het transactionele model van Cicchetti en Rizley (1981), waarin de wederzijdse interacties tussen een kind, de verzorger(s) en hun omgeving een centrale rol spelen. Dit model benadrukt niet alleen het belang van risicofactoren waarvan de aanwezigheid in de tijd kan fluctueren, maar ook het belang van beschermende factoren, die het risico op verwaarlozing van kinderen kunnen verminderen.
  • Een laatste theoretisch model is dat van Wolfe (1991), die stelde dat kindermishandeling een escalerend proces is, gelegen aan het onaangepaste einde van een continuüm van opvoedingsgedrag.

Waarom is het belangrijk om naar risicofactoren te kijken in het geval van kindermishandeling en verwaarlozing?

Kennis over risicofactoren is niet alleen van belang voor het verbeteren van het inzicht in de etiologie van kinderverwaarlozing, maar ook voor het verbeteren van de klinische praktijk gericht op het voorkomen van (herhaling van) verwaarlozing. Een theoretisch model dat vaak wordt toegepast in de forensische (jeugd)zorg en waarin risicofactoren een centrale rol spelen, is het Risk-Need-Responsivity-model. Het RNR-model wordt veel gebruikt in het strafrecht als methode voor de beoordeling en behandeling van criminelen met als doel de recidive te verminderen.

Stith et al., (2009) waren de eersten die meta-analytisch het effect van risicofactoren voor verschillende vormen van kindermishandeling onderzochten. Er waren echter wat limitaties in deze studie. Het doel van deze studie is om meta-analytisch de effecten van risicofactoren voor het slachtofferschap van kinderverwaarlozing te onderzoeken. Een tweede doel is om verschillende variabelen te onderzoeken als mogelijke moderatoren van de effecten van risicofactoren. De huidige studie is relevant vanuit zowel wetenschappelijk als klinisch perspectief, aangezien bijgewerkte kennis over (effecten) van risicofactoren voor het slachtoffer worden van kinderverwaarlozing ons begrip van de etiologie van kinderverwaarlozing en de klinische praktijk kan verbeteren in termen van risico- en behoeftenbeoordeling van kinderen. en hun gezinnen. Om het effect van een (potentiële) risicofactor voor kinderverwaarlozing te kwantificeren, werd de Pearson-product-momentcorrelatiecoëfficiënt (r) berekend voor elke associatie tussen kinderverwaarlozing en een variabele voorafgaand aan de episode(n) van kinderverwaarlozing die kon worden geëxtraheerd uit de primaire studies.

Welke risicofactoren bleken aan de hand van deze meta-analyse significant?

Met behulp van een meta-analytische benadering op meerdere niveaus onderzochten we de effecten van meerdere domeinen van risicofactoren voor kinderverwaarlozing. In totaal zijn 315 effectgroottes van (potentiële) risicofactoren opgehaald uit 36 primaire onderzoeken en geclusterd in 24 risicodomeinen. Het totale effect was significant voor 15 risicodomeinen, met een grootte variërend van klein (r = .110 voor het domein van problematisch gezinsgedrag en cognities) tot gemiddeld (r = .372 voor het domein van ouderlijke voorgeschiedenis van antisociaal gedrag of strafbaar feiten plegen). Over het algemeen vonden we dat meerdere risicofactoren een rol speelden bij het optreden van kinderverwaarlozing. Deze bevindingen bevestigen dat verwaarlozing van kinderen waarschijnlijker wordt bepaald door meerdere oorzaken dan door één specifieke risicofactor. In het algemeen blijkt uit deze review dat de sterkste voorspellers van kinderverwaarlozing te vinden zijn in ouderlijke kenmerken, zoals een voorgeschiedenis van antisociaal/criminele delicten, een voorgeschiedenis van psychische/psychiatrische problemen en een laag opleidingsniveau. Deze bevindingen zijn in overeenstemming met ecologische modellen, bijvoorbeeld van Bronfenbrenner en Belsky, die stellen dat de ontwikkeling van een kind meer wordt beïnvloed door naaste dan door distale sociale systemen. Aangezien ouders of verzorgers het meest naaste – en belangrijkste – sociale systeem vormen dat een kind beïnvloedt, is het niet verwonderlijk dat we de sterkste effecten vonden voor ouderlijke en familie-gerelateerde risicofactoren. We vonden ook bewijs voor de intergenerationele overdracht van kinderverwaarlozing, aangezien een ouderlijke geschiedenis van kindermishandeling een significant risicodomein leek te zijn. Hoewel het effect van dit risicodomein statistisch klein was, kan worden gesteld dat kinderen die zijn opgevoed door ouders die in hun eigen jeugd mishandeld en/of verwaarloosd zijn, het risico lopen slachtoffer te worden van kinderverwaarlozing.

De huidige resultaten komen over het algemeen overeen met de bevindingen van Stith et al. (2009), die ook de sterkste effecten vonden voor ouder- en gezins-gerelateerde risicofactoren: zoals huidige mentale/psychiatrische problemen, een voorgeschiedenis van mentale/psychiatrische problemen, een voorgeschiedenis van kindermishandeling, leeftijdsfactoren, alleenstaande ouder zijn, lage gezins-SES, een grote gezinsomvang en problematisch gezinsgedrag.

Deze meta-analyse heeft geen bewijs gevonden voor het bestaan van moderating factoren, wat aangeeft dat het algehele effect van risicofactoren in het algemeen op zijn minst tot op zekere hoogte robuust is. Dit betekent echter niet dat effecten van individuele risicodomeinen robuust zijn, aangezien potentiële modererende variabelen niet in elk risicodomein zijn onderzocht. Echter, de resultaten toonden wel aan dat het effect van moeder-gerelateerde risicofactoren iets groter kan zijn dan het effect van vader-gerelateerde risicofactoren, wat impliceert dat de eerste sterker gerelateerd kan zijn aan kinderverwaarlozing dan de laatste.

Wat zijn de implicaties van de bevindingen uit dit onderzoek?

Onze bevindingen hebben drie belangrijke klinische implicaties.

  • Ten eerste moeten instrumenten die zijn ontworpen voor het beoordelen van risico's en behoeften van kinderen en adolescenten met betrekking tot verwaarlozing van kinderen items bevatten over risicofactoren op kindniveau, het ouderlijke niveau, en het gezinsniveau.
  • Ten tweede moeten (preventieve) interventies die gericht zijn op het verminderen van het risico op het slachtoffer worden van verwaarlozing door kinderen vooral gericht zijn op de dynamische risicofactoren met de sterkste effecten, zoals mentale/psychiatrische problemen van ouders, mentale/lichamelijke/gedragsproblemen van een kind, en fysieke geweld in de huiselijke omgeving van een kind.
  • Ten derde, gezien de relatief grote effecten van een aantal statische risicofactoren, zoals een ouderlijke voorgeschiedenis van antisociaal/crimineel gedrag en een ouderlijke voorgeschiedenis van psychische/psychiatrische problemen, stellen wij dat het belangrijk is om cliëntinformatie bij te houden in casemanagement. 
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Methodological Moderators in Prevalence Studies on Child Maltreatment: Review of a Series of Meta-Analyses van Prevoo et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Methodological Moderators in Prevalence Studies on Child Maltreatment: Review of a Series of Meta-Analyses van Prevoo et al. - Chapter


Kunnen onderzoekers iets eenduidigs zeggen over de prevalentiecijfers van kindermishandeling?

De prevalentie van verschillende vormen van kindermishandeling is over de hele wereld onderzocht. Het bereik van gepubliceerde prevalentiecijfers is echter aanzienlijk; sommige studies rapporteren een lifetime-prevalentie van bijna nul procent, terwijl andere aantonen dat bijna 90 procent van de onderzochte populatie slachtoffer is geweest. De prevalentiecijfers op basis van informantenonderzoek, waarbij gebruik wordt gemaakt van rapporten van professionals, liggen veel lager dan die op basis van zelfrapportageonderzoeken, waarin rapporten van slachtoffers zelf of hun ouders worden gebruikt. Het grote aantal prevalentiecijfers kan echter niet volledig door deze factoren worden verklaard. Kenmerken van de onderzoeksmonsters en de procedures die worden gebruikt om gegevens over kindermishandeling te verzamelen, kunnen ook van invloed zijn op de uitkomsten van prevalentieonderzoeken en kunnen het brede scala aan prevalentiepercentages dat in eerdere onderzoeken is gerapporteerd, gedeeltelijk verklaren.

Welke persoonskenmerken kunnen de prevalentiecijfers van kindermishandeling in onderzoek beïnvloeden?

De prevalentiecijfers die in verschillende onderzoeken worden gerapporteerd, kunnen worden beïnvloed door andere kenmerken van de deelnemers aan de studie dan continent en geslacht.

  • De prevalentiecijfers kunnen hoger zijn voor gezinnen in problematische economische omstandigheden, omdat economische tegenspoed stress kan veroorzaken, wat op zijn beurt de kans op kindermishandeling vergroot.
  • Gezinsstress kan ook worden verhoogd door een grote gezinsgrootte. 
  • Een ander deelnemerskenmerk dat wordt beoordeeld, is het type respondent. Of de steekproef uit volwassenen of kinderen bestaat, kan een verschil maken voor de prevalentiecijfers. Bias is een belangrijk probleem in retrospectieve rapporten over ervaringen met mishandeling in hun kindertijd door volwassen respondenten, en deze bias kan leiden tot meer fout-negatieve rapporten.

In hoeverre kan de sampling methode prevalentiecijfers van kindermishandeling beïnvloeden?

Het type steekproef, de methode die wordt gebruikt om de onderzoekssteekproef te rekruteren, het responspercentage en de grootte van de steekproef zijn ook mogelijke moderatoren. Universitaire steekproeven rapporteren over het algemeen lagere prevalentiecijfers, mogelijk omdat ze een groep vormen met een betere psychologische gezondheid in vergelijking met willekeurige steekproeven die de algemene bevolking vertegenwoordigen.

In hoeverre kunnen de meetinstrumenten prevalentiecijfers van kindermishandeling beïnvloeden?

De meetgevoeligheid van een instrument hangt af van de validiteit, definitie, type en het aantal vragen. Als een instrument gevalideerd is, kunnen onderzoekers erop vertrouwen dat ze een instrument gebruiken dat meet wat het zou moeten meten. Prevalentiecijfers op basis van gevalideerde instrumenten zullen dus betrouwbaarder zijn, maar of een niet-gevalideerd instrument leidt tot hogere of lagere prevalentiecijfers kan niet worden voorspeld. Afhankelijk van de breedte van de definitie van een bepaald type mishandeling die een onderzoek hanteert, zullen er meer of minder jeugdervaringen zijn die aan deze definitie voldoen en die als mishandeling worden gerapporteerd. Studies die een bredere definitie gebruiken, zullen naar verwachting hogere prevalentiecijfers opleveren.

Welke methodologische kenmerken zijn volgens de huidige meta-analyse van significante invloed op prevalentiecijfers?

In deze meta-analyse worden de definities van kindermishandeling en verwaarlozing gehanteerd die door de World Health Organization zijn opgesteld. Voor alle geteste methodologische kenmerken werden significante moderatoreffecten gevonden.

  • De economische ontwikkeling van het land was alleen een significante moderator voor de levenslange prevalentie van seksueel misbruik van kinderen, zoals gerapporteerd door jongens, waarbij jongens uit landen met weinig middelen meer seksueel misbruik rapporteerden dan jongens uit landen met veel middelen.
  • Het type respondent was ook een significante moderator voor seksueel misbruik zoals gerapporteerd door jongens en voor fysieke mishandeling. Voor beide soorten mishandeling rapporteerden volwassen respondenten hogere prevalentiecijfers dan kinderen.
  • Het type steekproef was een significante moderator voor fysiek en emotioneel misbruik, waarbij studies met steekproeven van universiteiten de hoogste prevalentiecijfers rapporteerden. De steekproefprocedure was een belangrijke moderator voor seksueel misbruik zoals gerapporteerd door jongens, emotionele mishandeling en fysieke verwaarlozing. In gemakssteekproeven werden hogere prevalentiecijfers gerapporteerd dan in (aangepaste) gerandomiseerde steekproeven. Het responspercentage was een significante moderator voor alle vormen van mishandeling, behalve fysiek misbruik. De prevalentiecijfers waren hoger in onderzoeken waarin de respons hoger was. De steekproefomvang was een belangrijke moderator voor seksueel misbruik en lichamelijke verwaarlozing. Studies met kleinere steekproeven rapporteerden hogere prevalentiecijfers.
  • De validatie van het instrument was een belangrijke moderator voor lichamelijke verwaarlozing. Bij de validatie van het instrument werden hogere prevalentiecijfers van lichamelijke verwaarlozing gerapporteerd.
  • De definitie van misbruik was een belangrijke moderator voor seksueel misbruik zoals gerapporteerd door meisjes en voor fysiek misbruik. Er werden hogere percentages misbruik gerapporteerd wanneer een bredere definitie werd gebruikt dan wanneer een striktere definitie werd gebruikt. De prevalentie van seksueel misbruik bij meisjes was het hoogst bij gebruik van vragenlijsten op papier en potlood, het laagst bij computervragenlijsten en gemiddeld bij persoonlijke of telefonische interviews. Voor emotionele verwaarlozing werden hogere prevalentiepercentages gerapporteerd wanneer interviews werden gebruikt in vergelijking met vragenlijsten.
  • Het aantal vragen was een belangrijke moderator voor seksueel misbruik zoals gerapporteerd door meisjes, fysieke mishandeling en fysieke verwaarlozing. Hogere prevalentiecijfers werden gerapporteerd wanneer het instrument meer vragen bevatte.

Wat zijn de belangrijkste conclusies van de huidige meta-analyse?

Het huidige overzicht van meta-analyses laat zien dat de prevalentiecijfers van verschillende soorten kindermishandeling die in verschillende onderzoeken worden gevonden, worden beïnvloed door methodologische kenmerken. De effecten van elk van de moderatoren waren specifiek voor sommige soorten mishandeling en niet voor andere, en de moderators die de prevalentiecijfers beïnvloedden, waren verschillend voor elk type mishandeling.

Hogere prevalentiecijfers van seksueel misbruik worden gerapporteerd door jongens in landen met weinig middelen, wat in lijn is met de eerdere bevinding dat de prevalentiecijfers het hoogst waren voor jongens in Afrika. Economische tegenspoed in landen met weinig middelen kan stress veroorzaken, wat op zijn beurt de kans op mishandeling vergroot. Ook kan armoede de kans vergroten dat kinderen commerciële seks hebben. Volwassen mannelijke respondenten meldden hogere percentages seksueel misbruik dan mannelijke minderjarige respondenten, wat kan worden verklaard door de latere openbaarmaking van mannelijke slachtoffers van seksueel misbruik in vergelijking met die van vrouwelijke slachtoffers, waarschijnlijk omdat mannen het moeilijker vinden om over deze kwesties te praten.

De richting van modererende effecten varieerde over de indicatoren van methodologische kwaliteit. De modererende effecten van de steekproefprocedure en de steekproefomvang geven beide aan dat studies die methodologisch beter zijn (gerandomiseerde steekproeven en grotere steekproefomvang) lagere prevalentiecijfers opleveren. Daarentegen vonden we tegengestelde effecten voor twee andere indicatoren van methodologische kwaliteit, een hoge respons en validatie van het instrument. Meisjes melden mogelijk minder vaak misbruikervaringen wanneer het instrumentformaat anoniemer aanvoelt.

Hoewel eerder onderzoek heeft aangetoond dat comorbiditeit van verschillende soorten kindermishandeling veel voorkomt, hebben slechts zeer weinig studies in de eerdere meta-analyses de lifetime-prevalentie van alle soorten kindermishandeling tegelijkertijd onderzocht. Overlap in prevalentiecijfers kan daarom in ons huidige overzicht niet worden onderscheiden, wat een beperking is van deze review. Het onderwerp comorbiditeit verdient meer aandacht in toekomstige prevalentieonderzoeken. 

Een belangrijke beperking van deze review is het gebrek aan power om de gecombineerde effecten van methodologische kenmerken te onderzoeken, bijvoorbeeld grote steekproeven uit landen met veel middelen of gerandomiseerde steekproeven met een hoog responspercentage.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij The prevalence of child maltreatment across the globe van Stoltenborgh - Chapter

Artikelsamenvatting bij The prevalence of child maltreatment across the globe van Stoltenborgh - Chapter


In deze recensie worden resultaten van meerdere meta-analyses vergeleken over de prevalentie van seksuele, fysieke en emotionele mishandeling en fysieke en emotionele verwaarlozing. De overall verwachte prevalentie waren: 4/1000 voor seksueel misbruik, 3/1000 voor fysieke en emotionele mishandeling. Kindermishandeling is een wereldwijd fenomeen wat de levens van miljoenen kinderen over heel de wereld beïnvloed, dit is in contrast met de rechten van het kind.

Honderden studies zijn gedaan naar de prevalentie van kindermishandeling, de range ligt tussen de 0-90%. De variantie komt door de verschillende soorten kindermishandeling, verschillen tussen gender of verschillende geografische achtergronden. Om een globaal prevalentie cijfer te geven zijn er verschillende meta-analyses gedaan naar verschillende types van kindermishandeling.

Seksueel misbruik wordt gezien als een seksuele verrichtingen die kinderen niet helemaal begrijpen of onvrijwillig gebeuren. Fysieke mishandeling is het toebrengen van fysieke schade door een verzorger, door interacties of door een gebrek aan interacties. Emotionele mishandeling is het falen om een goede emotionele en sociale ontwikkeling te stimuleren. Verwaarlozing is het falen om het kind in een veilige leef conditie op te laten groeien, voorbeelden zijn gebrek aan gezondheid, school, emotionele ontwikkeling. Voor al deze vormen van kindermishandeling is de globale overall prevalentie berekend.

In deze review zijn resultaten van onze meta-analyses van de prevalentie van alle bovengenoemde vormen van mishandeling gecombineerd en vergeleken, het is erg belangrijk te weten hoe vaak kindermishandeling voorkomt. Dit zorgt ervoor dat er conclusies getrokken kunnen worden over de prevalentie van de verschillende soorten mishandeling.

Er zijn drie zoekmethodes gebruikt om geschikte literatuur te vinden tussen januari 1980 en januari 2008. Allereerst zijn elektronische databases als PubMed, Psychinfo etc. doorgezocht. Als tweede is er elektronisch gezocht naar gespecialiseerde tijdschriften als Child Abuse & Neglect en Child Maltreatment. Als derde is er gekeken naar de referenties van verzamelde papers.

Resultaten en discussie

In figuur 1 is te zien dat seksuele mishandeling het meest gerapporteerd wordt door het slachtoffer, vervolgens fysieke mishandeling en als laatst fysieke verwaarlozing.

Figuur 2 laat zien dat er vroeger vooral onderzoek werd gedaan naar seksueel misbruik, later is fysieke mishandeling pas onderzocht. (De meeste prevalentie cijfers komen uit Noord Amerika en Europa).

Er kunnen drie conclusies getrokken worden uit de verdeling van kindermishandeling over types, tijd en geografische gebieden. Ten eerste is onderzoek naar kindermishandeling vooral gefocust op seksueel misbruik, dit is dan ook het eerste waar onderzoekers zich mee bezig hielden en komt het meest voor (terug te zien in figuur 2).

De minste studies zijn gedaan naar emotionele mishandeling en verwaarlozing. Een van de redenen waarom onderzoek naar seksueel misbruik zo vaak voorkomt is omdat seksueel misbruik de zwaarste gevolgen heeft voor de ontwikkeling, ook kan het beter geoperationaliseerd worden dan de andere soorten mishandeling, er zijn duidelijke grenzen tussen goed en fout.

Een tweede conclusie die getrokken kan worden is dat onderzoek naar kindermishandeling geconcentreerd is in landen met een Westerse cultuur. De grote meerderheid van de samples in de studies komen uit landen in Noord Amerika en Europa, onderzoek in niet-westerse culturen loopt ver achter (5% van de wereldpopulatie wordt maar meegenomen).

Als laatst kan er geconcludeerd worden dat het aantal informanten studies maar een fractie is van het aantal zelf-rapportage studies. Informanten zijn waarschijnlijk te duur en minder makkelijk uit te voeren dan zelf-rapportage studies.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Negative parental attributions mediate associations between risk factors and dysfunctional parenting: A replication and extension van Beckerman et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Negative parental attributions mediate associations between risk factors and dysfunctional parenting: A replication and extension van Beckerman et al. - Chapter


Waarom is het belangrijk om de etiologie van kindermishandeling te onderzoeken?

Wereldwijd zijn miljoenen kinderen het slachtoffer van kindermishandeling en verwaarlozing. Hierdoor ervaren veel van deze kinderen ernstige gevolgen zowel op korte als op langere termijn, met een verhoogd risico op lichamelijke, psychische en gedragsproblemen. Om dergelijke problemen op latere leeftijd te voorkomen, is het belangrijk om de etiologie van kindermishandeling te onderzoeken. Volgens het SIP-model (Social Information Processing) zijn negatieve attributies van ouders belangrijke voorspellers van latere disciplinaire maatregelen en mogelijk hard of gewelddadig ouderschap. Ouders die het kind verantwoordelijkheid en vijandige bedoelingen toeschrijven en het gedrag als ernstiger en fouter beoordelen, lopen risico op kindermishandeling. Bovendien zijn onevenredig hoge kindgerelateerde verwachtingen, een positieve houding ten opzichte van fysieke discipline, hoge stressniveaus en de ervaring van kindermishandeling door hun eigen ouders, potentiële risicofactoren voor negatieve attributies. We ontdekten dat de associatie tussen de huidige ervaring met opvoedingsstress en harde en beledigende discipline werd gemedieerd door negatieve ouderlijke attributies. Dergelijke associaties werden niet gevonden voor de andere stressfactoren of voor mishandeling in de kindertijd.

Op welke wijze hebben ouderlijke attributies invloed op het risico op kindermishandeling?

Ouderlijke attributies worden gedefinieerd als de interpretatie en evaluatie van het gedrag van het kind door de ouder. Het SIP-model stelt dat oordelen over kindergedrag van ouders die risico lopen op kindermishandeling, zowel kwantitatief als kwalitatief verschillen van oordelen van ouders zonder een dergelijk risico. Risico-ouders rapporteren niet alleen meer negatief gedrag van kinderen in dagelijkse situaties, ze vertonen ook verschillen in evaluaties en toeschrijven van intentionaliteit van gedrag van kinderen in vergelijking met andere ouders. Ouders die risico lopen op kindermishandeling, kunnen het ondeugende of onhandige gedrag van kinderen vaker associëren met interne en stabiele kenmerken van het kind en vijandige bedoelingen (bijvoorbeeld: "hij heeft de limonade gemorst omdat hij me terug wil pakken"). Van deze ouders wordt ook verwacht dat ze minder goed in staat zijn om alternatieve verklaringen voor het gedrag van het kind te bedenken (bijvoorbeeld: "hij heeft de limonade gemorst, omdat hij te jong is om de beker recht te houden"). Als gevolg hiervan zullen ouders die risico lopen op kindermishandeling het kind meer verantwoordelijkheid toeschrijven en het gedrag van het kind als ernstiger, fouter en meer verwijtbaar beoordelen in vergelijking met andere ouders, wat op zijn beurt het risico verhoogt dat disfunctionele opvoedingsstrategieën worden gevolgd. 

Men denkt dat stress de copingvaardigheden van een individu beïnvloedt, wat resulteert in automatische en rigide in plaats van gecontroleerde en flexibele informatieverwerking. Bij automatische verwerking zullen ouders minder snel rekening houden met situationele informatie. Als gevolg hiervan zijn ouders minder in staat om het gedrag van het kind in de context te begrijpen en zullen ze het kind meer verantwoordelijkheid toeschrijven en het gedrag van het kind als meer verkeerd beoordelen.

Wat is nieuw aan de benadering van het huidige onderzoek?

Een groot aantal onderzoeken heeft de veronderstelde verschillen bevestigd in de attributies door ouders van ouders die risico lopen op misbruik of ouders die misbruik maken, versus ouders met een laag risico en niet-misbruikende ouders. Veel minder onderzoek heeft ouderlijke attributies onderzocht in relatie tot huidige stress en kindermishandeling, en de mogelijke bemiddelende rol tussen risicofactoren en hard en gewelddadig ouderschap. In de vorige studie werd onderzocht waarin ouderlijke attributies werden onderzocht als een mogelijk mediërend mechanisme tussen dagelijkse stressoren (zoals lage SES, partnergerelateerde stress en opvoedingsstress), de geschiedenis van de ouder van kindermishandeling en hard en gewelddadig ouderschap in een algemene populatie steekproef. Negatieve attributies van ouders medieerden de associatie tussen de huidige ervaring met opvoedingsstress en harde en beledigende discipline. Dit suggereert dat het type stress dat ouderlijke attributie beïnvloedt, vrij specifiek kan zijn voor stressoren die direct verband houden met het kind of met het ouderschap. Verschillende beperkingen van deze studie roepen echter vragen op over de robuustheid van deze resultaten. Echter was de steekproef van dit vorige onderzoek erg klein. Het doel van de huidige studie is om de vorige studie te repliceren met een grotere steekproef, en om de bevindingen uit te breiden door ook vaders te betrekken, met behulp van een extra risicofactor (dat wil zeggen een algemeen risico op kindermishandeling), en inclusief geobserveerd ouderschap naast de vragenlijst. gegevens.

Welke methodes zijn toegepast in de huidige studie?

Aan dit onderzoek deden 105 gezinnen mee. Gegevens zijn verzameld tijdens een reeks huisbezoeken, waarvan de eerste twee relevant zijn voor het huidige onderzoek. De verzamelde gegevens bestaan uit informatie over de sociaal-economische status, ouderlijke stress, stress tussen de ouders onderling, verwaarlozing, het risico op kindermishandeling, de mate van harde discipline in de opvoeding, negatieve ouderlijke attributies, en observaties. 

Wat zijn de resultaten van de huidige studie?

Voor zowel moeders als vaders waren meer negatieve attributies gerelateerd aan meer opvoedingsstress en meer harde en gewelddadige discipline. Moeders die meer partnergerelateerde stress rapporteerden en hoger scoorden op het risico van kindermishandeling, uitten ook meer negatieve attributies. Ouderschapsstress was positief geassocieerd met hard en beledigend ouderschap voor zowel moeders als vaders. Voor moeders was partnergerelateerde stress ook positief gecorreleerd met hard en gewelddadig ouderschap; terwijl voor vaders familie SES negatief correleerde met hard en gewelddadig ouderschap. Familie SES was positief gerelateerd aan ondersteunende aanwezigheid voor zowel moeders als vaders. Familie SES was negatief gerelateerd aan het risico op kindermishandeling van vaders. Alle andere risicovariabelen (d.w.z. partnergerelateerde stress, opvoedingsstress, kindermishandeling en risico op kindermishandeling) waren positief gecorreleerd voor vaders en moeders, behalve de opvoedingsstress van vaders met de ervaringen van vaders met mishandeling in de kindertijd en met het kind van vaders misbruik risico. Wat betreft de achtergrondvariabelen (zoals leeftijd ouder, leeftijd kind, geslacht kind, aantal kinderen), was de leeftijd van het kind positief gerelateerd aan zowel negatieve attributies van de vader als harde en beledigende discipline gerapporteerd door de vader, dus werd het toegevoegd als covariate in daaropvolgende mediatieanalyses.

Welke factoren bleken volgens de huidige studie invloed te hebben op de relatie tussen ouderlijke stress en harde disciplinaire opvoeding?

Ouderschapsstress, partnergerelateerde stress en misbruikrisico waren individueel gerelateerd aan disfunctioneel ouderschap door negatieve attributies voor moeders. Niet alle indirecte effecten waren volledige mediatie-effecten zoals gevonden in onze vorige studie. Wat betreft hard en gewelddadig ouderschap werd partiële bemiddeling gevonden voor de risicofactoren opvoedingsstress en partnergerelateerde stress. Dit geeft aan dat de relatie tussen de risicofactoren en hard en gewelddadig ouderschap niet volledig werd verklaard door negatieve attributies. Bovendien waren, in tegenstelling tot onze verwachtingen, SES en kindermishandeling niet gerelateerd aan ouderlijke attributies.

Om de verschillende soorten stressoren die ouderlijke attributies beïnvloeden te begrijpen, werpt onze studie bovendien enig licht op overeenkomsten en verschillen in ouderlijke attributies tussen moeders en vaders. Rekening houdend met hard en gewelddadig ouderschap, was er voor zowel moeders als vaders een indirect effect van opvoedingsstress via negatieve ouderlijke attributies. Voor ondersteunende aanwezigheid werd dit indirecte effect alleen gevonden bij moeders. Rekening houdend met partnergerelateerde stress en het risico op kindermishandeling, werd een indirect effect op disfunctioneel ouderschap via ouderattributies opnieuw alleen gevonden voor moeders.

Welke aanbevelingen doet het huidige onderzoek voor de toekomst?

Samen met onze eerdere studie leveren deze replicatie en uitbreiding aanvullend bewijs dat de effecten van stress (met name opvoedingsstress) op verschillende aspecten van negatief ouderschap (zoals hard en gewelddadig ouderschap, en niet-ondersteunend) (gedeeltelijk) kunnen worden verklaard door negatieve attributies van ouders. Daarom bevelen wij aan dat interventies die gericht zijn op het voorkomen of verminderen van kindermishandeling ook gericht zijn op negatieve attributies van ouders.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Social information processing and physical child abuse. van Milner et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Social information processing and physical child abuse. van Milner et al. - Chapter


Wat is het doel van het huidige artikel?

In een poging om ouderlijke cognities die geassocieerd kunnen worden met fysieke kindermishandeling te ordenen en te beschrijven, wordt een sociaal informatieverwerkingsmodel voorgesteld. Informatieverwerkingsmodellen zijn recentelijk gebruikt om cognitieve activiteiten in andere aanvalspopulaties te beschrijven. Hoewel informatieverwerkingsmodellen op zich niet zijn toegepast op fysieke kindermishandeling, hebben informatieverwerkingstheorieën onderzoekers van gezinsgeweld beïnvloed en zijn er aanzienlijke inspanningen geleverd om de cognities van ouders die misbruik maken te integreren in modellen van fysieke kindermishandeling. Hoewel bestaande modellen een rol hebben beschreven voor cognitieve factoren bij fysieke kindermishandeling, lag hun focus op geselecteerde cognities, zoals het bewustzijn van de ouder van kind-gerelateerde gebeurtenissen of de kind-gerelateerde verwachting van de ouder. Aangezien een groot aantal cognitieve factoren is beschreven in de literatuur over huiselijk geweld, maar er geen integratief cognitief model bestaat voor fysieke kindermishandeling, is er behoefte aan een alomvattend model dat de gewelddadige ouders organiseert. cognities. Verder is er behoefte om meer adequaat te beschrijven hoe verschillende cognities zich tot elkaar kunnen verhouden en hoe cognitieve activiteiten kunnen worden beïnvloed door persoonlijkheidsfactoren en door gebeurtenissen van andere ecologische niveaus. Uiteindelijk moet de ontwikkeling van een alomvattend cognitief model het onderzoek naar de interacties van cognitieve, persoonlijke en sociale factoren vergemakkelijken, wat kan leiden tot de ontwikkeling van verbeterde interventies voor fysieke kindermishandeling. Het model dat wordt voorgesteld in dit artikel is uitgewerkt op de information processing theory door McFall. McFall's informatie verwerkingsmodel beschrijft drie stadia in de ontwikkeling van sociale vaardigheden. De drie componenten zijn de decoderingsfase, de besluitvormingsfase en de coderingsfase.

  • De decoderingsfase omvat de perceptie en interpretatie van informatie.
  • De besluitvormingsfase omvat de selectie van een antwoord.
  • De coderingsfase omvat de uitvoering en monitoring van de respons.

Wat zijn de kenmerken van het informatie verwerkingsmodel dat Milner voorstelt?

Een vierdelig sociaal informatieverwerkingsmodel dat bestaat uit drie cognitieve verwerkingsfasen en een vierde cognitieve/gedragsmatige fase van responsuitvoering wordt voorgesteld. De drie cognitieve stadia zijn percepties van sociaal gedrag; interpretaties, evaluaties en verwachtingen die betekenis geven aan sociaal gedrag; en de fase van informatie-integratie en responsselectie. De vierde fase omvat het proces van reactie-implementatie en monitoring. Aangenomen wordt dat cognitieve activiteiten in een of meer van de eerste drie fasen gebeurtenissen in de fase van implementatie en monitoring van de respons bemiddelen.

  • Fase 1 van het model; percepties, veronderstelt dat misbruikers, in vergelijking met niet-misbruikers, vervormingen en vooroordelen hebben in hun perceptie van het gedrag van hun kind. Er wordt voorgesteld dat ouders die fysiek geweld gebruiken, in vergelijking met niet-misbruikers, minder alert zijn op en zich minder bewust zijn van kindgerelateerd gedrag.
  • Fase 2 gaat over interpretaties, evaluaties en verwachtingen. Deze fase veronderstelt dat fysiek gewelddadige ouders, in vergelijking met niet-misbruikers, verschillen vertonen in interpretaties, evaluaties en verwachtingen van het gedrag van hun kind. Beledigende ouders worden geacht het gedrag van het kind, met name kleine overtredingen, te interpreteren als vijandiger van opzet en het gedrag als meer verkeerd of verwijtbaar te beoordelen.
  • In fase 3 vindt informatie-integratie en responsselectie plaats. Deze fase van het model veronderstelt dat gewelddadige ouders, in vergelijking met niet-misbruikers, er niet in slagen om informatie adequaat te integreren, wat van invloed is op hun responskeuze. Dit verwerkingsverschil wordt gezien als een bemiddelende factor bij de beslissing om een ​​antwoord te kiezen, los van de bijdragen van vervormde en bevooroordeelde cognities. Er wordt voorgesteld dat ouders die fysiek geweld gebruiken minder geneigd zijn om situationele informatie te gebruiken bij hun evaluatie van het gedrag van hun kind.
  • Ten slotte, in fase 4, vindt er implementatie en monitoring van reacties plaats. Dit omvat het vermogen van de ouder om een ​​opvoedingsvaardigheid adequaat te implementeren en het bijbehorende vermogen om het gedrag van de ouders te controleren en aan te passen indien nodig. minder vermogen om een ​​reactie te controleren en te wijzigen. Ook wordt aangenomen dat veel factoren van invloed zijn op de uitvoering en monitoring van het opvoedingsgedrag door de ouder.

Welke rol spelen automatische verwerkingsprocessen in het model van Milner?

Automatische verwerking, zoals beschreven door Shiffrin en Schneider, is een cognitief proces dat kan worden gestart zonder dat de ouder zich daarvan bewust is. Het kan zo zijn dat automatische verwerking bijvoorbeeld plaatsvindt in fase 1, bij de perceptie van het kind, en daarom direct leidt tot fase 4; een ouderlijke reactie. Het gedrag van een kind dat door de ouder als ongewenst wordt beschouwd, kan dus een automatische verwerkingsreeks initiëren die direct leidt tot een specifieke respons-selectie. Hoewel voorbeelden van ouderlijke verwerkingsactiviteiten gemakkelijk kunnen worden gegenereerd met behulp van deze beschrijvingen van automatische en gecontroleerde verwerking, mag er niet worden geconcludeerd dat alle verwerkingsrelaties eenvoudig en duidelijk zijn. Tijdens informatieverwerking kan er een groot aantal automatische en gecontroleerde verwerkingsgebeurtenissen plaatsvinden binnen en tussen de fasen. Bovendien wordt voorgesteld dat automatische en gecontroleerde verwerkingsgebeurtenissen zowel nomothetisch als idiografisch van aard zijn, waardoor een volledige uiteenzetting van de ouderlijke informatieverwerkingsgebeurtenissen met betrekking tot fysiek kindermisbruik onwaarschijnlijk is.

Welke bestaande cognities hebben veel mishandelende ouders ten opzichte van hun kinderen?

Het voorgestelde sociale informatieverwerkingsmodel veronderstelt dat reeds bestaande cognitieve schema's of informatiestructuren de percepties van kinderen beïnvloeden, evenals cognitieve activiteiten in andere verwerkingsstadia. Deze visie gaat ervan uit dat ouders globale en specifieke kind-gerelateerde overtuigingen en waarden ontwikkelen en handhaven die hun opvoedingsgedrag sturen.

  • Een globale reeds bestaande reeds bestaande cognitie kan het geloof van de gewelddadige ouder in de waarde van lijfstraffen zijn. Trickett en Susman (1988) rapporteerden dat gewelddadige moeders, in vergelijking met andere moeders, meer waarde hechten aan fysieke straffen en geloven dat redeneren een minder effectieve disciplinaire techniek is. Trickett en Susman meldden ook dat gewelddadige vaders niet meer waarde hechtten aan slaan dan vergelijkingsvaders.
  • Mishandelende ouders blijken een aantal specifieke overtuigingen te hebben die verband houden met de kenmerken van hun eigen kinderen. Er wordt bijvoorbeeld gemeld dat ouders die geweld gebruiken, geloven dat hun kinderen minder intellectuele vermogens hebben, meer problematisch zijn,  hyperactief, agressief en gedragsstoornissen dan andere kinderen.

Welke persoonlijkheidskenmerken zijn van invloed bij de verwerking van sociale informatie?

Aangenomen wordt dat sociale informatieverwerkingsactiviteiten bij fysieke kindermisbruikers worden beïnvloed door een verscheidenheid aan persoonlijkheidsfactoren, waarbij persoonlijkheid wordt gedefinieerd als de som van de fysieke, mentale, emotionele en sociale kenmerken van de ouder. Alcohol consumptie, een gebrekkige kennis van sociale normen, hyperactiviteit, depressie en een vergrote focus op wangedrag van het kind, zijn allemaal kenmerken die het risico op mishandeling vergroten. 

Welke aanbevelingen doet Milner voor de klinische praktijk?

Als ouderlijke nood een factor is, moeten interventies zoals stressmanagement mogelijk worden geïmplementeerd voordat de ouder kan profiteren van cognitieve interventies. Voor zover verschillende componenten van het model worden ondersteund, zal de beoordeling van fysiek gewelddadige ouders een evaluatie moeten omvatten van cognitieve, persoonlijke en omgevingsfactoren en hun interacties voor elke ouder. Deze idiografische beoordelingen kunnen vervolgens worden gebruikt om de selectie van specifieke behandelingsbenaderingen te begeleiden en om een optimale volgorde voor interventies te plannen.


Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Exploring the interrelatedness of risk factors for child maltreatment: A network approach van Vial et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Exploring the interrelatedness of risk factors for child maltreatment: A network approach van Vial et al. - Chapter


Wat is de doelstelling van het huidige artikel?

Aangezien kindermishandeling een groot volksgezondheidsprobleem is met ernstige en blijvende gevolgen voor slachtoffers, is veel onderzoek gericht op het voorspellen en voorkomen van kindermishandeling. In de loop der jaren zijn in een groot aantal onderzoeken veel risicofactoren voor verschillende vormen van kindermishandeling geïdentificeerd. Meerdere studies hebben aangetoond dat vooral de cumulatie van risicofactoren in plaats van de aanwezigheid van een enkele risicofactor voorspellend is voor toekomstige kindermishandeling. Belsky's (1993) multidimensionale theorie over de etiologie van kindermishandeling gaat ervan uit dat relaties tussen meerdere risico- en beschermende factoren, zowel binnen als tussen de directe interactionele context van het kind en de bredere kindercontext, kindermishandeling veroorzaken. De directe context omvat ouderlijke factoren, kindfactoren en factoren die verband houden met ouder-kind interactie. De bredere context omvat gemeenschapsfactoren, culturele factoren en evolutionaire aspecten in de zin dat kinderen en ouders in een   belangenverstrengeling. Ondanks de sterke theoretische basis en empirische ondersteuning, is onderzoek naar de relaties tussen risicofactoren schaars. De meeste onderzoeken hebben zich alleen gericht op het identificeren van individuele risicofactoren of het onderzoeken van de voorspellende kracht van cumulatief risico. Vooruitgang in methodologie en statistieken hebben het mogelijk gemaakt om de complexiteit van de relaties tussen risicofactoren te bestuderen. netwerkanalyse is een nieuwe methode die vooral nuttig is om te onderzoeken hoe risicofactoren voor een negatieve uitkomst elkaar beïnvloeden en om conclusies te trekken over de omvang van deze invloeden. Voor zover wij weten, zijn risicofactoren voor kindermishandeling nog niet onderzocht in netwerkmodellen, hoewel het onderzoeken van risicofactoren voor kindermishandeling vanuit een netwerkperspectief veelbelovend is om licht te werpen op de onderlinge samenhang van risicofactoren voor kindermishandeling. Het doel van deze studie is om te onderzoeken hoe risicofactoren voor kindermishandeling met elkaar samenhangen door risicofactoren te onderzoeken vanuit een netwerkperspectief.

Wat zijn de bevindingen van het huidige onderzoek?

Eerst werd een cross-sample netwerk geconstrueerd om de onderlinge relaties tussen risicofactoren voor kindermishandeling in beide steekproeven te onderzoeken. Dit sterk verweven netwerk liet positieve relaties zien tussen alle factoren die deel uitmaakten van het netwerk. Vervolgens hebben we in meer detail gekeken naar de verschillen in de onderlinge samenhang van risicofactoren tussen de steekproef met een hoog risico en de steekproef met een lager risico. Over het algemeen hangen risicofactoren in beide steekproeven sterk op elkaar. De risicofactoren in de steekproef met een hoog risico hangen echter over het algemeen sterker met elkaar samen dan de risicofactoren in de steekproef met een lager risico. Verder is de globale sterkte van de relaties in de steekproef met een hoog risico sterker dan in de steekproef met een lager risico. Uit centraliteitsanalyses bleek dat de volgende risicofactoren een belangrijke rol spelen bij het ontstaan ​​van kindermishandeling: “Verzorger werd mishandeld als kind”, “Geschiedenis van huiselijk geweld” en “Verzorger is emotioneel afwezig”. De ouderlijke risicofactoren voor kindermishandeling bleken sterk met elkaar verbonden te zijn, wat consistent is met het idee dat risicofactoren met elkaar interageren, zoals beschreven in Belsky's multidimensionale perspectief op kindermishandeling. 

Welke implicaties hebben de bevindingen van dit onderzoek? 

De unieke bijdrage van de huidige resultaten aan het begrip van de etiologie van kindermishandeling is dat de risicofactoren in de steekproef met een hoog risico over het algemeen sterker met elkaar samenhangen dan de risicofactoren in de steekproef met een lager risico. Deze resultaten helpen ons het niet-lineaire kwadratische model van cumulatief risico beter te begrijpen. Wanneer het aantal aanwezige risicofactoren toeneemt, versterken deze extra risicofactoren ook andere risicofactoren, wat kan leiden tot een exponentiële toename van het risico op kindermishandeling. Toekomstig onderzoek zou de relaties tussen risicofactoren in meer detail moeten onderzoeken en hoe deze het niet-lineaire kwadratische model van cumulatief risico kunnen verklaren.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Physical Abuse of Children van Berkowitz - Chapter

Artikelsamenvatting bij Physical Abuse of Children van Berkowitz - Chapter


Welke casus wordt besproken in dit artikel?

Een 4-maanden oude mannelijke baby wordt door ambulancepersoneel naar de eerste hulp gebracht. Zijn moeder had 112 gebeld omdat het kind slap leek te zijn toen ze hem uit zijn bedje tilde nadat ze terugkwam van haar werk; ze had hem bij haar vriend achtergelaten terwijl ze aan het werk was. Bij aankomst op de afdeling spoedeisende hulp is de temperatuur van het kind 37°C, de hartslag 114 slagen per minuut, de bloeddruk 90/68 mm Hg en de ademhalingsfrequentie 28 ademhalingen per minuut. Het lichamelijk onderzoek is normaal, behalve een verminderde spierspanning, en er is een blauwe plek van 1 cm op zijn linkerwang. Hoe moet deze zaak worden geëvalueerd en beheerd?

Hoe moeten dit soort klinische problemen worden aangepakt?

Sinds de publicatie van "The Battered-Child Syndrome" in 1962, 
die zich richtte op de fysieke bevindingen van kindermishandeling, het begrip kindermishandeling is uitgebreid tot seksueel misbruik, emotioneel misbruik en verwaarlozing. Bij beoordelingen van kindermishandeling is de interactie van meerdere disciplines betrokken, waaronder geneeskunde, maatschappelijk werk, wetshandhaving en het gerechtelijk apparaat. Deze interdisciplinaire benadering kan een uitdaging zijn vanwege verschillende definities van kindermishandeling, verwachtingen met betrekking tot informatie die kan worden vastgesteld tijdens de medische evaluatie, of interpretaties van bevindingen. 

We onderscheiden enkele belangrijke punten in de klinische aanpak van gevallen van fysieke kindermishandeling:

  • Lichamelijk mishandelde kinderen, met name zuigelingen, kunnen zich presenteren met niet-specifieke symptomen en tekenen, zoals braken of apneu; de mogelijkheid van beledigend hoofdtrauma vereist in dergelijke gevallen aandacht.
  • Lichamelijke bevindingen, zoals blauwe plekken in het gezicht, de nek of de romp, of intraorale laesies, zoals gescheurde frenula, bij zuigelingen die nog niet ambulant zijn, moet vermoeden van toegebracht trauma wekken.
  • De evaluatie van zuigelingen en jonge kinderen op vermoedelijk toegebracht trauma dient een volledig lichamelijk onderzoek van het kind te omvatten, met bijzondere aandacht voor de huid, mondholte en buik; in beeld brengen van de hersenen; een fundusscopisch onderzoek naar retinale bloedingen; een skeletonderzoek; en meting van lever- en pancreasenzymen.
  • Artsen zijn gemandateerd om gevallen waarin zij een redelijke vermoeden van kindermishandeling.

Hoe gaat de beoordeling van een casus van fysieke kindermishandeling in zijn werk?

Er is een stappenplan omschreven voor de aanpak van een casus waarbij er sprake is van (verdenking van) fysieke kindermishandeling.

  1. De eerste stap is om te zorgen voor een zorgvuldige geschiedenis van de vermeende omstandigheden rond de verwonding. Waren er getuigen van de gebeurtenis? Wie was bij het kind aanwezig toen de gebeurtenis plaatsvond? Kan de vermeende gebeurtenis de verwondingen verklaren? Komt het ontwikkelingsniveau van het kind overeen met het voorgestelde mechanisme van letsel? Wat werd er gedaan toen de gebeurtenis plaatsvond of het kind symptomatisch werd? Was er vertraging bij het zoeken naar medische hulp?
  2. Voer dan een volledig onderzoek uit met het kind volledig ontkleed.
    Documenteer de algehele klinische status van het kind. Documenteer de aanwezigheid van kneuzingen, brandwonden of andere huidafwijkingen. Documenteer de aanwezigheid van intraorale laesies door elk frenulum zorgvuldig te controleren op letsel. Documenteer de aanwezigheid van bevindingen zoals subconjunctivale bloedingen.
    Fotografeer de bevindingen of vraag de politie om foto's te verkrijgen.
  3. Start vervolgens een diagnostisch onderzoek op basis van de bevindingen en klinische toestand van het kind. de scherpte van
    de toestand van het kind en de noodzaak van medisch ingrijpen kunnen bepalend zijn voor de volgorde waarin diagnostische onderzoeken worden verkregen. Voer CT of MRI van het hoofd uit. Voer CT van de buik uit met contrastversterking als buikletsel wordt vermoed. Verkrijg een volledig bloedbeeld, beoordeel het basismetabolische profiel, voer stollingsonderzoeken uit en meet lever- en pancreasenzymen. Voer een volledig skeletonderzoek uit. Voer ook een fundusscopisch onderzoek uit met foto's.
  4. Beheer elk acuut medisch probleem.
  5. Informeer ook de kinderbeschermingsdiensten zoals verplicht in de staat. In sommige rechtsgebieden is ook melding van rechtshandhaving verplicht.
  6. Indien nodig moet je het kind in het ziekenhuis laten opnemen.
  7. Vervolgens laat je het ziekenhuispersoneel of een maatschappelijk werker van de kinderbescherming een uitgebreide sociale evaluatie uitvoeren.
  8. Ten slotte, overweeg een extra forensisch onderzoek indien geïndiceerd of gevraagd, of verwijs de zaak door naar een kinderarts, team of centrum dat gespecialiseerd is in gevallen van kindermishandeling.
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Child Witnesses to Domestic Violence: A Meta-Analytic Review van Kitzman - Chapter

Artikelsamenvatting bij Child Witnesses to Domestic Violence: A Meta-Analytic Review van Kitzman - Chapter


Wat zijn de consequenties van het zijn van getuige van huiselijk geweld? 

In de afgelopen decennia hebben onderzoekers, clinici en beleidsmakers hun bezorgdheid geuit over het feit dat kinderen die getuige zijn van echtelijk geweld negatieve gevolgen kunnen ondervinden, zelfs als ze zelf niet het doelwit van geweld zijn. Omdat getuige zijn van huiselijk geweld kinderen kan terroriseren en de socialisatie van kinderen aanzienlijk kan verstoren, zijn veel onderzoekers blootstelling aan huiselijk geweld gaan beschouwen als een vorm van psychologische mishandeling. De afgelopen 20 jaar is er een stroom van onderzoek naar kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld, en talrijke kwalitatieve beoordelingen van dit onderzoek hebben geconcludeerd dat de blootstelling van kinderen aan echtelijk geweld in verband wordt gebracht met een breed scala aan psychologische, emotionele, gedrags-, sociale en academische problemen.

Wat is het doel van dit onderzoek?

Er zijn zowel praktische als conceptuele redenen om moderators van effectgroottes te onderzoeken. Informatie over moderators - met name studiekenmerken waarvan wordt vastgesteld dat ze de resultaten matigen - kan bepalen hoe toekomstig onderzoek op dit gebied wordt opgezet en geïnterpreteerd. Bovendien kunnen moderators van effectgrootte risicofactoren en beschermende factoren weerspiegelen die belangrijk zijn voor het begrijpen van het risico en de veerkracht van kinderen als reactie op stress. In de huidige meta-analyse hebben we verschillende klassen van factoren onderzocht die effectgroottes kunnen matigen in onderzoek naar kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld: (a) factoren die verband houden met onderzoeksopzet en de beoordeling van huiselijk geweld; (b) de context waarin de resultaten worden beoordeeld (d.w.z. de blootstelling van kinderen aan andere stressoren dan geweld tussen ouders); (c) de soorten beoordeelde uitkomsten van kinderen en methoden om deze te beoordelen; en (d) kenmerken van het kind zoals geslacht en leeftijd, evenals interacties tussen geslacht, leeftijd en type uitkomst.

  • De eerste vraag die we stelden was of vergelijkbare schattingen van de effectgrootte werden verkregen uit correlationele en groepsvergelijkingsontwerpen en of effectgroottes in groepsvergelijkingsonderzoeken significant varieerden, afhankelijk van de aard van de vergelijkingsgroep.
  • Een tweede klasse van mogelijke moderatoren in deze literatuur betreft de context waarin kinderen worden blootgesteld aan huiselijk geweld, dat wil zeggen het aanpassingsvermogen en de mate van middelen die kenmerkend zijn voor de gezinsomgeving van het kind.
  • De derde klasse moderators die we hebben onderzocht, betreft de beoordeling van kinderuitkomsten.
  • Ten slotte vereist een adequaat begrip van de effecten van huiselijk geweld op kinderen aandacht voor de modererende effecten van kindkenmerken, waaronder temperament, copingstrategieën, geslacht en leeftijd.

Wat zijn de belangrijkste conclusies van dit onderzoek?

tudies waarin kindgetuigen en niet-getuigen werden vergeleken, studies waarin kindgetuigen en kinderen werden vergeleken die waren blootgesteld aan verbale agressie tussen ouders, en correlationele onderzoeken lieten allemaal een significant verband zien tussen blootstelling aan geweld tussen ouders en kinderen. De gemiddelde effectgrootte op studieniveau over deze drie sets onderzoeken was d. 0,34, een waarde die zich vertaalt in een gemiddelde r. van 17. Een effectgrootte van deze omvang geeft aan dat ongeveer 63% van de kindgetuigen het slechter deden dan het gemiddelde kind dat niet was blootgesteld aan geweld tussen ouders. Met name betekent dit resultaat echter ook dat ongeveer 37% van de kindgetuigen uitkomsten liet zien die vergelijkbaar waren met of beter waren dan die van niet-getuigen. We integreerden ook de resultaten van een kleiner aantal onderzoeken waarin kindgetuigen werden vergeleken met kinderen die fysiek werden mishandeld, evenals onderzoeken waarin kindgetuigen en kinderen werden vergeleken die waren blootgesteld aan zowel huiselijk geweld als fysiek misbruik. Effectgroottes in deze twee reeksen onderzoeken waren niet significant, wat suggereert dat kinderen uit deze drie groepen vergelijkbare niveaus van aanpassingsproblemen vertoonden.  

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Prospective associations between early childhood intimate partner violence exposure and middle childhood internalizing and externalizing psychopathology van Lee et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Prospective associations between early childhood intimate partner violence exposure and middle childhood internalizing and externalizing psychopathology van Lee et al. - Chapter


Wat zijn de gevolgen van partnergeweld voor kinderen?

Het meemaken van partnergeweld (IPV) vóór de leeftijd van 18 is in verband gebracht met risico op psychopathologie, waaronder internaliserend, externaliserend en PTSS symptomen. Voor kinderen die ook in de systemen van jeugdzorg zitten komen gelijktijdig voorkomende tegenslagen, waaronder blootstelling aan IPV, vaak voor. De relatieve associaties tussen gelijktijdig optredende tegenslagen in de vroege kinderjaren, zoals verwaarlozing en getuige zijn van IPV, en latere psychopathologie bij jeugdzorg-betrokken kinderen blijven minder duidelijk.  Groeiend bewijs suggereert dat blootstelling aan IPV en gelijktijdig voorkomende mishandeling de ontwikkeling van kinderen op talloze manieren kan verstoren, waardoor het risico op psychopathologie toeneemt. nfancy vertegenwoordigt een gevoelige en snelle ontwikkelingsfase van het kind. Blootstelling aan IPV in de kindertijd wordt specifiek geassocieerd met verhoogde percentages van vroege sociaal-emotionele en cognitieve problemen en externaliserend gedrag. Veel van de huidige literatuur over de associaties tussen soorten tegenspoed bij kinderen en psychopathologie in de kindertijd maakt vaak gebruik van retrospectieve rapportage van tegenspoed in de kindertijd.

Wat is het doel van het huidige artikel?

Negatieve gevolgen van IPV-blootstelling in de vroege kinderjaren, die de tegenspoeddimensie van dreiging weerspiegelen, omvatten een verhoogd risico op latere psychopathologie, maar minder studies hebben de specifieke associaties tussen vroege IPV-blootstelling en psychopathologie onderzocht met behulp van een dimensionale benadering . De huidige studie probeerde deze hiaten in bestaand onderzoek aan te pakken door secundaire analyses uit te voeren van gegevens uit een gerandomiseerde gecontroleerde studie van een opvoedingsinterventie voor jonge kinderen voor gezinnen met jeugdzorg-betrokkenheid. Met behulp van een prospectief ontwerp onderzochten we de associaties tussen IPV-blootstelling in het vroege leven en psychopathologie in de vroege kinderjaren, rekening houdend met gelijktijdig optredende deprivatie. We veronderstelden dat vroege blootstelling aan IPV geassocieerd zou zijn met zowel internaliserende als externaliserende psychopathologie in de midden-kindertijd wanneer rekening wordt gehouden met de associaties tussen deprivatie en latere psychopathologie.

Wat zijn de resultaten van het huidige onderzoek?

Life adversities variabelen werden gecodeerd uit gegevens die werden verzameld toen kinderen baby's waren (N = 249, Mage = 7,97 maanden) tot en met 48 maanden durende beoordelingen; internaliserende en externaliserende psychopathologie werden gemodelleerd als latente variabelen die het gemiddelde weerspiegelen van gegevens van jaarlijkse beoordelingen tussen 8 en 10 jaar.

Het doel van de huidige studie was om de prospectieve associaties tussen IPV-blootstelling in de vroege kinderjaren en internaliserende en externaliserende symptomen in de midden-kindertijd bij jeugdzorg-betrokken kinderen te onderzoeken. We breidden bestaand onderzoek uit dat de schadelijke effecten aantoonde van vroege IPV-blootstelling op kinderuitkomsten door het Dimensionale Model van Tegenspoed en Psychopathologie toe te passen. In het bijzonder hebben we de blootstelling aan IPV opgevat als een weerspiegeling van de dimensie van dreiging en rekening gehouden met deprivatie, een andere kerndimensie van tegenspoed, bij het onderzoeken van de verbanden tussen IPV-blootstelling en opkomende psychopathologie. In overeenstemming met onze hypothese lieten de resultaten significante associaties zien tussen IPV-blootstelling in het vroege leven en internaliserende en externaliserende symptomen in de middenkindertijd wanneer rekening wordt gehouden met deprivatie en covariaten die demografische kenmerken en depressie van de verzorger weerspiegelen. De paden van deprivatie naar internaliserende en externaliserende symptomen waren niet significant. In de huidige steekproef varieerden de aanbevelingen van slachtofferschap of daderschap van IPV door verzorgers in het afgelopen jaar toen kinderen nog baby's waren, van 37% voor fysieke agressie tot 23% voor seksuele dwang tot 16% voor letsel. Deze vroege blootstellingen waren prospectief gekoppeld aan het risico op verhoogde internaliserende symptomen op de leeftijd van 8, 9 en 10 jaar, wat suggereert dat blootstelling aan IPV in de eerste paar levensjaren kan worden beschouwd als een onafhankelijke risicofactor voor de ontwikkeling van psychopathologie bij jeugdzorg-betrokken kinderen. Hoewel we de mechanistische paden tussen IPV-blootstelling en latere kinderpsychopathologie niet direct hebben onderzocht, suggereert onderzoek dat kind-, ouder- en familiefactoren elk een significante rol kunnen spelen, waarbij de ontwikkeling van internaliserende en externaliserende symptomen die zowel gemeenschappelijke als duidelijke delen vertonen. mechanismen na blootstelling aan IPV.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij The effect of maltreatment experiences on maltreating and dysfunctional parenting: A search for mechanisms van Alink et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij The effect of maltreatment experiences on maltreating and dysfunctional parenting: A search for mechanisms van Alink et al. - Chapter


Waarom is het belangrijk om te kijken naar risicofactoren voor intergenerationele overdracht?

De verstrekkende gevolgen van kindermishandeling zijn goed gedocumenteerd en kunnen de overdracht van tegenspoed en risico op volgende generaties omvatten. Onderzoek heeft aangetoond dat een voorgeschiedenis van kindermishandeling van invloed kan zijn op de mate waarin ouders worstelen met het dagelijkse ouderschap en ook het risico van ouders op mishandeling van hun eigen kind kan vergroten. Om effectieve interventies te ontwikkelen om mishandeling in volgende generaties te voorkomen, is dringend meer kennis nodig over de bemiddelende en modererende mechanismen die ten grondslag liggen aan de intergenerationele overdracht van mishandeling. Het vergroten van het begrip van de mechanismen van intergenerationele mishandeling is ook noodzakelijk voor het ontwikkelen en testen van theorieën. Tot op heden zijn verschillende mogelijke theoretische transmissiemechanismen voorgesteld, maar weinigen zijn voldoende getest en/of bevestigd.

Welke verschillende theorieën verklaren het proces van intergenerationele overdracht?

Verschillende ontwikkelingswetenschappers hebben theoretische mechanismen beschreven die het effect van vroege mishandelingservaringen op opvoedingsgedrag zouden kunnen verklaren, waaronder sociale leertheorie, sociale informatieverwerking, gehechtheidstheorie, neurofysiologische modellen, ontwikkelingspsychopathologie en erfelijkheidsmodellen.

  • De sociaal leren theory van Bandura stelt dat ouders het opvoedingsgedrag van hun eigen ouders imiteren. De onnauwkeurig waargenomen 'positieve effecten' van deze opvoedingspraktijken motiveert ouders om dit gedrag te herhalen in interactie met hun eigen kinderen. Onderzoek dat aantoont dat lichamelijke mishandeling het risico op later hard ouderschap of lichamelijke mishandeling van de eigen kinderen vergroot of het risico op latere agressie in het algemeen, biedt ondersteuning voor de theorie van sociaal leren.
  • Een ander model, dat vooral wordt gebruikt om de overdracht van lichamelijke mishandeling te verklaren, is het sociale informatieverwerkingsmodel van Milner. Dit sociale informatieverwerkingsmodel stelt dat ouders cognitieve, aandachts- en attributietekorten kunnen hebben in de verwerking van het gedrag van kinderen en bijgevolg hun reactie op dit gedrag. In het bijzonder zouden gewelddadige ouders minder aandachtig zijn en zich bewust zijn van het gedrag van het kind, en meer geneigd zijn om dubbelzinnig valentiegedrag als negatiever en verwijtbaarder te interpreteren in vergelijking met andere ouders.
  • De gehechtheidstheorie stelt dat kinderen gehechtheidsrelaties aangaan met hun ouders en dat de kwaliteit van deze relaties sterk afhangt van de opvoeding die ze ontvangen. De gehechtheidsrelatie van het kind met de primaire verzorgers fungeert als blauwdruk voor andere sociale interacties en relaties later in het leven. Uit onderzoek blijkt dat de gehechtheidsrelatie van mishandelde kinderen vaker onzeker of ongeorganiseerd is dan die van niet-mishandelde kinderen. Op hun beurt worden onveilige of onopgeloste gehechtheidsrepresentaties van volwassenen later in het leven geassocieerd met opvoedingsproblemen en mishandelingsgedrag.
  • Er zijn verschillende neurofysiologische processen die anders kunnen werken als onderliggende mechanismen van het effect van mishandelingservaringen op het ouderschap. Neurofysiologische modellen zijn voor een groot deel geworteld in dieronderzoek dat effecten aantoont van stress in het vroege leven op veranderde stressregulatie, wat gedeeltelijk kan worden verklaard door verhoogde methylering van stressgerelateerde genen. Meta-analytische bevindingen wijzen op verhoogde niveaus van het basaal autonoom zenuwstelsel, maar recente studies hebben ook aangetoond dat afgestompte stressreactiviteit verband kan houden met mishandeling en een gebrek aan betrokken ouderschap.
  • Een ander mechanisme met mogelijk verschillende functies, afhankelijk van het type mishandeling, en heel relevant in de huidige context, is psychopathologie. Het ecologisch-transactioneel perspectief en het ontwikkelings-psychopathologische raamwerk stellen dat individuen zich binnen het “normale bereik” ontwikkelen als ze worden gepresenteerd met een gemiddeld verwachte omgeving. Onderzoek heeft aangetoond dat ouders met bepaalde vormen van psychopathologie risico lopen op mishandeling.
  • Er is enig bewijs uit gedragsgenetische studies bij mensen die gedeeltelijke erfelijkheid van lijfstraffen, misbruik en verwaarlozing aantonen. Deze gedragsgenetische studies tonen aan dat de ervaring van mishandeling gedeeltelijk erfelijk kan zijn. Kennis over de mate waarin mishandeling en opvoedingsproblemen erfelijk zijn, is nodig om richting te geven aan interventie-inspanningen. Bovendien, omdat sommige van de omgevingsmechanismen gedeeltelijk erfelijk kunnen zijn, is het belangrijk om een schatting te hebben van de erfelijkheid van opvoedingsproblemen en mishandeling om op milieu gebaseerde mechanismen in perspectief te kunnen plaatsen.

Hoe kunnen modererende variabelen het voorkomen van intergenerationele overdracht beïnvloeden?

De bovengenoemde theoretische kaders gaan er allemaal van uit dat de intergenerationele overdracht van mishandeling en de effecten van ervaren mishandeling op opvoedingsproblemen in bredere zin milieugemedieerd zijn of gedeeltelijk verklaard kunnen worden door erfelijkheid. Maar naast het bemiddelen van mechanismen, is een beter begrip van modererende processen noodzakelijk om de theorie over risico en veerkracht te informeren en om de praktijk te sturen die gericht is op het voorkomen van mishandeling. Er is terecht opgemerkt dat gehechtheidstheorie krachtig kan zijn in het voorspellen van wettige discontinuïteit in ontwikkeling. In de afgelopen decennia hebben onderzoeken vrij consequent aangetoond dat veilige, stabiele en koesterende relaties de potentie hebben om de cirkel van mishandeling te doorbreken. Hoewel deze kennis van het grootste belang is voor interventie-inspanningen, kan het vergroten van kennis over mogelijke factoren die ouders met een voorgeschiedenis van mishandeling kunnen beschermen tegen het ervaren van moeilijkheden in de opvoeding van hun eigen kinderen, het theoretische begrip van continuïteit en discontinuïteit vergroten, en kan ook de instrumenten verbeteren die beschikbaar worden gesteld aan clinici om risicocycli effectief te doorbreken. een persoon die in zijn kinderjaren mishandeld is, loopt het risico dit problematische gedrag jegens zijn eigen kinderen te herhalen wanneer ze ouder worden. In onderzoek tot nu toe is het bewijs dat mediatoreffecten ondersteunt vaak indirect. Studies hebben associaties aangetoond tussen kindermishandeling en mogelijke mediërende factoren, of ze hebben een verband aangetoond tussen een mogelijke mediërende factor en het potentieel om het risico op disfunctioneel ouderschap of mishandeling te vergroten.

Welke modererende variabelen kunnen een rol spelen bij intergenerationele overdracht?

Verschillende onderzoeken hebben significante modererende factoren aangetoond die een rol kunnen spelen bij het proces van intergenerationele overdracht.

  • Augustijn et al. (2019) toonden aan dat het verband tussen ervaren en gepleegde mishandeling, algemeen gemeten, gemedieerd werd door delinquentie van adolescenten en twee vroegtijdige overgangen, schooluitval en zelfstandig wonen, evenals de opeenstapeling van vroegrijpe overgangen en probleemgedrag.
  • Met behulp van een soortgelijk perspectief, Capaldi et al. (2019) vonden geen bewijs voor delinquentie of middelengebruik als mediërende mechanismen voor de overdracht van lichamelijke mishandeling in het bijzonder; de relatie tussen ernstig ervaren mishandeling en delinquentie op volwassen leeftijd was echter significant.
  • Adams et al. (2019) en Labella et al. (2019) vonden steun voor partnerrelatieproblemen (romantische competentie en relatiegeweld) als een mechanisme van het effect van ervaren mishandeling op (gebrek aan) ondersteunend ouderschap (Labella et al., 2019) en gepleegde mishandeling (Adams et al., 2019 ; Labella et al., 2019).
  • Zajac et al. (2019) toonden aan dat in gezinnen die betrokken zijn bij de kinderbescherming, afwijzende en onopgeloste hechtingstoestanden op basis van het volwassen gehechtheidsinterview gerelateerd waren aan gevoeligheid, maar ervaringen met kindermishandeling waren niet significant gerelateerd aan gevoeligheid.
  • Daarnaast focussend op neurobiologische mechanismen, ontdekten Oosterman et al. (2019) dat een groot aantal ongunstige ervaringen in de kindertijd een zwaardere discipline voorspelde, maar dit werd niet gemedieerd door de periode vóór de ejectie of respiratoire sinusaritmie als reactie op het luisteren naar een huilende baby. Bovendien was een groot aantal ongunstige ervaringen van kinderen gerelateerd aan minder reactiviteit van de sinusaritmie van de luchtwegen, wat een toename van depressieve symptomen voorspelde, maar het indirecte effect was niet significant.
  • Dan meldden Choi et al. (2019) dat het verband tussen emotionele en seksuele ervaringen van moeders en de blootstelling van hun kind aan mishandeling werd gemedieerd door depressie van de moeder (postpartum en later, maar het effect werd veroorzaakt door latere depressie).
  • Tot slot, in hun paper over de erfelijkheid van kindermishandeling, Pittner et al. (2019) rapporteren dat genetische factoren significant hebben bijgedragen aan emotioneel misbruik, maar niet aan fysieke mishandeling en emotionele verwaarlozing. Daarom zal het in toekomstig onderzoek belangrijk zijn om te onderzoeken waarom mechanismen die ten grondslag liggen aan de effecten van emotionele mishandeling genetisch kunnen worden verklaard, terwijl fysieke mishandeling en emotionele verwaarlozing dat misschien niet zijn.
Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Testing the cycle of maltreatment hypothesis: Meta-analytic evidence of the intergenerational transmission of child maltreatment van Madigan et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Testing the cycle of maltreatment hypothesis: Meta-analytic evidence of the intergenerational transmission of child maltreatment van Madigan et al. - Chapter


Wat houdt intergenerationele overdracht in?

De afgelopen halve eeuw is er veel onderzoek gedaan om inzicht te krijgen in de determinanten en langetermijngevolgen van kindermishandeling. De last van mishandeling voor kinderen, gezinnen en de samenleving in het algemeen is verbazingwekkend. Daarom presenteert de huidige studie een reeks uitgebreide meta-analyses over de intergenerationele overdracht van mishandeling in het algemeen, evenals over specifieke vormen van mishandeling. Op basis van de resultaten van een internationaal panel van deskundigen dat is bijeengeroepen om te overleggen over de preventie van kindermishandeling, geeft de Wereldgezondheidsorganisatie de volgende definitie: “Kindermishandeling of -mishandeling vormt alle vormen van lichamelijk en/of emotioneel ziek -behandeling, seksueel misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling of commerciële of andere uitbuiting, resulterend in daadwerkelijke of potentiële schade aan de gezondheid, overleving, ontwikkeling of waardigheid van het kind in de context van een verantwoordelijkheids-, vertrouwens- of machtsrelatie.” Deze brede definitie omvat een breed spectrum van gedragingen, van ernstige lichamelijke mishandeling tot aantoonbaar meer verborgen vormen van mishandeling, zoals emotionele verwaarlozing. Gezien het brede scala aan opvoedingspraktijken, culturele verwachtingen en verschillende opvattingen over wat kindermishandeling inhoudt, is de definitie van de WHO vooral handig omdat het een standaarddefinitie-instrument biedt waarmee mogelijk beledigend en verwaarloosbaar gedrag kan worden beoordeeld. In dit artikel gebruiken we, in navolging van de definitie van de WHO, de term kindermishandeling om het brede scala aan misbruik, verwaarlozing en/of schadelijk gedrag van kinderen weer te geven. Theoretische modellen suggereren dat meerdere factoren en gelaagde contexten kunnen bijdragen aan huiselijk en interpersoonlijk geweld in het algemeen, en kindermishandeling in het bijzonder.

Welke methodologische limitaties bestaan er wanneer wetenschappers conclusies trekken over intergenerationele overdracht?

Hoewel het grootste deel van het onderzoek over het algemeen bewijs heeft gevonden ter ondersteuning van de hypothese van intergenerationele mishandeling, is de associatie niet alomtegenwoordig, en de sterkte van deze associatie varieert tussen onderzoeken, zelfs met vergelijkbare steekproefkenmerken. Met name de validiteit van bevindingen is in twijfel getrokken vanwege verschillende belangrijke methodologische beperkingen en vooroordelen, waaronder het gebruik van slechte operationele definities van mishandeling, retrospectieve terugroeping, individuele informanten voor de beoordeling van mishandeling in verschillende generaties, en het ontbreken van prospectieve studies.

Er is enig bewijs om het idee te ondersteunen dat mishandeling van generatie op generatie wordt overgedragen. Onderzoekers verklaren echter ook dat ongekwalificeerde aanvaarding van deze hypothese niet alleen ongegrond, maar ook misleidend is.

Wat is het doel van het huidige onderzoek?

Alle reviews tot nu toe hebben ofwel een verhalend overzicht van de literatuur en/of de methodologische benaderingen ervan opgeleverd, ofwel een methodologische kwaliteitsevaluatie, en een daaropvolgende beschrijving van het aantal onderzoeken dat statistisch significante intergenerationele overdracht van mishandeling rapporteert, gestratificeerd naar niveaus van vooraf bepaalde methodologische validiteit. Naast het testen op methodologische kwaliteit en meetfactoren, test de huidige studie een reeks moderatoren die ook de sterkte van de intergenerationele associatie kunnen beïnvloeden, inclusief de rol van armoede en gezinsrisico, kinderleeftijd en geslacht, evenals als publicatiebias en verspreidingsmedium. Hoewel kindermishandeling alle etniciteiten en sociaaleconomische lagen (SES) doorkruist, is aangetoond dat de prevalentie van mishandeling hoger is bij minderheden en/of in groepen die worden gekenmerkt als een lage SES. in de huidige studie onderzoeken we verschillende factoren die verband houden met gezinsrisico als mogelijke moderatoren van de intergenerationele overdracht van mishandeling. Ook de kinderleeftijd, als het gaat om de intergenerationele overdracht van mishandeling, is een relevante moderator. deze studie had tot doel discrepanties en debatten op het gebied van kindermishandeling op te lossen door de literatuur meta-analytisch te synthetiseren en modererende variabelen te testen die associaties van intergenerationele mishandeling kunnen versterken of afzwakken. Om het risico van methodologische vertekening te evalueren, hebben we de methodologische kwaliteit van elke studie die in de meta-analyse is opgenomen, beoordeeld op basis van vooraf bepaalde methodologische normen, en getest of de methodologische kwaliteit op het niveau van de individuele studie van invloed is op de sterkte van intergenerationele overdracht. Dit is een kritieke onderneming, aangezien een onderzoek van de mechanismen van intergenerationele overdracht is belemmerd door een gebrek aan oplossing van deze methodologische controverse, en duidelijk bewijs met betrekking tot de status van deze zeer belangrijke vraag blijft dubbelzinnig.

In de huidige studie wordt de intergenerationele overdracht van mishandeling-hypothese onderzocht in 142 onderzoeken  die een methodologische kwaliteitsbeoordeling hebben ondergaan, evenals gegevensextractie van een aantal mogelijke moderator variabelen. Het doel van de methodologische review was tweeledig:

  • Het eerste doel was om elke studie te beoordelen op methodologische kwaliteit.
  • Het tweede doel was om te bepalen of methodologische kwaliteit effectgroottes modereert.

Welke conclusies konden uit dit onderzoek worden getrokken?

De huidige studie biedt ondersteuning voor de hypothese van de cyclus van mishandeling, hoewel de effectgroottes klein tot matig zijn. Ouders met een voorgeschiedenis van mishandeling hebben meer dan twee keer zoveel kans om kinderen te krijgen die ook mishandeld worden.  Het rapport van de verzorger en/of het besef van de geschiedenis van seksueel misbruik van hun kind zijn meestal afhankelijk van het feit dat het kind misbruik aan het licht brengt, wat veel kinderen niet graag doen. Met betrekking tot heterotypische overdracht suggereren algemene bevindingen dat wanneer een ouder een bepaald type mishandeling ervaart, opnieuw met fysieke mishandeling als voorbeeld, zijn/haar kind meer kans heeft om ook andere vormen van mishandeling te ervaren, zoals emotionele mishandeling. misbruik, seksueel misbruik of verwaarlozing. Heterotypische overdracht is consistent met onderzoek dat aantoont dat slachtoffers van kindermishandeling vaak worden blootgesteld aan meerdere, gelijktijdig voorkomende vormen van kindermishandeling.

Zoals Thornberry et al. (2012) treffend opgemerkt: "Als er inderdaad duidelijk en overtuigend bewijs is van intergenerationele continuïteit, moeten we de bemiddelende processen begrijpen die de generaties in dit opzicht verbinden". Dienovereenkomstig wordt aanbevolen dat het veld zijn aandacht heroriënteert op het blootleggen en verdiepen van het begrip van mechanismen van intergenerationele overdracht. Kennis over deze mechanismen kan de ontwikkeling van toekomstige interventie- en preventiestrategieën direct informeren en vormgeven, die dringend nodig zijn om de vicieuze cirkel van mishandeling te doorbreken en meer veiligheid en duurzame welvaart voor de volgende generaties jongeren te verzekeren.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Maternal abuse history, postpartum depression and parenting; links with preschoolers internalizing problems van Madigan et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Maternal abuse history, postpartum depression and parenting; links with preschoolers internalizing problems van Madigan et al. - Chapter


Welke invloeden spelen een rol bij internaliserende gedragsproblemen bij kinderen?

Interacties met verzorgers vertegenwoordigen een van de vroegste en sterkste invloeden op meerdere domeinen van het functioneren van kinderen, waaronder sociale en emotionele ontwikkeling. Variabiliteit in het type en de kwaliteit van de zorg die kinderen van ouders ontvangen, wordt zelf bepaald, althans gedeeltelijk, door de eigen vroege ervaringen van de verzorgers. In de huidige studie hebben we een procesgericht ecologisch raamwerk voor de ontwikkeling van kinderen aangenomen om te bepalen hoe de vroege ervaring van een verzorger werd geassocieerd met het internaliserende gedrag van kinderen door meer proximale invloeden van ouderlijke psychopathologie en opvoedingsgedrag.

We maken onderscheid tussen individuele, proximale en distale invloeden op internaliserende problemen bij kinderen.

  • Er zijn aanwijzingen dat individuele genetische factoren verantwoordelijk zijn voor het verband tussen temperamentkenmerken, negatieve emotionaliteit en internaliserende symptomen bij kinderen en adolescenten.
  • De proximale invloeden van ouders zijn consequent in verband gebracht met de regulatie van affect in de kindertijd en de daaropvolgende internaliserende problemen. De kwaliteit van de zorg, het troostende en kalmerende gedrag van ouders wanneer baby's aangeven dat ze een dergelijke reactie nodig hebben, kunnen zowel het leed van baby's reguleren als adaptieve processen modelleren voor het reguleren van emoties. In de afgelopen 2 decennia is een grote hoeveelheid literatuur verschenen die de mediërende rol van opvoedingsgedrag op de relatie tussen depressieve symptomen van ouders en internaliserende problemen van het kind onderstreept. Deze onderzoeken zijn gebaseerd op de observatie dat depressieve ouders minder warmte en gevoeligheid en meer negativiteit jegens hun kinderen tonen dan niet-depressieve moeders.
  • Een distale factor die in verband is gebracht met depressieve symptomen van ouders is de voorgeschiedenis van misbruik door ouders. Vroege tegenspoed is in verband gebracht met gevoelens van hopeloosheid, die op hun beurt patronen van cognitieve beoordeling, begrip van emoties, perceptie van emoties van anderen en andere vormen van psychopathologie kunnen beïnvloeden

Wat is het doel van de huidige studie?

De genoemde literatuur suggereert een complex en niet volledig opgehelderd pad waarin internaliserende problemen van kinderen worden beïnvloed door familiesocialisatiefactoren zoals opvoedingsgedrag. Deze opvoedingspraktijken zijn zelf meervoudig bepaald en worden beïnvloed door de eigen emotionele moeilijkheden en psychopathologie van de ouders. In omgekeerde volgorde zijn depressieve symptomen van ouders een gevolg van talrijke psychosociale stressoren, waaronder een geschiedenis van misbruik. De huidige studie breidt eerder werk uit door de invloed van fysiek en seksueel misbruik op depressieve symptomen van moeders en opvoeding te onderzoeken, en de resulterende invloed van deze factoren op internaliserende problemen van kinderen. We onderzoeken een dergelijk traject over een ontwikkelingsperiode van 36 maanden om een ​​temporele cascade te verklaren die de geschiedenis van moeders met mishandelingservaringen verbindt met de internaliserende problemen van hun kinderen. Lichamelijk en seksueel misbruik werden onderzocht als afzonderlijke voorspellers in het cascademodel, omdat de literatuur over de onafhankelijke bijdragen van deze misbruikervaringen op de geestelijke gezondheid en het gezinsfunctioneren inconsistent is.

Samenvattend werd de hypothese geopperd dat de geschiedenis van moeders van zowel fysiek als seksueel misbruik geassocieerd zal zijn met hogere niveaus van depressieve symptomen van moeders, dat depressieve symptomen van moeder geassocieerd zullen zijn met lagere niveaus van responsief ouderschap en dat minder responsief ouderschap zal worden geassocieerd met geassocieerd met hogere niveaus van internaliserende problemen van kinderen.

Wat is de methode van het huidige onderzoek?

De deelnemers bestonden uit 490 moeder-kind-dyades, beoordeeld op drie tijdstippen waarop kinderen gemiddeld 2 maanden oud waren op Tijd 1 (T1), 18 maanden op Tijd 2 (T2) en 36 maanden op Tijd 3 (T3). De voorgeschiedenis van moedermishandeling en depressieve symptomen werden beoordeeld via vragenlijsten op T1. Observaties van responsief ouderschap werden verzameld op T2 en werden gecodeerd met behulp van een gevalideerd codeerschema. De internaliserende problemen van kinderen werden beoordeeld in de voorschoolse periode met behulp van gemiddelde ouderrapporten.

Wat zijn de belangrijkste conclusies die kunnen worden getrokken uit het huidige onderzoek?

Met behulp van een ecologisch raamwerk hebben we de geschiedenis van moedermishandeling geconceptualiseerd als een distale factor die zijn effect uitoefent op de emotionele aanpassing van kleuters door middel van proximale processen zoals depressieve symptomen van de moeder en responsief ouderschap. Met behulp van padanalyse werd ons volledige cascademodel niet ondersteund; dat wil zeggen, het effect van de mishandelingsgeschiedenis van moeders (fysiek of seksueel misbruik) op de internaliserende problemen van kinderen werkte niet opeenvolgend via depressieve symptomen 2 maanden postpartum en hun responsieve opvoedingsgedrag na 18 maanden. We hebben echter aangetoond dat de voorgeschiedenis van fysieke mishandeling van moeders hen specifiek een verhoogd risico op depressieve symptomen gaf 2 maanden postpartum, wat op zijn beurt werd geassocieerd met het feit dat hun kinderen meer internaliserende problemen vertoonden na 36 maanden. Bovendien werkte de associatie tussen de geschiedenis van fysiek misbruik van moeders en hun responsieve ouder indirect via depressieve symptomen van de moeder.

In tegenstelling tot onze hypothesen, vonden we geen contextuele cascade waarin de geschiedenis van misbruik gerelateerd was aan de internaliserende problemen van kinderen door opvoedingsgedrag; dat wil zeggen, het effect werkte alleen via de depressieve symptomen van de moeder, en dit effect werd niet verder gemedieerd door opvoeding. Deze bevinding staat in contrast met empirisch en theoretisch onderzoek dat suggereert dat responsief opvoedingsgedrag, dat inhoudt dat men is afgestemd op de signalen van dwang van kinderen en helpt bij het effectief reguleren van stress, gezonde affectexpressie en regulatie bij kinderen bevordert. We vonden echter wel een indirect effect van de geschiedenis van fysiek misbruik op responsief opvoedingsgedrag dat via depressieve symptomen van moeders werkte.

Een verrassende bevinding in de huidige studie was dat de veronderstelde cascade die seksueel misbruik verbindt met het internaliserende gedrag van kinderen niet significant was. In het bijzonder was er, na controle voor SES en voorgeschiedenis van fysiek misbruik, geen direct verband tussen de geschiedenis van seksueel misbruik van moeders en het internaliserende gedrag van kinderen, en geen indirect effect van de geschiedenis van seksueel misbruik op de internaliserende problemen van kinderen door depressieve symptomen van de moeder of opvoedingsgedrag.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Traumaverwerking: Waarom niet? van Bicanic - Chapter

Artikelsamenvatting bij Traumaverwerking: Waarom niet? van Bicanic - Chapter


Waarom kiezen sommige psychotherapeuten voor onnodig lang stabiliseren?

Stabiliseren houdt in dat er interventies worden ingezet om iemand voor te bereiden op de verwerking van een of meerdere trauma's. Deze methode wordt vooral ingezet bij chronisch of complex getraumatiseerde kinderen.

De richtlijn voor de behandeling van PTSS=klachten, die het gevolg zijn van het beleven van een trauma, is om trauma-behandeling in te zetten. Deze behandeling is gefocust op het verwerken van de trauma's. Voor trauma-behandeling is eerst een stabilisatiefase vereist, waarin de traumatische herinneringen worden verwerkt. Hierna volgt de integratie. De genoemde richtlijnen voor de behandeling van trauma's geeft echter niet aan hoe gestructureerd de stabilisatiefase zou moeten zijn. Hierdoor ontstaat er in de klinische praktijk veel verwarring. Soms speelt bij de keuze voor stabilisatie de angst van behandelaars om kinderen te hertraumatiseren een rol, of vrezen zij dat een confrontatie met de traumatische herinneringen tot verslechtering of voortijdige uitval gedurende de behandeling leidt. Niet zelden geldt de complexiteit van de casuïstiek als argument om van de PTSS- richtlijnen af te wijken: “Deze casus is te complex om een simpele protocollaire behandeling op los te laten".

Welke missers worden er in de praktijk vaak gemaakt als het gaat om trauma-behandeling?

In Slapende honden (Struik, 2010) zijn de criteria voor stabilisatie concreet gemaakt aan de hand van het Zes Testen Formulier. In de praktijk blijkt dat die criteria veel strikter gehanteerd worden dan nodig. Een van de meest voorkomende missers is dat een behandelaar het ontbreken van voldoende emotieregulatie in het dagelijks leven ziet als een teken van onvoldoende stabiliteit, terwijl dat nu juist een symptoom is van onverwerkte herinneringen. Beter zou zijn als zij eerst zouden onderzoeken of de traumagerelateerde klachten kunnen worden bewerkt volgens de geldende PTSS-richtlijnen. Anders ontstaat onderbehandeling, waardoor traumagerelateerde klachten onnodig lang aanhouden en traumatische herinneringen de verdieping van veilige hechtingsrelaties tegenhouden, met alle schade van dien.

Wat moet er volgens dit artikel anders worden aan de procedure van trauma-behandeling?

De wetenschap onderbouwt vooralsnog onvoldoende dat stabilisatie noodzakelijk is voor effectieve traumaverwerking bij kinderen en volwassenen. Integendeel, een recente review toont aan dat trauma-behandelingen waarbij blootstelling aan de traumatische herinnering plaatsvindt zonder voorafgaande stabilisatie, geen ontoelaatbare risico’s geven en dat kinderen ervan profiteren.

Er is een omslag nodig in het denken van behan- delaars. Het uitgangspunt bij teambesprekingen zou moeten zijn: ‘Traumaverwerking, waarom niet?’.
Bij een beperkte subgroep van de getraumatiseerde kinderen zal een stabilisatiefase voorafgaand aan de behandeling nodig blijven, waarbij behandelaars concreet omschrijven welke stabiliseringsinterventies per se noodzakelijk zijn om het kind voor te bereiden op de traumaverwerking-sessies, met een heldere formulering van het doel van elke stabiliseringsinterventie en het ingeschatte aantal sessies. De criteria hiervoor zullen met behulp van resultaten van wetenschappelijk onderzoek verder onderbouwd moeten worden.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Decision making in child protection van Benbenishty et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Decision making in child protection van Benbenishty et al. - Chapter


Hoe gaat het besluitvormingsproces van kinderwelzijnsprofessionals in zijn werk?

Kinderwelzijnsprofessionals zijn moreel en juridisch belast met handelen in het belang van kinderen, en nemen regelmatig cruciale beslissingen die een aanzienlijke impact hebben op kinderen en hun families. Dergelijke beslissingen omvatten het al dan niet weghalen van een vermeend mishandeld kind uit huis, het thuishouden van het kind, ook al zijn er zorgen over zijn of haar welzijn, of het herenigen van een pleegkind met hun biologische familie. Dergelijke beslissingen kunnen zowel positieve als negatieve gevolgen hebben voor kinderen op korte en lange termijn. Gezien het belang van deze beslissingen is het noodzakelijk om te begrijpen hoe ze worden genomen en welke factoren ze beïnvloeden.

De huidige studie maakt gebruik van het Judgments and Decision Processes in Context-model (JUDPIC) om domeinen te onderzoeken die verband houden met oordelen en beslissingen in gevallen van vermeende kindermishandeling. Dit is een internationale studie die beoefenaars uit vier verschillende landen vergelijkt.

  • Volgens dit model vormen professionals hun oordeel op basis van casusinformatie over het kind en het gezin.
  • Verder wordt volgens het model de informatie over deze casuskenmerken verwerkt door professionals in sociale instanties die worden beïnvloed door hun persoonlijke kenmerken. Deze oordelen leiden tot interventie beslissingen. Dit verband tussen oordeel en beslissingen wordt gemodereerd door een groot aantal factoren, zoals beleid met betrekking tot welke drempel plaatsing van kinderen rechtvaardigt, beschikbare kennis en bewijsmateriaal dat verband houdt tussen casuskenmerken en passende interventies, en waarden en attitudes met betrekking tot de relatieve voordelen van bescherming het kind en het onderhouden van de gezinseenheid.
  • Ten slotte kan het verband tussen oordelen en interventies worden bemiddeld door beschikbare middelen en beperkingen; een bepaald risiconiveau kan leiden tot pleegplaatsing op de ene plaats, maar niet op een andere plaats waar pleegplaatsingen schaars zijn.

Zoals dit model beschrijft, zijn oordelen en beslissingen in gevallen van vermeende mishandeling het resultaat van complexe interacties tussen casuskenmerken en de kenmerken van de professionals die deze beslissingen nemen in een specifieke context. Er is ook sterk empirisch bewijs dat de contexten waarin de beslissingen en oordelen worden genomen een sterke impact hebben.

Wat is de methode van deze studie?

De steekproef bestond uit 828 beoefenaars uit vier landen. Deelnemers kregen een vignet te zien van een geval van vermeende kindermishandeling en werden gevraagd om vast te stellen of mishandeling gegrond was, het risico te beoordelen en een interventie aan te bevelen met behulp van gestructureerde instrumenten. De houding van de deelnemers aan het welzijn van kinderen werd beoordeeld.

Wat zijn de belangrijkste conclusies die getrokken kunnen worden op basis van het huidige onderzoek?

Het onderzoek onderzocht de relaties tussen drie onafhankelijke domeinen: casuskenmerk, behandelaarkenmerk en beschermende systeemcontext; en drie afhankelijke factoren: onderbouwing van mishandeling, risicobeoordeling en interventieadvies. De casus die kenmerkend is voor moeders wens tot verwijdering had geen invloed op oordelen en beslissingen. Daarentegen werd de houding van hulpverleners op het gebied van kinderwelzijn geassocieerd met onderbouwing, risicobeoordelingen en aanbevelingen. Bij de meeste maatregelen waren er aanzienlijke verschillen tussen landen.

De huidige studie gebruikt het JUDPIC-model om oordelen en besluitvorming te vergelijken in gevallen van vermeende mishandeling door besluitvormers in vier verschillende landen. Dit model stelt dat klantkenmerken van invloed zijn op oordelen en beslissingen. In de huidige studie werden twee versies van een vignet gepresenteerd aan de beoefenaars - in de ene had de moeder sterk bezwaar tegen het idee van plaatsing, en in de andere was de moeder bereid een plaatsing te accepteren als de maatschappelijk werker dit voorstelde. Deze klantinformatie had geen invloed op oordelen en beslissingen van werknemers uit de vier landen. Dit repliceert bevindingen uit Israël, wat suggereert dat dit een algemene trend kan zijn die niet beperkt is tot Israëlische professionals. Wij vinden dit een zorgelijke bevinding. Hoewel men kan begrijpen dat professionals de wensen van ouders negeren in extreme gevallen van misbruik, werd het huidige vignet door veel deelnemers niet beoordeeld als een weerspiegeling van extreme risiconiveaus. In tegenstelling tot het gebrek aan effect van cliëntkenmerken, waren behandelaarkenmerken geassocieerd met hun oordelen en beslissingen. Het JUDPIC-model stelt dat, hoewel de basiscomponenten van het beslissingsproces voor kinderbescherming en de onderlinge relaties daartussen universeel zijn, de context waarin ze worden gemaakt, ze op meerdere manieren beïnvloedt. Deze internationaal vergelijkende studie onderschrijft sterk het belang van de landencontext. Beoefenaars uit de deelnemende landen verschilden significant in alle onderzoeksvariabelen: attitudes op het gebied van kinderwelzijn, onderbouwing van mishandeling, risicobeoordelingen en aanbevolen interventies. Interessant is dat er bevindingen zijn die worden gedeeld door professionals uit verschillende landen en anderen die een onderscheid maken tussen hen.

Wat zijn de conclusies van het huidige onderzoek over Nederlandse professionals?

Nederlandse beoefenaars hebben een sterke houding tegen verwijdering, maar het totale aantal aanbevelingen voor verwijdering is veel lager en ligt dicht bij de Israëlische beoefenaars. Dit lijkt een weerspiegeling te zijn van de Nederlandse gezinsservice-oriëntatie die wordt gekenmerkt door meer preventief werk en gezinsondersteuning in een vroeg stadium, in de veronderstelling dat misbruik het gevolg is van een familieconflict veroorzaakt door sociale, economische en/of psychologische problemen. In het Nederlandse beleid wordt uithuisplaatsing gezien als de meest extreme vorm van ingrijpen om de veiligheid van het kind te waarborgen; daarom zijn gezinsgerichte zorg en ambulante programma's de voorkeursinterventie-alternatieven. Congruent met dit model lijken Nederlandse beoefenaars in dit onderzoek het meest tegen verwijdering te zijn, samen met de Noord-Ieren. Nederlandse professionals hadden de neiging om vermeende mishandeling in mindere mate te onderbouwen dan anderen. De huidige bevindingen zijn in lijn met het Nederlandse overheidsbeleid dat sterk de nadruk legt op plaatsingspreventie en het vermijden van opname in pleeggezinnen of residentiële zorg. Het principe van 'pedagogische civil society' wordt gezien als leidend voor problemen met het welzijn van kinderen en gezinnen, waardoor een extra terughoudendheid ontstaat voor een indringende interventie zoals uithuisplaatsingen. Een meer verrassende bevinding is dat Nederlandse beoefenaars in dit onderzoek significant minder steun toonden voor de participatie van kinderen en ouders dan beoefenaars in de andere drie deelnemende landen. Dit ondanks het feit dat de Nederlandse jeugdzorg het belang van participatie van jongeren en hun ouders in besluitvormingsprocessen benadrukt. Deze schijnbare discrepantie kan het gevolg zijn van de eenzijdige aandacht die gedurende vele jaren is besteed aan de professionalisering van hulpverleners ten nadele van het betrekken van kinderen en ouders bij zorgbeslissingen. Groen voerde bijvoorbeeld aan dat “. . .de wens voor jongerenparticipatie zet het hele traditionele idee van de professional onder grote druk. Als een jongere (gezien) wordt als co-expert, hoe positioneert de professional zich dan met zijn kennis en ervaring? Op dat moment is de professional niet meer de deskundige die de jeugd vertelt wat goed voor hem of haar is”. Bovendien heeft de massale media-aandacht voor familiedrama's zoals de Savannah-zaak vermoedelijk de terughoudendheid van beoefenaars om ruimte te geven aan ouderlijke stemmen in gevallen van sterke vermoedens van kindermishandeling versterkt. Sterker nog, de Nederlandse maatschappelijk werker, die geen afstand namen van de wens van de ouders van Savannah om het kind in het gezin te houden, werd voor de rechter gebracht na de dood van het kind; een gebeurtenis die de gemeenschap van Nederlandse kinderbeschermingswerkers schokte.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Inquiries into Fatal Child Abuse in the Netherlands: A Source of Improvement? van Kuijvenhoven & Kortleven - Chapter

Artikelsamenvatting bij Inquiries into Fatal Child Abuse in the Netherlands: A Source of Improvement? van Kuijvenhoven & Kortleven - Chapter


Als kinderen fataal worden mishandeld terwijl ze bekend zijn bij organisaties als Jeugdzorg, wordt niet alleen de dader maar worden ook de bij het gezin betrokken professionals aangekeken op de dood van het kind. Dit kan leiden tot officiële onderzoeken naar de professionele praktijk, zoals veel voorkomt in het Verenigd Koninkrijk. Ook in Nederland gebeurt dit, bij de zaak van Savanna werd de betrokken gezinsbegeleider zelfs aangeklaagd wat zorgde voor groot protest bij andere jeugdwerkers.

Onderzocht: de rol van professionals

Het officiële onderzoek heeft een belangrijke rol in het trekken van de aandacht van het publiek en de politiek. Het doel van die onderzoeken is het verbeteren van de professionele praktijk waardoor de kans op fataal kindermisbruik verkleint wordt. Er is echter reden om aan te twijfelen of die onderzoeken daar wel echt aan bijdragen. Uit Brits onderzoek blijkt dat ze er niet in slagen de praktijk te verbeteren en soms zelfs contraproductief kunnen zijn door een verkeerde focus. In dit artikel word gekeken of Nederland daarin verschilt van het Verenigd Koninkrijk. Daarvoor worden alle zeven gepubliceerde Nederlandse onderzoeken (uitgevoerd door de Inspectie Jeugdzorg) naar de rol van professionals bij fataal kindermisbuik kritisch onderzocht.

Vergeleken met het Verenigd Koninkrijk heeft Nederland een korte geschiedenis van onderzoek naar de praktijk na kindermishandelingszaken. De eerste was de Bolderkar-affaire in 1988 waarbij kinderen ten onrechte uit huis werden geplaatst vanwege vermoeden van seksueel misbruik. Pas vanaf 2000 worden sommige onderzoeken openbaar gemaakt, het zijn er echter pas zeven omdat het kind bekend moet zijn bij Jeugdzorg en de zaak eerst op verschillende interne niveaus bekeken wordt voordat het landelijk onderzocht wordt. Het is gokken waarom het ene onderzoek wel publiek toegankelijk wordt gemaakt en het andere niet, maar factoren die de kans daarop vergroten zijn media aandacht, onderzoeken op verzoek van de regering en als het onderzoek bepaalde problemen in organisaties of overheid boven tafel brengt.

Resultaten

Uit de onderzoeken blijkt dat een aantal factoren problematisch zijn in de zorg voor jeugd. Wanneer meerdere professionals bij een gezin betrokken zijn, wordt er veel langs elkaar heen gewerkt en lijkt niemand de ‘eindverantwoordelijkheid’ te hebben/nemen. Er wordt slecht informatie uitgewisseld tussen de hulpverleners waardoor problemen ontstaan als er beslissingen genomen moeten worden. Daarnaast is er slechte documentatie van observaties en signalen die wijzen op mishandeling of verwaarlozing, beslissingen en activiteiten. Er worden geen doelen gesteld en geen evaluaties uitgevoerd.

Behalve problemen met de documentatie van signalen van kindermishandeling, zijn er ook problemen met het opmerken en interpreteren van signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling. Vaak wordt gedacht dat zorgen niet ernstig genoeg zijn om te melden bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Verder zijn er problemen in het omgaan met ouders. Vaak wordt er te weinig aandacht besteed aan de problemen van de ouders/het gezin, die ook invloed hebben op het kind. Soms wordt ten onrechte aangesloten bij het perspectief van een van de ouders, waardoor de zorg voor het kind vermindert. Ook zijn er problemen op managementniveau: er wordt niet gemonitord en niet goed overlegd. Tot slot worden de wachtlijsten in de zorg en het tekort aan personeel als probleem genoemd.

Conclusies

Dit beeld van de Nederlandse onderzoeken lijkt erg op de conclusies uit Britse onderzoeken. In de Nederlandse onderzoeken wordt een grotere nadruk gelegd op het ‘probleem van het systeem’, zoals de wachtlijsten en tekort aan personeel, dan in de Britse onderzoeken. In Britse onderzoeken ligt een grotere nadruk op de rol van de algemene dienstverlening in het beschermen van kinderen.

Het doel van de onderzoeken naar problemen in de jeugdzorg is het verbeteren van de praktijk en het voorkomen van herhaling. Ze zouden een waarschuwende functie kunnen hebben voor professionals. In de aanbevelingen wordt gezegd dat er meer gemonitord moet worden, dat professionals hun houding moeten veranderen en dat er protocollen moeten ontstaan om de kwaliteit te verbeteren. Er wordt nergens gezegd dat er meer training moet komen voor professionals om om te gaan met extreme situaties en er worden nergens middelen toegekend om de wachtlijsten te verkleinen. Er ligt een grote nadruk op het herkennen van tekenen van kindermishandeling en daarbij handelen in het belang van het kind, waarmee niet meer bedoeld wordt dat het kind zolang mogelijk bij zijn ouders moet blijven wonen. De aanbevelingen zijn vooral bureaucratisch: nieuwe protocollen en betere assessment. Dat zorgt voor een formalisering van de praktijk, waardoor het bereik van de professionele discretie wordt beperkt.

In het Verenigd Koninkrijk wordt er op een meer juridische manier onderzoek gedaan en zijn er ook geen problemen mee om in ieder geval een deel van de verantwoordelijkheid bij een individuele professional neer te leggen. Nederland is daarin veel terughoudender, de betrokken professionals blijven veelal zelfs anoniem. Toch geeft ook Nederland aan dat veranderingen in de jeugdzorg herhaling kunnen voorkomen, maar de verantwoordelijkheid voor problemen wordt gelegd bij de organisaties in plaats van de individuen.

Nederlandse en Britse onderzoeken naar fataal kindermisbruik lijken veel op elkaar. Dezelfde problemen worden genoemd en dezelfde soort bureaucratische oplossingen worden aangedragen. In het Verenigd Koninkrijk heeft dit tot nu toe het probleem nog niet opgelost. Dat heeft er voor een deel mee te maken dat de media daar erg kritisch zijn op de jeugdzorg en individuele gezinsbegeleiders.

De bureaucratische oplossingen kunnen contraproductief werken omdat ze jeugdwerkers opzadelen met nog meer administratief werk. Daarnaast ligt er een te grote nadruk op het volgen van protocollen en assessment voor risicofactoren: het is niet zo dat als je de protocollen e.d. maar volgt dat het aantal dode kinderen door kindermishandeling dan afneemt. De Nederlandse onderzoeken dragen dus waarschijnlijk ook niet veel bij aan de verbetering van de praktijk. Daarvoor moet duidelijk zijn dat niet alles bureaucratisch op te lossen is en dat bureaucratische oplossingen samen moeten gaan met betere vaardigheden van professionals. Er moet meer aandacht komen voor de menselijke kant van de jeugdzorg. Daarvoor moeten wel middelen beschikbaar zijn.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Identifying effective components of child maltreatment interventions: A meta-analysis van Van der Put - Chapter

Artikelsamenvatting bij Identifying effective components of child maltreatment interventions: A meta-analysis van Van der Put - Chapter


Hoe kunnen we de effectiviteit van interventies voor het voorkomen of de afname van kindermishandeling beoordelen?

Kindermishandeling is een ernstig probleem dat veel kinderen over de hele wereld treft. Een recente reeks meta-analyses toonde aan dat de wereldwijde prevalentiecijfers van kindermishandeling varieerden van 0,3% op basis van onderzoeken met meldingen van mishandeling van professionals tot 36,6% op basis van zelfrapportageonderzoeken. Kindermishandeling gaat gepaard met ernstige negatieve gevolgen op korte en lange termijn, zoals lichamelijke, gedrags- en psychische problemen, wat leidt tot hoge kosten voor het individu en de samenleving. Het aantal interventies gericht op het voorkomen of terugdringen van kindermishandeling is in de loop der jaren gegroeid. Verschillende meta-analyses over de effectiviteit van deze interventies lieten echter slechts een beperkt effect zien. Daarom is het van groot belang om interventiecomponenten die bijdragen aan de effectiviteit van interventies te ontrafelen van componenten die niet bijdragen aan (of zelfs een negatieve invloed hebben op) de interventie-effectiviteit. In een aantal meta-analyses zijn resultaten gesynthetiseerd over de effectiviteit van interventies gericht op het voorkomen of verminderen van kindermishandeling. Andere meta-analyses hebben geprobeerd kenmerken van interventies voor kindermishandeling te identificeren die verband houden met de effectiviteit van interventies door potentiële moderatoren van het gemiddelde effect van interventies te onderzoeken.

Het belangrijkste doel van deze meta-analyse was om te bepalen of en hoe interventiecomponenten de effectiviteit van interventies voor kindermishandeling beïnvloeden. Daarbij kan belangrijk inzicht worden verkregen in welke componenten bijdragen aan de effectiviteit van interventies en daarmee hoe interventies voor kindermishandeling het beste kunnen worden ontworpen om een ​​optimale effectiviteit te bereiken.

Welke methode heeft deze meta-analyse toegepast?

Deze meta-analyse is op drie niveaus uitgevoerd waarin we interventiecomponenten hebben getest als mogelijke moderators van het (gemiddelde) effect van interventies voor kindermishandeling. Omdat we streefden naar een uitgebreide meta-analyse, hebben we (a) twee soorten interventies opgenomen: preventieve interventies gericht op de algemene bevolking of gezinnen met een risico op kindermishandeling en curatieve interventies gericht op mishandelende gezinnen die gericht zijn op het terugdringen van mishandeling, (b) gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCT's) evenals quasi-experimentele onderzoeken van hoge kwaliteit, en (c) recent uitgevoerde onderzoeken, aangezien eerdere meta-analyses onderzoeken omvatten die tot 2013 zijn gepubliceerd.

Literatuuronderzoek leverde 121 onafhankelijke onderzoeken op die de effecten van interventies op het voorkomen of verminderen van kindermishandeling onderzochten. Uit deze onderzoeken werden 352 effectgroottes geëxtraheerd.

Wat waren de resultaten van het huidige onderzoek?

De totale effectgrootte was significant en klein van omvang voor zowel preventieve interventies (d = 0.26, p

Voor de resultaten maken we onderscheid tussen preventieve interventies en curatieve interventies:

  • Voor preventieve interventies werden grotere effectgroottes gevonden voor kortetermijninterventies (0-6 maanden), interventies gericht op het vergroten van het zelfvertrouwen van ouders en interventies die alleen door professionals werden uitgevoerd.Verder namen de effectgroottes van preventieve interventies toe naarmate de follow-upduur toenam, wat kan wijzen op een slaperig effect van preventieve interventies.
  • Voor curatieve interventies werden grotere effectgroottes gevonden voor interventies gericht op het verbeteren van opvoedingsvaardigheden en interventies die sociale en/of emotionele steun bieden.

Uit deze meta-analyse kan worden geconcludeerd dat interventies effectief kunnen zijn in het voorkomen of verminderen van kindermishandeling.  

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Wat werkt bij de aanpak van kindermishandeling? van Van Rooijen et al. - Chapter

Artikelsamenvatting bij Wat werkt bij de aanpak van kindermishandeling? van Van Rooijen et al. - Chapter


Er zijn verschillende methodes voor preventie en interventie van kindermishandeling, namelijk voorlichting aan kinderen, voorlichting en oudertrainingsprogramma’s, wijkgerichte programma’s en gezinsgerichte aanpakken. Er wordt in dit artikel gekeken naar de effectiviteit van deze interventies. Daarnaast wordt gekeken naar effectieve hulp in ander landen. Beleid en wetgeving op het gebied van kindermishandeling komt niet in dit artikel aan bod.

Integrale aanpak

In een integrale aanpak van kindermishandeling worden methodes meegenomen die helpen bij de voorkomen, stoppen van mishandeling en bij de behandeling van de gevolgen ervan. Er zijn vijf manier waarop dit gedaan wordt:

1. Universele preventie. Deze richt zich op alle ouders, verzorgers en kinderen.

2. Selectieve preventie. De preventie vindt plaats onder risicogroepen.

3. Geïndiceerde preventie. Op basis van specifieke risicofactoren binnen het gezin.

4. Interventies bij vroege signalen. Bij deze gezinnen zijn signalen gevonden die kunnen leiden of leiden tot kindermishandeling.

5. Hulpverlening en/of bescherming. Dit wordt gedaan als er vermoedens zijn of vastgesteld is dat er sprake is van kindermishandeling.

Deze vijf aanpakken zullen één voor één besproken worden.

Universele en selectieve preventie van kindermishandeling

Deze preventies zijn bedacht met de gedacht dat voorkomen beter is dan genezen.

Voorlichting en weerbaarheidstraining voor kinderen kan gebruikt worden om kindermishandeling te voorkomen. Dit kan door middel van campagnes, zoals ‘Over sommige geheimen moet je praten’, de kindertelefoon, lespakketten voor schoolgaande kinderen en het Marietje-Kesselproject. Dit laatste project is theoretisch goed onderbouwd.

Er is bekend dat deze programma’s de vaardigheden en kennis vergroten, maar niet bekend is of mishandeling voorkomen wordt. Ook is de kwaliteit van effectstudies niet geweldig en zijn er zelfs negatieve effecten gevonden, namelijk dat kinderen ernstiger mishandeld worden omdat zij waarschijnlijk door de training meer weerstand bieden.

Deze trainingen zijn succesvoller wanneer:

  • Naast kinderen ook ouders en leerkracht meedoen.
  • Er meerdere componenten zijn in het programma.
  • Er meer dan vier sessies zijn.
  • Meerdere schoolmedewerkers de training kunnen geven.

Opvoedingsvoorlichting/ pedagogische advisering kan door middel van voorlichtingsmateriaal, bijvoorbeeld in brochures, tijdschriften , internet, boeken en tv-programma’s. Echter is er weinig onderzoek gedaan naar het effect van deze materialen. Er is duidelijk dat het nauwelijks voor gedragsverandering bij mensen zorgt. Wel is het effectief bij voorkomen van het Shaken baby syndroom. Kosteneffectieve algemene voorlichting moet zich op specifieke ouders en thema’s richten. Daarnaast vind advisering plaats in consultatiebureaus, echter is niet bekend of dit effectief is.

Het nadeel van opvoedcursussen is dat de ouders die hieraan deelnemen vaak hoger opgeleid zijn en dus al meer kennis en vaardigheden hebben. De risico ouders worden hierdoor gemist. Er zijn beperkte effecten gevonden in het opvoedingsgedrag van de ouders en het gedrag van het kind.

De wijkgerichte aanpak heet als doel de leefomstandigheden in de wijk te verbeteren, waardoor de stress bij ouder afneemt en zij zich meer kunnen richten op het opvoeden. Dit kan betekenen dat er een extra programma komt of dat de reguliere programma’s uitgebreid worden.

Ten slotte zijn er programma’s voor achterstanden in het onderwijs. Ouders worden door dit project betrokken bij de achterstand die hun kind heeft in het onderwijs. Een voorbeeld hiervan is het Child-Parent Centre, die zich richt op kinderen van drie tot vijf jaar. Het project leidt op de lange termijn tot minder kindermishandeling. Hoe actiever de ouder, hoe groter het effect.

Geïndiceerde preventie en interventies bij vroege signalen

Geïndiceerde preventies richt zich op gezinnen die zich in bepaalde risicogroepen bevinden. Daarentegen richten interventies bij vroege signalen zich echt op gezinnen waarbij sprake is van signalen die kunnen leiden mishandeling. De programma’s richten zich meestal op kinderen tussen de nul en vijf jaar oud. Uit meta-analyse is gebleken dat vroege interventies effect hebben op aankomende en nieuwe ouders. Daarnaast blijkt dat selectie/geïndiceerde interventies effectiever zijn dan universele preventies. Toch maakt het niet uit of programma’s beginnen tijdens de zwangerschap of net na de geboorte. De meest effectieve programma’s duren tussen de drie tot zes maanden en worden begeleid door professionele hulpverleners.

Opvoed- of oudertrainingsprogramma’s proberen opvoedingsvaardigheden van ouders te verbeteren om gedragsproblemen bij kinderen te voorkomen en zijn gebaseerd op een cognitief-gedragsmatige aanpak. De trainingen hebben tussen de zes tot tien sessies en duren twee uur. Een Nederlandse voorbeeld hiervan is Triple P, die als theoretisch goed onderbouwd is. Er zijn positieve effecten gevonden op het aantal gevallen van kindermishandeling, de verwondingen als gevolg van mishandeling en op het aantal uithuisplaatsingen.

Daarnaast is er Parent Management Training Oregon (PMTO), Video Interactie Begeleiding en Minder Boos en Opstanding, die allen theoretisch goed onderbouwd zijn. Naar algemene oudertrainingen is weinig onderzoek gedaan, maar het beoogde doel wordt bevestigd. De opvoedprogramma’s hebben ook een positief effect. De kwaliteit van deze onderzoeken wordt in twijfel getrokken. Voor mishandelende ouders wordt geadviseerd dat meer specifieke programma’s nodig zijn.

Programma’s en de effecten daarvan blijven beperkt tot moeders, omdat vaders nauwelijks betrokken worden.

Huisbezoekprogramma’s proberen voor een gezonde ontwikkeling van kind, de opvoedingsvaardigheden van de ouders te verbeteren. Een verpleger gaat minimaal één keer per week langs gedurende één tot anderhalf jaar. De effecten hiervan op het welzijn van de ouders, opvoedingsvaardigheden en de kwaliteit van de omgeving thuis zijn positief, maar klein. De effecten op kindermishandeling zijn niet eenduidig en er zijn veel methodologische problemen. De kosteneffectiviteit varieert sterk tussen de verschillende programma’s. Voorbeelden hiervan zijn: Voorzorg gebaseerd op de Amerikaanse Nurse-Family Partnership, Stevig Ouderschap, Moeders informeren, Home start en Lokale Intensieve Pedagogische Thuishulp. Allen zijn op genomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies en zijn theoretisch goed onderbouwd. Zie bladzijde 7 en 8 van Van Rooijen, Berg en Bartelink (2013) voor een uitleg van deze programma’s en waar deze aan moeten voldoen om effectief te zijn.

Hulpverlening en/of bescherming

Dit wordt gebruikt wanneer er sprake is kindermishandeling en richt zich op het stoppen van de mishandeling en de behandeling van de gevolgen ervan. Er is hierbij sprake van een multimodale aanpak. Dit betekent dat meer interventies worden gecombineerd die zich tevens op meerdere systemen richten, zoals het kind, de ouders, de familie en het sociaal netwerk.

Sommige programma’s maken gebruik van een parallelbehandeling, bijvoorbeeld bij fysieke mishandeling en seksueel misbruik. Dit houdt in dat ouders en kinderen apart een behandeling krijgen, die wel aan elkaar gelinkt zijn.

De MultiSysteemTherapie (MST) is een multimodale aanpak die zich richt op jongeren met antisociaal gedrag en de rest van het gezin. Deze methode is effectiever in het veranderen van de ouder-kind interactie dan een oudertraining. De MST-CAN (Child Abuse and Neglect) richt zich speciaal op gezinnen waarbij mishandeling een rol speelt. Uit onderzoek blijkt dat deze methode een positief effect heeft op gedragsproblemen bij kinderen, psychiatrische problemen bij ouders, het opvoedingsgedrag en ouders kregen meer sociale steun. Deze kinderen werden minder vaak uit huis geplaatst, maar er was geen verschil te zien in het aantal herhaalde meldingen van kindermishandeling.

Bescherming

Tevens kunnen strafrechtelijk of civielrechtelijke stappen ondernomen worden om een kind tegen mishandeling te beschermen. Voorbeelden hiervan zij een ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing en de ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht. Een ondertoezichtstelling wordt opgelegd wanneer vrijwillige hulp niet meer mogelijk is en gebeurt in een gedwongen kader. Bij ontheffing wordt verwacht dat de ongeschikt of onmachtig is op het kind te kunnen opvoeden. Ontzetting betekent dat de ouders niet bereid zijn voor hun kind te zorgen. Ook kan er aangifte bij de politie gedaan worden, wat bij seksueel misbruik altijd gedaan wordt.

Behandeling van kinderen

Hulp aan mishandelde kinderen kan zowel breed als specifiek zijn. Brede hulp varieert van licht ambulante hulp tot intensieve klinische behandeling. Alhoewel er weinig bewijs is over effectieve interventie, is er sterk bewijs voor trauma-focused cognitieve gedragstherapie (TF-CGT) en Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR). De eerste richt zich op posttraumatische stress, die zich ook al gevolg van kindermishandeling kan voordoen. Beide zijn theoretisch goed onderbouwd.

Behandeling na fysieke mishandeling bestaat voornamelijk uit gedragsmatige interventies die als doel hebben de relatie met leeftijdsgenoten en de sociale aanpassing van mishandelde kinderen te verbeteren. In Nederland is geen specifiek programma op dit gebied bekend. Een Amerikaanse is de Resilient Peer Training Intervention.

Cognitieve gedragstherapie is het meest effectief bij behandeling na seksueel misbruik. Echter gaat onderzoek hiernaar gepaard met methodologische problemen. Een voorbeeld hiervan is de Cognitive Processing Therapy (CPT), die een positief effect heeft op posttraumatische problemen, zelf zes maanden na de interventie. Het is een individueel gerichte interventie. Psychotherapie heeft positieve effecten op meerdere gebieden, die een half jaar na de behandeling nog aanwezig zijn. Deze benadering is het meest effectief als de therapie aansluit bij de behoefte van het kind. Daarnaast zijn er groepsgericht behandelingen, die even effectief als individuele behandelingen blijken te zijn. Een voorbeeld hiervan is de Horizonmethodiek. Dit is een behandeling die zich richt op kinderen van vier tot twaalf jaar en bestaat uit vijftien sessie van anderhalf uur. Tevens is er een parallelaanbod voor ouders. Deze behandeling is theoretisch goed onderbouwd. Er zijn langdurige effecten.

Behandeling van ouders

Behandeling van ouder na mishandeling en verwaarlozing richt zich op het stoppen van de mishandeling en geeft ouders inzicht in de ontwikkeling van hun kind. Het effect was groter wanneer er naast de groepstrainingen ook individuele bijeenkomsten waren.

Pathways Triple P is een ouderprogramma die als doel heeft kindermishandeling te verminderen. Na afloop zijn er minder gedragsproblemen en meer opvoedingsvaardigheden. Bovendien worden er twee risicofactoren verminderd, ouders hebben namelijk realistischere verwachtingen van hun kind en denken minder negatief over ongewenst gedrag van hun kind. In vergelijking met een standaard oudertraining, veranderde de gedachte die zij over hun kind hadden meer.

De Parent-Child Interaction Therapie (PCIT) is een theoretisch goed onderbouwde studie. Het is een vorm van speltherapie waarbij ouders leren hoe zij met hun kind moeten spelen. Deze interventie richt zich op kinderen tussen de twee en zeven jaar oud met gedragsproblemen. De duur van de interventie past zich aan op het tempo van de ouder. In een Randomized Control Trial (RCT) werden honderdtien gezin aan één van drie interventiegroepen aangewezen, namelijk PCIT, PCIT en hulp afgestemd op het gezin en standaard hulp. Hieruit blijkt dat mishandeling minder voorkomt onder ouders die PCIT volgde. De extra hulp die interventiegroep twee kreeg zorgde niet voor betere resultaten. Uit onderzoek naar de effecten van PCIT bij kindermishandeling bleek dat internaliserende en externalisernde gedragsproblemen van het kind verminderen, net als de stress in de opvoeding. De communicatie met het kind nam toe. Geïntrigeerde programma’s waarbij naast de gewone training behandeling mogelijk is voor specifieke problemen, zijn iets effectiever dan niet geïntegreerde programma’s.

Behandeling van plegers van seksueel misbruik richt zich op het veranderen van gedachtepatronen en het gebrek aan innerlijke remmingen. Een voorbeeld hiervan is Adult Child Molester Treatment, die als doel heeft gedragingen die misbruik bevorderen te vervangen door gezonde. Er zijn positieve effecten gevonden, echter is weinig bekend over welke karakteristieken van pleger het slagen van de interventie beïnvloeden.

Behandeling van niet-misbruikende ouders richt zich op ouders die zelf worstelen met de gevolgen van mishandeling. Hierbij leren zij ook hun eigen kind te beschermen tegen misbruik.

Gezinsgerichte behandeling

Bij een gezinsgerichte behandeling die zich richt op behandeling na mishandeling en verwaarlozing is het belangrijk dat gevaarlijk gedrag van ouders veranderd wordt, communicatiepatronen worden verbeterd en kinderen op de eerste plaats komen te staan. Gezinsgerichte behandeling die vallen onder Intensieve Pedagogische Thuishulp hebben als doel het vergroten van de competenties van de gezinsleden, het voorkomen van uithuisplaatsing en het creëren van een veilige thuissituatie. Een voorbeeld hiervan is Familiy First. Een hulpverlener komt dagelijks langs, vooral op moeilijke momenten. Na afloop wonen er meer kinderen thuis en functioneert het gezin beter. Het programma is theoretisch goed onderbouwd. Een ander voorbeeld is Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG) en Orthopedagogische Video Gezinsbehandeling (OVG), die gericht zijn op multiprobleemgezinnen. Ook deze zijn theoretisch goed onderbouwd.

Uit een meta-analyse naar zeven studies met zeventien methodieken over intensieve pedagogische thuishulp, blijkt dat er een afname is van gedragsproblematiek en de ouders zien de opvoeding als minderbelasting. Echter had geen van de onderzoeken een controlegroep.

In crisissituaties kunnen deze programma’s helpen bij het verminderen van mishandeling in multiprobleemgezinnen. Intensieve ondersteuning in plaats van kortdurende ondersteuning zorgt voor een groter effect. Deze interventies zijn tevens effectiever bij fysieke mishandeling dan bij verwaarlozing.

Het effect op de veiligheid van kinderen is groter als interventie zich ook richten op het versterken van de sterke kanten van een gezin. Tevens worden de effecten groter, als de interventie langer duurt. Hier gaat het dan om meer dan 12 sessies en langer dan een half jaar. Daarnaast zijn proactieve interventies effectiever dan reactieve interventie. Dit komt voornamelijk door een verschil in doelgroep. Proactieve interventies richten zich op risicogroepen en reactieve op gezinnen waar al sprake is van kindermishandeling.

Gezinstherapie als behandeling na seksueel misbruik kan gebruikt worden na individuele behandeling van het kind en pleger, omdat de confrontatie anders traumatisch voor het kind kan zijn. Plegers leren hier om situaties te vermijden die tot mishandeling kunnen leiden en niet-misbruikende ouders leren hun kind te beschermen, het contact te versterken en beslissingen te nemen die ten goede van het kind zijn. Er is weinig bekend over de effecten hiervan.

Kinderen als getuige van partnergeweld

Partnergeweld kan als een vorm van mishandeling gezien wordt omdat het een grote impact op een kind heeft en het geweld zich vaak ook richt tegen kinderen. Er is weinig bekend over het effect van interventie voor kinderen, ouders of gezinnen waarbij partnergeweld plaatsvind. Wel blijk dat gedragsproblemen verminderd kunnen worden bij interventie bij moeder en kind. Dit kan tevens door speltherapie, zowel individueel, met broers en zussen als met de moeder die gecoacht wordt.

Kinderen die een posttraumatische stoornis ontwikkelen als gevolg van partnergeweld, zijn gebaat bij een combinatie van verschillende interventie. Hierbij kan gedacht worden aan openlijke gesprekken over ervaringen met het kind, speltherapie en cognitieve-gedragstherapie. Eventueel kunnen de niet-misbruikende ouder en de pleger deel nemen aan de gezinstherapie.

Bij uithuisplaatsing vanwege ernstig partnergeweld is het mogelijk om de ouder in plaats van het kind uit huis te plaatsen. Dit is mogelijk door de Wet tijdelijk huisverbod, waarmee tien dagen de toegang tot het huis ontzegd kan worden en contact met anderen verboden is. Het effect hiervan is niet bekend. Echter blijkt dat moeder vaak dit verbod schenden. Daarnaast komt hulp niet altijd snel genoeg op gang. Mogelijk kunnen interventies die zich richten op mishandelde kinderen effect hebben op kinderen die partnergeweld meemaken.

Conclusie

Een integraal hulpaanbod is nodig bij het bestrijden van kindermishandeling. Echter is nog weinig bekend over welke interventies kindermishandeling voorkomen, stoppen en de gevolgen ervan behandeling. Teven is er weinig onderzoek naar emotionele mishandeling en verwaarlozing. Er zijn weinig onderzoeken die zich specifiek op mishandelde kinderen richten en de vraag is of algemene interventies voldoende zijn. Daarnaast is nog niet bekend of gradaties tussen gezinnen van invloed zijn op welke interventie werkzaam is. Bij geïndiceerde interventies en interventies bij vroege signalen wordt de nadruk gelegd op het versterken van sociale netwerken van gezinnen. Bij hulpverlening moet hulp geboden worden aan zowel de kinderen als de ouders. Meerdere interventies zorgen voor een afname van gedragsproblemen en een toename van opvoedingsvaardigheden. Echter is weinig bekend over hulpverlening bij seksueel misbruik en effectieve behandeling voor plegers.

Access: 
Public
Artikelsamenvatting bij Annual Research Review: Umbrella synthesis of meta‐analyses on child maltreatment antecedents and interventions: differential susceptibility perspective on risk and resilience van Van IJzendoorn - 2020
Page access
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  3. Search tool: quick & dirty - not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is available at the bottom of most pages or on the Search & Find page
  4. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Quick links to WorldSupporter content for universities in the Netherlands

Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.