Begrippenlijst en definities voor het thema Cross-culturele psychologie


Begrippenlijst voor het thema Cross-culturele psychologie; gestructureerd volgens het boek Cross-cultural Psychology; Critical thinking and contemporary applications van Shiraev (4e druk)

Hoofdstuk 1

Cross-culturele psychologie

De kritische en vergelijkende studie van culturele effecten op de menselijke psychologie, gericht op het onderzoeken van psychologische diversiteit en de hieraan onderliggende oorzaken en het vaststellen van psychologische universele fenomenen.

Culturele psychologie

 

Benadrukt het idee dat gedrag en mentale processen essentieel het product zijn van interactie tussen cultuur en het individu. Menselijk gedrag wordt bekeken in de sociaal-culturele context waarin het voorkomt.

Cultuur

 

Verzameling van attitudes, gedragingen en symbolen die gedeeld worden door een grote groep mensen en normaliter worden ze van generatie op generatie doorgecommuniceerd.

Attitudes

 

Overtuigingen, waarden, algemene kennis, meningen, bijgeloof en stereotypen.

Gedragingen

 

Normen, rollen, tradities, gewoontes en praktijken.

Symbolen

 

Representaties van ideeën. Mensen koppelen specifieke betekenissen aan specifieke symbolen, die generaties lang worden doorgegeven, waardoor culturele symbolen ontstaan.

Expliciete kenmerken

 

Verzameling observeerbare handelingen die regelmatig in een cultuur teruggevonden worden. Denk hierbij aan openlijke handelingen, observeerbare praktijken en typische gedragsreacties.

Impliciete kenmerken

 

De organisatieprincipes, onderliggend aan de expliciete kenmerken.

Ras

 

Groep mensen die onderscheiden kan worden aan de hand van bepaalde gelijke en genetische fysieke kenmerken. Kan ook als sociale categorie gezien worden.

Etniciteit

 

Culturele erfenis, zoals de taal, tradities en religie die door mensen met dezelfde voorouderlijke afstamming gedeeld wordt.

Natie

 

Groep mensen die dezelfde geografische afstamming, geschiedenis en taal delen. Kan als politieke entiteit gezien worden.

Politieke entiteit

 

Onafhankelijke staat die door andere landen erkend wordt.

Religieuze overtuiging

 

Individu accepteert kennis, overtuigingen en praktijken die aan een bepaald geloof gerelateerd zijn.

Kennis

Informatie die een doel heeft.

Wetenschappelijke kennis

 

Kennis die wordt afgeleid van systematische observaties, metingen en evaluaties uit wetenschappelijk onderzoek.

Alledaagse kennis

 

Alledaagse assumpties variërend van overtuigingen tot individuele meningen over psychologische fenomenen. Denk hierbij aan volksverhalen en alledaagse psychologie.

Ideologische kennis

 

Op waarden gebaseerde kennis. Stabiele verzameling van overtuigingen over de wereld, gebaseerd op een bepaald organisatieprincipe of centraal idee. Deze overtuigingen worden op samenhangende en stabiele percepties gebaseerd.

Juridische kennis

 

Kennis die in detail vaststaat in de wet en in officiële regels en principes, gerelateerd aan het psychisch functioneren van individuen.

Traditionele cultuur

 

Cultuur gebaseerd op tradities, regels, symbolen en principes, die hoofdzakelijk in het verleden gevestigd zijn.

Niet-traditionele cultuur

 

Cultuur gebaseerd op nieuwe principes, ideeën en praktijken. Op wetenschap gebaseerde kennis en technologisch gedreven ontwikkelingen zijn vaak aan deze vorm van cultuur geassocieerd.

Machtsafstand

 

Mate waarin leden van een samenleving accepteren dat de macht in instituten en organisaties ongelijk verdeeld is.

Onzekerheidsoriëntatie

 

Methodes die worden gebruikt om met onzekerheden in het dagelijks leven om te gaan.

Onzekerheidsvermijding

 

In hoeverre leden van een samenleving zich oncomfortabel voelen bij onzekerheid en ambiguïteit.

Individualisme

 

Men is vooral op zichzelf en de directe omgeving gericht. Voor het oplossen van een conflict worden meer competitieve strategieën gebruikt.

Collectivisme

 

Men is voornamelijk gericht op anderen. Waarden en tradities worden hierdoor beter in stand gehouden. Voor het oplossen van een conflict worden meer harmoniebevorderende strategieën gebruikt.

Cultureel syndroom

 

Het patroon of de combinatie van gedeelde attitudes, overtuigingen, categoriseringen, definities, normen en waarden, georganiseerd rondom een bepaald thema.

Evolutionaire benadering

 

Theoretisch model dat onderzoekt op welke manier evolutionaire factoren menselijk gedrag beïnvloeden. Uitgangspunt van deze benadering is dat overleven het voornaamste doel is van een individu.

Sociologische benadering

 

Gericht op brede sociale structuren die een samenleving als geheel beïnvloeden. Uitgangspunt van deze benadering is dat sociale krachten het gedrag van grote sociale groepen tot stand laten komen.

Echoculturele benadering

 

Omgevingsfactoren waardoor een individu beïnvloed wordt, zijn voornamelijk ecologische en sociopolitieke contexten (zie hieronder). Uitgangspunt van deze benadering is dat een individu actief is in zijn omgeving en dat er een constante interactie is tussen het individu en de omgeving.

Ecologische context

 

Natuurlijke context waarin individuen met hun omgeving interacteren.

Sociopolitieke context

 

Mate waarin individuen deelnemen aan globale en lokale beslissingen.

Gecombineerde culturele benadering

 

Gebaseerd op drie denkbeelden over hoe lokale culturen op globalisatie zullen reageren. Zie de samenvatting voor deze denkbeelden.

Activiteit

 

Het proces van de doelgerichte interactie van een individu met de omgeving.

Inheemse psychologie

 

Wetenschappelijke studie van het menselijk gedrag en de geest, ontworpen voor mensen die niet uit andere regio’s komen.

Etnocentrisme

 

Het steunen van het oordeel over andere etnische, nationale en culturele groepen en gebeurtenissen vanuit de etnische, nationale of culturele groep van de observator. Er wordt voornamelijk geoordeeld vanuit de culturele meerderheid.

Multiculturalisme

 

Het aanmoedigen van de erkenning van de gelijkheid van etnische of religieuze groepen in een land en het bevorderen van het idee dat culturele groepen het recht hebben om hun eigen waarden en praktijken te volgen.

Biculturalisme

 

Multiculturalisme, maar dan twee culturen gecombineerd.

 

Hoofdstuk 2

Metagedachten

 

Cognitieve tools die als strategieën voor onderzoek en probleemoplossing ingezet kunnen worden. Dienen als antidota voor het denken.

Antidota

 

Hulpmiddel om een nadelig effect te voorkomen of tegen te werken.

Dichotome variabelen

 

Fenomenen die in twee exclusieve of tegenstrijdige categorieën ingedeeld kunnen worden.

Doorlopende variabelen

 

Fenomenen die bestaan uit een oneindig aantal punten die tussen twee tegenpolen liggen.

Barnum statement

 

Persoonlijkheidsbeschrijving over een bepaald individu of een groep die vrijwel voor alle mensen geldt. Het is een algemeen statement waar iedereen zich in kan terugvinden.

Barnumeffect

 

De bereidwilligheid van mensen om de validiteit van de veelomvattende of algemene beoordelingen te accepteren.

Schema

 

Een cognitieve structuur die onze kennis, overtuigingen en ervaringen organiseert om zo een kader te creëren om nieuwe gebeurtenissen en ervaringen in te plaatsen om ze te kunnen begrijpen. Het zijn algemene verwachtingen over verschillende fenomenen.

Accommodatie

 

Proces waarbij we ons schema aanpassen om de nieuwe data er zo in te verwerken. We passen onze overtuigingen aan.

Assimilatie

 

Proces waarbij de informatie aangepast wordt om zo in ons schema te passen. We verwerken de nieuwe informatie in onze bestaande overtuigingen.

Assimilatiebias

 

Verhindert helder te denken en effectief problemen op te lossen. Door met een schemagekleurde bril naar de wereld te kijken, wordt binnenkomende informatie fout geïnterpreteerd.

Beschikbaarheidsheuristiek

 

Proces waarbij er snelle conclusies getrokken worden op basis van de beschikbaarheid van een herinnering in ons geheugen.

Beschikbaarheidsbias

 

Als het gebruik van de beschikbaarheidsheuristiek tot systematische fouten in het maken van beslissingen leidt. De belangrijkste onderliggende factor hierbij is de neiging om relevante informatie te negeren.

Fundamentele attributiefout

 

Het onderschatten van externe factoren en het overschatten van interne factoren. We zien het gedrag van anderen als het resultaat van hun persoonlijkheid en negeren het belang van omgevingsfactoren.

Cognitieve biases

 

Systematische fouten die het gevolg zijn van beperkingen van onze capaciteit om informatie te verwerken.

Motivationele biases

 

Systematische fouten die het gevolg zijn van de moeite die we doen om aan onze persoonlijke behoeften te voldoen.

Selffulfilling prophecy

 

Attitudes en overtuigingen die we over andere mensen hebben, kunnen bewust of onbewust gedrag produceren dat we verwachten. Verwachtingen kunnen er dus voor zorgen dat iemand de van hem verwachte attributies vertoont.

Correlatie

 

Statement over de relatie of samenhang tussen twee variabelen.

Post hoc error/parataxic reasoning

 

Redenering dat gebeurtenis B veroorzaakt is door gebeurtenis A, omdat gebeurtenis B op gebeurtenis A volgt.

Unidirectionele causale relatie

Gebeurtenis A veroorzaakt gebeurtenis B.

Bidirectionele causale relatie

 

Gebeurtenis A veroorzaakt gebeurtenis B en gebeurtenis B veroorzaakt gebeurtenis A.

Naturalistic fallacy

 

Onze beschrijving van wat iets is vergelijken met wat het zou moeten zijn.

Perseverance effect

 

Als onze overtuigingen aangevallen worden, voelen wij ons ook aangevallen. Onze overtuigingen proberen we dan ook te beschermen door er juist in te gaan geloven.

 

Hoofdstuk 3

 

Sensatie

 

Proces waarbij receptorcellen gestimuleerd worden en hun informatie doorgeven wordt aan hogere hersengebieden. Het zorgt dat externe energie in interne neurofysiologische processen wordt omgezet, wat zorgt voor psychologische ervaring.

Absolute drempelwaarde

 

Minimale hoeveelheid fysieke energie die een individu nodig heeft om een stimulus op te merken. Het verschil in drempelwaarde is het laagste niveau van stimulatie dat nodig is om de voorgekomen verandering in stimulatie op te merken.

Sensorische adaptatie

 

De neiging van het sensorische systeem om minder te reageren op niet-veranderende stimuli, gewenning treedt op.

Perceptie

 

Proces waarbij verschillende sensaties in betekenisvolle patronen worden georganiseerd. De associatiegebieden in de cortex worden geactiveerd, zodat bestaande kennis met nieuwe sensaties geïntegreerd kan worden.

Perceptuele set

 

Perceptuele verwachtingen. Zorgen voor een toename in snelheid en efficiëntie van het perceptuele proces. Bepaalde interpretaties komen zo vaker voor.

Diepteperceptie

 

De organisatie van sensaties in drie dimensies, ondanks dat de afbeelding van de retina in het oog tweedimensionaal is.

Müller-Lyer illusie

Lijn links lijkt korter dan lijn rechts.

Ponzo illusie

Bovenste lijn lijkt groter dan onderste lijn.

Horizontale-verticale illusie

Verticale lijn lijkt groter dan horizontale lijn.

Carpentered world hypothese

 

Mensen die in een omgeving met timmerlieden zijn opgegroeid hebben de neiging om niet-rechthoekige figuren te interpreteren als representaties van rechthoekige figuren, maar dan in perspectief gezien.

Kleur

 

Heeft drie universele psychologische dimensies: tint (welke kleur), helderheid (intensiteit van de kleur) en verzadiging (zuiverheid van de kleur).

Esthetische ervaring

Perceptie van mooiheid.

Bewustzijn

 

Het subjectieve bewustzijn van de eigen sensaties, percepties en andere mentale gebeurtenissen.

Gedragsomgeving

 

De mentale representatie van tijd, ruimte en de interpersoonlijke wereld, gevormd door specifieke culturele overtuigingen en praktijken.

Slaap

 

Niet-wakende staat van het bewustzijn die gekenmerkt wordt door afwezigheid van reacties op de omgeving en algemene fysieke immobiliteit. De reactiviteit op externe factoren is verminderd, maar niet afwezig.

Dromen

Verhaalachtige afbeeldingen die tijdens de slaap voorkomen.

Enkelfasige cultuur

 

Hecht meer waarde aan cognitieve ervaringen die tijdens de waakfases plaatsvinden. De rol van dromen wordt niet bij het proces van sociale percepties en cognities betrokken. Dromen worden gezien als indirecte indicaties van zorgen, verlangens en angsten. Wordt geassocieerd met het materialistisch standpunt op psychologische ervaringen.

Meerfasige cultuur

 

Hecht meer waarde aan dromen en behandelt ze ook als een deel van de realiteit. Wordt geassocieerd met het traditionele spirituele standpunt en kan in huidige culturele groepen worden teruggevonden.

Veranderde staten van bewustzijn (ASC)

Fenomenen die verschillend zijn van het normale bewustzijn. Het zijn verborgen perceptuele en sensorische ervaringen, zoals meditatie, hypnose of bezitting. Wordt vaak als een abnormaal fenomeen gezien, gelinkt aan mentale stoornissen.

Trance

 

Slaapachtige staat, gekenmerkt door verminderde sensitiviteit voor stimuli, verlies van kennis en automatische motorische activiteit. Ontstaat als gevolg van muziek, gezang of suggestie van een andere persoon.

Visionaire trance

Als iemand hallucinaties ervaart.

Bezitting trance

 

Als iemand meldt dat zijn lichaam is ingenomen door een geest. Gaat vaak gepaard met angst.

Meditatie

 

Een stille en relaxte staat van rust waarbij een individu gedachten, percepties en attitudes met elkaar integreert.

 

Hoofdstuk 4

 

Intelligentie

 

Heeft verschillende definities:

  1. Verzameling mentale vaardigheden.

  2. Capaciteit om kennis te vergaren en te gebruiken.

  3. Probleemoplossende vaardigheden en kennis over de wereld.

  4. Vaardigheden om te begrijpen, aan te passen, te leren, te beredeneren en obstakels te overwinnen.

Cognitie

 

Proces waarbij een individu kennis vergaart en toepast. Bestaat uit processen als herkennen, categoriseren, denken en onthouden.

Psychometrische benadering van intelligentie

 

Aanname dat onze intelligentie een numerieke waarde kan krijgen, zoals een IQ-score.

Cognitieve stijl

 

Manier waarop individuen hun wereld organiseren en begrijpen.

Veldafhankelijk individu

 

Dit individu heeft bij het leren meer aandacht voor de externe omgeving en instructies.

Veldonafhankelijk individu

 

Dit individu is bij het leren, oplossen van problemen en het nemen van beslissingen meer in zichzelf gekeerd.

Formele beredenering

 

Een cognitief basisproces, gebaseerd op het abstract analyseren van premissen en het afleiden van conclusies. Het is gevoelig voor systematisch onderwijs.

Empirische beredenering

 

Beredenering afgeleid van ervaringen uit het dagelijks leven.

Creativiteit

 

Originaliteit en de vaardigheid om waardevolle uitkomsten te produceren, zoals het creëren van iets nieuws en bruikbaars.

Low-effort syndroom

 

Het lage niveau van motivatie tegenover het intelligentieniveau van een individu, gebaseerd op de overtuiging dat toetsen gebiased zijn en dat de toetsresultaten onbelangrijk zijn voor succes in het leven.

Immigrantenminderheid

 

Individuen die vrijwillig naar een land gekomen zijn, op zoek naar betere condities en omstandigheden.

Kasteminderheid

 

Individuen die vaak onder dwang of door slavernij naar een land gekomen zijn.

 

Hoofdstuk 5

 

Emotie/affect

 

Evaluatieve reactie die bestaat uit een combinatie van fysiologische opwinding, subjectieve ervaring (positief, negatief of tegenstrijdig) en een bepaalde uitdrukking van gedrag.

Emotieherkenning

Proces van het identificeren, beschrijven en verklaren van emotionele uitdrukkingen.

Voorafgaande gebeurtenissen

Omgevingsfactoren en individuele reacties die een sterke invloed hebben op het ervaren van een bepaalde emotie.

Evaluatie van emoties

Beoordeling van emoties volgens bepaalde criteria of principes.

Gevoelsregels

Bepaalde culturele regels over hoe iemand zich in een bepaalde situatie hoort te voelen.

Stress

Perceptie van een uitdaging aan de capaciteit van een individu om zowel aan interne als externe eisen te voldoen.

Display rules

Regels van emotionele expressie die tijdens het socialisatieproces worden bijgebracht.

Boosheid

Een interpersoonlijke emotie van misnoegen, uitgelokt door expliciete of impliciete bedreigingen, overtredingen of beledigingen.

 

Hoofdstuk 6

 

Motivatie

Een (interne) conditie die het doelgerichte gedrag van een individu activeert en in stand houdt.

Drive

Interne staat van opwinding die een organisme stuurt om aan een fysiologische behoefte te voldoen.

Behoefte

Gedreven staat die bereikt wordt door een fysiologische of psychologische deprivatie, zoals gebrek aan voedsel of water.

Biologische behoeften

Sturen het gedrag naar zelfbehoud en zijn universeel.

Sociale behoeften

Sturen mensen richting het vaststellen en behouden van relaties.

Drive staat

Wanneer een organisme gemotiveerd wordt door een behoefte en het doelgericht gedrag vertoont.

Arousaltheorieën van motivatie

Mensen proberen optimale niveaus van opwinding te behouden door blootstelling aan arousal-uitlokkende stimuli actief te veranderen.

Id

Meest primitieve deel van de persoonlijkheid. Bevat aangeboren driften (levens- en doodsinstinct) en is direct op zoek naar het voldoen aan de impulsen volgens het plezierprincipe.

Superego

Niveau van persoonlijkheid dat als moreel ridder optreedt tegen oorspronkelijke impulsen. Het representeert waarden en culturele standaarden van een samenleving, doorgegeven door ouders en andere volwassenen.

Ego

Niveau van persoonlijkheid dat zich aanpast aan de externe realiteit door compromissen te sluiten tussen het id, het superego en de omgeving.

Zelfactualisatie

Het individu gaat op zoek naar B-waarden, zoals waarheid, goedheid, mooiheid en rechtvaardigheid.

Intrinsieke motivatie

Moedigt mensen aan om deel te nemen aan verschillende activiteiten zonder een bepaalde beloning te verwachten. Het gaat meer om het gevoel van plezier en tevredenheid.

Extrinsieke motivatie

Aanmoediging vanuit de externe omgeving. Voorbeelden hiervan zijn een beloning, een hoog cijfer of geld.

Prestatiemotivatie

Sociale behoefte die mensen constant laat streven naar perfectie, succes en invloed.

Confucian work dynamism

Cultureel syndroom dat voorkomt bij de wil om door te zetten om economische doelen en sociale stabiliteit te bereiken en loyaliteit en vertrouwen te bevorderen door schaamte te benadrukken.

Individualistische-succesmotivatie

Motivatie die attitudes en handelingen van mensen beïnvloedt en gericht is op het behalen van persoonlijke doelen.

Collectivistische-succesmotivatie

Stuurt een individu om relaties aan te gaan met andere mensen. De bijdrage van een individu levert voordelen op voor een bepaalde groep of de gehele samenleving.

Maximizers

Individuen die altijd op zoek zijn naar het beste.

Satisficers

Individuen die tevreden zijn met wat ze al bereikt hebben.

Agressieve motivatie

Het verlangen om anderen pijn te doen.

Frustratie-agressiehypothese

Beschrijft agressie als een dominante reactie op frustratie.

Sekscultuur

Een eigen verzameling vereisten, overtuigingen, normen en symbolen met betrekking tot seksualiteit en de expressie daarvan van een cultuur. Het wordt beïnvloed door religieuze, ideologische, politieke en morele waarden, die ontwikkeld zijn door de samenleving.

 

Hoofdstuk 7

 

Ontwikkeling

Veranderingen in fysiek, sociaal en psychologisch gedrag.

Socialisatie

Proces waarbij een individu 'lid' wordt van een bepaalde cultuur en bijbehorende normen, waarden en gedragingen aanneemt.

Theorie van Erikson

Het ontwikkelende kind passeert acht stadia die elk een ander conflict of een andere crisis kennen. Als een stadium positief wordt doorlopen verkrijgt een kind een deugd en is er sprake van een betere aanpassing en gezondere persoonlijkheid. Als het stadium negatieve sporen achterlaat, resulteert dit in een ongezondere persoonlijkheid en slechtere aanpassing.

Brede socialisatie

Samenlevingen die onafhankelijkheid en zelfexpressie benadrukken.

Smalle/beperkende socialisatie

Samenlevingen die een ideologie voorschrijven die bepaalt wat goede en foute gedragingen zijn.

Egocentrisme

Kinderen begrijpen nog niet dat andere mensen dingen op een andere manier kunnen zien dan zij.

Conservatie

Kinderen ontdekken dat volume, hoeveelheid en gewicht hetzelfde (kunnen) blijven, ondanks veranderingen in het uiterlijk van het object.

Prenatale periode

De periode, van ongeveer achtendertig weken, tussen de conceptie en de geboorte.

Jeugd

De periode van de geboorte tot het tweede levensjaar.

Suppressie-facilitatiemodel

Gedragingen die worden bestraft worden minder vaak vertoond en aangemoedigde gedragingen worden vaker vertoond.

Adult distress threshold hypothesis

Gedragingen die in de kindertijd worden ontmoedigd worden later juist vaker getoond.

Adolescentie

Periode met snelle veranderingen in lengte en gewicht. Bij meisjes twee jaar eerder dan bij jongens.

Persistentiemodel

Tijdens de kindertijd worden attitudes en gedragingen aangeleerd die het gehele leven niet onderhevig zijn aan verandering.

Openheidsmodel

Eerdere ervaringen van een individu zijn niet bepalend voor de persoon die hij/zij later is. Gedragingen en attitudes zijn dus wel onderhevig aan verandering.

Vloeibare intelligentie

Capaciteit om logisch te denken en problemen op te lossen in nieuwe situaties, onafhankelijk van opgedane kennis.

Gekristalliseerde intelligentie

Vermogen om vaardigheden, kennis en ervaringen te gebruiken, afhankelijk van kennis uit het langetermijngeheugen.

Late volwassenheid

Periode vanaf dat een individu met pensioen gaat.

 

Hoofdstuk 8

 

Universalistisch perspectief

Psychopathologische fenomenen zijn universeel qua oorsprong en expressie en dus gelijk binnen verschillende landen en culturen. Er kunnen wel culturele verschillen bestaan in de uiting van bepaalde symptomen.

Relativistisch perspectief

Psychopathologie is cultuurspecifiek en het heeft een totaal andere betekenis in verschillende landen en culturen.

Inclusieve benadering van psychopathologie

Centrale symptomen van een stoornis worden als universeel gezien en perifere symptomen als cultuurspecifiek.

Cultuurgebonden syndromen

Bepaalde terugkerende en lokaal specifieke patronen van afwijkend gedrag en verontrustende ervaringen.

Tolerantiedrempel

De tolerantie of intolerantie tegenover bepaalde persoonlijkheidskenmerken binnen een culturele omgeving.

Etnische match

Als therapeut en cliënt tot dezelfde etnische groep behoren.

 

Hoofdstuk 9

 

Sociale perceptie

Manier waarop individuen andere mensen proberen te begrijpen, conclusies trekken en functioneren binnen relaties.

Sociale cognitie

Het onthouden, interpreteren en gebruiken van informatie over de wereld en onszelf.

Waarden

Idealen en motieven die door een cultuur, samenleving en/of individu als belangrijk, geschikt en nastrevenswaardig worden gezien. Het zijn vaak stabiele en langdurige overtuigingen.

Cognitieve dissonantie

Onplezierige staat die ontstaat als eigen opvattingen worden tegengesproken (door feiten) of bij gedrag dat in strijd is met de eigen opvattingen.

Dogmatisme

Neiging om opvattingen en overtuigingen te centreren rondom één idee en extreem selectief, rigide en inflexibel te zijn.

Sociale attributie

Manier waarop mensen oorzaken van acties van anderen en zichzelf uitleggen en identificeren.

Interne locus of control

Individu zoekt oorzaken van gebeurtenissen bij controleerbare interne factoren. Deze mensen zijn moeilijker te overtuigen en hebben een sterkere prestatiedrang.

Externe locus of control

Individu legt gebeurtenissen uit aan de hand van oncontroleerbare externe factoren.

Egocentrische bias

Met de eer strijken bij succes en het niet nemen van verantwoordelijkheid bij mislukking.

Bescheidenheidsbias

Persoonlijk succes wordt verklaard door externe factoren.

Groepdienende bias

Het succes van andere mensen wordt verklaard door interne factoren en hun mislukkingen worden verklaard door externe factoren.

Stereotype

Vaak foutieve en categoriserende uitspraak over (een groep) mensen die niet overeenkomt met de werkelijkheid. Ze kunnen positief of negatief, simpel of complex en met of zonder vertrouwen bestaan.

Karakter van het volk

Overheersende gedragsmatige en psychologische kenmerken en eigenschappen die veel voorkomen bij mensen in een bepaald land.

 

Hoofdstuk 10

 

Groep

Twee of meer personen die een eenheid vormen.

Status

Relatieve sociale positie binnen een groep die formeel of informeel kan zijn.

Normen

De manier waarop leden van een groep zich wel en niet moeten gedragen.

Positieve sancties

Belonen acties die congruent zijn met de norm.

Negatieve sancties

Wijzen individuen terecht die de normen niet hebben gevolgd.

Sociale rollen

Individuen met een bepaalde positie in een groep voeren een bepaalde set van gedragingen uit.

Inbedding

Mate waarin individuen en groepen met elkaar verstrikt zijn.

Sociale facilitatie

Invloed van anderen op onze individuele prestaties.

Conformeren

Aanpassen van attitudes en/of gedrag aan een bepaalde groep of sociale norm, door middel van sociale invloed.

Gehoorzaamheid

Vorm van conformiteit waarbij een individu de bevelen van anderen volgt.

Macht

Het hebben van de capaciteit of vaardigheden om controle over anderen uit te oefenen.

Groepsdenken

Denkwijze waarbij groepsleden het streven naar unanimiteit hoger plaatsen dan het nemen van een kritische beslissing. Terug te vinden in (cohesieve) groepen, de kwaliteit van groepsbesluiten gaat hierdoor achteruit.

Groepspolarisatie

Als groepsleden gedurende een discussie naar een meer risicovolle of extreme kant schuiven.

Risky shift phenomenon

Als individuen risicovollere beslissingen nemen als ze in een groep zitten dan wanneer ze alleen zijn.

Social loafing

Als individuen zich minder inspannen als ze in een groep zitten dan wanneer ze alleen zijn.

Sociaal streven

De groep vergroot de prestatie van de groepsleden.

Autoritaire leiderschapsstijl

Geven van bevelen die moeten worden uitgevoerd en inbreng van volgers is niet gewenst.

Democratische leiderschapsstijl

Wisselwerking van informatie en ideeën tussen de volgers en de leider. De leider maakt een weloverwogen keuze met de ideeën van de volgers in het achterhoofd. Meest effectieve vorm van leiderschap.

Laissez-faire leiderschapsstijl

Groepsleden staan er alleen voor en krijgen enkel wat instructies en adviezen.

 

Hoofdstuk 11

 

Counseling

Vorm van emotionele hulpverlening waarbij de nadruk ligt op het geven van raad.

Spiritualiteit

Gaat om persoonlijke innerlijke ervaring, staat in verband met religie, bovennatuurlijke krachten en alternatieve geneeswijzen. De geest staat verheven boven materie.

Distributieve oplossing

Concessies en wederzijde compromissen.

Opgelegde oplossing

Geen concessies en wederzijdse compromissen, er kan maar één partij de winnaar zijn.

Acculturatie

Het aanpassen aan de cultuur van het land waar immigranten verblijven.

Assimilatie

Immigranten gaan op in de cultuur van het land van vestiging. Landsnormen en -waarden worden aangenomen en bepaalde overtuigingen of waarden van de oorspronkelijke cultuur zullen niet langer gevolgd worden.

Separatie

De oorspronkelijke cultuur wordt meer gewaardeerd dan de cultuur van het land van vestiging.

Integratie

Immigranten accepteren de belangrijkste kenmerken van beide culturen.

Marginalisatie

Beide culturen worden door de immigrant afgewezen.

Acculturatiestress

Verontrustende psychologische reactie op een onbekende culturele omgeving, ook wel cultuurschok.

Censuur

Controle op publiceren van verboden zaken in bijvoorbeeld films en boeken.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: sanderP
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

verzekering studeren in het buitenland

Studeren in het buitenland, stagelopen of onderzoek doen? Check welke verzekeringen voor jou van toepassing zijn via de JoHo Insurances Foundation, of bereid je vertrek naar het buitenland voor

Study or work abroad: check your insurance options

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount] 1
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
De tien synthetische cultuurprofielen van Hofstede (2002)

De tien synthetische cultuurprofielen van Hofstede (2002)


Synthetische culturen zijn extreme manifestaties van de waarde oriëntaties aan beide uiteinden van een dimensie. Ze zijn afgeleid van het werk van Geert Hofstede. Elk van de vijf dimensies bestaat uit twee synthetische culturen. De synthetische culturen zijn versimpelingen: ze bestaan niet in het echte leven, hoewel de neigingen die ze weergeven wel bestaan. De dimensies met de bijbehorende synthetische culturen zijn als volgt:

  • Identiteit: extreem individualisme versus extreem collectivisme.
  • Hiërarchie: extreem groot machtsafstand (power distance) versus extreem klein machtsafstand.
  • Geslacht: extreem mannelijk versus extreem vrouwelijk
  • Waarheid: extreem sterke vermijding van onzekerheid versus extreem tolerantie van onzekerheid.
  • Deugd: extreem lange termijn oriëntatie versus extreem korte termijn oriëntatie

Interpretatie van de profielen

Elk van de tien profielen bestaat uit de volgende componenten:

  • Kernwaarden: dit is een herformulering van de dimensie extremiteit van een bepaalde synthetische cultuur. Het representeert de ‘obsessie’ van deze synthetische cultuur.
  • Kernonderscheid: dit representeert het meest centrale onderscheid die de leden van een synthetische cultuur maken bij het observeren van de sociale wereld om hun heen.
  • Zeven sleutelelementen: dit zijn zeven gouden regels voor gepast gedrag in een bepaalde cultuur. Ze beschrijven de werkleven- of thuisaspecten.
  • Woorden met een positieve bijbetekenis: dit zijn woorden die leden uit een synthetische cultuur graag gebruiken en ook graag horen. Wanneer deze woorden in argumenten gebruikt worden kan het de acceptatie van de positie van een individu bevorderen.
  • Woorden met een negatieve bijbetekenis: dit zijn woorden die leden uit een synthetische cultuur niet graag gebruiken of horen. Mensen die argumenten willen winnen zouden deze woorden niet moeten gebruiken.

In een oogopslag: hierbij gaat het om de vijf cross culturele communicatie barrières die eerder in hoofdstuk 1 (uit het boek van Hofstede) besproken waren:

  • Taal. In theorie zijn er gewoonlijk geen taal barrières tussen leden uit een synthetisch cultuur onderling. Toch kunnen woorden een verschillende bijbetekenis hebben, net zoals de context waarin de woorden gebruikt worden kunnen variëren.
  • Niet verbaal gedrag
  • Stereotypes die door buitenstaanders opgelegd zijn.
  • De manier waarop buitenstaanders de synthetische cultuur evalueren
  • De manier waarop leden van een synthetisch cultuur zich bij stress gedragen.
  • + (6) - Geslachtsrollen: Mannelijke en vrouwelijke culturen (de synthetische culturen van de geslachtsdimensie) zijn de enige met duidelijk verschillende geslachtsrollen.

De synthetische culturen die in dit hoofdstuk beschreven worden, leveren een kader voor het organiseren van de opgedane ervaringen. De synthetische culturen zijn een vergrote versie van de aspecten van onze eigen waardesystemen.

Profiel van de identiteit dimensie

Extreem individualisme

De kernwaarde hierbij is individuele vrijheid. Het kernonderscheid is ‘mij/anderen’. De individualistische cultuur is sterk individualistisch. De zeven kernelementen zijn:

  1. Eerlijke mensen zeggen wat ze in gedachten hebben.
  2. De voorkeur gaat uit naar lage context communicatie, bijvoorbeeld expliciete concepten.
  3. De voorkeur gaat uit naar taken, in plaats van relaties.
  4. De wetten en rechten zijn voor iedereen gelijk
  5. Huisvredebreuk leidt tot schuld en het verlies van zelfrespect
  6. Er wordt verwacht dat iedereen een eigen mening over een bepaald onderwerp heeft.
  7. De relatie tussen een werknemer en werkgever, of tussen de ouders en kind is een contract gebaseerd op wederzijds voordeel.

De woorden met een positieve bijbetekenis zijn: zelf, vriendschap, doe je eigen ding, zelfinteresse, zelfrespect, zelfactualisatie, individueel, ik, mij, plezier, avontuur, schuld, privacy. De woorden met een negatieve bijbetekenis zijn: harmonie, gezicht, verplichtingen, opoffering, familie (symbolisch gezien), traditie, eer, loyaliteit, plicht, schaamte.

Individualisten in één oogopslag:

  1. Taal: individuen zijn verbaal en zelf gecentreerd, waarbij ze woorden als ‘ik’ en ‘mij’ vaak gebruiken.
  2. Non-verbaal: individuen maken veel oogcontact. In een groep vinden ze het prettig om visueel op te vallen.
  3. Stereotype: individuen zijn defensief en hebben de neiging om alleen (‘loners’) te zijn. Ze vliegen vaak van de ene afspraak naar het andere.
  4. Evaluatie: het evalueren gebeurd door middel van andere mensen. De individuen meten hoe belangrijk anderen voor hen zijn door middel van het bekijken van hoe bruikbaar ze eigenlijk zijn.
  5. Stress: van individuen wordt verwacht dat ze hun eigen vaardigheid continu testen. Dit kan zorgen voor stress. Stress ervaren ze dan ook fysiek.
  6. Met betrekking tot de geslachtsrollen kunnen vrouwen net zo gemakkelijk als mannen macht bezitten, vooral in moderne gebieden. Geslachtsrollen zijn niet strak gedefinieerd: er is veel overlap vooral als het een voordeel voor een individu oplevert. Zowel de man als vrouw hoort avontuurlijk te zijn.

Extreem collectivisme

De kernwaarde hierbij is groepsharmonie. Het kernonderscheid is ‘ingroup/outgroup’. De collectivistische cultuur is he tegenovergestelde van de individualistische cultuur.

De zeven sleutelelementen zijn:

  1. Leden van de ingroup staan erg dicht bij elkaar.
  2. De harmonie moet altijd behouden worden en directe confrontaties moeten altijd vermeden worden
  3. Relaties zijn altijd belangrijker dan de taak zelf. Er wordt veel tijd besteed aan de groet- en afscheidsrituelen.
  4. Wetten, regels en meningen verschillen per groep.
  5. Huisvredebreuk leidt tot schaamte en verlies van zelfrespect voor de gehele groep.
  6. De relatie tussen de werknemer en werkgever is in morele termen (familielink)
  7. Discrete non-verbale signalen, zoals toon en pauzes, zijn bij verbale communicatie cruciaal. De prater moet zich aan de luisteraar aanpassen.

Woorden met een positieve bijbetekenis zijn de woorden die bij extreem individualisme als negatief waargenomen worden. De woorden met een negatieve bijbetekenis zijn de woorden die bij extreem individualisme als positief waargenomen worden. Collectivisten in één oogopslag:

  1. Taal: collectivisten kunnen erg stil zijn, vooral wanneer er buitenstaanders aanwezig zijn. Ze gebruiken vaak ‘wij’ in plaats van ‘ik’. Stiltes kunnen in gesprekken voorkomen zonder dat er een bepaalde druk ontstaat.
  2. Non-verbaal: de collectivisten staan dicht bij hun eigen groepsleden. Ze zijn gereserveerd ten opzichte van buitenstaanders.
  3. Stereotype: collectivisten zijn nooit helemaal alleen
  4. Evaluatie: collectivisten zouden alles voor hun vrienden doen en verwachten andersom ook hetzelfde.
  5. Stress: collectivisten verwerken stress zonder het vaak uit te spreken. Wanneer ze afwijkend gedrag niet kunnen vermijden of wanneer ze gedwongen worden om alleen te zijn, dan lijden ze. Wanneer ze uitgedaagd worden, dan kunnen ze gewelddadig tegenover de buitenstaanders zijn.
  6. De geslachtsrollen zijn goed gedefinieerd, waarbij de vrouw en man elk in zijn eigen wereld zit. De rol van een vrouw is om van de eigen familie naar de familie van de partner te gaan bij het trouwen. Ze doen het huishouden en leveren voedsel en inkomen. De rol van de man is om veel tijd in de sociale sfeer van het werk te besteden.

Profiel van de hiërarchie dimensie

Extreme machtsafstand

De kernwaarde hierbij is hebben van respect voor de status. Het kernonderscheid is ‘machtig/afhankelijk’. De zeven sleutelelementen zijn:

  1. Macht is goed
  2. Macht, status en privilege gaan samen.
  3. De mensen met minder macht zijn afhankelijk van diegenen die veel macht hebben
  4. Centralisatie is populair
  5. Ondergeschikten en kinderen moeten gestuurd worden. Ze spreken niet ongevraagd.
  6. De ideale baas is een ‘goede vader’.
  7. De manier van praten is formeel en benadrukt de hiërarchische posities.

Woorden met een positieve bijbetekenis zijn: respect, vader (als titel), meester, ouder broer, jonger broer, wijsheid, bescherming, gehoorzamen. Woorden met een negatieve bijbetekenis zijn: rechten, klagen, onderhandelen, eerlijkheid, vragen, kritiek. Hoge machtsafstand in één opslag:

  • Taal: ze zijn erg verbaal, maar ook zacht en vriendelijk
  • Non-verbaal: ze zijn formeel.
  • Stereotypes: ze zijn hiërarchisch en zoeken op een formele manier om zichzelf te bevredigen.
  • Evaluatie: bij problemen schuiven ze het naar de ondergeschikten toe.
  • Stress: stress internaliseren ze en wordt intern geuit.
  • Zowel de mannen als vrouwen kunnen een leiderschapsrol hebben. In beide gevallen is het duidelijk wie de macht in handen heeft. De rol van een vrouw: in huis en familie zaken kunnen vrouwen erg machtig zijn, ondanks dat macht niet altijd zichtbaar is. De rol van een man: de mannen kunnen op een traditionele manier leiders zijn, terwijl ze in de werkelijkheid minder macht bezitten.

Extreem laag machtsafstand

Het kernelement is gelijkheid tussen de mensen. Het kernonderscheid is ‘verantwoordelijk voor taak X/niet verantwoordelijk voor taak X’. Deze cultuur is het tegenovergestelde van de hoog machtsafstand cultuur. Er is weinig machtsafstand. De zeven sleutelelementen zijn:

  1. Ongelijkheden tussen de mensen zou geminimaliseerd moeten worden.
  2. Er zou onderlinge afhankelijkheid tussen de mensen moeten zijn.
  3. Hiërarchie in organisaties betekent ongelijkheid van de rollen. Dit zou alleen moeten zijn wanneer het in een situatie gepast is.
  4. Decentralisatie is populair
  5. De ondergeschikten en de kinderen worden ook geraadpleegd
  6. In een gesprek kan iedereen op elk moment de leiding nemen.
  7. Machtige mensen zorgen er voor dat ze minder machtig lijken.

Woorden met een positieve bijbetekenis zijn de woorden die bij een groot machtafstand als negatief waargenomen worden. De woorden met een negatieve bijbetekenis zijn de woorden die bij groot machtafstand als positief waargenomen worden. De cultuur in één oogopslag:

  1. Taal: de mensen praten vrijuit in elke sociale context
  2. Non-verbaal: de mensen zijn vaak informeel.
  3. Stereotypes: de mensen zijn jaloers, weerbarstig en onbeleefd.
  4. Evaluatie: de mensen praten tegen iedereen
  5. Stress: conflicten worden altijd uitgepraat of uitgevochten.
  6. De leiderschapsrollen kunnen in de handen zijn van de man of de vrouw. Het is onduidelijk voor de buitenstaanders wie het leiderschap heeft. Leiders hebben een beperkte macht en zijn eigenlijk democraten. De vrouw en man kunnen elke sociale rol die ze willen innemen

Profiel van het geslacht dimensie

Extreem masculiniteit

De kernwaarde is winnen. Het kernonderscheid is ‘man/vrouw’. De zeven kernelementen zijn:

  1. Materiële succes en vooruitgang zijn dominante waarden
  2. Groot en snel zijn beter
  3. Er wordt verwacht dat mannen assertief, ambitieus en sterk zijn. Van vrouwen wordt er verwacht dat ze ondergeschikt en teder zijn. Aantrekkelijke vouwen kunnen hun schoonheid als wapen gebruiken in sociale competities.
  4. De mensen uit deze cultuur vinden het prettig om naar mensen met uitzonderlijke prestaties op te kijken.
  5. Het falen op school, werk of sport, is een ramp.
  6. Conflicten worden opgelost door het uit te vechten of te discussiëren.
  7. De beste student, werker of manager stelt de norm vast.

Woorden met een positieve bijbetekenis zijn: carrière, competitie, vechten, agressiviteit, assertiviteit, succes, winnen, verdienen, dwingen, snel, groot, sterk, kwantiteit, macht en actie. Woorden met een negatieve bijbetekenis zijn: zorgen, solidariteit, compromissen, helpen, liefde, groeien, klein, zacht, langzaam, teder, tast.

De masculine in één oogopslag:

  1. Taal: de mensen zijn luid en verbaal, met een groot neiging om anderen te bekritiseren of met anderen te discussiëren.
  2. Non-verbaal: de mensen vinden fysiek contact en directe oogcontact prettig.
  3. Stereotypes: de mensen zijn gericht op de held-status. Ze houden van de winnaars.
  4. Evaluatie: de mensen kunnen moeilijk tevreden gesteld worden. Ze neigen er naar om te over presenteren, zijn defensief en schuiven de schuld van hun eigen fouten op anderen af.
  5. Stress: de mensen genereren stress door de actieve levensstijl.
  6. Macht staat centraal in de masculine cultuur en in de cultuur waar groot machtsafstand is. Het verschil is dat in de masculine cultuur macht verwijst naar het dwingen van anderen om te doen wat jij wilt. In de cultuur met een groot machtsafstand wordt er onder macht een intrinsiek kenmerk van een individu bedoeld, ongerelateerd aan de andere omstandigheden.

Deze synthetische cultuur bestaat alleen maar uit geslachtsverschillen. De voorkeur bij leiderschapsrollen gaat vaak naar mannen uit. Zij worden ook als machtig gezien. Vrouwen kunnen zich wel als een man gedragen, maar ze zullen wel extra sterk moeten zijn om succesvol te kunnen zijn. Passieve gedragingen worden bij een vrouw wel getolereerd. Mannen worden neergezet als sterk, terwijl vrouwen als zwak gezien worden. Seksueel succes is belangrijk. Iedereen probeert er jong uit te zien. Jonge vrouwen en aantrekkelijke vrouwen gebruiken vaak hun schoonheid om te winnen, maar hebben geen romantische illusies. Oude en minder aantrekkelijke vrouwen staan vaak in het nadeel. Mannen zien het leven vaak als een spel, met vrouwen als cheerleaders.

Extreme vrouwelijkheid

De kernwaarde is het zorgen voor anderen, en dan vooral de zwakken. Het kernonderscheid is ‘het zorgen voor/zorg nodig hebben’. Deze cultuur is het tegenovergestelde van de masculine cultuur. De zeven kernelementen zijn:

  1. Dominante waarden in de samenleving zijn het zorgen voor de zwakken en het behouden van bijvoorbeeld de omgeving.
  2. Klein en langzaam is mooi.
  3. Er wordt verwacht dat vrouwen en mannen in eigenschappen gelijk zijn, dus zacht en in het bezit van empathie.
  4. De mensen kijken niet neer op ondergeschikten
  5. Conflicten worden opgelost door het sluiten van compromissen en het onderhandelen.
  6. Gelijkheid, solidariteit en kwaliteit van het werkleven wordt benadrukt.
  7. Samenleving is toegeeflijk.

Woorden met een positieve bijbetekenis zijn de woorden die bij de masculine cultuur als negatief waargenomen worden. De woorden met een negatieve bijbetekenis zijn de woorden die bij de masculine cultuur als positief waargenomen worden. De cultuur in één oogopslag:

  1. Taal: de stemmen worden niet verheven. Er wordt zacht en gemoedelijk gepraat.
  2. Non-verbaal: ze nemen niet veel ruimte in. Wanneer je met ze in gesprek gaat zijn ze warm en vriendelijk.
  3. Stereotypes: er kan geen onderscheid tussen de mannen en vrouwen gemaakt worden. De mensen klagen over kleine dingen.
  4. Evaluatie: de mensen hebben de neiging om snel met anderen en met zichzelf medelijden te hebben. Ook vermijden ze excessieve successen.
  5. Stress: de mensen vinden het moeilijk om voor hun eigen rechten op te komen of om relaties te beëindigen.
  6. In de vrouwelijke cultuur speelt geslacht geen rol. Mannen en vrouwen worden sociaal gelijk gezien. Homoseksualiteit is geen bedreiging. Liefde en tederheid zijn voor mannen en vrouwen hetzelfde. Intieme relaties zonder seks zijn toegestaan. Kinderen hebben liefde nodig en zouden veel aandacht moeten krijgen. De rol van de vrouw: omdat vrouwen met zwangerschap en borstvoeding te maken krijgen, nemen ze pauzes in hun werklevens. Wanneer dit achterwege gelaten wordt, dan zijn ze gelijk aan de man. De rol van de man: de mannen kunnen elke rol die de vrouw heeft innemen. Wanneer ze jonge kinderen hebben werken ze vaak minder.

Profiel van de waarheidsdimensie

Vermijding van de onzekerheid

De kernwaarde hierbij is zekerheid. Het kernonderscheid is ‘waar/onwaar’.

De zeven sleutelelementen zijn:

  1. Dingen die anders zijn, worden als gevaarlijk gezien
  2. Bekende risico’s worden geaccepteerd. Ambigue situaties en onbekende risico’s worden als beangstigend gezien.
  3. Regels zijn belangrijk, ook al werken ze niet
  4. Er bestaan rigide taboes over wat vies en fout is.
  5. Tijd is geld
  6. Er is maar één waarheid, en die bezitten wij.
  7. Experts en specialisaties worden gewaardeerd.

Woorden met een positieve bijbetekenis zijn: structuur, plicht, waarheid, wet, orde, zeker, puur, duidelijk, veilig en voorspelbaar. Woorden met een negatieve bijbetekenis zijn: misschien, creatief, conflict, tolerant, experiment, spontaan, relatief, inzicht, ongestructureerd en flexibel. De cultuur in één oogopslag:

  1. Taal: de mensen zijn erg verbaal en goed georganiseerd. Ze zijn luid en emotioneel.
  2. Non-verbaal: de mensen gebruiken hun handen, maar voelen zich oncomfortabel bij fysiek contact
  3. Stereotype: de mensen hebben rigide overtuigingen en zijn geobssesseerd met regels. Ook discussiëren ze altijd.
  4. Evaluatie: de mensen beoordelen snel en soms zelfs te vroeg situaties om goed en fout vast te stellen.
  5. Stress: de mensen uitten stress vaak gelijk, en laten anderen ook gelijk mee stressen.
  6. De geslachtsrollen zijn gedefinieerd en worden opgevolgd. De kleding en gedrag van mensen worden door regels, tradities en grenzen gedefinieerd. De samenleving heeft een romantisch beeld van de geslachtsrollen. Vrouwen hebben vaak de leiding over het huis, familie, kinderen en religieuze rituelen. Ze zijn ook professioneel actief en gespecialiseerd in een bepaalde beroep. De samenleving tolereert geen rebelse vrouwen, of vrouwen die de regels overschrijven. Oudere vrouwen kunnen wel de traditionele macht van mannen overnemen. Van de man wordt verwacht dat ze voor de vrouw zorgen en haar een huis en familie schenken. Oudere mannen worden gerespecteerd.

Vermijding van tolerantie

De kernwaarde is verkenning. Het kernonderscheid is ‘spoed/kan wachten’. Deze cultuur is het tegenovergestelde van de cultuur waarin onzekerheid vermeden wordt. De zeven kernelementen zijn:

  1. Wat anders is, kan nieuwsgierigheid veroorzaken.
  2. Ambigue situaties en onbekende risico’s veroorzaken niet een ongemakkelijk gevoel
  3. Regels moeten beperkt worden tot alleen de allerbelangrijkste regels
  4. Agressie en emoties zouden verborgen moeten worden
  5. Lui zijn voelt goed: hard werken wordt alleen gewaardeerd wanneer het nodig is.
  6. Afwijkende en innovatieve ideeën worden getolereerd.
  7. Generalisten worden gewaardeerd.

Woorden met een positieve bijbetekenis zijn de woorden die bij cultuur met onzekerheidsvermijding als negatief waargenomen worden. De woorden met een negatieve bijbetekenis zijn de woorden die bij cultuur met onzekerheidsvermijding als positief waargenomen worden. De cultuur in één oogopslag:

  1. Taal: ze zijn niet luid en ze kunnen onnauwkeurig zijn. Ze stellen vaak open-vragen.
  2. Non-verbaal: ze zijn vaak gehaast, informeel en hebben geen taboes.
  3. Stereotype: ze hebben geen principes en praten gewoon vrij.
  4. Evaluatie: ze beoordelen vaak in pragmatische (en niet morele) termen.
  5. Stress: ze zijn relaxed en nemen vaak de tijd.
  6. Mensen volgen niet strikte regels. Uitzonderingen worden heel gemakkelijk geaccepteerd. Persoonlijke relaties heeft verschillende vormen, en homoseksualiteit wordt niet als bedreigend gezien. Verschillende rollen voor de vrouw worden geaccepteerd en ze kan heel gemakkelijk een nieuwe rol aannemen. Er wordt van mannen verwacht dat ze niet dominant zijn. Afwijkende rollen voor de mannen zijn acceptabel.

Profiel van de deugd dimensie

Lange termijn oriëntatie

De kernwaarde is voordelen op lange termijn. Het kernonderscheid is ‘heeft wel/niet een doel’. De zeven sleutelelementen zijn:

  1. Hard werken is goed.
  2. Sparen is goed.
  3. Niet opgeven, ook al zijn de resultaten teleurstellend, is goed.
  4. Mensen mogen hun leven wijden aan idealen.
  5. Tradities kunnen in de moderne context ook behouden worden.
  6. Het bereiken van de doelen staat voorop.
  7. De
Read more