TentamenTests bij de 13e druk van Abnormal Psychology van Kring


Oefenvragen bij hoofdstuk 1 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

Als je je ogen dicht doet en je voorstelt dat je in een grote zoete sinaasappel bijt, loopt het speeksel misschien al in je mond. Deze speekselontwikkeling is een voorbeeld van een:

  1. Ongeconditioneerde respons

  2. Geconditioneerde respons

  3. Geconditioneerde stimulus

Vraag 2

Welk aspect van de definitie van psychopathologie ('psychological abnormality') heeft betrekking op het onvermogen om in het dagelijks leven voor jezelf te kunnen zorgen en productief te kunnen werken?

  1. Lijdensdruk ('distress')

  2. Deviantie

  3. Dysfunctie

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. B

2. C

Oefenvragen bij hoofdstuk 2 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

De overdracht van elektrische impulsen van neuron naar neuron overbrugt kleine ruimtes. Deze ruimtes worden aangeduid als:

  1. Dendrieten

  2. Axonen

  3. Synapsen

Vraag 2

Het multiculturele perspectief in de psychopathalogie benadrukt tegenwoordig vooral:

  1. de specifieke waarden en normen die in een bepaalde culturele context bestaan

  2. de beperkingen van een cultuurrelavistische visie

  3. de etnisch-culturele achterstelling van bepaalde minderheidsgroepen

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. C

2. A

Oefenvragen bij hoofdstuk 3 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

GAS kenmerkt zich naast fysiologische verschijnselen van angst (zoals bij de casus van N.K.) ook nog door iets anders. Namelijk:

  1. Veel zorgen maken

  2. Affectvervlakking

  3. Weinig eetlust

Vraag 2

Welke van de onderstaande alternatieven wijst op de gebrekkige validiteit van klinische interviews?

  1. De geinterviewde zou anders reageren bij een andere interviewer

  2. Interviewers zouden zich sterk laten leiden door hun eerste indruk van de geinterviewde

  3. De geinterviewde zou op een andere dag anders naar voren komen

Vraag 3

Persoonlijkheidsvragenlijsten hebben in vergelijking met projectieve tests in het algemeen:

  1. Een grote betrouwbaarheid en een grotere validiteit

  2. Een grote betrouwbaarheid maar minder validiteit

  3. Minder betrouwbaarheid maar wel een grotere validiteit

Vraag 4

De psycholoog en de psychiater van de polikliniek Angststoornissen zijn het eens dat Nel aan een posttraumatische stress-stoornis lijdt. Hun overeenstemming maakt het aannemelijk dat deze categorisering:

  1. Voldoende generaliseerbaar is

  2. Voldoende betrouwbaar is

  3. Voldoende valide is

Vraag 5

Klinische interviews worden in de hulpverlening veelvuldig gebruikt. Een sterk punt van deze assessment methode is:

  1. de betrouwbaarheid

  2. het beeld dat ontstaat van wie de persoon is

  3. de predictieve validiteit

Vraag 6

Een patient krijg in het kader van een diagnostisch onderzoek een aantal zwart-wit prenten te zien. Bij elke plaat wordt hem gevraagd een verhaal voor te leggen, waarbij de personen op de prenten de hoofdpersonen zijn. Welke test krijgt hij voorgelegd?

  1. De Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI)

  2. De Rorschach Test

  3. De Thematic Apperception Test (TAT)

Vraag 7

Welke van de onderstaande stoornissen wordt beschouwd als een psychofysiologische of psychosomatische stoornis?

  1. Migraine

  2. Hypochondrie

  3. Conversiestoornis

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. A

2. B

3. A

4. B

5. B

6. C

7. A

Oefenvragen bij hoofdstuk 4 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

Het onderzoek van Seligman naar depressie, waarin aangeleerde hulpeloosheid in het psychologisch laboratorium wordt ontwikkeld bij dieren, is een voorbeeld van een:

  1. Epidemiologisch experiment

  2. Quasi-experiment

  3. Analoog experiment

Vraag 2

Het aantal nieuwe gevallen van een stoornis binnen een bepaalde tijdseenheid in een bepaalde populatie wordt aangeduid met de term:

  1. Incidentie

  2. Prevalentie

  3. Geen van beiden

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. C

2. A

Oefenvragen bij hoofdstuk 5 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

Mevrouw D.G. lijdt aan major depressive disorder. Iemand met een bipolaire stoornis kan ook depressieve episodes hebben, maar daarnaast moet er ook sprake zijn van:

  1. Concentratie- en slaapproblemen

  2. Een periode van verlaagde eigenwaarde

  3. Een periode van verhoogde stemming of agitatie

Vraag 2

Psychotherapeuten die interpersoonlijke psychotherapie doen gaan er vanuit dat de therapie zich met name moet richten op:

  1. Het ontwikkelen van sociale vaardigheden die positieve bekrachtiging in interpersoonlijke relaties waarschijnlijk maakt (interpersonal reinforcement)

  2. Rolovergangen in menselijke relaties (role transitions)

  3. Interpersoonlijke conflicten (interpersonal conflicts)

Vraag 3

De werkzaamheid van tricyclische antidepressiva wordt begrepen uit het blokkeren van:

  1. De aanmaak van norepinefrine en serotonine

  2. De afbraak van norepinefrine en serotonine

  3. De heropname van norepinefrine en serotonine

Vraag 4

Een zelfmoordpoging wordt vaak vooraf gegaan door een stemmingsverandering. Meestal betreft dit toegenomen:

  1. Schuldgevoelens en schaamte

  2. Somberheid

  3. Woede, boosheid

Vraag 5

Wat wordt er verstaan onder parasuïcide?

  1. Een mislukte zelfmoordpoging

  2. Een succesvolle eerste zelfmoordpoging

  3. Zelfmoord na moord op een ander

Vraag 6

Een flink percentage van de mensen die zelfmoord plegen lijdt aan de psychische stoornis. De stoornis die hierbij het vaakst voorkomt (in ongeveer de helft van de gevallen) is:

  1. Chronisch alcoholisme

  2. Ernstige depressie

  3. Acute psychose

Vraag 7

Welke van de onderstaande alternatieven is juist? Daan is een drugsgebruiker. Bovendien heeft hij een antisociale persoonlijkheid. Op de GelNek (een alcohol en drugskliniek) vraagt men hem waarom hij naar zijn idee drugs gebruikt. Daan geeft waarschijnlijk het volgende antwoord:

  1. Het is gewoon leuk en lekker

  2. Ik voel me met drugs meer geremd

  3. Ik leg met behulp van drugs makkelijker sociale contacten

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. C

2. B

3. C

4. B

5. A

6. B

7. A

Oefenvragen bij hoofdstuk 6 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

Frans is een nogal rustige, ontspannen man. Eduard daarentegen is een gespannen, prikkelbare persoon. Frans en Eduard verschillen in:

  1. Toestandsangst ('state anxiety')

  2. Angstdispositie ('trait anxiety')

  3. Situatie angst ('situation anxiety')

Vraag 2

Karel is 28. Zijn zusje Sylvia is 3 jaar jonger. Karel is in het algemeen wel een ontspannen, rustige jongen, terwijl Sylvia vaak prikkelbaar en gespannen is. Karel en Sylvia verschillen in:

  1. Angstdispositie ('trait anxiety')

  2. Toestandsangst ('state anxiety')

  3. Gegeneraliseerde angst ('generalized anxiety')

Vraag 3

Tina is op schoolkamp door een varken gebeten. Het deed pijn en ze was erg bang. Een maand later is ze op vakantie in Spanje, lekker met de familie naar de camping. Er is een andere Nederlandse familie aanwezig, die in het bezit is van een grote Kaukaskische Herdershond. Tina is zo bang voor de hond, dat ze er 's avonds niet door kan slapen. Haar moeder vertelt de eigenaresse van de hond dat haar dochter nooit bang was voor honden. Tina's angst voor de Kaukaskische Herdershond is een voorbeeld van:

  1. Respons-generalisatie

  2. Model-leren (modeling)

  3. Stimulus-generalisatie

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. B

2. A

3. C

Oefenvragen bij hoofdstuk 7 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

Stel iemand moet van zichzelf heel vaak haar/zijn handen wassen omdat zij/hij bang is voor besmetting. Hoe wordt dit soort gedrag genoemd?

  1. Irrationeel gedrag

  2. Compulsief gedrag

  3. Obsessief gedrag

Vraag 2

Catelijne stond drie maanden geleden in Apeldoorn te kijken naar hoe de bus met de Koninklijke familie langs reed, toen een zwarte auto met hoge snelheid de menigte in reed. Zelf kon ze nog net op tijd opzij springen, maar haar vriendin die naast haar stond raakte zwaar gewond. Ze is nu nog steeds vaak heel angstig en kan niet goed slapen. Catelijne heeft waarschijnlijk een:

  1. Gegeneraliseerde angststoornis

  2. Acute stress-stoornis

  3. Posttraumatische stress-stoornis

Vraag 3

Bij OCD is er vaak sprake van dwanghandelingen (bijvoorbeeld handen wassen of steeds het gas controleren). Hoe verklaart men deze handelingen vanuit een cognitief perspectief?

  1. Middels dit gedrag wil men beangstigende gedachten onderdrukken

  2. Middels dit gedrag wil men voorkomen dat beangstigende gedachten werkelijkheid worden

  3. Middels dit gedrag wil men beangstigende gedachten vermijden

Vraag 4

Jan stond op een gewone donderdagmiddag op de trein te wachten toen hij van dichtbij zag hoe een toevallig passant eronder kwam. Hierna was hij twee weken lang verschrikkelijk angstig, schrikachtig en voelde hij zich moe, mat en somber. Waarschijnlijk was er bij hem sprake van een:

  1. Posttraumatische stress-stoornis

  2. Acute stress-stoornis

  3. Dissociatieve stress-stoornis

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. B

2. C

3. B

4. B

Oefenvragen bij hoofdstuk 8 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

Een klinische psycholoog concludeert na wetenschappelijke literatuurstudie dat de klachten en symptomen die onder een bepaalde diagnostische categorie worden genoemd, kunnen ontstaan als onbedoeld effect van eerdere behandeling bij een psychiater of psycholoog. De diagnostische categorie waarop deze uitspraak het meest waarschijnlijk van toepassing is, is:

  1. dissociatieve hypnose

  2. dissociatieve amnesie

  3. dissociatieve identiteitsstoornis

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. C

Oefenvragen bij hoofdstuk 9 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

Modern onderzoek maakt aannemelijk dat schizofrenie mede veroorzaakt kan zijn door:

  1. Bacteriële infecties in de puberteit

  2. Resistentie tegen antibiotica

  3. Virale infectie in de baarmoeder

Vraag 2

Welke van de volgende uitspraken is niet kenmerkend voor schizofrenie?

  1. Vrouwen ontwikkelen de stoornis op jongere leeftijd en in meer ernstige mate dan mannen

  2. Het suicide risico bij schizofrenie is groot (ongeveer 15%)

  3. De incidentie in lagere sociale klassen is groter dan in hogere

Vraag 3

In recent onderzoek blijkt de rol van dopamine bij schizofrenie ingewikkelder te zijn dan men dacht, omdat:

  1. De moderne en meer effectieve atypische antipsychotische medicatie niet alleen inwerkt op dopamine receptoren maar ook op serotonine receptoren

  2. Overmatige dopamine activiteit slechts voorkomt bij bepaalde soorten schizofrenie

  3. De moderne en meer effectieve atypische antipsychotische medicatie uitsluitend inwerkt op dopamine receptoren

Vraag 4

Sinds de jaren '50/'60 van de vorige eeuw is de belangstelling voor de psychologische verklaringen van schizofrenie in vergelijking met genetische en biologische verklaringen:

  1. Aanvankelijk afgenomen en daarna weer toegenomen

  2. Geleidelijk verminderd

  3. Eerst toegenomen, daarna verminderd

Vraag 5

Stein is schizofreen en hij is verward en ambivalent over alles. Hij weet niet wat hij wil, heeft geen doel in zijn leven en hij lijkt niet de energie of belangstelling te hebben om bijvoorbeeld na te denken over welke broek hij op een bepaalde dag wil aantrekken of wat hij op een avond wil gaan eten. Hier is het meest waarschijnlijk sprake van:

  1. Wilszwakte (loss of volition)

  2. Identiteitszwakte (loss of sense of self)

  3. Anhedonie

Vraag 6

Lucas is vaak erg jaloers. Hij is extreem zelfkritisch en heel sensitief tegenover het doen en laten van anderen. Welke persoonlijkheidsstoornis is het minst waarschijnlijk bij hem vastgesteld?

  1. Een narcistische persoonlijkheidsstoornis

  2. Een schizoïde persoonlijkheidsstoornis

  3. Een theatrale (histrionic) persoonlijkheidsstoornis

Vraag 7

Janoes heeft een intake gehad voor een psychiatrische dagbehandeling in een centrum voor persoonlijkheidsstoornissen. Volgens de psychiater heeft hij een paranoide persoonlijkheidsstoornis. Janoes' vader is eveneens ooit psychiatrisch behandeld. Welke psychiatrische stoornis zal de vader waarschijnlijk hebben gehad?

  1. Een bipolaire stoornis

  2. Misbruik van een middel

  3. Schizofrenie

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. C

2. A

3. A

4. A

5. A

6. B

7. C

Oefenvragen bij hoofdstuk 10 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

Jantien gebruikt vaak ecstasy en ze merkt dat ze meer en meer moet gaan gebruiken om hetzelfde verlangde effect van euforie te krijgen. Ze ontwikkelt blijkbaar:

  1. Een tolerantie voor ecstacy (tolerance)

  2. Een ecstasy vergiftiging (intoxication)

  3. Ecstasy misbruik (abuse)

Vraag 2

Een recent ontwikkeld psychofarmacon veroorzaakt een zekere mate van controleverlies over het bewegingsapparaat, vertraging van de spraak en vertraagde activiteit van het centrale zenuwstelsel. Waarschijnlijk betreft het hier een:

  1. Depressant

  2. Stimulant

  3. Hallucinogeen

Vraag 3

Tobias heeft zich geïnjecteerd met cocaïne. Hij staat lekker te dansen en te springen, zo goed als hij zich voelt. Gewoonlijk bereikt de euforie een hoogtepunt:

  1. Vijf minuten voordat de dopamine gerelateerde neuronenactiviteit het grootst is

  2. Vijf minuten nadat de dopamine gerelateerde neuronenactiviteit het grootst is

  3. Gelijktijdig met de dopamine gerelateerde neuronenactiviteit

Vraag 4

Tamiris is in New York en koopt pillen om af te vallen. Welke stof zullen de pillen die zij aanschaft hoogstwaarschijnlijk bevatten?

  1. Barbituraten

  2. Cannabis

  3. Amfetaminen

Vraag 5

Je bent gezellig met Erik op stap. Erik heeft al te veel gedronken en vraagt wat hij moet doen om zo snel mogelijk weer nuchter te worden (hij heeft morgen een tentamen en wil helder zijn). Welk antwoord is het meest juist?

  1. Erik zou geen druppel alcohol meer moeten drinken. Verder kan hij niet veel doen, het duurt gewoon een tijdje voor je weer nuchter bent.

  2. Erik zou geen druppel alcohol meer moeten drinken. Wat hij wel moet doen is flink wat zwarte koffie drinken. Dan ben je sneller nuchter.

  3. Erik zou geen druppel alcohol meer moeten drinken. Als hij daarnaast om het uur een halve liter water drinkt, is hij sneller nuchter.

Vraag 6

Nick wordt behandeld in verband met een alcoholverslaving. Sinds twee weken heeft hij trillende handen. Ook zijn ooglid trilt vaak. Hij zegt zelf dat dit komt omdat hij een heleboel kleine beestjes over zijn lichaam voelt kruipen. Waarschijnlijk is er hier sprake van:

  1. Delirium tremens

  2. Het Korsakoff syndroom

  3. Het foetaal alcohol syndroom

Vraag 7

Jimmy is al meer dan tien jaar verslaafd aan alcohol. Hij is sinds maart opgenomen in de verslavingskliniek waar jij stage loopt. Hij vertelt dat zijn vader uit Zwitserland komt, en dat hij vroeger zulke geweldige zomers bij zijn oma heeft doorgebracht in de Zwitserse natuur. Later blijkt uit een gesprek met een van zijn kinderen dat Jimmy helemaal nooit in Zwitserland is geweest. Daarnaast blijkt Jimmy je de volgende dag niet te herkennen. Hij lijdt waarschijnlijk aan:

  1. Het foetaal alcohol syndroom

  2. Het syndroom van Korsakoff

  3. Ontwenningsverschijnselen

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. A

2. A

3. C

4. C

5. A

6. A

7. B

Oefenvragen bij hoofdstuk 11 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

Bulimia nervosa wordt altijd gekenmerkt door:

  1. Oncontroleerbare vreetaanvallen

  2. Overgewicht

  3. Geforceerd braken en/of misbruik van laxeermiddelen

Vraag 2

Welke emotie speelt bij anorexia nervosa een centrale rol?

  1. Haat

  2. Woede

  3. Angst

Vraag 3

Een eetstoornis (anorexia nervosa, bulimia nervosa) manifesteert zich vaak voor het eerst:

  1. Na een periode van mislukte pogingen om af te vallen

  2. Na een periode van grote innerlijke spanningen (zelfbeschuldiging, schaamte, schuldgevoelens)

  3. Nadat de betrokkene een tijd succesvol heeft gelijnd, waardoor hij/zij veel complimenten kreeg van vrienden/familie

Vraag 4

Welk van de drie onderstaande psychische problemen doet zich het minst waarschijnlijk samen met anorexia nervosa voor?

  1. Misbruik van een middel (substance abuse)

  2. Obsessief-compulsieve stoornis (OCD)

  3. Schizofrenie

Vraag 5

De meeste mensen met vreetbuien:

  1. Eten teveel proteïnerijk voedsel zoals vlees en noten

  2. Zijn overmatig kalm vlak voor en tijdens de vreetbuien

  3. Voelen zich voorafgaand aan de vreetbui intens gespannen

Vraag 6

Voor de diagnose anorexia nervosa moet er onder andere sprake zijn van een gewichtsverlies van minstens:

  1. 10% van het normale gewicht

  2. 15% van het normale gewicht

  3. 30% van het normale gewicht

Vraag 7

De meeste mensen met bulimia nervosa:

  1. Zijn ouder dan mensen met anorexia nervosa

  2. Hebben een gewoner gewicht dan mensen met anorexia nervosa

  3. Hebben vaker obsessieve gedachten over eten en voedsel dan mensen met anorexia nervosa

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. A

2. C

3. C

4. C

5. C

6. B

7. B

Oefenvragen bij hoofdstuk 12 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat er een verband bestaat tussen orgasme-stoornissen en:

  1. Seksuele activiteiten vroeg in de pubertijd

  2. Weinig jeugdherinneringen aan tederheid tussen de ouders

  3. Een seksueel restrictief verleden

Vraag 2

Weinig seksueel verlangen kan veroorzaakt worden door een te laag niveau van het hormoon:

  1. Prolactine

  2. Testosteron

  3. Progesteron

Vraag 3

Uit recent onderzoek van erectiestoornissen is gebleken dat in de meeste gevallen een erectiestoornis veroorzaakt werd door:

  1. Psychosociale factoren

  2. Fysieke factoren

  3. Een interactie van psychosociale en fysieke factoren

Vraag 4

Op welke verschijnselen hebben gedragstherapeuten zich vanaf de jaren '50/'60 van de vorige eeuw vooral gericht bij de behandeling van seksuele dysfuncties?

  1. Angst en spanning

  2. Gebrek aan opwinding

  3. Onverenigbare responsen

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. B

2. B

3. C

4. A

Oefenvragen bij hoofdstuk 13 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Voor dit vak zijn bij dit hoofdstuk helaas op dit moment geen oefenvragen beschikbaar.

Oefenvragen bij hoofdstuk 14 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Voor dit vak zijn bij dit hoofdstuk helaas op dit moment geen oefenvragen beschikbaar.

Oefenvragen bij hoofdstuk 15 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Vraag 1

Albert wordt door de huisarts verwezen voor psychotherapie. De huisarts legt uit dat de therapie waarschijnlijk een aantal jaren zal gaan duren, omdat er naast angst- en depressieklachten ook sprake lijkt te zijn van persoonlijkheidsproblematiek. Voor de angstklachten is Albert een paar jaar geleden al in therapie geweest. Het doel van de behandeling moet volgens de huisarts nu gericht zijn op persoonlijkheidsverandering en hij legt uit dat persoonlijkheidsverandering niet zo snel gaat en dat de therapie daarom intensief moet zijn. Het is het meest waarschijnlijk dat Albert door de huisarts wordt verwezen naar een psychotherapeut die werkt vanuit het:

  1. Psychodynamische model

  2. Cognitieve model

  3. Gedragsmatige model

Vraag 2

Joyce is vanwege een eetstoornis en een persoonlijkheidsstoornis in dagbehandeling. Ze heeft een labiel zelfgevoel, last van sterke stemmingswisselingen, en vriendschappen, relaties en studies begint en stopt ze impulsief. Ze kan zich verschrikkelijk leeg en eenzaam voelen en vertelt in de groepstherapie dat wanneer ze zich zo voelt, ze gaat vreten. Van welke persoonlijkheidsstoornis is hier waarschijnlijk sprake?

  1. Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

  2. Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

  3. Borderline persoonlijkheidsstoornis

Vraag 3

Welke aspecten hebben persoonlijkheidsstoornissen onder meer met elkaar gemeen?

  1. Een specifiek patroon van denkstoornissen, waarnemingsstoornissen en aandachtsstoornissen

  2. Een duurzaam en star patroon van innerlijk en gedragsmatig functioneren

  3. Een onvermogen langdurige en betekenisvolle relaties aan te gaan

Vraag 4

Dialectische gedragstherapie (DBT) is een vorm van psychotherapie waarin cognitieve, gedragstherapeutische en psychodynamische technieken worden geïntegreerd. De laatste jaren is in research vooral empirische steun gevonden voor de effectiviteit van DBT in de behandeling van:

  1. De borderline persoonlijkheidsstoornis

  2. De dissociatieve identiteitsstoornis

  3. Cluster A persoonlijkheidsstoornissen

Antwoorden vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

1. A

2. C

3. B

4. A

Oefenvragen bij hoofdstuk 16 van het boek Abnormal Psychology van Kring

Vragen bij het eerstejaarsvak Klinische Psychologie aan de UvA

Voor dit vak zijn bij dit hoofdstuk helaas op dit moment geen oefenvragen beschikbaar.

Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Psychology Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.