Interuniversitaire VoortgangsToets Geneeskunde (iVTG), deel 1


 

Algemeen

  1. Een 50-jarige man komt op de polikliniek interne geneeskunde in verband met een groter wordende lymfeklier in de hals. Voor de diagnose wordt een lymfklierbiopt genomen. Analyse van het lymfeklierbiopt in het laboratorium laat binucleaire cellen zien met prominente nucleoli, de zogenaamde ‘uilenogen’. Op grond van de gevonden cellen in het lymfklierbiopt denkt de internist aan een Hodgkin-lymfoom. Naar welke cellen wordt hier gerefereerd?

A. Kupffer-cellen

B. Micromegakaryocyten

C. Plasmacellen

D. Reed-Sternberg cellen

 

  1. Een patiënt heeft zijn arts verzocht om euthanasie. Aan welke voorwaarde moet ten minste worden voldaan voordat kan worden overgegaan tot euthanasie? Die voorwaarde is:

A. Handgeschreven wilsverklaring

B. Terminale fase van de ziekte

C. Uitzichtloos lijden

 

  1. Hyperkaliëmie kan aanleiding geven tot hartritmestoornissen, omdat een verhoogde kaliumconcentratie een effect heeft op de membraanpotentiaal. Zo leidt een kaliumconcentratie hoger dan 7mM tot een vertraagde:

A. Depolarisatie

B. Hyperpolarisatie

C. Repolarisatie

 

  1. In ‘public health’ onderscheidt men diverse vormen van preventie van ziekten en aandoeningen. Secundaire preventie is gericht op:

A. De inzet van tweedelijnsvoorzieningen

B. Het tegengaan van recidieven

C. Het zo vroeg mogelijk opsporen en behandelen

 

  1. Voor het ontstaan van een kwaadaardige tumor zijn een aantal fundamentele veranderingen in cellen noodzakelijk. Welke van deze fundamentele veranderingen wordt met een p53 mutatie bereikt?

A. Het in stand houden van de angiogenese

B. Een defect in een DNA-herstelproces

C. Het ontsnappen aan apoptose

D. Het ongevoelig worden voor externe groei stimuli.

 

  1. Met het begrip continue gegevens (continuous data) wordt bedoeld:

A. Gegevens die over langere tijd gelijk blijven

B. Gegevens die continu in vaste klassen blijven, zoals sekse

C. Gegevens die alleen bij benadering gemeten kunnen worden

 

  1. Voor het herkennen van ethische problemen is het belangrijk een onderscheid te maken tussen verschillende soorten uitspraken. De uitspraak ‘Bij auscultatie drukt u met de klok van de stethoscoop niet te sterk op de huid’ is een voorbeeld van een:

A. Descriptieve uitspraak

B. Expressieve uitspraak

C. Normatieve uitspraak

  1. Op het spreekuur van de huisarts komt een patiënt van 21 jaar me klachten van keelpijn. Het blijkt dat hij al twee dagen eerder een andere huisarts heeft geconsulteerd en dat het advies was om af te wachten tot de pijn vanzelf overging. Hoewel het beter gaat met de keelpijn, wil de patiënt toch verwezen worden naar de KNO-arts. De huisarts besluit de vraag van de patiënt te exploreren aan de hand van het SCEGS-model. De patiënt heeft vaker keelpijn, ongeveer 5 maal per jaar. Dan duurt het twee dagen. Steeds is er dan koorts tot 39 graden Celsius. Het afgelopen jaar heeft hij door de keelpijn tweemaal een tentamen gemist. De amandelen zijn groot en er zitten vaak witte stippen op. Misschien moeten ze wel geknipt worden. Hij heeft op internet opgezocht wanneer het knippen van amandelen uitkomst biedt, maar hij vond geen duidelijk antwoord. Zijn moeder had gezegd dat hij het met de KNO-arts moest bespreken. Welk aspect van het SCEGS-model ontbreekt?

A. Cognitief aspect

B. Emotioneel aspect

C. Gedragsmatig aspect

D. Sociaal aspect

 

  1. Een huisarts stelt het overlijden vast van een 83-jarige vrouw. De vrouw is een natuurlijke dood gestorven. De doodsoorzaak was een hartritmestoornis. De nabestaanden vragen of mevrouw nog voor weefseldonatie in aanmerking komt. Zij had zich actief als donor geregistreerd. Is weefseldonatie, gezien de leeftijd van de vrouw, nog mogelijk volgens de gangbare criteria voor donatie?

A. Ja, alleen donatie van cornea is mogelijk.

B. Ja, alleen donatie van huid is mogelijk.

C. Ja, zowel donatie van huid als cornea is mogelijk.

D. Nee, donatie is in deze situatie niet mogelijk.

 

  1. In Nederland wordt cervixcarcinoomscreening verricht bij vrouwen van 30 tot 60 jaar. Wat is bij deze groep de in Nederland aanbevolen frequentie voor cervixcarcinoomscreening?

A. Ieder jaar

B. Eens in de 2 jaar

C. Eens in de 5 jaar

D. Eens in de 10 jaar

 

  1. In een metaalverwerkingsfabriek is een nieuwe machine in gebruik genomen die de hele dag veel geluid produceert. De Arbodienst komt langs om de medewerkers advies te geven over gehoorbescherming. Om de kans op lawaaidoofheid te verminderen adviseert de Arbodienst om gehoor-beschermende maatregelen te nemen vanaf een geluidsniveau van:

A. 45 dB

B. 85 dB

C. 115 dB

 

  1. Een wegenbouwer heeft door zijn werk frequent contact met polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Op welke van de volgende tumoren heeft hij een verhoogd risico?

A. Blaaskanker

B. Leukemie

C. Longkanker

D. Prostaatkanker

 

  1. Een 17-jarig meisje komt bij de kinderarts. Ze is de laatste tijd enorm moe. Ze slaapt goed maar wordt niet uitgerust wakker. Anamnestisch blijkt er sprake te zijn van hevige menstruaties, elke maand heeft ze gedurende 5 dagen fors bloedverlies waarbij ze elk uur moet verschonen. Bij onderzoek valt op dat de patiënte bleek ziet. De arts besluit aanvullend onderzoek te doen. Het labonderzoek laat de volgende waarden zien: Hb 5.9 mmol/l, MCV 74 fl. De arts stelt de diagnose ferriprieve anemie. Wat is op dit moment de juiste volgende stap met betrekking tot de anemie?

A. Aanvullend labonderzoek naar ferritine en ijzervoorraad

B. Sigmoïdoscopie

C. Starten met ferrofumaraat

 

  1. Prostaatcarcinoom wordt bij autopsie in een bepaald percentage gevonden. Bij welk percentage ligt dat het dichtst in het geval van mannen boven de 70 jaar?

A. 5%

B. 30%

C. 70%

 

  1. Een man van 86 jaar heeft longkanker. Hij is in de terminale fase van de ziekte en heeft veel pijn. De huisarts besluit te starten met pleisters met een morfinederivaat. Welk type medicament moet de huisarts direct starten naast deze pleisters?

A. Anti-emeticum

B. Antipsychoticum

C. Laxans

D. Luchtwegverwijder

E. Maagbeschermer

 

  1. Wat is de meest voorkomende oorzaak van een neusbloeding bij jongeren?

A. Allergische rhinitis

B. Groei van de neus

C. Hormonale veranderingen in de puberteit

D. Trauma

 

  1. Een buiten het ziekenhuis opgelopen pneumonie (community-acquired) kan verschillende verwekkers hebben. Welk van onderstaande verwekkers komt het meest frequent voor?

A. Legionella Pneumoniae

B. Pseudomonas aeruginosa

C. Streptococcus pneumoniae

 

Genetica

  1. Bij een patiënte wordt een coloncarcinoom gevonden. De mogelijkheid van een Lynch syndroom (Hereditaire non-polyposis colon carcinoom, HNPCC) wordt overwogen. Welke andere bevinding maakt dit het meest waarschijnlijk?

A. Ovariumcarcinoom

B. Endometriumcarcinoom

C. Melanoom

D. Longcarcinoom

 

  1. Een 45-jarige man heeft een urotheelcelcarcinoom. Zijn familieanamnese vermeldt diverse gevallen van coloncarcinoom op betrekkelijk jonge leeftijd. Dit patroon past het beste bij:

A. Familiaire adenomateuze polyposis syndroom

B. Juveniele poliposis

C. Lynch syndroom

 

  1. De telomeren van een gemiddelde zestigjarige persoon in een normale populatie worden vergeleken met de telomeren van een gemiddelde twintigjarige persoon in een normale populatie. De telomeren van een zestigjarige zijn dan:

A. Korter

B. Even lang

C. Langer

 

  1. Erfelijke kiembaanmutaties bevinden zich in alle lichaamscellen en kunnen gelden als een risicofactor voor het ontwikkelen van maligniteiten. Kiembaanmutaties in welk gen zijn een risicofactor voor het ontwikkelen van een ovariumcarcinoom?

A. VHL

B. BRCA-1

C. RET

4. CDH-1

 

  1. DNA-onderzoek bij een vrouw toont een Leber’s opticusatrofie, een erfelijke aandoening van de oogzenuw. Deze mutatie is van het mitochondrieel DNA (mtDNA). Via welke ouder is deze mutatie overgeërfd?

A. Moeder

B. Vader

 

Interne geneeskunde

  1. Een meisje van 18 maanden is via de jeugdgezondheidszorg verwezen naar de kinderarts. Dit in verband met het achterblijven van de groei, terwijl ze goed eet. Opvallend bij het lichamelijk onderzoek is een bolle buik en een droge schilferende huid. Haar lengte en gewicht zitten op -1 SD. De kinderarts vermoedt de diagnose coeliakie en laat een gastroduodenoscopie met biopten verrichten. Welke afwijking bevestigt de diagnose?

A. Adenomateuze poliepen

B. Dysplasie

C. Pseudomembraneuze plaques

D. Ulcera

E. Vlokatrofie

 

  1. Welk hormoon stimuleert de testis tot productie van testosteron?

A. FSH

B. HCG

C. Inhibine

D. LH

 

  1. Een tekort aan het hormoon leptine resulteert in:

A. Gewichtsafname

B. Gewichtstoename

 

  1. In de testis wordt testosteron geproduceerd door:

A. Muller-cellen

B. Leydig-cellen

C. Sertoli-cellen

D. Wolff-cellen

 

  1. Feces zijn meestal bruin van kleur. Dat komt door aanwezigheid van:

A. Bilirubine

B. Biliverdine

C. Haem

D. Urobiline

 

  1. Wat is de meest voorkomende oorzaak van anemie in patiënten met coeliakie?

A. Foliumzuur deficiëntie

B. Hemolyse

C. Tekort aan intrinsic factor

D. Vitamine B12 deficiëntie

 

  1. Welke pijn past het beste bij een klassieke appendicitis?

A. Pariëtale pijn, gevolgd door viscerale pijn

B. Viscerale pijn, gevolgd door pariëtale pijn

C. Enkel pariëtale pijn

D. Enkel viscerale pijn

 

  1. De term struma (Engels: goitre) betekent:

A. Algehele vergroting van de schildklier

B. Hyperfunctie van de schildklier

C. Solitaire nodus van de schildklier

D. Zwelling in de hals

 

  1. Een patiënte die coumarine gebruikt heeft een doorgeschoten INR zonder teken van bloeding. Welk van de volgende middelen is eerste keus om het effect van coumarine te couperen?

A. Ciclocapronzuur

B. Protamine

C. Vitamine K

 

  1. Een 70-jarige Vietnamese vrouw heeft levercirrose. Ze is bang voor het ontstaan van een levercarcinoom. Met welke van de onderstaande methoden kan bij haar het ontstaan van zo’n tumor het beste vastgesteld worden? Regelmatige controle van het:

A. Alkalisch fosfatase (AF)

B. α1-foetoproteïne (AFP)

C. Carcino-embryonale antigeen (CEA)

D. Kankerantigeen 125 (CA-125)

 

  1. Bij oudere mensen kan men, ter voorkoming van bijwerkingen, geneesmiddelen het beste lager doseren dan bij jongere mensen. Waarom is dat? Omdat in het algemeen bij oudere mensen ten opzichte van jongeren:

A. De compliance met betrekking tot inname lager is

B. De gastro-intestinale opname hoger is

C. De receptorgevoeligheid hoger is

D. De renale excretie lager is

 

  1. Bij een huisarts komt een 56-jarige vrouw, die last heeft van ‘dode vingers’. Ze had wel vaker dat bij extreme kou een vinger helemaal ‘dood’ en wit werd, maar sinds een paar maanden trekt uit drie vingers van beide handen al het bloed weg, als ze in aanraking komt met kou, zelfs al als ze haar handen onder de koude kraan houdt. Deze klachten krijgt ze nu ook aan haar tenen. Er wordt aanvullend onderzoek gedaan, om de onderliggende oorzaak op te sporen. Welke ziekte kan dit fenomeen veroorzaken?

A. Sarcoïdose

B. Systemische lupus erythematodes (SLE)

C. Ziekte van Marfan

D. Ziekte van Bechterew

 

  1. Een 26-jarige vrouw heeft last van malaise, vermoeidheid en pijn in haar rechterknie en linker pols. Bij lichamelijk onderzoek valt op dat ze een erytheem op haar wangen en neusbrug heeft. Bij navraag blijkt dit toe te nemen na blootstelling aan zonlicht. Het laboratoriumonderzoek toont een trombocytopenie en de antinucleaire antistoffen (ANA) en anti-ds-DNA zijn beiden sterk verhoogd aanwezig in het serum. Wat is nu de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Granulomatose met polyangiitis (ziekte van Wegener)

B. Reumatoïde artritis

C. Sarcoïdose

D. Systemische lupus erythematodus (SLE)

 

  1. De huisarts onderzoekt de longen van een 50-jarige man wegens benauwdheid. Bij inspectie is hij tachypnoeïsch. Bij palpatie is de stemfremitus rechtsboven afwezig. De percussie rechtsboven is hypersonoor. Bij auscultatie is er opgeheven ademgeruis rechtsboven, er zijn geen bijgeluiden. Welke diagnose past bij bovenstaande bevindingen?

A. Bronchuscarcinoom

B. Longemfyseem

C. Pleuravocht

D. Pneumonie

E. Pneumothorax

 

  1. Waar wordt antidiuretisch hormoon (ADH) afgegeven?

A. In de adenohypofyse

B. In het bijniermerg

C. In de bijnierschors

D. In de neurohypofyse

 

  1. Vooral tijdens vasten en sporten is het voor het lichaam van belang dat de concentratie van glucose in het bloed op peil blijft. Het hormoon dat er voor zorgt dat de glucoseconcentratie in het bloed niet te laat wordt door de mobilisering van glycogeen, is:

A. Insuline

B. Glucagon

C. Leptine

 

  1. Een patholoog bestudeert met behulp van de lichtmicroscoop een longbiopt van een patiënt. De patholoog constateert dat op een aantal plekken cilindrisch epitheel overgaat in plaveiselepitheel. Hoe wordt dit proces genoemd?
    A. Atrofie
    B. Hypertrofie
    C. Hyperplasie
    D. Metaplasie
     

  2. Er zijn verschillende typen kraakbeen. Uit welk type kraakbeen bestaat het kraakbeenskelet van de trachea hoofdzakelijk?
    A. Elastisch kraakbeen
    B. Hyalien kraakbeen
    C. Vezelig kraakbeen

 

  1. Atherosclerose is een veelvoorkomende ziekte in ontwikkelde landen. De ziekte wordt gekenmerkt door afwijkingen in de arteriële vaatwand. Welke laag van de arteriewand is bij atherosclerose initieel aangedaan?
    A. Adventitia

B. Intima
C. Lamina elastica interna
D. Media

 

  1. Een 26-jarige loopt ongetraind de Zevenheuvelenloop van 15km. Tijdens de wedstrijd merkt hij verzuring in zijn benen. Dit is een gevolg van een toegenomen lactaatconcentratie. Deze toegenomen lactaatconcentratie wordt veroorzaakt door het tekortschieten van de capaciteit van de:

A. Citroenzuurcyclus

B. Glycogenolyse

C. Ureumcyclus

D. Vetzuurafbraak

 

  1. De groei van pathogene soorten zoals Gardnerella vaginalis en Candida spp. wordt in de vagina geremd door melkzuurbacteriën. Hoe remmen melkzuurbacteriën deze groei?

A. Ze verlagen de pH

B. Ze produceren toxines

C. Ze remmen specifiek de celdeling van de pathogenen

D. Ze sporuleren

 

  1. Een 21-jarige man komt op de eerste hulp vanwege hevige pijn op de borst sinds 3uur. Bij lichamelijk onderzoek wordt een bleke lange magere man gezien. Hij heeft een bril vanwege bijziendheid. Zijn bloeddruk is 85/40 mmHg, ademhalingsfrequentie van 20/min en een pols van 120 bpm. Zijn familiegeschiedenis vermeldt sudden death bij een 25-jarige broer. Welke van onderstaande diagnoses is het meest waarschijnlijk?

A. Longembolie

B. Hartinfarct

C. Aortadissectie

D. Pneumothorax

E. Pericarditits

 

  1. Bij lichamelijk onderzoek van een patiënt wordt het volgende gevonden: verplaatsbare demping bij de percussie van de onderzijde van de linkerlong, verminderd ademgeruis en een verminderde stemfremitus over hetzelfde gebeid. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze bevindingen?

A. Atelectase

B. Pleuravocht

C. Pneumothorax

D. Tuberculose

 

  1. Een patiënt ondergaat een longfunctieonderzoek. Hierbij blijkt de vitale capaciteit (VC) verlaagd ten opzichte van normaal en de FEV1 verhoogd. De meest waarschijnlijke verklaring van de bevindingen bij deze patiënt is:

A. Neuromusculair

B. Niet pathologisch

C. Obstructief

D. Restrictief

 

  1. Op de spoedeisende hulp ziet de arts een 32-jarige vrouw. Zij voelt zich sinds vanmiddag kortademig met pijn links op de borst die vast zit aan de ademhaling. Zij hoest al sinds 1 week geel sputum op. Ze is de nacht tevoren teruggekomen uit Australië en is bang dat ze daar iets heeft opgelopen. Patiënte gebruikt als medicatie ongeveer 2 keer per week 1dd 400mg ibuprofen tegen hoofdpijn en een derde generatie anticonceptiepil. Bij lichamelijk onderzoek is sprake van een snelle en oppervlakkige ademhaling met een ademhalingsfrequentie van 20/min, temperatuur 37,7 graden C, een hartslag van 90/min en een bloeddruk van 105/60 mmHg. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar klachten?

A. Decompensatio cordis

B. Longembolie

C. Myocardinfarct

D. Pneumonie

 

  1. Waar in het hart bevindt zich de sinusknoop?

A. Linker atrium

B. Linker ventrikel

C. Rechter atrium

D. Rechter ventrikel

 

  1. Patiënten met diabetes mellitus hebben een verhoogd risico op ‘silent ischemia’. De lokalisatie van de ischemie betreft in dit geval:

A. De alvleesklier

B. De hartspier

C. De perifere bloedvaten

D. De retina

 

  1. De meest frequente oorzaak van myocarditis is een virale infectie. Welke van onderstaande virussen is de meest frequente oorzaak van virale myocarditis bij een volwassene?

A. Coxsackievirus

B. Epstein-Barr virus

C. Hepatitis-A virus

D. Influenzavirus

 

  1. Een 76-jarige vrouw heeft een niersteenaanval. Ze vertelt ook koorts en koude rillingen te hebben. Welke van onderstaande complicaties is het vaakst gerelateerd aan koorts en koude rillingen?

A. Levensbedreigende hematurie

B. Postrenale obstructie

C. Ureter ruptuur

D. Urosepsis

 

  1. De maag wordt onder anderen geïnnerveerd door de nervus vagus. Op welke manier beïnvloedt de nervus vagus de maagsapsecretie? De nervus vagus:

A. Remt de secretie

B. Stimuleert de secretie

C. Beïnvloedt de secretie niet

 

Gynaecologie en obstetrie

  1. Een 30-jarige vrouw is zwanger. De amenorroeduur is 7 weken. Zij wordt op de afdeling spoedeisende hulp onderzocht wegens acute heftige buikpijn. Er zijn tekenen van hypovolemische shock. De meest waarschijnlijke verklaring voor dit beeld is:

A. Ectopische zwangerschap

B. Placenta loslating

C. Spontane abortus

 

  1. Bij het vaginale toucher van een barende patiënte wordt de indaling beoordeeld met behulp van de vlakken van Hodge. Het vlak dat door de spinae ischiadicae loopt is:

A. Het eerste vlak van Hodge

B. Het tweede vlak van Hodge

C. Het derde vlak van Hodge

D. Het vierde vlak van Hodge

 

  1. De navelstreng van een pasgeborene bevat een aantal bloedvaten. In de meerderheid van de gevallen betreft het:

A. één vene en één arterie

B. twee venen en één arterie

C. één vene en twee arteriën

D. twee venen en twee arteriën

 

  1. Wat is de meest voorkomende verwekker van salpingitis?

A. Chlamydia trachomatis

B. Escheria coli

C. Humaan papillomavirus (HPV)

D. Neisseria gonorrhoeae

 

  1. Bij een 30-jarige vrouw die aan het bevallen is van haar eerste kind blijkt sprake van een niet vorderende uitdrijving. De gynaecoloog verricht een vaginaal toucher en stelt een ligging van het kind vast die een sectio caesarea noodzakelijk maakt. Het betreft hier een:

A. Aangezichtsligging

B. Achterhoofdsligging

C. Stuitligging

D. Voorhoofdsligging

 

  1. Een 31-jarige vrouw, nullipara, wil graag zwanger worden. Zij heeft de afgelopen 5 jaar 3-maandelijks de ‘prikpil’ gehad. De laatste injectie met dit depotprogestageen was 10 maanden geleden. Zij komt bij de huisarts omdat zij nog steeds niet ongesteld is geworden. Zij heeft een week geleden zelf een zwangerschapstest gedaan en deze was negatief. Ook de huisarts doet een zwangerschapstest in de ochtendurine en deze is ook negatief. Voordat zij met de prikpil begon, had zij een normale menstruatie. Wat is het juiste beleid op dit moment?

A. Bepalen van beta-HCG in het serum

B. Echografie van de genitalia interna

C. Expectatief

D. Verwijzing naar de gynaecoloog voor fertiliteitsonderzoek

 

Neurologie

  1. U wordt bij een 78-jarige vrouw geroepen. Zij vertelt u dat zij sinds een dag steeds tegen de deurposten oploopt. Het lezen van de krant lukt ook niet, zij ziet een gedeelte niet. Bij het onderzoek vindt u een homonieme hemianopsie rechts (de rechterzijde voor mevrouw). U denkt aan een herseninfarct of eventueel een bloeding en vraagt een CT-scan aan. In welke hemisfeer laat de CT-scan het herseninfarct of eventueel de bloeding het meest waarschijnlijk zien?

A. Linker cerebellaire hemisfeer

B. Rechter cerebellaire hemisfeer

C. Linker cerebrale hemisfeer

D. Rechter cerebrale hemisfeer

 

  1. De Face-Arm-Speech-Time (FAST) test wordt gebruikt bij de diagnostiek van het cerebrovasculair accident (CVA). Welke van de onderstaande opdrachten is onderdeel van deze test?

A. Ogen dicht laten knijpen

B. Oogbewegingen, letten op scheelzien

C. Tanden laten zien

D. Vragen welke dag het is

 

  1. Een 50-jairge vrouw bezoekt het spreekuur van de huisarts. Zij gebruikt al 10 jaar meerdere vitaminepreparaten. De laatste tijd heeft zij pijnlijke tintelingen in armen en benen. De arts denkt aan een vitamine intoxicatie. Welke van onderstaande vitamines is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar klachten?

A. Vitamine B1

B. Vitamine B5

C. Vitamine B6

D. Vitamine B12

 

  1. Een 35-jarige vrouw heeft op de MRI van het brein afwijkingen in de witte stof, passend bij de diagnose multiple sclerose (MS). Bij MS is het myeline aangedaan. In het centraal zenuwstelsel wordt myeline gevormd door:

A. Astrocyten

B. Microglia

C. Oligodendrocyten

D. Schwanncellen

 

  1. Een 26-jarige vrouw wordt binnengebracht op de SEH met ernstig letsel aan de linker elleboog veroorzaakt door een val tijdens een afdaling bij het mountainbiken. Bij het lichamelijk onderzoek test de trauma-arts de functie van de duim en oppositie blijkt niet mogelijk. Dit wijst op letsel van de:

A. Nervus medianus

B. Nervus radialis

C. Nervus ulnaris

 

  1. Bij een patiënte worden de pupilreacties getest. De bevindingen bij het belichten van een van de ogen zijn als volgt: OD geen reactie van de pupillen, OS vernauwing bij beide pupilreflexen. Welke zenuw is het meest waarschijnlijk beschadigd?

A. De nervus oculomotorius-links

B. De nervus oculomotorius-rechts

C. De nervus opticus-links

D. De nervus opticus-rechts

 

  1. Een patiënt met een middenoorontsteking klaagt over een droge mond en verlies van de smaakzin op het voorste deel van de tong. Welke hersenzenuw is door de ontsteking gecompromitteerd?

A. Nervus facialis

B. Nervus glossopharyngeus

C. Nervus hypoglossus

D. Nervus trigeminus

 

  1. Welke vorm van gezichtsveld uitval past het beste bij een neuritis optica?

A. Bitemporale hemianopsie

B. Centraal scotoom

C. Homonieme hemianopsie

D. Kokerzien

 

  1. Welke van de volgende lichamelijke onderzoeken levert het meest waarschijnlijk afwijkingen op bij een patiënt met een hypofysetumor?

A. Bepaling van de centraal veneuze druk

B. Onderzoek van de gezichtsvelden

C. Palpatie van de schildklier

D. Testen van het reukvermogen

 

  1. Bij de huisarts komt een man van 54 jaar. Hij is al eerder geweest met rugklachten en uitstralende pijn in zijn rechterbeen. Nu meldt hij bovendien krachtsverlies. De huisarts vermoedt een hernia nuclei pulposi. Bij het lichamelijk onderzoek vindt de huisarts een verlaagde kniepeesreflex en een normale achillespeesreflex. Welke spinale wortels zijn meest waarschijnlijk bekneld door de hernia?

A. L1-L2

B. L3-L4

C. S1-S2

D. S3-S4

 

  1. Een 67-jarige vrouw krijgt plotseling een visusstoornis. Bij het neurologisch onderzoek is er sprake van een homonieme hemianopsie rechts. Wat is de meest waarschijnlijke locatie van het infarct? In het stroomgebied van de:

A. Arteria cerebri anterior links

B. Arteria cerebri anterior rechts

C. Arteria cerebri posterior links

D. Arteria cerebri posterior rechts

 

  1. Een 24-jarige vrouw is door de huisarts acuut verwezen naar de polikliniek neurologie. Zij heeft sinds 1 week toenemende zwakte van de armen en benen. Ook is er sprake van een verdoofd gevoel in de voeten. Twee weken geleden heeft ze last gehad van diarree en koorts. De neuroloog denkt aan het Guillain-Barre syndroom (GBS) als verklaring voor de klachten en onderzoekt de reflexen van patiënte. Welke bevinding bij het onderzoek van de reflexen wijst het meest op GBS?

A. Hyperreflexie

B. Hyporeflexie

C. Pathologische voetzoolreflex

 

  1. Na een arbeidsongeval klaagt een patiënt over sensorische uitval aan de laterale zijde van de handrug en aan een groot deel van de duim. Het gevoel in de vingertoppen is normaal. Er is geen motorische uitval. Welke zenuw is beschadigd?

A. n. medianus

B. n. radialis

C. n. ulnaris

 

Dermatologie

  1. Een 42-jarige vrouw meldt zich bij de huisarts met muntvormige huidafwijkingen op de rug. De huid is ter plaatse rood en verdikt en vertoont schilfering. De huisarts stelt de klinische diagnose psoriasis. De begrenzing van de huidafwijking is een belangrijk hulpmiddel voor het stellen van de diagnose. Bij psoriasis is de huidafwijking meestal:

A. Onscherp begrensd

B. Matig scherp begrensd

C. Scherp begrensd

 

  1. Een 14-jarig meisje komt op het spreekuur van de huisarts met een huidafwijking in het gelaat en op de rug. De arts ziet papulopustels in verschillende stadia van roodheid. De meest waarschijnlijke diagnose is:

A. Acne vulgaris

B. Ichthyosis vulgaris

C. Impetigo vulgaris

 

  1. Een 2-jarige jongen komt op het spreekuur van de huisarts met een uitgebreide huidafwijking. De huisarts stelt de diagnose nattend atopisch eczeem en wil lokale therapie voorschrijven met een corticosteroïd. Welke basis komt bij deze nattende huidafwijking het meest in aanmerking? Dat is een:

A. Crème

B. Lotion

C. Zalf

 

  1. Bij welke van de onderstaande diagnosen is er een tekort aan melanocyten in de epidermis op de plaats van manifestatie van de huidaandoening?

A. Lentigo

B. Melasma

C. Erysipelas

D. Vitiligo

 

  1. Een 25-jarige man was betrokken bij een ongeval met een gasexplosie. Als gevolg hiervan heeft hij ernstige brandwonden opgelopen in zijn gelaat en behaarde hoofd. Enkele stukken zijn slechts graad 1 en 2a, maar grote delen van zijn behaarde hoofd zijn graad 2b en 3. De patiënt vraagt zich af of de haargroei op zijn hoofd nog zal terugkeren. Waar komt de haargroei terug?

A. Op geen enkele brandwond

B. Enkel op de graad 1 brandwonden

C. Enkel op de graad 1 en 2 brandwonden

D. Op alle brandwonden (graad 1, 2 en 3)

 

  1. Een 29-jarige zwangere vrouw komt op het spreekuur van de huisarts in verband met een pijnloze rode verkleuring van de binnenzijde van de handen. Zij is 30 weken zwanger en geeft aan dat ze zich verder goed voelt. Bij onderzoek valt een rozerode verkleuring van de binnenzijde van de handen op. Daarnaast zijn er enkele ‘spider’-naevi op de buik. Wat is nu de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Erythema infectiosum

B. Erythema palmare

C. Livedo racemosa

D. Livedo reticularis

 

  1. Een boerin wordt door een geit gebeten en ontwikkelt een zweerachtige uitslag op haar hand. Wat is het beste beleid voor deze zweer?

A. Antibioticum-bevattende huidcrème

B. Er hoeft niets gedaan te worden

C. Nat verband

D. Systemisch antibioticum

 

Oogheelkunde

  1. Een patiënt van 70 jaar komt op het spoedspreekuur van de oogarts, omdat hij sinds een dag een langzaam groter wordende vlek voor het rechter oog ziet. In de dagen hieraan voorafgaand zag hij voor hetzelfde oog zwarte stipjes en ook af en toe lichtflitsen, alsof er een foto gemaakt werd. De visus OD is 1/60 en de visus OS is normaal. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Ablatio retinae

B. Acuut glaucoom

C. Exsudatieve maculadegeneratie

D. Neuritis optica

 

Chirurgie

  1. Op de polikliniek kindergeneeskunde wordt een meisje van 8 maanden gezien. Het is haar moeder opgevallen dat zij sinds enkele uren buikpijnaanvallen krijgt die ongeveer 5 minuten duren, waarna het meisje weer ontspannen is. Een uur geleden heeft zij de laatste aanval gehad waarbij er een klein beetje helderrood bloed op de ontlasting te zien was. De voeding is onveranderd en moeder ziet geen relatie tussen het voeden, het krijgen van ontlasting en de klachten. De arts ziet een matig ziek kind, zonder koorts. De arts denkt aan de diagnose invaginatie als verklaring voor de klachten. Welke bevinding bij het lichamelijk onderzoek ondersteunt deze diagnose?

A. Een bolle, gespannen buik met spierverzet

B. Een niet reponeerbare zwelling in de lies

C. Een worstvormige zwelling palpabel rechts naast de navel

D. Pijn bij druk in de linker fossa iliaca

E. Pijn bij percussie in de rechter fossa iliaca

 

  1. Op de eerste hulp wordt een 26-jarige man binnengebracht met een steekwond in de borst en ademhalingsproblemen. Onderzoek wijst uit dat hij een pneumothorax heeft. Waar bevindt zich de lucht bij deze pneumothorax? Dat is tussen:

A. Longweefsel en viscerale pleura

B. Viscerale pleura en pariëtale pleura

C. Pariëtale pleura en thoraxwand

 

  1. Een 69-jarige man ondergaat een echografie op verdenking van galsteenkolieken. Daarbij wordt vastgesteld dat zijn aorta, net caudaal van de oorsprong van de rechter nier arterie, een aneurysmatische verwijding heeft met een diameter van 3.7 cm. De meest aangewezen actie ten aanzien van dit aneurysma is:

A. Echografisch vervolgen van de diameter

B. Endovasculaire behandeling van het aneurysma

C. Het plaatsen van een aortabuisprothese

 

  1. Een 56-jarige man komt bij de huisarts met sinds enkele uren plotseling ontstane aanvalsgewijze, snel in intensiteit toenemende krampen in de buik, die na enkele minuten afzakken en na een aantal minuten weer in alle hevigheid komen opzetten. Hij heeft in het verleden een buikoperatie gehad. De huisarts denkt aan een mechanische ileus. Wat is er meest waarschijnlijk te horen bij auscultatie?

A. Een stille buik

B. Gootsteengeruis

C. Normale peristaltiek

 

Huisartsgeneeskunde

  1. Een 25-jarige man meldt zich op het spreekuur van de huisarts. Hij heeft sinds enkele dagen pijn in de onderrug. Hij kan hiervoor geen duidelijk uitlokkend moment bedenken. Wanneer de huisarts vraagt naar sporten vertelt hij dat hij een week geleden weer is begonnen met voetballen in teamverband. De pijn trekt niet verder dan zijn linker bil. Bukken is pijnlijk, maar lopen gaat goed. Bij lichamelijk onderzoek is er sprake van pijn en stijfheid laag lumbaal bij het bukken. De proef van Lasègue is negatief. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Coxartrose

B. Ziekte van Bechterew

C. Aspecifieke lage rugpijn

D. Lumbosacraal radiculair syndroom

 

  1. Een 40-jarige man bezoekt het spreekuur van de arts in verband met hevige pijn in de rechterknie. De man voelt zich beroerd en heeft een temperatuur van 38.9 graden Celsius. De knie is rood en warm en de huid rondom de knie vertoont enkele kleine gele crustae. De arts denkt aan een septische artritis en wil de knie puncteren. Een contra-indicatie voor het puncteren van de knie is in dit geval de:

A. Crustae op de huid

B. Hevige pijn

C. Koorts

 

  1. Op het spreekuur bij de huisarts komt een vrouw met haar 7-jarig zoontje. Hij is bekend met inspanningsastma en gebruikt hiervoor zo nodig een kortwerkend β2-sympaticomimeticum via een poederinhalator. De laatste maanden treden de benauwdheid en de piepende ademhaling steeds vaker op, ook zonder lichamelijke inspanning. Hij heeft er nu bijna dagelijks last van en gebruikt het β2-sympaticomimeticum ook dagelijks. Welk beleid is nu geïndiceerd? Onderhoudsbehandeling met een

A. Anticholinergicum

B. Inhalatiecorticosteroïd

C. Kortwerkend β2-sympaticomimeticum

D. Langwerkend β2-sympaticomimeticum

 

  1. Een 13-jarig meisje is bij de huisarts bekend met allergisch astma. Zij gebruikt zo nodig alleen een kortwerkend β2-sympaticomimeticum. Sinds de overgang van de lagere naar de middelbare school heeft ze meerdere malen per week astmatische klachten en is meerdere nachten per week kortademig. Welk medicament moet volgens de huidige Nederlandse richtlijnen worden toegevoegd?

A. Antihistaminicum

B. Inhalatiecorticosteroïd

C. Langwerkend β2-sympaticomimeticum

D. Xanthinederivaat

 

  1. Een 24-jarige vrouw heeft een mono-artritis van een kniegewricht in aansluiting op een doorgemaakte urineweginfectie. Onderzoek van het gewrichtspunctaat van de knie toont een verhoogd leukocytenaantal, geen uraatkristallen en geen micro-organismen. Wat is in deze situatie de beste behandeling?

A. Een antibioticakuur

B. Colchicine

C. Diclofenac

D. Methotrexaat

 

  1. Een patiënte met type 2 Diabetes Mellitus komt op het spreekuur. Zij heeft pas kort diabetes. Haar BMI is veel te hoog (35kg/m2). Zij heeft al leefstijladvies gekregen maar gebruikt nog geen medicijnen. Haar bloedsuikerconcentratie is veel te hoog. Welke therapie is nu geïndiceerd?

A. Insuline

B. Metformine

C. Sulfonylureumderivaat

 

  1. Een 58-jarige vrouw meldt tijdens periodieke controle van haar type 2-diabetes dat zij regelmatig last heeft van hypoglykemieën. Op aanraden van een vriendin is zij onlangs begonnen met een koolhydraatarm dieet. Zij gebruikt de volgende medicijnen: gliclazide, metformine en atenolol. Wat is in dit geval het beste beleid om haar risico op hypoglykemieën te verminderen? Dat is staken van:

A. Atenolol

B. Gliclazide

C. Het koolhydraatarm dieet

D. Metformine

 

  1. De huisarts ziet een driejarige jongen met huidafwijkingen in de elleboogplooien en knieholten, gekenmerkt door erytheem, vesiculae, crustae, squamae en lichenificatie. Er zijn wat krabeffecten waarneembaar. Er zijn geen duidelijke uitlokkende factoren, hoewel het vaker wassen met zeep de huidafwijkingen juist erger lijkt te maken. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Constitutioneel eczeem

B. Dermatomycosis corporis

C. Psoriasis vulgaris

D. Scabiës crustosa

 

Psychiatrie

  1. Somatiseerders:

A. Geloven het sterkst in zelfzorg.

B. Brengen spanningen en conflicten tot uiting in lichamelijke symptomen

C. Verdringen hun symptomen gedurende perioden van stress

D. Stellen het bezoek aan een arts het meeste uit (patiënts delay)

 

  1. Bij de exploratie van psychische klachten bij een amnestische patiënt blijkt dat hij onbewust feiten verzint over gebeurtenissen die hij zich niet meer kan herinneren. De correcte vermelding van dit symptoom in de status mentalis is:

A. Confabulatie

B. Incoherentie

C. Neologisme

D. Ontsporing

 

  1. Een jongeman is verslaafd aan alcohol. Daarnaast is hij vorige week voor de derde keer opgepakt vanwege winkeldiefstal. Een maand eerder is hij gearresteerd bij een illegale straatrace en vanwege het bezit van verdovende middelen. Hij staat bekend om zijn ‘korte lontje’. Onder welke hoofdgroep van de trias psychica vallen deze symptomen en stoornissen?

A. Affectieve functies

B. Cognitieve functies

C. Conatieve functies

 

  1. De schoolarts wordt om haar mening gevraagd over een 5-jarige jongen. De jongen is heel onrustig. Hij kan niet lang aan een taak zitten, bemoeit zich met anderen en heeft vaak ruzie. Op de gang zetten helpt niet, dan loopt hij weg. Zijn ouders zijn gescheiden, moeder moet hard werken om het financieel rond te krijgen. Hij heeft vaak ruzie met zijn broertje en is niet zelfstandig. Hij moet zelfs geholpen worden met aankleden! Zijn juf vraagt zich af of hij het juiste onderwijs volgt. Wat moet zeker onderzocht worden om te weten of dit kind het juiste onderwijs volgt?

A. Affectief vermogen

B. Cognitief vermogen

C. Conatief vermogen

 

  1. Een bekende charismatische Nederlandse politicus heeft continu conflicten. Na een incident waarbij hij een barmedewerker heeft geslagen wordt hij uit de partij gezet. Een journalist die hem confronteert met zijn gedrag krijgt op arrogante toon te horen dat deze ‘toch niet kan tippen aan zijn intellectuele niveau’. De politicus zegt plannen te hebben om een nieuwe partij op te richten: ‘Wacht maar af: Binnen een jaar zijn we de grootste partij!’ Waarvan is bij deze politicus waarschijnlijk sprake?

A. Antisociale persoonlijkheidsstoornis

B. Borderline persoonlijkheidsstoornis

C. Narcistische persoonlijkheidsstoornis

D. Theatrale persoonlijkheidsstoornis

 

  1. Een 32-jarige vrouw wordt door haar vriend naar de huisarts gestuurd. Zij heeft een drukke baan en is misschien wel overspannen. Sinds het begin van hun relatie reageert zij regelmatig geprikkeld op haar vriend. Zij kennen elkaar nu 6 maanden. Haar vriend heeft de relatie al eens willen verbreken. Zij reageerde hierop met enorme scenes en dreigde dat ze zichzelf wat aan zou doen. Soms voelt ze zich ‘leeg’ en lelijk en wil ze een einde aan haar leven maken. Als kind had ze een gewelddadige vader die haar en haar broertjes sloeg. Zelf heeft ze in een vlaag van woede haar vriend ook geslagen. Welke persoonlijkheidsstoornis staat bovenaan in de differentiaal diagnose?

A. Antisociale persoonlijkheidsstoornis

B. Borderline persoonlijkheidsstoornis

C. Narcistische persoonlijkheidsstoornis

D. Theatrale persoonlijkheidsstoornis

 

  1. Welke van de volgende 3 symptomen behoort tot de criteria voor het stellen van de diagnose delirium?

A. Auditieve hallucinaties

B. Bewustzijnsstoornis

C. Bewegingsonrust

 

  1. Een 21-jarige studente vertelt haar vriendin dat ze zich de laatste tijd op feesten regelmatig niet op haar gemak voelt. “Dan heb ik het vreemde gevoel alsof van een afstand naar mijzelf aan het kijken ben…” Wat is de naam van dit psychiatrisch symptoom?

A. Derealisatie

B. Illusoire vervalsing

C. Visuele hallucinatie

D. Visuele disperceptie

 

  1. Bij het psychiatrisch onderzoek worden een aantal mentale functies onderscheiden. Hallucinaties en illusies zijn voorbeelden van stoornissen in een van deze functies. Bij welke van onderstaande functies komen beide stoornissen voor?

A. Bewustzijn

B. Emotie

C. Denken

D. Perceptie

E. Spraak

 

  1. Een 34-jarige vrouw komt bij de huisarts, omdat zij vanochtend voor het eerst een aanval met hartkloppingen en ademnood heeft gehad. Patiënte gebruikt geen alcohol en drugs. Ze vertelt dat zij zich sinds 6 maanden extreem angstig voelt. Ze piekert veel over haar klachten. Ze lijdt hier erg onder en wordt sterk gehinderd in haar werk en sociale contacten. Bij lichamelijk onderzoek worden er geen afwijkingen gevonden. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A. Aanpassingstoornis met paniekaanval

B. Gegeneraliseerde angststoornis met een paniekaanval

C. Paniekstoornis

Antwoorden 

  1. Antwoord D
    Kupffer-cellen zijn een soort macrofagen die zich in de lever bevinden, en die geactiveerd worden bij chronische alcoholisten. Aanwezigheid van Reed-Sternberg cellen is diagnostisch voor de diagnose Hodgkin-lymfoom.
    Stehouwer et al. Interne geneeskunde, veertiende druk, 2010. Hoofdstuk 9: Hemato-oncologie.

  2. Antwoord C
    KNMG richtlijn http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/Richtlijn-uitvoering-euthanasie-en-hulp-bij-zelfdoding-2012.htm

  3. Antwoord C
    Medical Biochemistry, J.W. Baynes & M.H. Dominiczak, derde editie 2009, blz. 581.

  4. Antwoord C
    Antwoord B wordt geschaard onder tertiaire preventie, primaire preventie dient ter voorkoming van ontstaan van ziekte.
    Mackenbach J. e.a., Volksgezondheid en gezondheidszorg (derde geheel herziene druk 2004), 2004, blz. 87.

  5. Antwoord C
    Kumar V. e.a. Robbins and Cotran pathologic basis of disease (7e editie 2005), blz. 289, 302-303.

  6. Antwoord C
    Haynes R. e.a., Clinical epidemiology: how to do clinical practice research (derde editie 2005/2006), blz. 451-456.

  7. Antwoord C
    Have ten H. e.a., Medische ethiek (tweede herziene druk 2003), blz. 11.

  8. Antwoord B
    S: Sociaal, C: Cognitief, E: Emotioneel, G: Gedragsmatig en S: Somatisch. Er wordt in dit verhaal bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan een eventuele achterliggende angst van patiënt.
    Anamnese en lichamelijk onderzoek (5e druk 2008), Meer van der J. e.a., blz. 23-24.

  9. Antwoord A
    De cornea transplantatie kan tot 86-jarige leeftijd, de huid tot 81-jarige leeftijd. www.transplantatiestichting.nl

  10. Antwoord C
    NHG standaard Preventie en vroegdiagnostiek van cervixcarcinoom.
    Weetje: onderzoek naar borstkanker middels mammografie gebeurt van 50 tot 76 jaar om de 2 jaar.

  11. Antwoord B
    https://www.hoorwijzer.nl/hoorhulpmiddelen/beschermende-hoorhulpmiddelen/gehoorbeschermers-voor-werksituaties.html

  12. Antwoord A

  13. Antwoord C
    Er is sprake van een microcytaire anemie, een mogelijke oorzaak is ijzergebrek. Dit kan ontstaan na chronisch of veel bloedverlies. Dit zal bij deze patiënte een goede verklaring zijn. Het starten van een ijzerpreparaat (ferrofumaraat) is daarom voldoende, aanvullend onderzoek is niet nodig.

  14. Antwoord C
    Het is een veelvoorkomende maligniteit bij mannen op oudere leeftijd. De ziekte hoeft niet altijd klinische verschijnselen te geven. Als een man maar oud genoeg wordt, krijgt hij bijna zeker prostaatcarcinoom.

  15. Antwoord C
    Een bekende bijwerking van morfinederivaten is obstipatie. Daarom moet de huisarts ook laxantia starten.

  16. Antwoord D
    Trauma (door bijvoorbeeld neuspeuteren) is de meest voorkomende oorzaak van een neusbloeding bij jongeren.

  17. Antwoord C
    Een community-acquired longontsteking kan veroorzaakt worden door verschillende soorten verwekkers zoals virussen, bacteriën en gisten. De meest frequente verwekker van CAP is streptococcus pneumoniae. Legionella pneumoniae is een belangrijke verwekker van hospital-acquired longontstekingen.

  18. Antwoord B
    Naast coloncarcinoom wordt endometriumcarcinoom het meest frequent gezien. Vormen van kanker die ook kunnen voorkomen bij HNPCC zijn ovarium-, maag-, dunne darm- en urotheelcelkanker. Verder ook hersencarcinoom en een melanoom.
    Bijlsma E. e.a., Leerboek medische genetica (zevende herziene druk 2005), blz. 218.

  19. Antwoord C
    Zie antwoord vraag 19.
    Oncologie, C.J.H. van de Velde, e.a., achtste druk 2010, blz. 49.

  20. Antwoord A
    Een telomeer is het uitende van een chromosoom. Bij iedere deling wordt een klein stukje van het telomeer ontrafelt. Bij een ouder persoon hebben meer delingen plaats gevonden dan bij jongeren, dus zullen de telomeren logischerwijs ook korter (meer ontrafeling) zijn dan bij jongere personen.
    Jorde L. e.a., Medical genetics (derde editie 2003), blz. 237.

  21. Antwoord B
    BRCA-1 geeft een verhoogd risico op ovarium- en/of mammacarcinoom. BRCA-2 geeft een verhoogd risico op pancreascarcinoom en een verhoogd risico op mamma- en prostaatcarcinoom bij mannen specifiek.

  22. Antwoord A
    Mitochondrieel DNA erft altijd maternaal over.
    Leerboek medische genetica (zevende herziene druk 2005), Bijlsma E. e.a. blz. 160-163.

  23. Antwoord E
    Ter diagnostiek van coeliakie worden ook vaak antistoffen bepaald in het bloed, namelijk anti-gliadine antistoffen en anti-endomysium antistoffen. In de praktijk blijkt deze bepaling in combinatie met een positief effect na toepassing van een streng glutenvrij dieet al voldoende om de diagnose te stellen. De gouden standaard blijft echter aangetoonde vlokatrofie.
    Stehouwer et al, Interne geneeskunde, 14e geheel herziene druk, 2010. Hoofdstuk 17: 17.6: Aandoeningen van de dunne darm

  24. Antwoord D
    FSH wordt door de hypofyse geproduceerd, en stimuleert de Sertoli-cellen die inhibine produceren. LH stimuleert de Leydig-cellen tot productie van het hormoon testosteron.
    Guyton A. e.a., Textbook of medical physiology (elfde editie 2006), blz. 1006.

  25. Antwoord B
    Sherwood L., Human physiology: from cells to systems (zesde editie 2006/2007), zesde editie, blz. 661.

  26. Antwoord B
    Ezelsbruggetje: Testosteron  Leydig = TL(=buis). Sertoli-cellen produceren Inhibine, wat de productie van testosteron door de cellen van Leydig remt.
    Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (vijfde herziene druk 2004), blz. 112.

  27. Antwoord D
    Baynes J. e.a., Medical biochemistry (tweede editie 2005), blz. 404.

  28. Antwoord A
    Coeliakie wordt gekenmerkt door atrofie van de darmvilli. Dit kan gepaard gaan met malabsorptie van belangrijke nutriënten zoals foliumzuur en ijzer. Anemie kan hiervan een gevolg zijn.

  29. Antwoord B
    Klassiek presenteert appendicitis zich met buikpijn diffuus rondom de navel, dit is de viscerale pijn die geassocieerd is met de inflammatie van het orgaan zelf. Naarmate de inflammatie van de appendix toeneemt, kan het pariëtale peritoneum geprikkeld raken door lokale irritatie. Deze pijn kan makkelijk gelokaliseerd worden rechts in de onderbuik (McBurney) en wordt pariëtale pijn genoemd.

  30. Antwoord D
    Burkitt H. e.a., Essential surgery: problems, diagnosis and management (derde editie 2002), blz. 570.

  31. Antwoord C
    Farmacotherapeutisch kompas.

  32. Antwoord B
    CEA wordt verhoogd gevonden bij coloncarcinomen, CA-125 bij ovariumcarcinomen.

  33. Antwoord D
    De nierfunctie neemt af met de leeftijd, een verminderde excretie is hier het gevolg van.

  34. Antwoord B
    Het syndroom van Raynaud is een bekend fenomeen bij SLE.
    Kumar P. e.a. Kumar & Clark’s Clinical Medicine (achtste editie 2012), blz. 535-538.

  35. Antwoord D
    Symptomen die bij SLE passen: vlinderexantheem, Raynaud fenomeen, artritiden, nierafwijkingen, fotofobie etc.
    Interne geneeskunde (14e geheel herziene druk 2010) Meer van der J. en Stehouwer C. e.a. 22.5.2 systemische lupus erythematodes p. 912

  36. Antwoord E
    Anamnese en lichamelijk onderzoek (4e lichtgewicht druk 2006) Meer van der J. e.a. blz. 155-159.

  37. Antwoord D
    De adenohypofyse geeft vele hormonen af, bijvoorbeeld ACTH, TSH, FSH, LH, groeihormoon, prolactine. De neurohypofyse geeft ADH en oxytocine af. Het bijniermerg produceert adrenaline en noradrenaline, de bijnierschors geeft mineralocorticoïden (aldosteron), glucocorticoïden (cortisol), androgenen en oestrogenen (de laatste twee in een hele kleine concentratie ten opzichte van de gonaden).

  38. Antwoord B
    Insuline zet glucose dat niet direct wordt gebruikt, bijvoorbeeld na een koolhydraatrijke maaltijd, om in glycogeen. Wanneer de bloedsuikerspiegel te laag dreigt te worden zorgt glucagon weer voor omzetting van het eerder opgeslagen glycogeen naar glucose.

  39. Antwoord D
    Metaplasie is de reversibele verandering van het ene gedifferentieerde celtype naar een ander gedifferentieerd celtype door prikkels van buitenaf, bijvoorbeeld roken. Hyperplasie is de toename in het aantal cellen, hypertrofie is de toename in celgrootte en atrofie is de afname in celgrootte.

  40. Antwoord B
    Elastisch kraakbeen bevat elastine en bevindt zich in het buitenoor en de buis van Eustachius. Hyalien kraakbeen is rijk aan collageen type II en bevindt zich voornamelijk in de synoviale gewrichten, trachea en de larynx. Vezelig kraakbeen bevat vooral collageen type I en dit bevindt zich in de tussenwervelschijven, de symfyse en de meniscus in de knie.

  41. Antwoord B
    De arteriewand is opgebouwd uit verschillende lagen. In de intima – de binnenste laag van de arteriewand – vindt het proces van atherosclerose plaats. Bij atherosclerose ontstaan er om verschillende redenen laesies in de intima, wat door vele processen uiteindelijk leidt tot de zogenoemde “plaques”. Bij vordering van de atherosclerose wordt het lumen van een arterie steeds nauwer.

  42. Antwoord A
    Door verbranding van glucose tijdens inspanning komt er lactaat vrij. Lactaat wordt op zijn beurt weer afgebroken in de citroenzuurcyclus. Deze cyclus is aeroob: zolang er voldoende zuurstof wordt aangevoerd naar de spieren, kan lactaat worden afgebroken in de citroenzuurcyclus. Wanneer de zuurstof behoefte toeneemt tijdens zware inspanning (er komt heel veel lactaat vrij) en onvoldoende zuurstof wordt aangeleverd, kan lactaat zich ophopen.

  43. Antwoord A
    Melkzuurbacteriën produceren lactaat, hetgeen de vaginale pH verlaagt. Hierdoor wordt de groei van pathogene soorten geremd.

  44. Antwoord C
    De jongen heeft het syndroom van Marfan (lang, mager, bril), wat een bindweefselziekte is. Patiënten met het syndroom van Marfan hebben een verhoogd risico op een aortadissectie op jonge leeftijd, vanwege zwakte van het bindweefsel. Lage bloeddruk, hoge pols en hoge AF pleiten voor een mogelijke aortadissectie.

  45. Antwoord B
    Een verplaatsbare demping van de linkerlong past het beste bij pleuravocht. Atelectase en pneumothorax geven geen verplaatsbare demping.

  46. Antwoord D
    Restrictieve longaandoeningen worden gekenmerkt door een verlaagd VC en een verhoogd FEV1. Obstructieve longaandoeningen worden gekenmerkt door een verlaagd FEV1.

  47. Antwoord B
    Bij deze anamnese moet men meteen bedacht zijn op een mogelijke longembolie aangezien twee belangrijke risicofactoren aanwezig zijn: lange vlucht en gebruikt van derde generatie orale anticonceptie. Daarnaast is pijn vastzittend aan de ademhaling karakteristiek voor een longembolie.

  48. Antwoord C
    De depolarisatiegolf verspreidt zich vanuit de sinusknoop door de atria en via de AV-knoop en de bundel van His naar de ventrikels.

  49. Antwoord B
    In ‘silent ischemia’ is er sprake van objectiveerbare ischemie (ECG afwijkingen) van het myocard zonder dat er pijn optreedt. Patiënten met diabetes mellitus hebben een verhoogd risico op stille ischemie.

  50. Antwoord A
    Vaak wordt er voor myocarditis (ontsteking van de hartspier) geen oorzaak gevonden. Wanneer er wel een virale oorzaak wordt ontdekt is het coxsackievirus B (een enterovirus) de meest frequente oorzaak van virale myocarditis in volwassenen.

  51. Antwoord D

Koorts en koude rillingen geven aan dat er sprake is van een infectieuze component. Urosepsis ontstaat doordat een infectie die in de urinewegen is ontstaan, zich naar de bloedbaan heeft verspreid. Obstructie van de urinewegen door bijvoorbeeld een niersteen, kan een infectie veroorzaken.

  1. Antwoord B
    De nervus vagus (nervus X) is onderdeel van het parasympatische zenuwstelsel en stimuleert onder anderen de maagsapsecretie en gastro-intestinale peristaltiek. Het parasympatische systeem is vooral actief in rust.

  2. Antwoord A
    Een placentaloslating past niet bij bovenstaande symptomen, en past niet bij de termijn waar de zwangerschap zich in bevindt. Een spontane abortus kan buikpijn geven maar daar gaat meestal geen beeld van een hypovolemische shock mee gepaard. Een ectopische zwangerschap, oftewel een extra-uteriene graviditeit (EUG) kan dit acute beeld veroorzaken wanneer bijvoorbeeld de tuba (eileider) knapt. De patiënt zal bleek en met een lage bloeddruk binnen komen en zal met spoed geopereerd moeten worden.
    Junqueira L, e.a., Bew door E. Wisse e.a., Functionele histologie (tiende geheel herziene druk 2004), blz. 602.

  3. Antwoord C

Wanneer het derde vlak van Hodge is gepasseerd, is het hoofdje van de baby voorbij het smalste punt en kan theoretisch de partus vaginaal plaats vinden. Wanneer het hoofd vóór vlak drie blijft steken en de partus niet vordert, kan of moet een sectio caesaria worden overwogen.

Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (vijfde herziene druk 2004), blz. 269.

  1. Antwoord C
    Twee arteriae umbilicalis en één vena umbilicalis.
    Brande van den J. e.a., Kindergeneeskunde (derde geheel herziene druk vierde oplage 2004), blz. 456.

  2. Antwoord A
    Salpingitis kenmerkt zich door opstoot- en slingerpijn.
    Heineman M. e.a., Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (zesde herziene druk 2007), blz. 443.

  3. Antwoord D
    Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van de mens (7e geheel herziene druk 2012), Heineman M. e.a., blz. 351.

  4. Antwoord C
    Pas 24 maanden na het stoppen van de prikpil is de fertiliteit (en de menstruatiecyclus) bij vrouwen vergelijkbaar met diegenen die OAC of een IUD gebruikten. Het goede beleid is daarom expectatief.

  5. Antwoord D
    Neurologie, A. Hydra e.a. Vierde herziene druk 2010. Zie anatomie en verloop van nervus opticus richting de visuele schors in de occipitaal kwab.

  6. Antwoord C
    Gezicht: Tanden laten zien, let op symmetrie. Armen: Beide armen recht voor zich uit laten steken met handpalmen naar boven. Spraak: Zijn er veranderingen in de spraak, woordvindstoornissen of onduidelijke spraak bijvoorbeeld. Tijd: Hoe laat zijn de klachten begonnen?
    Wiersma T. e.a., NHG-standaarden voor de huisarts, 2007, blz. 359-360.

  7. Antwoord C
    Vele voedingssupplementen bevatten een hoeveelheid van vitamine B6 (pyridoxine) die de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid flink overschrijdt. Bij een vitamine B6 intoxicatie wordt polyneuropathie, maar ook het ‘burning feet syndrome’ beschreven.
    Neurologie, A. Hijdra e.a., vierde herziene druk 2010, blz. 435.

  8. Antwoord C
    Astrocyten vormen een belangrijk onderdeel van de bloed-hersenbarrière. Microglia vormen de macrofagen van het CZS. Schwanncellen zijn onderdeel van de myelineschede, elke Schwann cel vormt één segment, waarna de knoop van Ranvier zo’n segment opvolgt. Schwann cellen zorgen voor myelinisatie in het perifere zenuwstelsel. Oligodendrocyten verzorgen de myelinisatie in het centrale zenuwstelsel.
    Functionele histologie, L.C. Junqueira en J. Carneiro, 11e druk 2007, blz. 207

  9. Antwoord A
    De nervus medianus verzorgt de M. flexor digitorum superficialis, M. flexor digitorum profundus, M. flexor pollicis longus, M. opponens pollicis, M. abductor pollicis brevis en de M. flexor pollicis brevis, oftewel oppositie van de duim is bij schade aan de nervus medianus niet meer mogelijk. De nervus medianus wordt vaak beschadigd/bekneld bij supracondilaire humerusschacht fracturen maar ook bij het carpaaltunnel syndroom.
    Clinically oriented anatomy (7th ed. 2013/2014) Moore K. e.a., blz. 790.

  10. Antwoord D
    Bij het schijnen van licht in het rechter oog, wordt er geen signaal doorgegeven naar de hersenen. De afferente banen doen het wel, omdat beide ogen een pupilvernauwing laten zien bij beschijnen van het linker oog. De efferente baan van het rechter oog moet dus aangedaan zijn. Dit is de n.opticus rechts.

  11. Antwoord A

Het betreft hier de chorda tympani. Zie voor de anatomie en de precieze ligging van de chorda tympani en nervus facialis de Sobotta atlas.

  1. Antwoord B
    Neuritis optica: kokerzien. Occipitaal infarct links/rechts: bitemporale hemianopsie. Hypofysetumor op chiasma opticum: kokerzien, oftewel heteronieme hemianopsie. Uitval van één van de twee n. optici: homonieme hemianopsie (met 1 oog niets zien).
    www.oogartsen.nl

  2. Antwoord B
    Namelijk kokerzien. (zie vraag 50)

  3. Antwoord B
    De kniepeesreflex loopt over wortel L4. De achillespeesreflex loopt afferent over wortel S1. Bij lichamelijk onderzoek is de kniepeesreflex verlaagd dus wortel L4 is bekneld.

  4. Antwoord C
    Er is sprake van een homonieme hemianopsie rechts wanneer in beide ogen het rechter gezichtsveld is weggevallen. Omdat de banen gekruist zijn moet het infarct links zitten. De a. cerebri posterior links verzorgt het gebied van de tractus opticus. Daar moet het infarct gelokaliseerd zijn.

  5. Antwoord B
    Hyperreflexie is aanwezig bij eerste motorneuron aandoeningen. Een pathologische voetzoolreflex (dus volgens Babinski) is geassocieerd met eerste motorneuron uitval. Hyporeflexie is aanwezig bij tweede motorneuron aandoeningen. GBS is een acute demyeliniserende aandoening van de perifere zenuwen, hierbij past dus hyporeflexie.

  6. Antwoord B
    De n. radialis innerveert de helft van de handrug aan de duim kant, maar niet de vingertoppen. De mediale kant wordt zowel op de handrug als palmair geïnnerveerd door de n. ulnaris. De n. medianus innerveert de laterale handpalm.

  7. Antwoord C
    Zie voor plaatjes www.huidziekten.nl, zakboek en dan psoriasis.
    Dermatovenerologie voor de eerste lijn, J.H. Sillevis Smitt et al, negende druk 2013, blz. 79.

  8. Antwoord A
    Ichthyosis vulgaris is vissenschubhuid, impetigo vulgaris krentenbaard.

Dermatovenerologie voor de eerste lijn, Sillevis Smitt et al, negende druk 2013, blz. 191.

  1. Antwoord B

‘Droog op droog, nat op nat.’
Dermatovenerologie voor de eerste lijn, Sillevis Smitt et al, negende druk, 2013, blz. 96.

  1. Antwoord D
    Lentigo en melasma worden juist gekenmerkt door een donkere verkleuring van de huid. Erysipelas is rood en scherp begrensd. Een tekort aan melanocyten kenmerkt vitiligo (scherp begrensd), waarbij altijd de differentiaal diagnose Lepra in het achterhoofd gehouden moet worden.
    Vloten van W., Dermatologie en venerologie (derde herziene druk, tweede oplage 2003), 2003, blz. 94.

  2. Antwoord C
    Op een derdegraads brandwond groeit nooit meer haar en zal ook de sensibiliteit niet meer terugkeren.
    Dermatovenerologie voor de eerste lijn (8e geheel herziene druk 2009) Sillevis Smitt J.H. e.a. blz. 185.

  3. Antwoord B
    Erythema palmare wordt typisch bij zwangere vrouwen gezien, evenals melasma in het gelaat.
    Dermatovenerologie voor de eerste lijn: een systemische introductie (9e geheel herziene druk 2014) Sillevis Smitt J.H. e.a., blz. 70.

  4. Antwoord B
    Het betreft hier waarschijnlijk een orf, na bijvoorbeeld een geitenbeet.
    Diagnostiek van alledaagse klachten: bouwstenen voor rationeel probleem oplossen (derde herziene druk 2011), Jongh de T. e.a.

  5. Antwoord A
    Het verhaal van de lichtflitsen en de mouches volantes (zwarte stipjes, soms ook wel beschreven als ‘spinnetjes’), passen typisch bij een ablatio retinae. Vaak vertellen patiënten dat ze een zwart gordijntje langzaam hebben neer zien komen voor hun ogen, dit is de retina die langzaamaan het achterste glasvocht met zich mee naar beneden trekt. Typisch voor acuut glaucoom is hoofdpijn in combinatie met een acute visusdaling en een rood, pijnlijk oog met een half wijde starre pupil. Exsudatieve maculadegeneratie kent geen acute visusdaling.
    www.oogartsen.nl

  6. Antwoord C
    A past bij verdenking op een appendicitis waarbij het kind zich klassiek presenteert met continue pijn, vervoerspijn, koorts en niet per se bloed op de ontlasting. B past bij een hernia inguinalis. D en E passen niet klassiek bij een invaginatie. De leeftijd (4 maanden tot 3 jaar) in combinatie met het klassieke verhaal van koliekachtige pijnen waarna het kind weer rustig is zonder verhoging past bij een invaginatie. De diagnose kan gesteld worden middels echo-beeldvorming. De behandeling bestaat uit het rectaal toedienen van contrastvloeistof met behulp van waterdruk onder continue röntgendoorlichting. Hierbij is te zien dat het stuk dunne darm wat in het colon was geschoven, zich weer langzaam naar zijn originele plek verplaatst. Recidieven kunnen optreden!
    Gooszen e.a. Leerboek Chirurgie, hoofdstuk bovenste tractus digestivus bij kinderen en hoofdstuk onderste tractus digestivus bij kinderen.

  7. Antwoord B
    Clinically Oriented Anatomy, K.L. Moore et al, 7th edition 2013 blz. 120

  8. Antwoord A
    Sabiston textbook of surgery, C. Townsend et al, 18th edition 2008, blz. 1918.

  9. Antwoord B
    Een buikoperatie in het verleden geeft verklevingen, die een mechanische ileus kunnen veroorzaken. Daarbij hoort typisch gootsteengeruis. Een stille buik past bij een paralytische ileus.
    Leerboek chirurgie (7e druk 2012), Gooszen, H. e.a., H22.2, blz. 292-293.

  10. Antwoord C

De jonge leeftijd past niet bij coxartrose. De leeftijd past daarentegen wel bij de ziekte van Bechterew, evenals de klachtenpresentatie, echter is dit niet de meest waarschijnlijke diagnose, maar 1 die je in je achterhoofd moet houden wanneer de klachten aanhouden met stijfheid voorop. Het lumbosacraal radiculair syndroom typeert zich door een positieve test van Lasègue, waar in bovenstaande casus geen sprake van is.
NHG standaard lumbosacraal radiculair syndroom, T.O.H. de Jongh et al. Diagnostiek van alledaagse klachten, derde herziene druk, 2011. Hoofdstuk 52: Rugpijn, lage; blz. 683.

  1. Antwoord A

Handboek verrichtingen in de huisartspraktijk, A. Goudwaard et al, 2009, blz. 281.

  1. Antwoord B
    De eerste stap in behandeling van astma bij kinderen is het zo nodig toedienen van een short-acting beta-agonist (SABA), bijvoorbeeld salbutamol. Wanneer dit >3 keer per wordt gebruikt, dan is toevoeging van een inhalatiecorticosteroïd de volgende stap (zoals budesonide).
    NHG standaard: Astma bij kinderen.

  2. Antwoord B
    Zie vraag 86

  3. Antwoord C
    De afwezigheid van uraatkristallen maakt jicht onwaarschijnlijk, dus valt behandeling met colchicine af. Een antibioticakuur gaat bij afwezigheid van micro-organismen ook de artritis niet tegen. Methotrexaat is een latere stap wanneer er sprake is van polyartritis, geen mono-artritis. Zie de NHG-standaard.
    NHG Standaard Artritis.

  4. Antwoord B
    Stappenplan diabetes mellitus type II: leefstijladviezen – metformine – SU-derivaat – insuline.
    NHG standaard Diabetes Mellitus type 2

  5. Antwoord B
    Allereerst in de behandeling van Diabetes komen educatie en leefstijladviezen. Het medicamenteuze stappenplan wat wordt toegepast wanneer de bloedsuikers niet goed te reguleren blijken is als volgt: Stap 1: Metformine. Stap 2: Toevoeging sulfonylureumderivaat (gliclazide). Stap 3: Insuline toevoegen. Ook voor het weer afbouwen van medicatie wordt dit stappenplan gevolgd, maar dan van stap 3 naar 2 naar 1.
    NHG standaard Diabetes Mellitus type 2, Kumar & Clark’s clinical medicine (8e editie 2012), Kumar P. e.a. blz. 1010-1013.

  6. Antwoord A
    De leeftijd en de lokalisatie van de plekken zijn in dit verhaal kenmerkend voor constitutioneel eczeem.
    NHG standaard Eczeem.

  7. Antwoord B
    Taylor S., Health Psychology (5e editie 2003), blz. 264.

  8. Antwoord A
    Neologisme is het gebruiken van niet-bestaande woorden.
    Hengeveld M. e.a., Leerboek psychiatrie (2005), blz. 44.

  9. Antwoord C
    Affectieve functies hebben te maken met stemming en affect, cognitieve functies met bewustzijn, geheugen, aandacht, concentratie en oriëntatie. Conatieve functies hebben te maken met het algemene vooromen, de mimiek en gestiek en de spraak.
    Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 702.

  10. Antwoord B
    Cognitief: Bewustzijn, aandacht, oriëntatie, waarneming, denken, geheugen. Affectief: Emoties. Conatief: Psychomotoriek, motivatie, gerichte gedrag.
    Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 20.

  11. Antwoord C
    Bij een narcistische persoonlijkheidsstoornis: grootheidsgevoelens, behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie.
    Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 522.

  12. Antwoord B

Het betreft hier vier persoonlijkheidsstoornissen uit Cluster B.

- Antisociaal: Egoïsme en impulsiviteit.

- Borderline: Crisis, intern conflict.

- Theatraal: Aandacht, aandacht, aandacht.

- Narcistisch: IJdelheid, zelfingenomenheid.
Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 522.

  1. Antwoord B
    De criteria volgens de DSM-IV: bewustzijnsstoornis, veranderingen in cognitieve functies, ontwikkeling in een korte tijd.
    Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 217.

  2. Antwoord A

Bij derealisatie ervaart de persoon een scheiding tussen zichzelf en de wereld, zijn identiteit of lichamelijkheid. Het leven wordt vaak beschreven als een film, wazig en onecht. Het is vaak het gevolg van langdurige stress of psychisch trauma.
Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 714.

  1. Antwoord D

Een hallucinatie is een zintuiglijke waarneming die niet overeenkomt met wat er in de werkelijkheid gebeurt. Een illusie is een foutieve interpretatie van reële externe prikkels. Dit zijn dus stoornissen in de perceptie.
Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 717.

  1. Antwoord B

Voor wie aan een gegeneraliseerde angststoornis lijdt, staan de frequentie, intensiteit en duur van de zorgen niet in verhouding tot hun feitelijke bron. De optredende spanningen staan de dagelijkse gang van zaken in de weg.
Leerboek psychiatrie (2e geheel herziene druk 2009), Hengeveld M. e.a. blz. 330.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Medicine Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
More contributions of WorldSupporter author: Medicine Supporter