Studiegids met artikelsamenvattingen voor Onderzoeksmethoden: theorie en ethiek aan de Rijksuniversiteit Groningen

Samenvattingen per artikel bij Onderzoeksmethoden: theorie en ethiek

Samenvattingen per artikel bij Onderzoeksmethoden: theorie en ethiek

  • Samenvattingen met 22 voorgeschreven artikelen bij Onderzoeksmethoden: theorie en ethiek
  • Zie de supporting content van deze studiegids voor gebruik van de artikelsamenvattingen

Inhoudsopgave

  • Complicaties bij een poging om te bemiddelen
  • Vormen van rapportage
  • The experimental situation as a psychological problem
  • Human use of human subjects: The problem of deception in social psychological experiments
  • A defense of deception on scientific grounds
  • Deception in social psychological experiments: Two misconceptions and a research agend
  • Scientific Misconduct and the Myth of Self- Correction in Science
  • Scientific Utopia: II. Restructuring Incentives and Practices to Promote Truth Over Publishability
  • The Perverse Effects of Competition on Scientists' Work and Relationship
  • Beyond fabrication and plagiarism: The littlemurders of everyday science: Commentary on “six domains of research ethics.”
  • Sliced And Diced: The Inside Story Of How Ivy League Food Scientist Shoddy Data In Viral Studies heeft omgeze
  • The ethics of multiple authorship: Power, performativity and the gift economy
  • Plagiarism is theft – but of what?
  • Plagiarism by academics: more complex than it seems
  • Plagiarism Is Not a Big Moral Deal
  • Aangeklaagd door te zwijgen over suïcidepoging
  • Een ongelezen rapport
  • Authorship: Who’s on first
  • Some instances of apparent duplicate publication
  • Beroepscode 2015
  • Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke integriteit
  • Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening

Gerelateerde samenvattingen en studiehulp

Supporting content I (full)
Complicaties bij een poging om te bemiddelen - Soudijn - 2012 - Artikel

Complicaties bij een poging om te bemiddelen - Soudijn - 2012 - Artikel


Casus

Deze casus gaat over een gescheiden echtpaar. De moeder is hertrouwd, en wil de omgangsregeling herzien. Zij belt hiervoor een psycholoog en vraagt hem om met een onderzoek aan te tonen dat de omgangsregeling verkeerd uitpakt voor de kinderen. Hij zegt dat hij hier niet aan kan voldoen, maar dat hij wel kan bemiddelen tussen de ouders. De moeder belt hem later op en zegt dat zij van zijn diensten afziet. Vervolgens krijgt zij een rekening, die zij te hoog vindt. Als zij om verduidelijking vraagt, blijkt dat de psycholoog contact heeft opgenomen met de vader en de kosten hiervoor in de rekening heeft verwerkt.

Basisprincipes

De psycholoog antwoordt dat hij in zijn opleiding heeft geleerd dat hij met beide partijen moet praten. De beroepscode van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) bestaat uit vier basisprincipes: verantwoordelijkheid, integriteit, respect en deskundigheid. De psycholoog lijkt in zijn verweer vooral naar het laatste principe te verwijzen. Echter heeft hij niet voldaan aan de andere drie principes, namelijk integriteit, respect en verantwoordelijkheid. Integriteit wordt in de volksmond aangeduid als ‘open kaart spelen’. Dit houdt in dat psychologen alle betrokkenen op de hoogte moet stellen van de financiële voorwaarden. Hij had dus direct duidelijk moeten maken wat de kosten zouden zijn van verdere interventies.  Wat respect betreft: de psycholoog had duidelijk moeten maken wat zijn verdere werkwijze zou zijn. Het is dus fout als de moeder het telefonisch contact pas later opmerkt. Vertrouwelijkheid houdt in dat de psycholoog de informatie die de moeder aan hem gaf, geheim had moeten houden. De psycholoog had dus niet zomaar in een telefoongesprek aan de vader mogen laten merken dat zijn vroegere echtgenoot contact met hem had opgenomen. Ook had hij niet zonder toestemming van de moeder contact mogen opnemen met de vader.

Vormen van rapportage - Soudijn - 2014 - Artikel

Vormen van rapportage - Soudijn - 2014 - Artikel


Casus 

In dit artikel wordt gebruik gemaakt van een casus, namelijk het verhaal van de heer Cramwinkel. Hij solliciteerde naar een functie als accountmanager. Tijdens zijn sollicitatieprocedure wordt hij onderzocht door een psycholoog, Petra. Zij spreekt met hem af dat zij hem belt na hun afspraak, om hun conclusies te bespreken. Ook zal zij de opdrachtgever bellen om de conclusies te bespreken. Ook wordt er een schriftelijk rapport uitgebracht, dat hij nog mag lezen voordat het wordt verstuurd. Cramwinkel stemt hiermee in. Dit verloopt allemaal zoals gezegd. Echter komt Cramwinkel er later achter dat Petra na het telefoongesprek met hem, de opdrachtgever een korte samenvatting heeft gestuurd, waarin zij vrij negatief over hem was.

Rapportage

Volgens het Nederlands Instituut Psychologen (NIP) mogen psychologen schriftelijke rapporten over cliënten pas verzenden als deze cliënten de tekst hebben kunnen inzien en kunnen hebben aangegeven dat zij geen bewaar hebben tegen deze rapportage. Dit was dus niet zo in het geval van meneer Cramwinkel. Dus, zonder toestemming van meneer Cramwinkel had Petra geen samenvatting over hem mogen versturen. Daarnaast is het ook zo dat Petra redelijk veel rapportages over haar cliënt heeft uitgebracht. Dit is ook in strijd met de beroepscode van het NIP. Daarnaast zijn mondelinge rapportages ook niet gewenst, want het is lastig voor cliënten om deze te beoordelen, vergeleken met schriftelijke rapportages. Waarschijnlijk werd Petra onder druk gezet door de opdrachtgever om zo snel mogelijk een oordeel klaar te hebben.

Aanbevelingen

  • Wees eenduidig. Rapporteer aan derden op een manier die geen misverstanden wekt.
  • Bespreek van tevoren met alle betrokkenen in welke vorm het rapport zal worden uitgebracht.
  • Rapporteer schriftelijk.
  • Informeer cliënten volledig over de inhoud van een voorgenomen rapportage.
  • Geef cliënten de kans om een rapportage te blokkeren.
  • Respecteer hun recht op handhaving van vertrouwelijkheid.
The experimental situation as a psychological problem - Rosenzweig - 1933 - Artikel

The experimental situation as a psychological problem - Rosenzweig - 1933 - Artikel


Problemen in experimenteel onderzoek

Het artikel ‘The Experimental Situation as a Psychological Problem’ van Saul Rosenzweig, gaat over de problemen die optreden bij experimenteren. Bij elk wetenschappelijk onderzoek zijn drie dingen aanwezig, bij scheikunde is dat A. het materiaal, B. de onderzoeker en C. een apparaat. In de ideale situatie zijn deze drie dingen allemaal onafhankelijk, maar bij psychologisch onderzoek is dit niet het geval. Bij psychologisch onderzoek is er een onderzoeker aanwezig, materiaal, maar ook een proefpersoon. Er treden drie problemen op met psychologisch onderzoek. Het eerste is bij introspectief onderzoek, waarbij de proefpersoon zijn eigen observeerder is. De proefpersoon is in deze situatie dus B want hij onderzoekt zichzelf, maar ook A omdat hij reageert op stimuli wanneer hij zichzelf onderzoekt. Het tweede probleem is met onderzoek waarbij de proefpersoon geacht wordt om zich natuurlijk te gedragen en vervolgens geobserveerd wordt door de onderzoeker. De proefpersoon wordt dan geacht A te zijn en te blijven, en zich vooral niet anders te gaan gedragen, maar vaak let de proefpersoon goed op wat hij doet en wordt hij dus ook B de onderzoeker. Het derde probleem van psychologisch onderzoek is dat de sociale omgeving van de proefpersoon altijd invloed heeft op zijn gedrag en zijn gedrag wordt dus ook beïnvloed door de aanwezigheid van de onderzoeker. Bij psychologisch onderzoek lopen de rollen dus door elkaar, iets wat bij scheikunde bijvoorbeeld niet kan gebeuren. De drie problemen zullen hieronder uitgebreid besproken worden.

Observatieprobleem

Bij introspectief onderzoek is het de bedoeling dat de proefpersoon A is, datgene wat onderzocht wordt. Het probleem is echter dat de proefpersoon niet alleen A is, omdat er allerlei dingen meespelen die een effect hebben op zijn gedrag. Al deze dingen samen vormen samen A, maar je bent alleen geïnteresseerd in de proefpersoon zelf. Daarnaast is het een probleem dat de proefpersoon niet alleen de rol van A vervult, maar ook de rol van B, de onderzoeker, vervult. Dit betekent dat hij dus ook zijn eigen gedrag observeert. De controle van introspectief onderzoek is dus maar heel laag, omdat je de proefpersoon moet vertrouwen op zijn observatie van zichzelf. Bij introspectief onderzoek treedt er dus al snel vertekening op, omdat de onderzoeker geen idee heeft of de proefpersoon de houding aanneemt die van hem verwacht wordt. Titchener noemde het stimulus-error, wanneer de proefpersoon de rol van A goed vervuld, maar dan faalt in zijn rol als B. Dit ontstaat omdat de proefpersoon zich niet beseft dat allerlei andere dingen om hem heen hem beïnvloeden, zoals de sterkte van de lampen en de kleuren van de muur. Deze error zou eventueel tegengegaan kunnen worden, wanneer een proefpersoon goed getraind wordt om zichzelf te observeren.

Motivatieprobleem

Het tweede probleem dat optreedt bij psychologisch onderzoek is het motivatieprobleem. Hierbij neemt de proefpersoon de rol van B aan, omdat hij zich bewust is van zijn gedrag en vaak zijn eigen motivaties meeneemt in het onderzoek. Op deze manier heeft de onderzoeker minder controle. Dit probleem ontstaat bij psychologisch onderzoek omdat proefpersonen hun eigen gedachten hebben en dus zelf ook psychologen zijn, een probleem die met scheikunde niet ontstaat, omdat daar A, het materiaal, uit bijvoorbeeld bepaalde stoffen bestaat. Het motivatieprobleem ontstaat doordat proefpersonen secundaire reacties hebben op stimuli, dit bestaat uit hun gedachten over het experiment, zoals ‘hij moet vast denken dat ik gek ben’. Deze secundaire reacties hebben een invloed op het experiment. De proefpersoon is dus geen passief object dat objectief bestudeerd kan worden, maar is zich vaak onbewust van al deze secundaire reacties. Deze vorm van vertekening heet mening-error en treedt dus op wanneer proefpersonen allerlei meningen vormen over het onderzoek en zich daardoor anders gedragen dan de onderzoeker wilde. Een voorbeeld van mening-error is dat proefpersonen na deelname van een onderzoek beweerden dat het lastig was om vragen over hun houding te beantwoorden, omdat ze het lastig vonden om onderscheid te maken tussen wat hun houding was en wat ze wilden dat hun houding was. Een kenmerk die een belangrijke rol speelt bij mening-error is trots. Mensen willen vaak niet laten zien dat het ze wel iets doet wanneer ze bijvoorbeeld een slechte score halen en doen daardoor alsof het ze niets kan schelen. Bovendien wijten ze hun slechte score dan aan allerlei aspecten van het onderzoek en niet aan zichzelf. Een ander kenmerk van mensen die een rol speelt bij mening-error is meegaandheid. Proefpersonen willen dan de onderzoeker tevreden stellen en handelen naar wat ze denken dat de onderzoeker van hen wil. Dit ontstaat vaak door de sociale aspecten in een experimentele situatie.

Probleem van persoonlijke invloed

Het derde en laatste probleem van psychologisch onderzoek houdt in dat de onderzoeker zelf van invloed is op zijn onderzoek. Omdat er een mens onderzocht wordt, is de sociale omgeving van belang en de onderzoeker beïnvloed deze sociale omgeving. Dit probleem treedt op bij introspectie, maar ook bij onderzoek naar gedrag. Allerlei aspecten van de onderzoeker kunnen het gedrag van de proefpersoon beïnvloeden, zoals geslacht en huidskleur. Deze vorm van vertekening wordt error door persoonlijke invloed genoemd. Dit kan tegengegaan worden door de onderzoeker niet bij het experiment aanwezig te laten zijn. Een andere vorm van error die optreedt door de aanwezigheid van de onderzoeker, is suggestie-error. Dit houdt in dat de onderzoeker ervoor zorgt, door kleine gedragingen of uitspraken, dat de motieven van de proefpersoon veranderen en er dus mening-error optreedt.

Oplossingen

Een oplossing om dit probleem tegen te gaan, is door de proefpersoon onwetend te houden. De onwetendheid van de proefpersoon verschilt per situatie. Zo kan de onderzoeker een situatie creëren waarbij de proefpersoon niet eens weet dat hij onderzocht wordt, dan is zijn onwetendheid het grootst. De onwetendheid is iets kleiner wanneer de proefpersoon weet dat hij onderzocht wordt, maar niet weet wat het doel is. Tenslotte is de onwetendheid het kleinst wanneer de proefpersoon weet dat hij onderzocht wordt en wat het doel is. De proefpersoon onwetend houden zou kunnen door jonge kinderen als proefpersoon te gebruiken. Ook zouden onderzoekers gebruik kunnen maken van stimuli die zo sterk zijn, dat je automatisch natuurlijk reageert. Een voorbeeld hiervan is pijn, waardoor de proefpersoon ondanks zijn motieven automatisch zich probeert terug te trekken van datgene dat pijn doet. Een derde manier is door de proefpersoon te observeren, zonder dat hij doorheeft dat hij geobserveerd wordt. De laatste manier is door de proefpersoon zo min mogelijk te vertellen over de ware aard van het experiment. Dit betekent dat je de proefpersoon dus niet inlicht over het onderzoek. Dit kan op verschillende manieren, waarvan misleiding er een is. Hierbij doe je net alsof je totaal iets anders onderzoekt, zodat de proefpersoon niet let op datgene wat je werkelijk onderzoekt.

Dit kan nog wel problemen opleveren, omdat de proefpersoon zijn gedrag even erg kan veranderen op basis van valse informatie, als op basis van ware informatie. Toch blijkt het beter te zijn om te liegen, dan om onduidelijk te doen en om het onderzoeksdoel heen te draaien. Wanneer je onduidelijke instructies geeft, weet je nooit precies met welke gedachtegang men het onderzoek maakt, dan heb je minder controle. Daarnaast zou je kunnen achterhalen hoeveel de proefpersoon weet, bijvoorbeeld door het hem eerlijk te vragen, zodat je hier rekening mee kunt houden. Tenslotte is het goed om de proefpersoon te vragen om tegen niemand te vertellen over wat hij heeft moeten doen tijdens het onderzoek.

De oplossing voor stimulus-error is het trainen van proefpersonen, maar de oplossing van mening-error is het onwetend houden van proefpersonen. Dit lijkt elkaar tegen te spreken, maar in de praktijk komen de twee soorten error in verschillende onderzoeken voor. Stimulus-error komt vooral voor bij introspectief onderzoek en mening-error komt vooral voor bij onderzoek naar gedrag. Zo stammen de verschillende onderzoektypen ook af van verschillende voorlopers. Onderzoek gericht op het begrijpen van de mens is de voorloper van introspectief onderzoek en onderzoek gericht op het functioneren van de mens en de biologie hierachter is de voorlopen van onderzoek naar gedrag.

Human use of human subjects: The problem of deception in social psychological experiments - Kelman - 1967 - Artikel

Human use of human subjects: The problem of deception in social psychological experiments - Kelman - 1967 - Artikel


Let op: Het originele artikel van Herbert C. Kelman is geschreven vanuit zijn eigen perspectief (vanuit de "ik-vorm"). Onderstaande samenvatting is ook zo opgebouwd. Als hier vanuit de 1e persoon gesproken wordt, dan wordt de originele schrijver, dhr. Kelman, bedoeld.

Misleiding in experimenten

In 1954 kwam Edgar Vinacke al met de vraag wat een goede balans is tussen de interesse in wetenschap en de behandeling van personen die de data leveren. Gedurende dezelfde tijd nam het probleem van misleiding in sociaal-psychologische experimenten toenemende serieuze proporties aan.

Het probleem is echter groter en bestaat buiten de muren van laboratoria, bijvoorbeeld bij veldonderzoek. Misleiding is zelfs ingebouwd in de meeste meettechnieken, aangezien het belangrijk is de respondent onbewust te laten van wat er gemeten wordt. Het gebruik van misleiding is een bijna standaard kenmerk van sociaal-psychologische experimenten geworden. Er bestaan ondertussen veel onderzoeken die gebruik hebben gemaakt van tweede- of derde orde misleiding.

Ik ben me er goed van bewust van het feit dat er goede redenen zijn voor het gebruik van misleiding in veel experimenten. Er zijn veel significante problemen die zonder waarschijnlijk niet onderzocht kunnen worden. Dus worden we altijd geconfronteerd met het conflict van waarden. Als we het verkrijgen van wetenschappelijke kennis over menselijk gedrag beschouwen als een positieve waarde, en als een experiment waarin misleiding voorkomt een significante bijdrage levert voor zulke kennis die niet op een andere manier verkregen kan worden, dan kunnen we dit experiment niet zomaar uitsluiten. De vraag is of de mate en het soort van misleiding gerechtvaardigd is op basis van de significantie van het onderzoek en de afwezigheid van alternatieve procedures.

Mijn zorgelijkheid betreft voor misleiding van de tweede orde, bijvoorbeeld iemand laten geloven dat hij als onderzoeker optreedt terwijl hij eigenlijk dient als subject. Zulke procedures ondermijnen de relatie tussen onderzoeker en subject nog meer dan misleiding van de eerste orde; het betreft misleiding van de natuur van het contract. Toch weet ik dat ook deze onderzoeken erg belangrijk zijn. Dit onderstreept het conflict van waarden.

Mijn doel is om actieve pogingen te ondernemen om alternatieven te vinden voor misleiding, hoewel ik zelf het gebruik van misleiding nog niet heb afgezworen.

Het is niet zozeer het gebruik van misleiding dat mij zorgen baart, maar dat het gebruikt wordt zonder erbij stil te staan. Misleiding wordt niet meer toegepast in geval van nood, maar als standaardprocedure. Deze routine en acceptatie vind ik zorgelijk.

Mijn zorgelijkheid over het gebruik van misleiding is gebaseerd op drie overwegingen:

  1. De ethische implicaties van zulke procedures
  2. De methodologische implicaties van zulke procedures
  3. De implicaties voor de toekomst van de sociale psychologie

Ethische problemen

Ethische problemen doen zich voor wanneer misleiding mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor het subject. Hebben we het recht om kleine angsten bij mensen in te boezemen en de mogelijkheid van verregaandere angst te riskeren puur vanwege doeleinden van onze experimenten, vooral aangezien bij misleiding mensen de mogelijkheid wordt afgenomen te kiezen of ze zichzelf wel of niet aan bepaalde risico’s willen blootstellen? Daarnaast krijgen mensen bij onderzoeken met misleiding vaak discrepante informatie, waarbij de mogelijkheid van schadelijke effecten wellicht niet weggenomen kan worden door uitleg achteraf. Denk ook aan het onderzoek van Milgram naar gehoorzaamheid jegens autoriteit. Hebben we het recht om mensen te voorzien van zulke mogelijk verstorende inzichten over zichzelf?

Deze vraag was ook aan de orde naar aanleiding van het onderzoek van Asch naar groepsdruk, al waren hier de implicaties voor het zelfconcept minder intens.

Ook gaan mijn zorgen uit naar minder duidelijke cases, waarin er minder gevaar is voor schadelijke effecten. Misleiding op zichzelf en de manier waarop mensen worden gebruikt veroorzaakt serieuze ethische kwesties. Subjecten worden immers blootgesteld aan leugens en trucs, misleid over de doeleinden van de interactie en onthouden van belangrijke informatie. We lijken te vergeten dat de relatie tussen onderzoeker en subject een échte menselijke relatie is, waarin we verantwoordelijkheid hebben voor het subject als mens van wie we de waardigheid moeten beschermen. Gedrag dat normaal gesproken onacceptabel zou zijn, krijgt deugd doordat het plaatsvindt in een andere situatie en wordt daardoor anders geëvalueerd. Gedrag wordt beoordeeld in de context van de wetenschappelijke bijdrage van het onderzoek en misleiding – wat normaal gesproken onacceptabel is – kan daardoor positief beoordeeld worden.

Naïeve subjecten

Een tweede bron van mijn zorgelijkheid over het gebruik van misleiding is mijn toenemende twijfel over zijn adequaatheid als een methode voor sociale psychologie. Een basisassumptie is dat bewustheid van subjecten over de condities die we proberen te creëren en over de fenomenen die we willen onderzoeken hun gedrag zodanig beïnvloeden, dat we er geen valide conclusies uit kunnen trekken. Het is dus belangrijk om onze subjecten naïef te houden over de doeleinden van het onderzoek.

Maar hoe lang zal het mogelijk zijn voor ons om naïeve subjecten te vinden? De meeste studenten weten al dat het doeleinde in ieder geval niet zal zijn wat de onderzoeker beweert. Er zijn natuurlijk andere subjecten die nog wel naïviteit bezitten, maar ook dit zal een kwestie van tijd zijn. Ik vraag me daarom af of er een toekomst ligt in het gebruik van misleiding.

Toch weet over het algemeen het subject niet wat het exacte doel van het onderzoek is; hij kan slechts gissen. Of hij wel of niet het echte doeleinde weet, hij zal zijn best doen om hier achter te komen, aangezien hij niet gelooft wat de onderzoeker hem vertelt. Daarom zal hij handelen naar zijn eigen verwachting. Als hij daarentegen verontwaardigd is over de poging van de onderzoeker hem te misleiden, zal hij wellicht expres het tegengestelde doen van wat hij denkt dat de bedoeling is. In beide gevallen zal het subject dus handelen naar zijn eigen denkbeeld en niet naar denkbeeld dat de onderzoeker probeert voort te brengen. Zo weten we dus niet waar het subject naar antwoordt, terwijl misleiding bedoeld is om de controle bij de onderzoeker te leggen.

Het gebruik van misleiding moedigt het subject aan om naar alternatieve interpretaties te zoeken.

  • Ten eerste vestigt het aanhoudende gebruik van misleiding de reputatie van psychologen als mensen die niet te vertrouwen zijn.
  • Ten tweede is een situatie waarin misleiding plaatsvindt onvermijdelijk erg ambigu, aangezien veel relevante informatie om de structuur van de situatie te kunnen begrijpen achtergehouden moet worden.
  • Ten derde veroorzaakt misleiding dat de onderzoeker tegenstrijdige berichten overbrengt naar het subject.

Aangezien de assumpties dat het subject naïef is en dat hij de situatie ziet zoals de onderzoeker dat wil niet meer toereikend zijn, heeft het gebruik van misleiding niet langer duidelijk speciale voordelen ten opzichte van andere experimentele benaderingen. We hebben dus alle reden om een alternatieve aanpak te onderzoeken, aangezien misleiding ten minste evenveel methodologische problemen met zich meebrengt als alle andere procedures.

Lange termijn gevolgen

Mijn derde zorg over het gebruik van misleiding is gebaseerd op de lange termijn implicaties voor onze discipline. Dit is een combinatie van de ethische en methodologische overwegingen die ik reeds heb genoemd. Kan men echt een discipline bouwen op grond van onderzoek gebaseerd op misleiding?

Als we doorgaan met zulk onderzoek, raken onze subjecten steeds meer ontwikkeld en worden wij steeds minder in staat de condities te creëren die onze experimentele procedures vereisen. Bovendien zullen onze subjecten wantrouwiger worden en zullen onze relaties met hen ondermijnd worden.

Het gebruik van misleiding heeft ook betrekking op de contradictie tussen onze experimentele procedures en onze vergaande doelen als wetenschappers en docenten. Aan de ene kant hebben we de wens om procedures geheim te houden, terwijl we aan de andere kant als wetenschapper en docent het traditionele verlangen hebben om het publiek te informeren en in te lichten.

Nu zijn de onderzoekers geïnteresseerd in slechts tijdelijke geheimhouding, maar het is niet ondenkbaar dat ze in de toekomst zulke procedures regelmatig gebruiken voor grote delen van de populatie en daarom het publiek liever permanent naïef laten.

Omgaan met ethische en methodologische problemen

Op welke manieren kunnen we als onderzoekers omgaan met de zorgelijke kwesties die ik heb uitgesproken?

Ik suggereer drie stappen die we kunnen nemen:

  1. Ons actieve bewustzijn van het probleem vergroten
  2. Manieren onderzoeken om de negatieve effecten van misleiding tegen te gaan en te minimaliseren
  3. Zorgvuldige aandacht geven aan de ontwikkeling van nieuwe experimentele technieken die het stellen zonder het gebruik van misleiding

Misleiding noodzakelijk?

Ik heb al duidelijk gemaakt dat ik geen complete verwijdering van misleiding onder alle omstandigheden voorstel, gezien het conflict van waarden. Wat wel cruciaal is, is dat we onszelf altijd afvragen of misleiding, bij de betreffende casus, noodzakelijk en rechtvaardig is. Hoe we deze vraag beantwoorden is minder belangrijk dan het feit dat we het onszelf afvragen. Actief bewustzijn van het probleem is dus op zichzelf een deel van de oplossing, omdat dit het gebruik van misleiding een zaak voor discussie, afweging, onderzoek en keuze maakt. Als we eerlijk bezig gaan met dit proces, zullen we erachter komen dat er veel gelegenheden zijn waarbij misleiding niet hoeft worden toegepast.

Misleiding zonder negatieve effecten

Als we toch gebruik maken van misleiding, is het essentieel dat we manieren vinden waarop we de negatieve effecten tegengaan en minimaliseren. Het is een duidelijke vereiste om bescherming in te bouwen in elke fase van het proces. De soort van feedback die het subject aan het einde van de experimentele sessie is volgens mij vooral belangrijk. Hiermee wordt ten eerste het principe nageleefd dat een subject niet met meer angst of een lager zelfbeeld zou moeten weggaan dan waarmee hij kwam. Ten tweede vind ik het belangrijk dat een subject weggaat met het gevoel iets geleerd te hebben of gegroeid te zijn.

Postexperimentele feedback

Postexperimentele feedback is natuurlijk de primaire manier om negatieve effecten tegen te gaan. Deze verklaring zou moeten worden gegeven met zoveel mogelijk detail en sommige gedachten moeten gegeven worden om ze betekenisvol voor het subject te maken en om de relatie met de onderzoeker te herbouwen. Om deze doeleinden te bereiken moeten we het subject onder geen omstandigheden valse informatie geven tijdens de feedback. Op deze manier hebben we kans om een soort van vertrouwen te behouden in onze relatie met mogelijke subjecten, omdat ze er dan in ieder geval zeker van zijn dat de feedback niet iets anders betekent. Als ze hier ook al niet meer van op aan kunnen, verliezen we immers de hele basis voor een fatsoenlijke menselijke relatie met onze subjecten en alle hoop voor een toekomstige samenwerking met hen.

Alternatieve experimenten

Mijn derde en laatste suggestie is dat we enige creativiteit investeren in het zoeken naar alternatieve experimentele technieken die niet afhankelijk zijn van misleiding. Het soort technieken die ik in mijn hoofd heb zouden gebaseerd zijn op het principe van het ontlokken van de positieve motivaties van het subject om deel te nemen aan het onderzoek. Deze motiveren het subject actief deel te nemen en betrokken te zijn bij handelingen en moedigen hem aan samen te werken om het experiment te laten slagen.

Misschien is de meest veelbelovende bron van alternatieve experimentele procedures de procedures die een soort van rolspel gebruiken. Zo’n situatie creëert een hoog niveau van emotionele betrokkenheid en ontlokt motivaties die verbonden zijn met de werkelijkheid. Bovendien is er hierbij de mogelijkheid om specifieke theoretische hypotheses te testen door middel van data gebaseerd op herhaalde metingen.

Andere procedures

Er zijn andere types van procedures die de moeite van onderzoeken waard zijn, zoals veldonderzoeken waarin, met volledige samenwerking van de subjecten, specifieke experimentele variaties geïntroduceerd worden. De voordelen van omgaan met motivaties op een real-life niveau van intensiteit zouden de nadelen van het bewustzijn van het doel van het onderzoek nog wel eens kunnen overtreffen.

Welk alternatief we ook proberen, er is geen twijfel dat ze allemaal hun eigen problemen en complexiteiten zullen hebben. Maar er bestaan wel alternatieven die, voor veel doeleinden, even effectief of effectiever zijn dan procedures die op misleiding gebouwd zijn. Mijn enige verzoek is dat we energie wijden aan het actief onderzoeken van deze alternatieve benaderingen.

A defense of deception on scientific grounds - Cook & Yamagishi - 2008 - Artikel

A defense of deception on scientific grounds - Cook & Yamagishi - 2008 - Artikel

Er is veel discussie over of je misleiding mag gebruiken in onderzoek binnen de sociale wetenschappen. Er zijn steeds meer economen die zich bezig houden met experimenteel onderzoek en deze vinden dat misleiding niet gebruikt zou mogen worden. Misleiding wordt op verschillende manieren toegepast binnen de sociale wetenschappen. Zo wordt er vaak beperkte informatie verstrekt over het doel van het onderzoek of wordt er een cover verhaal gebruikt om zo het werkelijke doel van het onderzoek te verbergen. Om misleiding te kunnen gebruiken in onderzoek moet dit in de meeste gevallen goed gekeurd worden door een commissie. De pogingen van economen om misleiding te bannen uit onderzoek kan negatieve gevolgen hebben voor het onderzoek. Omdat economen betrokken zijn bij het publiceren van onderzoeken, het geven van fondsen voor onderzoek enzovoorts, zouden zij veel invloed kunnen hebben. Experimentele economen zijn van mening dat misleiding van uit pragmatisch oogpunt niet gebruikt zou moeten worden, want misleiding zou een vervuilde onderzoeksdeelnemers pool opleveren.

Sociale wetenschappers stellen wel dat misleiding alleen gebruikt zou moeten worden als het niet anders kan, maar zijn niet voor een totale uitbanning. In het verleden heeft onderzoek dat gebruikt maakt van misleiding zaken ontdekt die mogelijk nooit waren ontdekt zonder de misleiding. En een aantal van deze zaken zijn erg belangrijk. Denk maar aan het onderzoek van Milgram naar gehoorzaamheid van autoriteit, iets wat nog steeds invloed heeft op de mensheid. Economen hebben een ander idee over wat de drijvende kracht van besluitvorming van mensen is dan sociale wetenschappers, hierdoor stellen ze onderzoeksmethoden voor die geen gebruik maken van misleiding. Maar voor de bestudering van de andere elementen van gedrag (anders dan volgens de ideeën van economen) zijn deze methoden niet zo goed bruikbaar. Vooral niet wanneer het gaat om emotioneel of stimuligedreven gedrag. Als misleiding niet meer mag worden gebruikt is het heel erg moeilijk om de niet-rationele aspecten van gedrag te onderzoeken.

Ohira gebruikte het onderzoek van Milgram om te onderzoeken of informatie een verzachtend effect heeft agressie tegen de medewerker. Dit onderzoek was waarschijnlijk niet mogelijk zonder het gebruik van misleiding. Het is ook wel mogelijk om agressie te onderzoek zonder misleiding te gebruiken, maar het is zeer de vraag of dergelijk onderzoek evenveel informatie kan vinden en of belangrijke aspecten niet verborgen blijven. Onderzoek zonder misleiding is bijvoorbeeld vaak niet goed in staat om onbewuste processen te achterhalen, terwijl onderzoek met misleiding dit wel kan. Deze onbewuste processen kunnen echter wel heel erg belangrijk zijn, niet alleen binnen de sociale wetenschappen, maar in de gehele wetenschap. De strategie methode, zonder misleiding, is daarom niet altijd geschikt voor de studie naar agressie. En dit is niet het enige onderzoeksterrein waarin het gebruik van misleiding noodzakelijk is. Voor het bestuderen van bewuste, rationele besluitvorming is misleiding vaak niet nodig en zijn er alternatieve methoden beschikbaar. Van deze methoden moet nog wel empirisch aangetoond worden dat ze net zo effectief of effectiever zijn dan misleiding. Maar deze methoden komen tekort als het gaat om het bestuderen van onbewuste en automatische besluitvorming.

Het is alleen wel lastig om te bepalen wanneer misleiding absoluut noodzakelijk is en op basis van welke gronden het noodzakelijk zou zijn. De auteurs van het artikel stellen dat deze beslissing genomen moet worden door peerreview, zoals gebruikelijk is. Hierbij zouden sociale wetenschappers bepalen wat zij noodzakelijk vinden, maar dat zou het probleem van de vervuilde onderzoeksdeelnemers pool niet oplossen. Omdat economen bewuste besluitvorming bestuderen zou het best kunnen zijn dat zij meer laste hebben van wantrouwige onderzoeksdeelnemers dan sociale wetenschappers die onbewuste processen bestuderen. Sociale wetenschappers hebben dan misschien niet zo veel reden om de vervuiling te minimaliseren omdat ze er zelf relatief weinig last van hebben. Omdat er hier duidelijk sprake is van tegengestelde belangen, kan het niet zo zijn dat één van beide groepen de ander een besluit oplegt, er moet gezocht worden naar een compromis voor dit probleem.

De discussie over het gebruik van misleiding begon echter al ver voor dat experimentele economen zich er mee gingen bemoeien. Vooral onderzoek zoals dat van Milgram heeft voor veel discussie binnen de sociale wetenschap gezorgd. Daarom zijn er ook commissies ingesteld die de noodzaak van misleiding beoordeeld. Dat economen binnen hun eigen veld geen misleiding willen gebruiken is prima, maar ze moeten wel inzien dat het binnen de onderzoekstraditie van de sociale wetenschappen niet zomaar afgeschaft kan worden. Beide velden moeten openstaan voor elkaars mening en methoden. De sociale wetenschappen zullen zich bewust moeten worden van de vervuilende invloed van misleiding in hun onderzoeken, maar de economen zullen zich ook moeten realiseren dat het uitbannen van misleiding zeer negatieve gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van de wetenschap in het geheel. Beide velden zullen moeite moeten doen om dichterbij elkaar te komen. Binnen de sociale wetenschap kan dat betekenen dat er nog strenger wordt gekeken naar de noodzakelijkheid van misleiding in een onderzoek. Economen moeten inzicht krijgen in het belang van misleiding in sommige onderzoeken.

Een verbanning van misleiding zou er voor zorgen dat onderzoeksdeelnemers veel tijd en energie zouden moeten verkwisten. Zo zou je een groot aantal onderzoeksdeelnemers nodig hebben om een zeldzaam fenomeen te kunnen bestuderen en veel van de data die in het onderzoek verworven zou worden zou dan niet gebruikt kunnen en te hoeven worden. Bovendien ontstaat er een ethisch dilemma als het grootste gedeelte van de onderzoeksdeelnemers weten dat ze geen bruikbare informatie leveren. Hun tijd wordt dan eigenlijk verkwist en dat is moeilijk te verantwoorden. En ook bij dergelijke praktijken loop je het risico de onderzoeksdeelnemers pool te vervuilen. Vooral voor onderzoekers die afhankelijk zijn van vrijwillige onderzoeksdeelnemers, wat binnen de sociale wetenschappen vaak het geval is, kan dit een groot probleem vormen. Verder levert dit ook veel verkwisting van tijd en energie van onderzoekers op, om nog maar niet te spreken van de geldverkwisting die er bij komt kijken. Er is veel onderzoek nodig naar de effectiviteit en bijeffecten van de verschillende methoden van onderzoek. Dit is nodig om beslissingen te kunnen nemen op basis van wetenschappelijk bewijs in plaats van op basis van ideologie, pragmatiek of overversimpelde ethiek.

Deception in social psychological experiments: Two misconceptions and a research agenda - Hertwig & Ortmann - 2008 - Artikel

Deception in social psychological experiments: Two misconceptions and a research agenda - Hertwig & Ortmann - 2008 - Artikel


Misleiding in psychologisch onderzoek

Psychologisch onderzoek is veel veranderd sinds het begon in het laboratorium van Wundt. Eén van de veranderingen is dat je tegenwoordig duidelijk of onderzoeker of onderzoeksdeelnemer bent, in de tijd van Wundt liepen deze rollen vaak door elkaar heen en kon iemand zonder problemen beide rollen vervullen. Wundt fungeerde zelf regelmatig als onderzoeksdeelnemer voor zijn studenten en vervulde eigenlijk niet zo vaak de rol van onderzoeker. De praktijk van het experimenteren is onderhevig aan de tijdsgeest. In de tijd van Wundt was misleiding niet mogelijk, want dan zouden onderzoekers soms ook zichzelf moeten misleiden of hun directe collega’s. Maar ook in andere wetenschapsvelden is het gebruik van misleiding in het overgrote gedeelte van de zaken ondenkbaar. Bij experimentele economen is misleiding bijvoorbeeld niet toegestaan.

Definitie van misleiding

Misleiding is niet altijd makkelijk te definiëren, want het kan in veel verschillende vormen voorkomen in onderzoek. De consensus is dat misleiding wordt gezien als het opzettelijk en expliciet geven van foutieve informatie. Het weerhouden van informatie wordt niet gezien als misleiding.

Misvattingen over misleiding

Er bestaan twee belangrijk misvattingen over misleiding. De eerste is dat misleiding alleen als laatste redmiddel gebruikt mag worden. De richtlijnen van de Amerikaanse Psychologische Associatie (APA) en de Amerikaanse Sociologische Associatie stellen dat misleiding alleen gebruikt mag worden als het onderzoek een belangrijke educatieve, wetenschappelijke of toepasbare waarde heeft en er geen methoden beschikbaar zijn die hetzelfde zouden kunnen onderzoeken zonder gebruik te maken van misleiding. Als onderzoekers al misleiding gebruiken moeten ze aan een aantal voorwaarden voldoen: er moeten geen effectieve alternatieven bestaan, het onderzoek mag geen schade opleveren voor de onderzoeksdeelnemers en het onderzoek moet waardevol zijn.

Misleiding in de huidige tijd

Tegenwoordig wordt er aanzienlijk minder gebruik gemaakt van misleiding dan bijvoorbeeld in de jaren zestig en zeventig, maar er wordt nog steeds behoorlijk veel gebruik gemaakt van misleiding. Dit is wel in tegenspraak met het idee dat misleiding alleen als laatste redmiddel gebruikt mag worden. Er zijn genoeg onderzoeken gevonden die misleiding gebruiken terwijl er ook effectieve alternatieven bestaan. Vaak wordt misleiding gebruikt omdat het makkelijk is, niet zo zeer omdat het noodzakelijk is. De regels over de ethiek in het onderzoek binnen de psychologie zijn in de laatste jaren steeds strenger geworden. Daardoor is de ernst van de misleidende methoden die gebruikt wordt ook verminderd. Maar toch wordt er nog veel gebruik gemaakt van misleiding. Dit komt mogelijk omdat de regels van de APA betreffende misleiding nogal wat ruimte laten voor eigen interpretatie. Zo zijn de mensen die beslissen op misleiding gebruikt mag worden of niet vaak de mensen die het meeste te winnen hebben door het gebruik ervan.

Nadelen van misleiding

De tweede misvatting is dat de kosten die achterdocht van onderzoeksdeelnemers met zich mee brengt te verwaarlozen zijn. Misleiding van onderzoeksdeelnemers zou er toe kunnen leiden dat ze minder vertrouwen hebben in onderzoek en dat ze wantrouwend en achterdochtig worden. Dit kan de experimentele controle op termijn zelfs in gevaar brengen. De effecten van achterdocht bij onderzoeksdeelnemers is eigenlijk alleen goed onderzocht in conformiteitsonderzoek. In dit onderzoek is gebleken dat achterdochtige deelnemers minder conformiteitsgedrag vertonen dan niet-achterdochtige deelnemers. De effecten van achterdocht op het onderzoek zijn dus helemaal niet zo klein en zeker niet verwaarloosbaar. Er moet wel gezegd worden dat het in andere onderzoeksvelden misschien moeilijker is voor onderzoeksdeelnemers om hun achterdocht te gebruiken in hun gedrag dan in conformiteitsonderzoek en dat de effecten van achterdocht daardoor kleiner zouden zijn. Of in ieder geval kleiner zouden lijken omdat het op een meer subtiele manier geuit wordt.

Hierdoor kan de random variatie vergroot worden en dat maakt het weer moeilijker om de nulhypothese te verwerpen. In sommige onderzoek zal er echt geen andere mogelijkheid zijn dan het gebruiken van misleiding, dus het is niet mogelijk en niet wenselijk om misleiding helemaal te bannen uit de sociale wetenschap. Maar er zou wel onderzoek gedaan moeten worden naar de kosten en baten van verschillende onderzoeksmethoden. De onderzoeksstandaarden zouden dan ook gebaseerd moeten zijn om empirisch onderzoek.

Onderzoeken naar misleiding

Helaas bestaat er op dit moment weinig onderzoek in deze richting. We weten niet precies wat de effecten van misleiding zijn wat betreft de ervaring en houding van een onderzoeksdeelnemer, we weten niet of de bevindingen in het conformiteitsonderzoek ook gegeneraliseerd kunnen worden naar andere onderzoeksgebieden, we weten niet of de onderzoeken die misleiding gebruikt hebben ook echt waarde gehad hebben en daardoor weten we ook niet of onderzoek dat gebruik wil maken van misleiding in de toekomst waarde gaat hebben, we weten niet of misleiding echt alleen maar als laatste redmiddel gebruikt wordt en er is nog maar weinig bekend over de waarde die nieuwe methoden kunnen hebben in het eventueel vervangen van misleiding.

Waarschijnlijk wordt misleiding niet als laatste redmiddel gebruikt en om te zorgen dat dit in de toekomst anders wordt zal de regelgeving aangepast moeten worden en er zal streng moeten worden toegezien op de implementatie. Onderzoekers zullen aangemoedigd moeten worden om te zoeken naar alternatieven voor misleiding. Er is dus nog een hoop onderzoek te doen.

Scientific Misconduct and the Myth of Self- Correction in Science - Stroebe, Postmes & Spears - 2012 - Artikel

Scientific Misconduct and the Myth of Self- Correction in Science - Stroebe, Postmes & Spears - 2012 - Artikel


Introductie

Dit artikel gaat over wetenschappelijk wangedrag. Laatst was Diederik Stapel voortdurend in het nieuws en vroeg men zich af hoe fraude in de wetenschap voorkomen kan worden. Stapel is slechts een voorbeeld, maar volgens de schrijvers van het artikel komt fraude nog veel meer voor in de wetenschap. Het is dan slimmer om naar al deze fraude schandalen te kijken, om zo een beter beeld te krijgen over hoe fraude voorkomen kan worden. In het artikel worden vier vragen beantwoord: hoe vaak komt fraude voor, is psychologie gevoeliger voor fraude dan andere wetenschappen, hoe goed werken de methoden om fraude tegen te houden en welke lessen kunnen we leren van fraude? Wetenschappelijk wangedrag wordt gedefinieerd als bewust, met opzet, fabriceren, falsifiëren en het plegen van plagiaat tijdens het doen en rapporteren van onderzoek, of tijdens het recenseren van onderzoek. Fabricatie is het verzinnen van data en falsificatie is het aanpassen van data. Fraude kan vier externe gevolgen hebben, waarvan het eerste gevolg de beschadiging van de carrières van degenen die zich baseren op het gefraudeerde onderzoek is. Het tweede gevolg is dat het klinische patiënten kan misleiden omdat ze verkeerde informatie over een behandeling krijgen. Het derde gevolg is de vertraging van wetenschappelijke vooruitgang, omdat fraude een verspilling is van tijd en van de financiering. Het vierde gevolg is dat fraude het beeld dat mensen hebben beschadigt van het gebied waar het onderzoek naar gedaan werd.

Diederik Stapel

Het artikel gaat over wetenschappelijk wangedrag. Laatst was Diederik Stapel voortdurend in het nieuws en vroeg men zich af hoe fraude in de wetenschap voorkomen kan worden. Stapel is slechts een voorbeeld, maar volgens de schrijvers van het artikel komt fraude nog veel meer voor in de wetenschap. Het is dan slimmer om naar al deze fraude schandalen te kijken, om zo een beter beeld te krijgen over hoe fraude voorkomen kan worden. In het artikel worden vier vragen beantwoord: hoe vaak komt fraude voor, is psychologie gevoeliger voor fraude dan andere wetenschappen, hoe goed werken de methoden om fraude tegen te houden en welke lessen kunnen we leren van fraude? Wetenschappelijk wangedrag wordt gedefinieerd als bewust, met opzet, fabriceren, falsifiëren en het plegen van plagiaat tijdens het doen en rapporteren van onderzoek, of tijdens het recenseren van onderzoek. Fabricatie is het verzinnen van data en falsificatie is het aanpassen van data. Fraude kan vier externe gevolgen hebben, waarvan het eerste gevolg de beschadiging van de carrières van degenen die zich baseren op het gefraudeerde onderzoek is. Het tweede gevolg is dat het klinische patiënten kan misleiden omdat ze verkeerde informatie over een behandeling krijgen. Het derde gevolg is de vertraging van wetenschappelijke vooruitgang, omdat fraude een verspilling is van tijd en van de financiering. Het vierde gevolg is dat fraude het beeld dat mensen hebben beschadigt van het gebied waar het onderzoek naar gedaan werd.

Fraude in andere disciplines

Om te kijken of fraude, op de manier zoals Stapel dit deed, alleen voorkomt in de psychologie, hebben de schrijvers van dit artikel gezocht naar fraude in andere wetenschappen. Daarbij keken ze vooral naar hoe vaak de media hiervan bericht gaf. Toen ze deze lijst met fraudeurs vergeleken met Diederik Stapel zagen ze enkele overeenkomsten; de fraudeur is vaak een hooggewaardeerde onderzoeker, of een jonge onderzoeker die samenwerkt met een hooggewaardeerde onderzoeker. Bovendien wordt veel fraude ontdekt door informatie van binnenuit, iemand speelt dus de klokkenluider. Er zijn maar enkele fraudeurs die net als Stapel vanaf het begin van hun carrière eigenlijk bij bijna elk onderzoek fraude pleegden. Deze fraudeurs publiceren heel veel artikelen, ze hoeven immers geen tijd te steken in het data verzamelen. Ook lijkt hun data vaak te goed om waar te zijn, omdat ze weinig error bevatten en een hoge effect size hebben. Waarom mensen fraude plegen lijkt soms wat onduidelijk; waarom zou je fraude plegen als je een prima carrière hebt? Zelfs Stapel en andere fraudeurs kunnen moeilijk uitleggen waarom ze het hebben gedaan. De schrijvers van het artikel vermoeden dat het bij een kleine aanpassing begint, om de data beter te laten passen bij de hypotheses, en de aanpassingen steeds groter worden wanneer de data echt niet past. Ook ligt er een druk op onderzoekers om veel te publiceren, vooral wanneer je echt de top wil bereiken. Toch pleegt niet iedereen fraude en volgens Goodstein knoeiden de fraudeurs met data omdat ze dachten het antwoord op hun hypothese toch al heel goed te weten.

Prevalentie van fraude

De eerste vraag van het artikel was: hoe vaak komt fraude voor? Hoe vaak fraude precies voorkomt is onduidelijk, maar een meta-analyse over 18 onderzoeken naar fraude beweert dat er bij 2% van de onderzoeken gefraudeerd is. De beste schatting komt van the Gallup Organization, die schat dat er bij 1.5% van de onderzoeken sprake is van fraude. In 60% van de fraudegevallen ging het om fabriceren en falsifiëren van data. De tweede vraag van het artikel was: is psychologie gevoeliger voor fraude dan andere wetenschappen? Van de lijst van fraudeurs, die is opgesteld door de schrijvers van het artikel, is meer dan twee-derde van de onderzoeken een biomedisch onderzoek. Volgens Goodstein zijn de biomedische wetenschappen vooral gevoelig voor fraude en psychologie dus niet. Deze conclusie kan echter niet getrokken worden zonder te weten wat de proportie is, dus moeten we eerst weten hoeveel psychologen en biomedische wetenschappers er zijn. Bovendien zijn de fraudezaken gevonden door de ORI, een organisatie die ook vooral medische onderzoeken checkt. Het kan zijn dat de psychologie gevoelig is voor fraude, omdat proefpersonen van het psychologisch onderzoek vaak anoniem en dus niet terug te vinden zijn nadat het onderzoek is afgerond. Een meta-analyse van Fanelli beweert wel dat er meer fraude is in biomedische wetenschappen en een reden hiervoor kan zijn dat wetenschappers op dit gebied meer financiële beloningen krijgen.

Corrigeren

Het wordt vaak aangenomen dat de wetenschap zichzelf corrigeert en dat onderzoek dat niet gebaseerd is op echte data dus vanzelf ontdekt wordt. Dit corrigeren gebeurt door de controle van peer review, wanneer vakgenoten een artikel controleren voordat deze in een blad geplaatst wordt, en door het onderzoek te repliceren. Wanneer dit het geval zou zijn, zou het raar zijn dat er toch veel fraudegevallen zijn, waarbij niet ontdekt werd dat er sprake was van fraude. Veel fraudegevallen zijn dan ook ontdekt door klokkenluiders, mensen van binnenuit die aan de bel trokken, en niet door peer reviews en replicatie. Het doel van peer reviews is dan ook niet het ontdekken van fraude gevallen, maar het ontdekken van goed onderzoek die meewerkt aan wetenschappelijke vooruitgang. Peer review krijgt veel kritiek, omdat de interbeoordelaar betrouwbaarheid vaak laag is. Ook staan er nog vaak fouten in gepubliceerde artikelen, de vakgenoten hebben hier de fouten dus niet ontdekt. Waarom wordt fraude niet ontdekt door peer reviews? Ten eerste is fraude relatief zeldzaam en zien wetenschappers het dan ook niet als hun taak om tijdens een peer review op fraude te letten. Wanneer er wel opvallende dingen aan een onderzoek worden ontdekt, verwachten de wetenschappers niet dat dit door fraude komt. Doordat fraude niet als een optie wordt gezien, is het goed mogelijk dat mensen hierdoor over fraude heen kijken. Dit kan een gevolg zijn van sociale motieven, bijvoorbeeld dat mensen positiever tegenover mensen staan die bij hun groep horen, de in-group, dan mensen die niet bij hun groep horen, de out-group. Wanneer je dus het werk van een collega nakijkt, ben je sneller geneigd deze positief te beoordelen. Ook groep normen spelen een rol; wanneer fraude ondenkbaar is, zoek je ook niet naar tekenen van fraude in een onderzoek. Verder wordt fraude niet door peer reviews ontdekt, omdat de fraudeur vaak veel moeite heeft gestoken in het verbergen van zijn fraude. De resultaten van gefraudeerd onderzoek zijn vaak erg aannemelijk en lijken dus niet verdacht.

Replicatie

Dat replicatie ook niet zorgt voor het opmerken van fraude heeft een aantal redenen. Onderzoekers worden vaak niet echt geprikkeld om een onderzoek te repliceren, bovendien is het lastig om replicaties die wel gedaan zijn te publiceren, omdat het vaak niet erg interessant is. Een tweede reden is dat er vaak genoeg redenen zijn te noemen, waarom de replicatie van het onderzoek niet precies dezelfde resultaten oplevert. Daarom wordt er vaak niet gedacht aan fraude. Bij sociale psychologie is het repliceren van een onderzoek vaak lastig omdat niet duidelijk wordt beschreven welke methode precies gebruikt is. Daarnaast is het vaak lastig om een theoretisch begrip te operationaliseren. Bovendien is sociale psychologie cultuurafhankelijk en kan het goed zijn dat in verschillende culturen ook verschillende resultaten gevonden worden. Je zou kunnen verwachten dat replicatie misschien niet oplevert, maar dat meta-analyse wel in staat is om fraude te ontdekken. Toch is geen van de fraudes die de schrijvers van dit artikel hebben genoemd ontdekt door meta-analyse. Er zijn slechts twee gevallen bekend, waarbij fraude ontdekt werd door replicatie. Deze gevallen hadden erg unieke omstandigheden, maar er is wel van te leren. Een geval is de onderzoeker Gullis, die samen met een aantal collega’s vier artikelen had geschreven. Zijn collega’s konden een onderzoek van hem niet repliceren en vroegen hem toen om zijn onderzoek zelf te repliceren.

Omdat hij niet in staat was zijn eigen onderzoek te repliceren, kwam uit dat hij fraude had gepleegd. Het tweede geval, van de onderzoeker Ninov, ging over zijn onderzoek naar nucleaire deeltjes. Zijn onderzoek moest gerepliceerd worden, omdat zijn resultaten anders niet golden. Toen een succesvolle replicatie niet mogelijk was, kwam uit dat Ninov fraude had gepleegd. Dit is een uniek voorbeeld, omdat in andere wetenschappen succesvolle replicatie niet per se nodig is voor het accepteren van de resultaten.

Gevolgen fraude

Nadat uitkwam dat Stapel fraude had gepleegd, was er veel opschudding over de wetenschap en vooral over de sociale psychologie ontstaan. Het geval van Stapel leert de les dat er soms misbruik wordt gemaakt van systemen als de wetenschap en dat er nog veel te verbeteren valt aan de wetenschap. Zo zou het peer review systeem verbetert kunnen worden, bijvoorbeeld door beter te luisteren naar klokkenluiders en hun anonimiteit te beloven. Bovendien moeten wetenschappers openstaan voor de mogelijkheid dat de data gefalsifieerd of gefabriceerd zijn, wanneer de data te perfect lijkt. Het belangrijkste is om fraude dus onder ogen te zien, want wanneer fraude niet als een optie wordt beschouwd, wordt het ook moeilijk ontdekt.

Scientific Utopia: II. Restructuring Incentives and Practices to Promote Truth Over Publishability - Nosek, Spies & Motyl - 2012 - Artikel

Scientific Utopia: II. Restructuring Incentives and Practices to Promote Truth Over Publishability - Nosek, Spies & Motyl - 2012 - Artikel


Introductie

Het artikel gaat over de druk die wetenschappers ervaren om zoveel mogelijk te publiceren. De schrijvers van het artikel hadden onderzoek gedaan naar het effect van politiek recht, links of midden zijn op het zien van kleuren. Proefpersonen kregen een woord te zien, steeds in een andere tint grijs, en moesten dan aanklikken welke tint het woord precies was. Uit het onderzoek dat mensen die politiek extreem links of rechts waren hier minder goed in waren dan mensen die gematigd zijn. Zo bleek dat extremisten de wereld letterlijk en figuurlijk in zwart-wit zien. Voordat ze het onderzoek publiceerden, deden ze echter een replicatie van het onderzoek en toen werd het effect niet meer gevonden. Achteraf baalden ze van de replicatie, nu had het weinig zin om het oorspronkelijke onderzoek te laten publiceren; men wist van de replicatie af en wist dat deze had gefaald.

Publicatie of accuraatheid

Dat ze hiervan baalden is een indicatie voor het achterliggende probleem: het doen van een onderzoek om te publiceren kan op gespannen voet komen te staan met het doen van een onderzoek om accurate gegevens te verzamelen. Het publiceren van een artikel is uiteindelijk het doel van iedere onderzoeker. Op deze manier kunnen ze erkenning krijgen en bovendien wordt publicatie gebruikt om de universiteiten-ranking te bepalen. De arbeidsmarkt voor onderzoekers is erg competitief en door publiceren kun je aan de top komen. Hier komt nog bij dat sommige onderzoeken geschikter zijn voor publicatie dan anderen. De peer reviews blijken veel artikelen over sociale- en gedragswetenschappen af te keuren, sommige bladen weigeren tussen de 70 en 90% van de artikelen.

Scheiding tussen goed voor wetenschapper en goed voor de wetenschap

Doordat er zo’n druk op wetenschappers ligt om te publiceren, komt er een scheiding tussen wat goed is voor de wetenschapper en wat goed is voor de wetenschap. Publicatie is goed voor de wetenschapper en ‘de waarheid’ is goed voor de wetenschap, maar deze twee dingen zijn duidelijk niet hetzelfde. In het extreemste geval verzint de onderzoeker zijn onderzoek gewoon, waardoor hij kan publiceren, maar totaal niet bijdraagt aan de wetenschap. Nu doen niet veel onderzoekers dit, omdat het ontdekt kan worden en hun reputatie dan verwoest is, maar er zijn ook andere, meer gebruikelijke, effecten. Zo kan het zijn dat men beslissingen die hij in zijn onderzoek moest maken motiveert met redenen als ‘dit is goed voor de wetenschap’, terwijl de echte reden eigenlijk is ‘dit is goed voor mijn carrière’. Nu hoeft dit niet bewust te gebeuren, het klinkt logisch dat we minder kritisch zijn wanneer we bevestiging voor onze hypothese vinden en meer kritisch zijn wanneer we bewijs vinden dat onze hypothese ontkracht. Door flexibel te analyseren kunnen onderzoekers soms iets vinden wat interessanter is voor publicatie, maar wel minder accuraat is. Wanneer iets nieuws wordt gevonden, worden hypotheses soms to aangepast, dat de onverwachte gegevens een bevestigend antwoord zijn op de hypotheses.

Replicatie

In de gedragswetenschappen is alleen het ontdekken van nieuwe feiten belangrijk. Innovatie is het belangrijke kenmerk van de wetenschap. Dit is de reden dat er maar weinig replicatie van onderzoeken plaatsvindt. Vaak wordt replicatie niet gepubliceerd, omdat er wordt beweerd dat we deze kennis al wisten. Maar als iets gepubliceerd is, is het nog niet meteen waar; replicatie bevestigd dus meer informatie die al door anderen is beweerd. Je kan dus eigenlijk niet zeggen ‘dat wisten we al’. Replicatie zorgt ervoor dat we meer zekerheid hebben over informatie en dat er geen onjuiste onderzoeken worden aangenomen. In de psychologie testen we vaak met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Dit betekent dat in 5% van de gevallen een onderzoek een valse positieve uitkomst geeft, wat zonder replicatie niet ontdekt wordt. Een positief resultaat is wanneer de nulhypothese wordt verworpen en er een effect wordt gevonden. In de psychologie worden bijna alleen positieve uitkomsten gepubliceerd, ruim 90% van de gepubliceerde artikelen gaf een positieve uitkomst als resultaat. Onderzoeken die een negatief resultaat hebben, waarbij er dus juist bewijs voor de nulhypothese wordt gevonden, worden haast niet gepubliceerd; ook al zijn deze ook informatief.

Andere factoren die validiteit van onderzoek beïnvloeden

Er zijn ook nog andere dingen die er aan bijdragen dat de publiciteit omhoog gaat, maar de validiteit van het onderzoek omlaag. Een eerste punt is dat onderzoekers vaak een flink aantal onderzoeken doen met een lage power, in plaats van een paar onderzoeken te doen met een hoge power. Een tweede punt is dat naar onderzoeken die gefaald zijn niet meer gekeken wordt, deze worden meteen afgekeurd en dat naar onderzoeken die succesvol zijn geweest niet meer gekeken wordt, omdat deze resultaten meteen geaccepteerd worden.

Een ander punt is dat onderzoeken met een negatieve uitkomst niet gepubliceerd worden en onderzoeken met een positieve uitkomst wel. Wat ook bijdraagt is dat men meteen stopt met het onderzoeken van proefpersonen, zodra ze een significant effect hebben gevonden, of net zo lang doorgaat met proefpersonen tot er eindelijk een significant effect optreedt. Nog een ander punt is dat men de variabelen weglaat, die uiteindelijk geen significant effect opleverden. Ook zorgen onderzoekers er vaak voor dat hun design flexibel is, zodat alles nog een beetje aangepast kan worden, om het meer kloppend te maken. Ook is het niet goed dat onderzoekers hypotheses bij een nieuwe ontdekking zo gaan aanpassen, dat het lijkt alsof ze dit verwachtten en de gegevens het bevestigen. Tenslotte zorgt het niet-repliceren van onderzoek ervoor dat de validiteit van de wetenschap omlaag gaat. Replicatie is zelfs zo belangrijk, dat sommige wetenschappers dit het verschil noemen tussen wetenschap en geen wetenschap. Veel van bovenstaande punten zijn echter heel normaal in de wetenschap, omdat er soms een goede reden is om dit te doen. Deze punten moeten echter alleen in gebruik worden genomen, wanneer er ook echt een goede reden is om dit te doen.

Oplossingen

De wetenschap is voortdurend in ontwikkeling en onze kennis neemt steeds verder toe. Nu zouden er oplossingen moeten zijn, om de wetenschappers meer te richten op het vinden van accurate gegevens, in plaats van zich te richten op publicatie. Er zijn een aantal mogelijkheden die in ieder geval niet werken.

De wetenschap is voortdurend in ontwikkeling en onze kennis neemt steeds verder toe. Nu zouden er oplossingen moeten zijn, om de wetenschappers meer te richten op het vinden van accurate gegevens, in plaats van zich te richten op publicatie. Er zijn een aantal mogelijkheden die in ieder geval niet werken.

Directe replicatie

Directe replicatie, waarbij je het onderzoek precies nadoet, is dus niet gewoon in de gedragswetenschappen, maar conceptuele replicatie gebeurd vaker. Bij conceptuele replicatie doe je het onderzoek niet precies na, maar verander je de operationele definities van de concepten die onderzocht zijn. Dan onderzoek je of het effect gevonden in het oorspronkelijke onderzoek nog steeds gevonden wordt. Conceptuele replicatie kan niet als oplossing gebruikt worden, omdat het alleen onderzoek kan bevestigen. Het kan geen onderzoek ontkrachten, omdat je gebruik maakt van andere operationele definities. Vaak wordt beweerd dat wetenschap zichzelf corrigeert, doordat er nieuwe kennis beschikbaar komt en zo foutieve kennis ontkracht wordt. Helaas blijkt dit een mythe te zijn, omdat wetenschap geen goed systeem heeft om fouten te ontdekken in kennis. Zo blijft de foutieve kennis stand houden en wordt dit gebruikt voor verder onderzoek.

Tijdschriften voor negatieve uitkomsten

Een andere oplossing die wel eens wordt gegeven, is het maken van tijdschriften die alleen maar onderzoeken plaatst met een negatieve uitkomst. De schrijvers van het artikel denken dat dit niet zal werken, omdat dit tijdschrift dan meteen de stempel ‘niet interessant’ krijgt. Dan wil geen enkele onderzoeker ook een artikel schrijven dat nergens geplaatst wordt, alleen in dit tijdschrift; het tijdschrift zou dan een beetje de afdankertjes plaatsen.

Het onderwijzen van redacteurs en auteurs

Een andere oplossing die waarschijnlijk niet gaat werken, is het onderwijzen van redacteurs en auteurs, om ze duidelijk te maken dat onderzoeken met een negatieve uitkomst ook interessant zijn. Dit is al enkele tientallen jaren geprobeerd, maar heeft helaas niets opgeleverd. Redacteurs willen de ruimte van hun tijdschrift zo goed mogelijk benutten en onderzoeken met een positieve uitkomst zijn nu eenmaal belangrijker. Een andere niet-werkende oplossing is die van recensenten, de peer reviews. Peer reviews lijken een goede oplossing, omdat ze vaak erg streng naar het onderzoek kijken en deze ook vaak afkeuren. Toch kunnen de peer reviews niet de complete oplossing zijn, om een aantal redenen. Ten eerste zijn de recensenten vrijwilligers die al veel werk doen voor niets, nog meer van ze vragen zou mensen afschrikken om recensent te worden. Ten tweede is recenseren van wetenschappelijke artikelen lastig, waardoor fouten soms over het hoofd worden gezien. De derde reden is dat recensenten alleen de uitkomsten van het onderzoek zien en dus niet alle data die er aan vooraf is gegaan. De laatste niet-werkende methode is het verhogen van de barrière voor publicatie. Zo zou er een criterium gesteld kunnen worden, dat alleen onderzoeken die gerepliceerd zijn gepubliceerd worden. Dit is geen goede oplossing omdat dit de vooruitgang van de wetenschap kan beperken en bovendien zijn de standaarden voor publicatie al erg hoog. Het eisen van replicatie kan ervoor zorgen dat onderzoekers minder risico nemen en minder innovatief zijn.

Oplossingen van de auteurs

De schrijvers van het artikel hebben ook een aantal oplossingen bedacht, die er wel voor zouden kunnen zorgen dat de wetenschap weer meer gericht is op het vinden van accurate gegevens, in plaats van op het publiceren. Deze oplossingen moeten gevonden worden in de motivatie van onderzoekers; onderzoekers zouden er meer van moeten kunnen profiteren wanneer ze de waarheid ontdekken. Vaak profiteren onderzoekers er op de korte termijn veel meer van dat ze iets publiceren, terwijl ze op de lange termijn er meer van zouden profiteren wanneer ze accurate gegevens hadden verzameld.

Paradigma-onderzoek

De eerste oplossing die wel zou werken, is door paradigma-onderzoek te promoten. Bij paradigma-onderzoek test je de theorieën en resultaten van voorgaand onderzoek, door de procedure aan te passen. Zo kun je in een onderzoek een onderzoek repliceren, maar ook nieuwe kennis ontdekken. Het gevaar van paradigma-onderzoek is dat onderzoekers zo meer gericht kunnen zijn op de procedure, in plaats van op de kennis. Conceptuele replicatie is een goede aanvulling, omdat dit test of het concept klopt en niet alleen of de methode goed is. Een andere oplossing is het maken van checklists voor recensenten en redacteurs, zodat fouten eerder opgemerkt worden. Checklists kunnen er voor zorgen dat er ook naar dingen als effect size wordt gekeken, wat een goede indicator is voor een foutief onderzoek. Op deze manier worden geen dingen vergeten of over het hoofd gezien. Een derde oplossing is het uitdagen van gedachtegangen die de gerichtheid op publicatie in stand houden.

Uitdagen van huidige ideeën

Veel onderzoekers hebben ook het idee alleen succesvol te zijn wanneer zij veel artikelen publiceren in vooraanstaande tijdschriften. De schrijvers van het artikel denken dat het uitdagen van deze ideeën een oplossing zou kunnen zijn, omdat er andere belangrijke aspecten zijn om een goede onderzoeker te zijn. Wanneer je een baan wil, kijken de werkgevers vaak eerst naar hoeveel je gepubliceerd hebt, maar daarna kijken ze ook naar andere aspecten. Onderzoekers zouden zich ook meer op deze andere aspecten moeten richten.

Norm voor replicatie

De vierde oplossing is om een norm uit te vinden die bepaalt hoe waardevol replicatie van het onderzoek zou zijn. Het is niet nodig om elk onderzoek te repliceren en daarom zou het handig zijn om alleen de onderzoeken te repliceren, waarbij dit daadwerkelijk nut heeft. The Open Science Collaboration is bezig met het opzetten van zo´n norm, die Replication Value (RV) genoemd wordt. Een andere oplossing die de schrijvers van het artikel geven, is om het repliceren openbaar te maken; zodat iedereen er aan mee kan werken, wanneer hij wil. Op deze manier ontwijk je het probleem dat individuele onderzoekers vaak niet de mogelijkheid hebben om een onderzoek precies te repliceren. Bovendien kan iedereen zo een klein stukje meewerken en kost het niet ontzettend veel tijd. Ook zou er een tijdschrift gemaakt kunnen worden die zich richt op hoe betrouwbaar en accuraat een onderzoek is, in plaats van op de belangrijkheid van een onderzoek. Online bestaat al het tijdschrift PLoS ONE, twee jaar geleden opgericht en nu al meer dan 13.000 artikels geplaatst, waardoor het een van de grootste tijdschriften ter wereld is. Hoewel het tijdschrift niet gericht is op belangrijkheid, waren de artikelen van het tijdschrift toch uiteindelijk van hoog belang. De laatste oplossing die geboden wordt is het verlagen van standaarden om te publiceren. Zo wordt publiceren uiteindelijk onbeduidend en heeft het niet meer zo veel betekenis voor wetenschappers. Peer review zou dan moeten worden omgezet in postpublicatie peer review: de auteur beslist dan of iets gepubliceerd wordt of niet, in plaats van dat zijn vakgenoten dit beslissen. Als publicatie niet meer zoveel zegt, kan er naar andere dingen gekeken worden, zoals evaluatie van het onderzoek en de impact van het onderzoek op andere onderzoeken.

De ultieme oplossing

De ultieme oplossing om de wetenschap te verbeteren, is door onderzoekers verantwoording te laten afleggen voor hun onderzoek. Dit kan door er een open systeem van te maken, waarbij een onderzoeker dus moet kunnen laten zien welke data hij gevonden heeft en welke methode hij precies gebruikt heeft. In een gepubliceerd artikel kun je alleen de interpretatie van de onderzoeker lezen en niet de oorspronkelijke gegevens. Bij een open wetenschapssysteem is het belangrijk dat oorspronkelijke data toegankelijk is. Zo kan deze data gebruikt worden om het onderzoek te controleren, bevestigen of bekritiseren en te heranalyseren wanneer er nieuwe methoden ontdekt worden. Bovendien zorgt openheid en transparantie ervoor dat de wetenschap geloofwaardiger is en kunnen vertekeningen in onderzoeken ontdekt worden. Het open datasysteem is al aan het opstarten in sommige wetenschappen. Het nadeel van toegankelijke data is dat data niet altijd beschikbaar is, omdat er ethische regels zijn hoe lang je dit mag bewaren. Bovendien is data vaak erg ingewikkeld en uitgebreid, wanneer er nog niets mee gedaan is. Ook gaat de privacy van de proefpersonen er op achteruit. Om deze redenen moet er goed gekeken worden welke onderzoeken toegankelijk kunnen zijn en welke niet. Naast het maken van een open datasysteem, moeten de methodes die gebruikt worden ook toegankelijk zijn. In de gepubliceerde artikelen wordt vaak niet in detail uitgeschreven welke methode precies is gebruikt en dit maakt replicatie lastig.

Zo zouden onderzoekers een filmpje kunnen maken van de experimentele setting, zodat andere onderzoekers precies dit na kunnen maken. Ook zou men een simulatie kunnen maken van hoe het onderzoek precies verliep.

Workflow

Ten slotte zou een open ‘workflow’ een oplossing zijn, wat inhoudt dat de manier waarop laboratoria te werk gaan publiek is. Wetenschappers raken vaak verstrengeld in gemengde belangen, zo krijgen ze vaak geld voor het onderzoek wat ze doen, maar hebben ze ook zelf hun meningen en belangen. Deze belangen kunnen ervoor zorgen dat de ene uitkomst van het onderzoek gunstiger zou zijn dan het andere. Zo kan (onbewust) vertekening van het onderzoek optreden. Onderzoekers en laboratoria zouden daarom hun gegevens toegankelijk moeten maken voor publiek. Ook zou men zo zich kunnen laten inspireren, wanneer men nog een strategie zoekt om iets te onderzoeken. Op deze manier kan ook duidelijk worden of iemand inderdaad zijn hypotheses bevestigd door zijn data, of dat hij de hypotheses heeft aangepast na het verzamelen van data. Zo wordt duidelijk wanneer iets een nieuwe ontdekking is, omdat je dit niet verwacht had, en wanneer er sprake is van een bevestiging van de verwachtingen.

Conclusie

De schrijvers van het artikel voegen hier aan toe dat de oplossingen die ze hebben gegeven wel idealistisch zijn en dat het dus niet al te gemakkelijk is om deze toe te passen in de praktijk. Wetenschap is nog steeds de beste manier om nieuwe kennis op te doen, maar men moet wel openstaan voor veranderingen in de wetenschap. Dit kan beginnen bij het invoeren van nieuwe regels, maar ook bij de wetenschapper zelf, wanneer hij zijn eigen gedrag aanpast. Transparantie van de wetenschap kan ervoor zorgen dat de wetenschapper meer gericht is op accuraatheid dan publiciteit, omdat hij weet dat er iemand zijn onderzoek zou kunnen controleren.

The Perverse Effects of Competition on Scientists' Work and Relationships - Anderson et al. - 2007 - Artikel

The Perverse Effects of Competition on Scientists' Work and Relationships - Anderson et al. - 2007 - Artikel

De negatieve effecten van de competitie op wetenschap zijn vooral gebaseerd op persoonlijke ervaringen. Echter is er ook empirisch bewijs dat laat zien dat competitie en de druk als gevolg van competitie, negatieve effecten kan hebben. Zo vonden onderzoekers dat genetici die hogere niveaus van competitie waarnemen, vaker data of resultaten achterhouden. Daarnaast is er ook eerder een sterke positieve relatie aangetoond tussen het niveau van waargenomen competitie in academica en wangedrag onder collega's. Daarnaast is competitie negatief gerelateerd aan inschrijving bij normatieve systemen en het gevoel van een gemeenschap te zijn. Ook vonden onderzoekers dat studenten die hoge niveaus van competitie waarnemen, eerder tegen-normatieve overtuigingen over wetenschap internaliseren, vergeleken met studenten in minder competitieve omgevingen. Dus, hoge niveau's van competitie binnen organisaties is positief gecorreleerd met onethisch gedrag.


Competitie om dingen zoals sponsoren, posities en prestige in de wetenschap is erg normaal voor veel wetenschappers in de Verenigde Staten. Vaak wordt deze competitie ook als positief beschouwd. Echter zijn er ook negatieve kanten van competitie. Dit uit zich dan vooral in de levens en de carrières van de wetenschappers.

Michael J. Fox benoemde eerder ook al dat competitie binnen de wetenschap een negatieve impact heeft op de ontwikkeling van onderzoek naar de ziekte van Parkinson.

Het huidige onderzoek interviewt 51 jonge- en mid-career wetenschappers. Hierbij worden zij gevraagd naar hoe zij denken dat competitie hun leven en hun relaties met anderen in het veld beïnvloedt. Ze hadden veel te zeggen over de effecten van competitie. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de vorming van zes verschillende soorten effecten van competitie.

Competitie

Competitie bepaalt de verdeling van middelen en beloningen. Competitie is impliciet, wanneer individuen of groepen in organisaties allemaal behoefte hebben aan dingen die schaars zijn. Competitie is expliciet, wanneer er dingen zoals wedstrijden worden georganiseerd of wanneer een tijdschrift peer review bepaalt wie de beloning krijgt. Competitiviteit is anders dan competitie: competitiviteit ontstaat uit competitie. Dit onderzoek richt zich uitsluitend op competitie en niet op competitiviteit.

De positieve effecten van competitie op de wetenschap

Competitie in de wetenschap heeft ook positieve effecten. Dit werd benadrukt door onderzoekers in het verleden. Ten eerste leidt competitie tot betere evaluaties van ideeën, werk, voorstellen en kwalificaties. Het leidt dus tot open examinatie en eerlijke beoordeling. Als iedereen mee kan doen in open competitie en zijn of haar werk en ideeën kan verdedigen, wordt dit universalisme genoemd. 

Andere genoemde positieve effecten van competitie in de wetenschap zijn dat het leidt tot meer innovatie. Daarnaast zou het er voor zorgen dat universiteiten productiever, creatiever en meer succesvol zouden zijn. Het zou leiden tot extreme moeite, waardoor de wetenschap zich sneller zou ontwikkelen.

De negatieve effecten van competitie op wetenschap

De negatieve effecten van de competitie op wetenschap zijn vooral gebaseerd op persoonlijke ervaringen. Echter is er ook empirisch bewijs dat laat zien dat competitie en de druk als gevolg van competitie, negatieve effecten kan hebben. Zo vonden onderzoekers dat genetici die hogere niveaus van competitie waarnemen, vaker data of resultaten achterhouden. Daarnaast is er ook eerder een sterke positieve relatie aangetoond tussen het niveau van waargenomen competitie in academica en wangedrag onder collega's. Daarnaast is competitie negatief gerelateerd aan inschrijving bij normatieve systemen en het gevoel van een gemeenschap te zijn. Ook vonden onderzoekers dat studenten die hoge niveaus van competitie waarnemen, eerder tegen-normatieve overtuigingen over wetenschap internaliseren, vergeleken met studenten in minder competitieve omgevingen. Dus, hoge niveaus van competitie binnen organisaties is positief gecorreleerd met onethisch gedrag.

Drie verschillende perspectieven over de toename van competitie

Competitie binnen de wetenschap is niks nieuws. Echter, het is wel alsof de intensiteit van competitie is veranderd in de laatste jaren. Het is intenser geworden. Een verklaring hiervoor is geld. De mensen die dit als verklaring aanhouden, noemen dat meer geld leidt tot meer posities en tot een algehele expansie. Dit zou dan uiteindelijk tot minder intense competitie.

De tweede verklaring is dat competitie een balans is tussen vraag en aanbod. Een voorbeeld hiervan is dat jonge wetenschappers tegen elkaar worden opgezet (aanbod), voor posities die erg schaars zijn (vraag). Dit zorgt er voor dat onderzoekers graag de slimste en snelste wetenschappers in hun onderzoeksgroepen willen. Dit leidt tot de "postdock bottleneck", wat inhoudt dat het aanbod van hoogopgeleide onderzoekers veel hoger is dan de vraag.

Een derde verklaring richt zich op de structuur van academisch onderzoek. Zij stellen dat dit leidt tot competitie. Zo benoemen Freeman en collega's dat onderzoek in de biowetenschappen lijkt op een toernooi. Onderzoekers kunnen grote prijzen winnen, wat leidt tot intense competitie. Er zijn dus veel jonge onderzoekers die meedoen, maar alleen een aantal krijgen een prijs. Dit is voordelig voor de instituties die deze wedstrijden organiseren.

Resultaten

De onderzoekers in deze studie benoemden vooral de negatieve effecten van competitie. Zij zien competitie wel als een onderdeel van hun werk. Daarnaast waren er zes thema's die vaak terugkwamen:

  1. Strategisch spelen
  2. Een vermindering van open en gratis delen van informatie en methoden
  3. Het saboteren van andermans werk
  4. Mengen met peer-review processen
  5. Vervorming van relaties
  6. Onzorgvuldig onderzoek doen

Participanten over de competitie in wetenschap

De participanten benoemden dat zij competitie als een onlosmakelijk onderdeel van de wetenschap in de Verenigde Staten zien. Ook geven zij aan dat het in de loop van de tijd is toegenomen. 

De respondenten in de vroege en middenloopbaan verklaarden duidelijk dat de drang naar publicaties en beurzen de grootste concurrentiedruk bevordert. Een van de citaten is: “Je moet een miljard publicaties op mijn vakgebied hebben. Dat is de hoofdzaak. Dat is het enige dat telt. Je kunt falen om al het andere te doen, zolang je maar heel veel papieren hebt. ' Veel onderzoekers verklaarden ook dat ze het gevoel hebben dat ze geld moeten binnenhalen voor hun eigen werk en voor het werk van hun collega's.

De conclusie is dat erkenning, respect en inclusie door gerespecteerde mensen in het veld het concurrentiegedrag van wetenschappers sterker beïnvloedt dan de druk die instellingen en de algemene wetenschappelijke onderneming hen opleggen.

Strategisch spelen

De participanten zeiden dat het werken binnen de wetenschappelijke gemeenschap behoefte heeft aan strategieën. Sommigen haten het spelen van dit soort spelletjes, terwijl anderen ervan genieten. De eenvoudigste vorm van strategisch gedrag is dat wetenschappers een goede reputatie willen hebben. Een van de nadelen hiervan is dat onderzoekers elkaar minder credits geven, omdat ze het gevoel hebben dat ze zelf onvoldoende credits krijgen. Een participant benoemde dat concurrentie ertoe kan leiden dat onderzoekers minder studies publiceren in kleinere tijdschriften, alleen omdat ze de cijfers nodig hebben.

Onderzoekers wisselen ook van vakgebied om meer geld te krijgen. Een van de deelnemers meldde dat iedereen nu prostaatkanker bestudeert, want dat is waar het geld is.

Er zijn ook drie lagen van concurrentiestrategieën die door één groep worden gebruikt:

  1. Overlappende inspanningen voor opeenvolgende subsidies. Wanneer onderzoekers een subsidie ​​voor XYZ schrijven, eindigen ze X en Y en als ze het geld krijgen, eindigen ze Z.
  2. Ze nemen de aanpak in punt 1 voor gefinancierd onderzoek.
  3. Strategisch gedrag bij het publiceren. Als onderzoeker heb je je hele studie, ABC, maar je publiceert alleen deel A. Je laat ook delen er in waarvan je weet dat mensen er vragen over zullen hebben.

Vermindering van open en gratis delen van informatie en methoden

Vanwege de toegenomen competitie zijn onderzoekers minder geneigd om informatie met anderen te delen. Echter, het is in iedereen zijn voordeel wanneer er open en gratis informatie wordt gedeeld. Als onderzoeker ben je namelijk vaak afhankelijk van het werk van andere onderzoekers.

Participanten benoemden dat zij zich onprettig voelen in situaties waarin er van hen wordt verwacht dat zij hun kennis moeten delen, maar waarin zij denken dat het beter is om dit niet te doen. Één jonge onderzoeker beschreef een situatie op een congres waarin andere onderzoekers naar hem toe kwamen en hem vroegen om een kopie van zijn artikel. Toen hij terug ging naar zijn mentor, zei deze dat hij het beter niet kon doen. Dit shockeerde de onderzoeker. Hij vond het gek dat hij beroemde onderzoekers niet kon vertrouwen.

Het saboteren van andermans werk

Een ander ding dat gebeurt is dat onderzoekers hun eigen werk wel delen, maar kleine, belangrijke details weglaten. Zo proberen zij te voorkomen dat anderen hun werk stelen, wat veel gebeurt. Ze delen ook niet alle informatie die nodig is voor replicatie: ze vertellen anderen gewoon kort hoe ze het hebben gedaan. Dit heeft dus te maken met de integriteit van onderzoek.

Mengen met peer-review processen

Concurrentie beïnvloedt ook de manier waarop wetenschappers het peer-review systeem benaderen. Ze gebruiken strategisch gedrag zoals strategisch spelen, het achterhouden van informatie en sabotage bij het indienen van voorstellen voor subsidies of manuscripten voor publicatie.

De deelnemers beschouwen peer-review als een bescherming tegen concurrenten die hiervan profiteren. Maar ze zeggen ook dat soms een kleine groep mensen enorme invloed hebben op wat er wordt gepubliceerd. Soms wordt besloten of iets moet worden gepubliceerd zonder dat de persoon die deze beslissing neemt het manuscript heeft gelezen. Soms, om ervoor te zorgen dat het werk van de onderzoekers door een bepaalde wetenschapper wordt beoordeeld, moeten ze deze persoon meerdere keren citeren.

Vervorming van relaties

Soms wordt de relatie tussen wetenschappers en afgestudeerde studenten, collega-onderzoekers of laboratoriummedewerkers onprettig door concurrentie. De meest verontrustende effecten hiervan waren afgestudeerde studenten of postdoctorale fellows. Een van de wetenschappers legt uit dat hij studenten uitbuit om zijn werk in zijn laboratorium te doen. Sommige Ph.D. adviseurs publiceren zelfs het werk van hun studenten zonder hen daarvoor de eer te geven. Eén wetenschapper schreef zelfs slechte aanbevelingsbrieven om de beste studenten in zijn lab te houden. Dus, als je een goede aanbeveling van iemand van deze wetenschapper zou lezen, zou je hem niet willen inhuren, omdat dit betekende dat hij van deze persoon af wilde.

Onzorgvuldig wetenschappelijk onderzoek

Sommige deelnemers verklaarden dat ze soms hun persoonlijke integriteit schenden om nog een subsidie ​​te krijgen. Een van de deelnemers gaf de schuld aan de nadruk van de universiteiten op productiviteit. Concurrentie leidt tot haast en dit leidt tot onzorgvuldigheid. Sommigen van hen spreken over "een klein hoekje snijden" om een ​​paper te publiceren voordat iemand anders een grotere subsidie ​​krijgt of krijgt.

Discussie

Dit onderzoek toont dus aan dat competitie binnen de wetenschap grote gevolgen heeft voor de manier waarop wetenschap wordt gedaan. Het heeft zijn invloed door dingen zoals sabotage, geheimhouding en interferentie met peer-reviews. Het beïnvloedt ook de relaties binnen de velden en verhoogt de neiging tot wangedrag. Het is opmerkelijk dat geen van de deelnemers aan de focusgroepen in dit onderzoek iets zei over de positieve effecten van concurrentie. Ze zien concurrentie als een constante en negatieve kracht die de kwaliteit van de wetenschap verstoort. De wetenschap weerspiegelt steeds meer de veronderstellingen, instrumenten, methoden en producten van het kapitalisme en een politiek en economisch systeem dat door concurrentie wordt aangedreven.

Dus, hoewel algemeen wordt aangenomen dat concurrentie in de wetenschap leidt tot innovatie, blijkt het dat de huidige niveaus van concurrentie deze innovatie juist kunnen schaden. Het is ook een inefficiënt systeem, omdat onderzoekers veel tijd en jaren investeren in training terwijl er zeer grote faalkansen zijn. 

Deze studie wijst op een behoefte aan analyse van hoe concurrentie gevolgen heeft voor de integriteit van onderzoek. De positieve kant van competitie moet samen met de donkere kant worden bekeken. De beste oplossing is het opstellen van normen, culturele normen, die benadrukken dat integriteit belangrijk is, zelfs in zeer competitieve omgevingen.

Bulletpoints

  • Competitie in de wetenschap heeft ook positieve effecten. Dit werd benadrukt door onderzoekers in het verleden. Ten eerste leidt competitie tot betere evaluaties van ideeën, werk, voorstellen en kwalificaties. Het leidt dus tot open examinatie en eerlijke beoordeling. Als iedereen mee kan doen in open competitie en zijn of haar werk en ideeën kan verdedigen, wordt dit universalisme genoemd. 
  • Andere genoemde positieve effecten van competitie in de wetenschap zijn dat het leidt tot meer innovatie. Daarnaast zou het er voor zorgen dat universiteiten productiever, creatiever en meer succesvol zouden zijn. Het zou leiden tot extreme moeite, waardoor de wetenschap zich sneller zou ontwikkelen.
  • De negatieve effecten van de competitie op wetenschap zijn vooral gebaseerd op persoonlijke ervaringen. Echter is er ook empirisch bewijs dat laat zien dat competitie en de druk als gevolg van competitie, negatieve effecten kan hebben. Zo vonden onderzoekers dat genetici die hogere niveaus van competitie waarnemen, vaker data of resultaten achterhouden. Daarnaast is er ook eerder een sterke positieve relatie aangetoond tussen het niveau van waargenomen competitie in academica en wangedrag onder collega's. Daarnaast is competitie negatief gerelateerd aan inschrijving bij normatieve systemen en het gevoel van een gemeenschap te zijn. Ook vonden onderzoekers dat studenten die hoge niveaus van competitie waarnemen, eerder tegen-normatieve overtuigingen over wetenschap internaliseren, vergeleken met studenten in minder competitieve omgevingen. Dus, hoge niveau's van competitie binnen organisaties is positief gecorreleerd met onethisch gedrag.
  • De onderzoekers in deze studie benoemden vooral de negatieve effecten van competitie. Zij zien competitie wel als een onderdeel van hun werk. Daarnaast waren er zes thema's die vaak terugkwamen:
  1. Strategisch spelen
  2. Een vermindering van open en gratis delen van informatie en methoden
  3. Het saboteren van andermans werk
  4. Mengen met peer-review processen
  5. Vervorming van relaties
  6. Onzorgvuldig onderzoek doen
Beyond fabrication and plagiarism: The littlemurders of everyday science: Commentary on “six domains of research ethics.” - Zigmond & Fischer - 2002 - Artikel

Beyond fabrication and plagiarism: The littlemurders of everyday science: Commentary on “six domains of research ethics.” - Zigmond & Fischer - 2002 - Artikel

Hoge misdaden binnen wetenschappelijk onderzoek zijn fabricatie, vervalsing en plagiaat. Fabricatie is de handeling waarin gegevens, die nooit werden verzameld, worden gepubliceerd. Met andere woorden, wetenschappers bedenken of verzinnen hun eigen data. Vervalsing is de handeling waarbij gegevens worden gewijzigd. Plagiaat is de handeling waarbij werk van anderen wordt gestolen. Dit houdt in dat de ideeën, methoden of gegevens van iemand anders worden gebruikt zonder de juiste toeschrijving aan de oorspronkelijke auteur. Daarnaast neemt de bereidheid om ideeën te delen of het vermogen om voort te bouwen op de observaties van anderen, af. Daarmee verzwakken deze hoge misdaden de wetenschappelijke gemeenschap.

Introductie

Zigmund en Fisher hebben een schema opgesteld waarin zij een onderscheid maken tussen hoge misdaden en overtredingen in wetenschappelijk onderzoek. Zij richten zich vooral op overtredingen, omdat zij geloven dat wetenschappers vooral veel moeite hebben met overtredingen binnen wetenschappelijk onderzoek. Bovendien kunnen overtredingen geleidelijk grote schade toebrengen aan de wetenschappelijke gemeenschap. Ook zetten ze het toneel voor veel hogere misdaden.

Hoge misdaden

Hoge misdaden binnen wetenschappelijk onderzoek zijn fabricatie, vervalsing en plagiaat. Fabricatie is de handeling waarin gegevens, die nooit werden verzameld, worden gepubliceerd. Met andere woorden, wetenschappers bedenken of verzinnen hun eigen data. Vervalsing is de handeling waarbij gegevens worden gewijzigd. Plagiaat is de handeling waarbij werk van anderen wordt gestolen. Dit houdt in dat de ideeën, methoden of gegevens van iemand anders worden gebruikt zonder de juiste toeschrijving aan de oorspronkelijke auteur. Daarnaast neemt de bereidheid om ideeën te delen of het vermogen om voort te bouwen op de observaties van anderen, af. Daarmee verzwakken deze hoge misdaden de wetenschappelijke gemeenschap.

Overtredingen

Overtredingen zijn kleine misdaden en zijn minder duidelijk dan hoge misdaden. Maar beide worden gezien als onverantwoordelijk gedrag ten aanzien van wetenschappelijk onderzoek met even schadelijke effecten. Onoplettendheid voor overtredingen zendt de verkeerde boodschap over de waarde van verantwoord onderzoek en zorgt er voor dat onderzoekers deze overtredingen blijven begaan. Er worden een aantal overtredingen beschreven:

De verplichting om te publiceren: als wetenschapper is het publiceren van uw onderzoek een belangrijk onderdeel van het uitvoeren van onderzoek. Maar het is belangrijk om niet te veel te publiceren. Overtredingen doen zich voor wanneer onderzoekers hun onderzoek opsplitsen in microrapporten met het doel hun curriculum vita op te blazen ('salami slicing' benadering). Anderen gebruiken dezelfde gegevens in meer dan één publicatie.

  • Citatiepraktijken: Auteurs moeten niet alleen artikelen citeren, zij moeten ook:
  1. Het originele artikel citeren. Dit zorgt er voor dat de persoon die verantwoordelijk is voor de ontdekking, ook de eer hier voor krijgt. 
  2. De artikelen die zij hebben geciteerd, hebben gelezen. Als men dit niet doet, zorgt dit voor fouten in de literatuur.
  3. Artikelen citeren die hun hypothesen weerleggen.
  • De inadequaatheid van methoden: In de wetenschap worden de gebruikte methoden vaak niet gecontroleerd voorgaande aan publicatie. Dit kan leiden tot inadequate beschrijvingen van methoden. Ook kan het zo zijn dat belangrijke informatie mist, of dat het incorrect is. 
  • Het presenteren van resultaten: De resultaten sectie van artikelen is de plek waar de meeste overtredingen voorkomen. 
  • Helderheid: Het artikel moet op een heldere manier worden geschreven. Het mag niet zo zijn dat lezers op het verkeerde been worden gezet.

Instructies voor verantwoordelijk gedrag in onderzoek

Het zou verplicht moeten zijn om onderzoekers instructies te geven over verantwoordelijk gedrag in wetenschappelijk onderzoek, inclusief informatie over overtredingen en hoge misdrijven. Bovendien moeten wetenschappers een bijzonder hoog niveau van verantwoordelijk gedrag vertonen, omdat de kennis die ze verkrijgen grote effecten kan hebben voor de gemeenschap. Als de wetenschappelijke gemeenschap dit niet doet, ontstaat het gevaar dat anderen dit gedrag overnemen.

BulletPoints

  • Hoge misdaden binnen wetenschappelijk onderzoek zijn fabricatie, vervalsing en plagiaat. Fabricatie is de handeling waarin gegevens, die nooit werden verzameld, worden gepubliceerd. Met andere woorden, wetenschappers bedenken of verzinnen hun eigen data. Vervalsing is de handeling waarbij gegevens worden gewijzigd. Plagiaat is de handeling waarbij werk van anderen wordt gestolen. Dit houdt in dat de ideeën, methoden of gegevens van iemand anders worden gebruikt zonder de juiste toeschrijving aan de oorspronkelijke auteur. Daarnaast neemt de bereidheid om ideeën te delen of het vermogen om voort te bouwen op de observaties van anderen, af. Daarmee verzwakken deze hoge misdaden de wetenschappelijke gemeenschap.
  • Overtredingen zijn kleine misdaden en zijn minder duidelijk dan hoge misdaden. Maar beide worden gezien als onverantwoordelijk gedrag ten aanzien van wetenschappelijk onderzoek met even schadelijke effecten. Onoplettendheid voor overtredingen zendt de verkeerde boodschap over de waarde van verantwoord onderzoek en zorgt er voor dat onderzoekers deze overtredingen blijven begaan. Er worden een aantal overtredingen beschreven:
  • Citatiepraktijken: Auteurs moeten niet alleen artikelen citeren, zij moeten ook:
  1. Het originele artikel citeren. Dit zorgt er voor dat de persoon die verantwoordelijk is voor de ontdekking, ook de eer hier voor krijgt. 
  2. De artikelen die zij hebben geciteerd, hebben gelezen. Als men dit niet doet, zorgt dit voor fouten in de literatuur.
  3. Artikelen citeren die hun hypothesen weerleggen.
  • De inadequaatheid van methoden: In de wetenschap worden de gebruikte methoden vaak niet gecontroleerd voorgaande aan publicatie. Dit kan leiden tot inadequate beschrijvingen van methoden. Ook kan het zo zijn dat belangrijke informatie mist, of dat het incorrect is. 
  • Het presenteren van resultaten: De resultaten sectie van artikelen is de plek waar de meeste overtredingen voorkomen. 
  • Helderheid: Het artikel moet op een heldere manier worden geschreven. Het mag niet zo zijn dat lezers op het verkeerde been worden gezet.
Sliced And Diced: The Inside Story Of How Ivy League Food Scientist Shoddy Data In Viral Studies heeft omgezet - Lee - 2018 - Artikel

Sliced And Diced: The Inside Story Of How Ivy League Food Scientist Shoddy Data In Viral Studies heeft omgezet - Lee - 2018 - Artikel

Een manier om resultaten te publiceren die eigenlijk niet waar zijn, is door middel van "p-hacking". Dit betekent dat een gegevensset in plakjes wordt gesneden en in blokjes wordt gesneden, zodat er een indrukwekkend uitziend patroon kan worden ontdekt. Het kan ook zijn dat variabelen worden aangepast om een ​​specifiek resultaat te tonen of doen alsof een bevinding een originele hypothese bewijst, die er in de eerste plaats niet was. In de psychologie wordt een bevinding meestal als significant beschouwd wanneer de p-waarde kleiner is dan of gelijk is aan 0,05. Maar door excessieve databewerkingen kan dit alleen worden bereikt door een willekeurige kans en daarom lijkt een hypothese soms geldig wanneer er in werkelijkheid geen significant effect is.

Brian Wansink

Brian Wansink is het hoofd van de onderzoekseenheid voor voedselpsychologie aan de Cornell University, het Food and Brand Lab. Hij werd beschouwd als een sociaalwetenschappelijke ster omdat hij veel artikelen heeft geschreven over het hoe en waarom van eten. Deze artikelen kregen veel media-aandacht van prestigieuze kranten en tijdschriften. De kern van zijn artikelen was dat gewichtsverlies voor iedereen mogelijk is door slechts een paar kleine veranderingen in hun omgeving aan te brengen zonder streng dieet of intensieve training. Dus, het waren claims die de massa graag zou willen geloven.

Maar sommige eigenaardigheden kwamen aan het licht toen Özge Sigirci, een jonge wetenschapper uit Turkije, de Cornell University kwam bezoeken. Ze kreeg meteen een opdracht van Wansink. Hij gaf haar een dataset van een experiment in een Italiaans restaurant en vroeg haar om deze dataset te analyseren en met mooie resultaten te komen. Uiteindelijk is dit wat ze deed, ze heeft de gegevens steeds opnieuw geanalyseerd om tot mooie resultaten te komen. Wansink meldde dit in zijn blog en prees Sigirci publiekelijk.

Het Wansink-dossier

Maar statistici en andere onderzoekers hebben betoogd dat dit niet is hoe wetenschap moet worden gedaan. Ze zeggen dat onderzoekers eerst met specifieke hypothesen moeten komen voordat ze een onderzoek uitvoeren. Dit is anders dan wat Wansink heeft gedaan: hij heeft met terugwerkende kracht hypothesen opgesteld die passen bij de gegevens nadat hij een experiment had uitgevoerd. Dus kreeg hij veel kritiek op zijn artikel.

In de afgelopen veertien maanden hebben critici 'het Wansink-dossier' opgesteld, wat bestaat uit een lijst met fouten en inconsistenties die suggereren dat hij zijn gegevens heeft gemanipuleerd. Cornell opende een onderzoek en sindsdien werden vijf van zijn papieren teruggetrokken en werden er veertien gecorrigeerd.

Het lijkt erop dat Wansink en zijn team manipulators van gegevens waren. Ze maakten zelfs grapjes over het manipuleren van data voor indrukwekkend ogende resultaten. Ze pasten ook hun bevindingen aan in de hoop dat de media het zouden gebruiken zodat ze viraal zouden gaan.

Veel onderzoekers, waaronder Brian Nosek, zijn ontzet over de omvang van gegevensmanipulatie door Wansink. De replicatiecrisis heeft al enkele van de beroemdste bevindingen in de sociale wetenschappen doorboord. Nosek en zijn team probeerden 100 psychologie-experimenten te herhalen en zij konden slechts de helft van deze originele bevindingen reproduceren.

P-hacking

Een manier om resultaten te publiceren die eigenlijk niet waar zijn, is door middel van "p-hacking". Dit betekent dat een gegevensset in plakjes wordt gesneden en in blokjes wordt gesneden, zodat er een indrukwekkend uitziend patroon kan worden ontdekt. Het kan ook zijn dat variabelen worden aangepast om een ​​specifiek resultaat te tonen of doen alsof een bevinding een originele hypothese bewijst, die er in de eerste plaats niet was. In de psychologie wordt een bevinding meestal als significant beschouwd wanneer de p-waarde kleiner is dan of gelijk is aan 0,05. Maar door excessieve databewerkingen kan dit alleen worden bereikt door een willekeurige kans en daarom lijkt een hypothese soms geldig wanneer er in werkelijkheid geen significant effect is.

Wansink beweert dat zijn gegevens grondig worden onderzocht en dat dit is waar explorerend onderzoek over gaat. Maar, in zijn mail-inbox staan ​​veel voorbeelden van wat statistici p-hacking noemen.

Er was bijvoorbeeld een e-mail waarin een van zijn collega's schreef dat hij 400 strategische bemiddelingsanalyses had gedaan, maar niets kon vinden en vroeg of het een goed idee was om met andere variabelen te rotzooien. Een paar dagen later zei deze collega dat hij een aantal interessante resultaten had gevonden. Kristin Sainani zei dat dit p-hacking op steroïden is: ze voeren elke mogelijke combinatie van variabelen uit met het doel om iets interessants te vinden. En hoe meer tests je doet, hoe groter de kans is om zoiets te kunnen vinden.

Een ander voorbeeld is dat van stickers van Elmo uit Sesamstraat op appels. Wansink voerde een onderzoek uit om te zien of kinderen tijdens de lunch een appel met een van deze stickers boven een koekje zouden verkiezen. Zijn resultaten kwamen uit met een p-waarde van 0,06. Hij e-mailde vervolgens een collega en vroeg hem of hij deze p-waarde lager kon krijgen. Deze resultaten werden vervolgens drie verschillende keren gepubliceerd: één keer met de oorspronkelijke p-waarde, vervolgens met een p-waarde van 0,02 en later werd het onderzoek volledig ingetrokken. Wansink beweerde dat dit kwam omdat het experiment werd gedaan met kleuters en niet met 8- tot 11-jarigen.

Wei van de Universiteit van Minnesota zegt dat wetenschappers onder grote druk staan ​​om de 0,05 p-waarde te bereiken. Wansink beweerde dat hij nog nooit van de term "p-hacking" had gehoord.

Wansink heeft meer dan 250 papieren geproduceerd. Het lijkt erop dat hij ernaar streeft om meer artikelen te publiceren, zodat hij wordt beloond met promoties, financiering en roem.

Het lijkt erop dat de peer reviewers de fouten in zijn studies niet hebben gezien. Toen hun werk werd afgewezen, richtten de leden van het Food and Brand Lab zich vaak op tijdschriften van lagere kwaliteit totdat ze slaagden. Deze manier van handelen is een van de redenen voor de replicatiecrisis.

BulletPoints

  • Brian Wansink is het hoofd van de onderzoekseenheid voor voedselpsychologie aan de Cornell University, het Food and Brand Lab. Hij werd beschouwd als een sociaalwetenschappelijke ster omdat hij veel artikelen heeft geschreven over het hoe en waarom van eten. Deze artikelen kregen veel media-aandacht van prestigieuze kranten en tijdschriften. De kern van zijn artikelen was dat gewichtsverlies voor iedereen mogelijk is door slechts een paar kleine veranderingen in hun omgeving aan te brengen zonder streng dieet of intensieve training. Dus, het waren claims die de massa graag zou willen geloven.
  • Maar sommige eigenaardigheden kwamen aan het licht toen Özge Sigirci, een jonge wetenschapper uit Turkije, de Cornell University kwam bezoeken. Ze kreeg meteen een opdracht van Wansink. Hij gaf haar een dataset van een experiment in een Italiaans restaurant en vroeg haar om deze dataset te analyseren en met mooie resultaten te komen. Uiteindelijk is dit wat ze deed, ze heeft de gegevens steeds opnieuw geanalyseerd om tot mooie resultaten te komen. Wansink meldde dit in zijn blog en prees Sigirci publiekelijk.
  • Een manier om resultaten te publiceren die eigenlijk niet waar zijn, is door middel van "p-hacking". Dit betekent dat een gegevensset in plakjes wordt gesneden en in blokjes wordt gesneden, zodat er een indrukwekkend uitziend patroon kan worden ontdekt. Het kan ook zijn dat variabelen worden aangepast om een ​​specifiek resultaat te tonen of doen alsof een bevinding een originele hypothese bewijst, die er in de eerste plaats niet was. In de psychologie wordt een bevinding meestal als significant beschouwd wanneer de p-waarde kleiner is dan of gelijk is aan 0,05. Maar door excessieve databewerkingen kan dit alleen worden bereikt door een willekeurige kans en daarom lijkt een hypothese soms geldig wanneer er in werkelijkheid geen significant effect is.
The ethics of multiple authorship: Power, performativity and the gift economy - Macfarlane - 2017 - Artikel

The ethics of multiple authorship: Power, performativity and the gift economy - Macfarlane - 2017 - Artikel

Multipele of co-auteurschap gaat over publicaties van artikelen geschreven door twee of meer personen. Dit komt steeds vaker voor, vooral in sociologische en psychologische studies. Dit wordt verklaard door toegenomen collegialiteit, methodologische ontwikkelingen, een toename in multidisciplinair onderzoek, toegenomen mogelijkheden voor internationaal onderzoek (door internet en globalisatie) en door toegenomen competitie in de academische wereld. Publicaties in de academische wereld staan gelijk aan succes (drie P’s: prestige, promotie en pay).


Introductie

De integriteit van onderzoek is erg belangrijk voor de algehele geloofwaardigheid van de wetenschap en voor de reputatie van universiteiten en andere hoger onderwijsinstellingen. Er zijn verschillende ontwikkelingen op dit gebied geweest, zoals het Belmont-rapport en de ontwikkeling van bio-ethiek. In het Belmont-rapport staan ethische principes en richtlijnen voor onderzoek met menselijke participanten. Bio-ethiek richt zich op het verduidelijken en toepassen van ethisch gerichte vragen in de biomedische wetenschappen. Er is echter weinig onderzoek gedaan naar auteurschap en ethiek in onderzoek. Zo richten universiteiten zich vooral op de behandeling van participanten en niet op de auteurschap. Er is wel een internationale standaard voor auteurschap, namelijk het Vancouver protocol. Dit protocol ontstond in de biomedische wetenschappen, maar het wordt nu ook toegepast in veel andere academische disciplines.

Multipele of co-auteurschap gaat over publicaties van artikelen geschreven door twee of meer personen. Dit komt steeds vaker voor, vooral in sociologische en psychologische studies. Dit wordt verklaard door toegenomen collegialiteit, methodologische ontwikkelingen, een toename in multidisciplinair onderzoek, toegenomen mogelijkheden voor internationaal onderzoek (door internet en globalisatie) en door toegenomen competitie in de academische wereld. Publicaties in de academische wereld staan gelijk aan succes (drie P’s: prestige, promotie en pay).

In dit artikel gaat het over de ethiek van multipele of co-auteurschap in de sociale wetenschappen. Onderzoekers in Hong Kong worden ondervraagd.

Auteurschapsethiek

Onderzoek naar auteurschap heeft zich vooral gericht op fenomenen zoals plagiaat en salami slicing. Salami slicing houdt in dat één groot artikel wordt opgedeeld in kleinere artikelen, zodat men meer kan publiceren. Onderzoek heeft zich minder vaak gericht op dingen zoals auteursvolgorde. Dit is vooral belangrijk voor academici. Een fenomeen met betrekking tot auteurschap is het ‘White Bull’ effect. Dit houdt in dat senior onderzoekers een eerste auteurspositie bemachtigen. Dit houdt in dat junior en minder ervaren onderzoekers geheel uit de lijst van auteurs worden gehaald of dat zij, onterecht, een veel lagere positie krijgen in de vermelding. Een ander fenomeen is het ‘Matthew effect’, wat inhoudt dat coauteurs met een goede reputatie overdreven veel eer krijgen.

Casussen

Casus 1

De eerste case studie gaat over een onderzoeksproject waarin twee onderzoekers evenveel moeite hebben gestoken in het onderzoek en het schrijven van het artikel. Echter, de twee onderzoekers waren niet van dezelfde academische status. De één heet Professor Smith en is een senior onderzoeker. De ander wordt Dr Jones genoemd en hij is een assistent professor.

In dit onderzoek werd aan respondenten gevraagd hoe de volgorde van auteurschap zou moeten zijn. De meest gekozen oplossing hiervoor was: “Degene die een eerste auteurschap het best kan gebruiken voor de ontwikkeling van zijn carrière”. In dit geval was dit dus Dr Jones. Voor hem zou de eer van het eerste auteurschap meer betekenen dan voor Professor Smith. Andere suggesties voor het bepalen van de volgorde waren: samen beslissen wie de eerste auteur wordt; de persoon die met het onderzoeksvoorstel kwam, als eerste auteur bestempelen, gezamenlijk eerste auteur zijn; in alfabetische volgorde; of een munt opgooien.

Casus 2

Het tweede voorbeeld gaat over een student die bijna zijn PhD heeft afgerond. Zijn begeleider, Dr Yan, heeft op zijn paper gereageerd met een aantal tips voor het verbeteren van het artikel. De meeste (90%) respondenten zeiden dat de student de eerste auteur zou moeten zijn. 22% stelde daarbij dat de student ook de enige auteur zou moeten zijn. Echter, 77% van de respondenten zeiden dat Dr Yan als tweede auteur zou moeten worden vermeld. Ongeacht hoeveel Dr Yan heeft bijgedragen aan het artikel, moet hij vermeld worden, omdat hij de begeleider van de student is. Ten slotte waren er drie respondenten die stelden dat Dr Yan aan het einde van het artikel moet worden genoemd, in plaats van als auteur te worden vermeld. Andere respondenten stelden dat het wel nuttig zou zijn om Dr Yan als tweede auteur te benoemen, om zo hun kans op publicatie te verhogen.

Casus 3

Het derde voorbeeld gaat over een onderzoek met een team waarin er drie verschillende academische rangen zijn: een volledige professor, een assistent professor, en een post-doctoraat (PDF). De PDF doet het meeste werk en schrijft het artikel voor publicatie. De volledige professor zorgt voor sponsoren en de assistent professor ontwerpt het onderzoeksinstrument. 65% van de respondenten stelden dat de PDF als eerste auteur moet worden vermeld. Maar 6% van de respondenten stelden dat de professor assistent als eerste auteur zou moeten worden vermeld. Ongeveer 33% zeiden dat de volledige professor als eerste auteur zou moeten worden vermeld, omdat hij heeft gezorgd voor sponsoren. Sommige respondenten geloofden ook dat ondanks dat de senior academicus gewoonlijk als eerste auteur wordt vermeld, het wel goed zou zijn van deze academicus als deze de junior leden in zijn team de eer van het eerste auteurschap zou gunnen.

Casus 4

Het laatste voorbeeld gaat over een professor die een onderzoeksassistent aanneemt. Deze assistent is nu nog een Master student. Deze assistent wordt als hoofdonderzoeker aangesteld. Hij doet heel vel werk voor het onderzoek. De professor stelt een vragenlijst op en maakt een aantal kleine aanpassingen in het artikel. 62% van de respondenten stelden dat de professor als enige of als eerste auteur moet worden vermeld, terwijl 37% aangeeft dat dit de onderzoeksassistent moet zijn. De verklaring hiervoor is dat de professor de assistent heeft ingehuurd, en hem dus een gunst doet door hem te laten helpen bij een onderzoek van de professor.

Macht, gift en gunst

Uit dit onderzoek is gebleken dat respondenten zich soms oneerlijk behandeld voelen, zoals wanneer het White Bull effect optreedt. Echter voelen senior onderzoekers zich soms ook niet eerlijk behandeld, zoals wanneer een junior onderzoeker hem of haar niet vermeld in zijn PhD, terwijl de senior onderzoeker wel belangrijke input heeft gegeven. De auteurs van dit artikel stellen dat er meer onderzoek moet worden gedaan naar auteurschap in de academische wereld.

BulletPoints

  • Multipele of co-auteurschap gaat over publicaties van artikelen geschreven door twee of meer personen. Dit komt steeds vaker voor, vooral in sociologische en psychologische studies. Dit wordt verklaard door toegenomen collegialiteit, methodologische ontwikkelingen, een toename in multidisciplinair onderzoek, toegenomen mogelijkheden voor internationaal onderzoek (door internet en globalisatie) en door toegenomen competitie in de academische wereld. Publicaties in de academische wereld staan gelijk aan succes (drie P’s: prestige, promotie en pay).
  • Onderzoek naar auteurschap heeft zich vooral gericht op fenomenen zoals plagiaat en salami slicing. Salami slicing houdt in dat één groot artikel wordt opgedeeld in kleinere artikelen, zodat men meer kan publiceren. Onderzoek heeft zich minder vaak gericht op dingen zoals auteursvolgorde. Dit is vooral belangrijk voor academici. Een fenomeen met betrekking tot auteurschap is het ‘White Bull’ effect. Dit houdt in dat senior onderzoekers een eerste auteurspositie bemachtigen. Dit houdt in dat junior en minder ervaren onderzoekers geheel uit de lijst van auteurs worden gehaald of dat zij, onterecht, een veel lagere positie krijgen in de vermelding. Een ander fenomeen is het ‘Matthew effect’, wat inhoudt dat coauteurs met een goede reputatie overdreven veel eer krijgen.
  • Uit dit onderzoek is gebleken dat respondenten zich soms oneerlijk behandeld voelen, zoals wanneer het White Bull effect optreedt. Echter voelen senior onderzoekers zich soms ook niet eerlijk behandeld, zoals wanneer een junior onderzoeker hem of haar niet vermeld in zijn PhD, terwijl de senior onderzoeker wel belangrijke input heeft gegeven. De auteurs van dit artikel stellen dat er meer onderzoek moet worden gedaan naar auteurschap in de academische wereld.
Plagiarism is theft – but of what? - Sternberg - 2015 - Artikel

Plagiarism is theft – but of what? - Sternberg - 2015 - Artikel


Plagiaat

Het plegen van plagiaat heeft niet alleen te maken met het stelen van het intellectueel eigendom van een ander. Het gaat erom dat de plagiaatpleger de naam van de originele auteur niet noemt en hierdoor met de eer strijkt.
Het artikel beschrijft hoe niet alleen de originele auteurs, maar ook anderen in de wetenschapswereld, slachtoffer worden van de diefstal van de plagiaatpleger. Het artikel stelt dat alle eerlijke wetenschappers in het werkveld die originele stukken publiceren ook slachtoffer zijn. Met de artikelen, die niet door hen zelf geschreven zijn, krijgen de plagiaatplegers banen, promoties en financiering toegekend.
Plagiaatplegers ontnemen eerlijke wetenschappers de kans op het krijgen van deze beloningen. Dus iedere keer wanneer een plagiaatpleger een beloning ontvangt voor werk, dat niet door hem geschreven is, is een eerlijke wetenschapper, die het wel verdient, daar de dupe van.  

Plagiarism by academics: more complex than it seems - Clarke - Artikel

Plagiarism by academics: more complex than it seems - Clarke - Artikel


Plagiaat

Vooral onder scholieren en studenten wordt veel plagiaat gepleegd. Door de komst van het internet is het voor plagiaatplegers makkelijker om bruikbare stukken tekst te vinden. Tegelijkertijd is het dankzij het internet ook makkelijker om plagiaat op te sporen.

Plagiaat wordt op veel verschillende manieren gedefinieerd. Over het algemeen wordt onder plagiaat het overnemen van iemand anders gedachtegoed verstaan, zonder bronvermelding, zodat het idee bestaat dat het gaat om eigen ideeën.

Vaak wordt er onvoldoende onderzoek gedaan of er bij bepaalde publicaties sprake is van plagiaat. Plagiaat heeft niet alleen betrekking op geschreven werken, ook in de entertainment industrie komt het voor. Het probleem is, dat bepaalde programma’s of muziekstukken, vaak afgeleiden zijn van eerder uitgebrachte werken. Daarom is het soms moeilijk om te bepalen wanneer er sprake is van plagiaat en wanneer het gaat om het gebruiken van ervaring.

Binnen de academische opleidingswereld is de controle op plagiaat waarschijnlijk het strengst. Dit artikel richt zich dan ook op academische publicatie.

In de strijd tegen plagiaat worden een aantal argumenten aangedragen over waarom het gaat om een misdaad. Vaak zijn mensen van mening dat het fout is om plagiaat te plegen, zonder dat zij dit goed kunnen beargumenteren. Argumenten zijn vaak van morele aard; iemand die plagiaat pleegt is niet gerechtigd om hetgeen hij of zij beschrijft als eigen werk aan te merken en ontneemt de oorspronkelijke auteur de erkenning die hem toe komt.

Nu is het in principe niet zo’n probleem wanneer iemand niet de erkenning krijgt die hij of zij verdient, maar de gevolgen hiervan zijn groter. Publicaties leiden vaak tot promoties. Door plagiaat kunnen mensen die niet over voldoende kennis beschikken, verder komen in hun carrière dan zij op eigen kracht zouden kunnen.

Op juridische gronden is het moeilijk om plagiaat aan te merken als diefstal. Het kan eerder vallen onder fraude, al moet het dan wel gaan om een intentionele actie, die misleidend van aard is en leidt tot voordelen die niet verkregen konden worden zonder de actie.

Klachten in het kader van plagiaat kunnen meestal gedaan worden door het aan te merken als schending van bijvoorbeeld een arbeidscontract. Schending van een opleidingscontract of schending van regels die opgesteld zijn binnen een gedragscode van een professionele vakgroep. De inhoud van een contract of code bepaalt in hoeverre het gepleegde plagiaat aangepakt kan worden.

Copyright is wetgeving waarbij de auteur van een stuk een klein aantal specifieke rechten heeft met betrekking tot het stuk. Verschillende copyright wetgeving komt in grote lijnen overeen, al verschillen landen wel eens in de details. Eén van de rechten die onder het copyright vallen is de mogelijkheid om toestemming aan anderen te geven om het werk te reproduceren. Daarnaast heeft de auteur het recht om bepaalde stukken aan te passen of te herpubliceren.

Er zijn ook en aantal argumenten waarom plagiaat wel toegestaan moet zijn. Vanuit het gezichtspunt van de auteur scheelt het veel tijd en moeite, wanneer hij niet hoeft te controleren of hetgeen hij publiceert al eerder gepubliceerd is. Zeker gezien de hoeveelheid publicaties van tegenwoordig, is het vrijwel ondoenlijk om het eigen werk op plagiaat te controleren. Voor de lezer van een artikel kunnen de vele referenties soms storend zijn voor de leesbaarheid.

Te veel nadruk op de schadelijke kant van plagiaat werkt innovatie tegen. Met innovatie wordt hier het verkondigen van nieuwe ideeën aan de wereld bedoeld. Innovatie is zeer afhankelijk van de bewegingsvrijheid met betrekking tot ideeën en informatie.

Het plegen van plagiaat is iets van alle tijden, maar het wordt niet altijd en overal hetzelfde beoordeeld. Pas vanaf de 14-16de eeuw wordt plagiaat als een misdrijf gezien, toen er meer nadruk op het individualisme werd gelegd. In sommige, met name collectivistische culturen, zoals Oost-Azië wordt er veel minder zwaar getild aan plagiaat dan in westerse culturen.

Case studie

Aan de hand van een onderzoek naar vermeende plagiaat pleging in een studieboek, zijn er een aantal evaluatiecriteria opgesteld om studieboeken hierop de beoordelen:

Verwijzingen en referenties in een tekstboek moeten;

  • Vermijden dat de verwijzingen teveel aanwezig zijn in de tekst, waardoor het primaire educatieve doel van een studieboek verloren gaat.
  • Niet alleen directe claims van originaliteit vermijden, maar ook indirecte claims of dubbelzinnige uitspraken met betrekking tot de originaliteit van het stuk.
  • Toegang verschaffen tot de werken die de auteur veelvuldig gebruikt heeft.

Plagiaat is soms nodig, omdat het ook als doel heeft om bepaalde kennis toegankelijk en wereldkenbaar te maken. Dit is met name van belang bij studiemateriaal. Binnen de wetenschap worden theorieën of experimenten vaak herhaald door verschillende personen. Het is vrijwel onmogelijk om in dat geval plagiaat volledig te voorkomen. Tot op zekere hoogte wordt plagiaat dan ook getolereerd.

De mate van ernst van het gepleegde plagiaat wordt bepaald aan de hand van vijf factoren:

  • Het plagiaat is wel of niet opzettelijk gepleegd
  • De aard van het nieuwe werk
  • De mate waarin er sprake is van originaliteitclaim in het nieuwe werk
  • De aard van het gerechtigde materiaal
  • En de aard van de verwijzingen

Het is vaak moeilijk vast te stellen in hoeverre het gepleegde plagiaat opzettelijk is geweest. Wat de aard van het nieuwe werk betreft, hierbij gaat het om de formaliteit van een stuk. Plagiaat bij niet gepubliceerde, informele stukken is minder ernstig dan bij gepubliceerde, formele werken. Hoe slechter een artikel scoort op bovengenoemde vijf factoren, hoe ernstiger het gepleegde plagiaat.

Om plagiaat te onderzoeken worden vier fasen doorlopen:

  • Inleidende fase; vaststellen van de te doorlopen procedure bij het vaststellen van plagiaat, informeren over de regels hierover.
  • Voorbereidende fase; zoeken naar vergelijkbare literatuur als het artikel van onderzoek, op de hoogte stellen van de nodige informatie.
  • Analyse fase; onderzoeken van het artikel, de mogelijke bronnen, de aard van de verwijzigen en de mate waarin originaliteit wordt geclaimd.
  • Verslaglegging fase; rapportage van de resultaten.

Door het opstellen van gedragscodes met betrekking tot het plegen van plagiaat, kan het op een grotere schaal worden aangepakt. Momenteel heeft de AIS (Association for Information Systems) zo’n soort code. De huidige versie van deze code bedekt lang niet alle aspecten van plagiaat. Daarnaast heeft de AIS nog weinig moeite gedaan om ervoor te zorgen dat de code binnen de gehele beroepsgroep bekend is en wordt nageleefd.

Plagiaat speurders

Harold Garner is een bioloog die een aantal jaar geleden het doel had de wetenschappelijke literatuur efficiënter te benaderen. Met een aantal collega’s creëerde hij eTBLAST, een computer programma waarmee overeenkomsten tussen de abstracten (samenvattingen) van artikelen gedetecteerd kunnen worden. Hiermee is het makkelijk om door de vele artikelen uit databasen zoals MEDLINE te spitten.

De makers van eTBLAST beseften al snel dat er nog iets met eTBLAST gedaan kon worden. Ze beseften dat ze naar sporen van plagiaat konden zoeken. Hiervoor moesten ze echter het programma betrouwbaarder maken. Een paar jaar terug ontwikkelde Garner met behulp van de Office of Research Integrity en de National Institutes of Health een online database Déjà Vu genaamd. Deze database bevat 74790 paar artikelen uit MEDLINE die eTBLAST verdacht veel op elkaar vond lijken. Deze artikelen zijn afkomstig van over de hele wereld. Toen het blad Science willekeurig namen van beroemde artikelen in de database invulde, bleek een derde tot de helft van de artikelen als duplicaat van het eigen werk of het werk van iemand anders uit de bus te komen.

Déjà Vu is de afgelopen twee jaar naar de voorgrond getreden; er is veel discussie ontstaan en 48 artikelen zijn erdoor ingetrokken. Een medewerker aan de Harvard Medical School is afgetreden, omdat zijn artikel overeenkomsten vertoonde met een artikel van iemand anders die het eerder had gepubliceerd. Sommige uitgeverijen ‘scannen’ artikelen door eTBLAST voordat ze gepubliceerd kunnen worden. Mochten deze artikelen veel overeenkomsten vertonen met een ander artikel, dan worden ze natuurlijk niet gepubliceerd. Déjà Vu wordt soms zelfs gebruikt bij het aannemen van iemand.

Maar hoe betrouwbaar is Déjà Vu nou eigenlijk? Er staan allerlei artikelen in, zelfs artikelen die gewoon vertaald zijn uit het Engels naar een andere taal en waarin verwezen is dat het vertaald is. Sommige wetenschappers kunnen dan ook erg boos worden als ze hun werk terugvinden op Déjà Vu als artikel dat een ander artikel heeft gedupliceerd, terwijl zij weten dat dit niet zo is. Een groot deel in Déjà Vu (66000) bestaat namelijk uit artikelen van wetenschappers die hun eigen gepubliceerde werk herhalen. Het is in de wetenschappelijke wereld toegestaan (het wordt zelfs fijn gevonden) om door te gaan op het eigen onderwerp of werk met behulp van eerdere bevindingen. Déjà Vu maakt volgens sommige wetenschappers dan ook veel fouten. Studies die op elkaar lijken, maar waarbij een andere populatie wordt gebruikt worden ook als ‘verdacht’ gezien door Déjà Vu.

De ergste overtreders

Als eTBLAST overeenkomsten vindt tussen de titels en samenvattingen van artikelen, dan wordt dit via Déjà Vu online gezet zodat het voor iedereen te zien is. Omdat eTBLAST niet een perfect werkend programma is, worden deze artikelen als ‘niet geverifieerd’ betiteld en 90% van de artikelen van Déjà Vu bevat deze titel.

Sommige artikelen die als ‘niet geverifieerd’ op Déjà Vu bekend staan, worden dan ook handmatig bekeken. De onderzoekers moeten de niet geverifieerde artikelen indelen in vier categorieën: verschillend, goedgekeurd, update of duplicaat. De eerste twee categorieën zijn positief, ze bevatten herhaalde werk van onderzoekers. Bij de laatste twee hangt het er maar net vanaf of het werk als positief of negatief wordt gezien. Als een artikel herschreven werd met toestemming van de oorspronkelijke schrijver, dan is het werk dus niet als gestolen gezien. Het hangt er ook vanaf of de artikelen die als duplicaat betiteld zijn, afkomstig zijn van dezelfde schrijver. Als dit niet zo is, dan is er meestal sprake van plagiaat. Op deze artikelen moet het team van Garner zich op richten.

Veel artikelen maken gebruik van een strategie genaamd ‘patchwriting’. Dit houdt in dat een groot deel van de introductie, het wetenschappelijke ontwerp en andere onderdelen overgenomen worden en met de eigen details ingevuld worden. Een groot deel van een artikel wordt dus overgenomen, met uitzondering van de data. Zo was er ook een artikel uit China dat voor 95% overeenkwam met een ander artikel dat eerder gepubliceerd was. Alles kwam overeen, behalve het onderwerp zelf. Het oorspronkelijke artikel ging over borstkanker, het Chinese artikel ging over een vorm van kanker in de neus- en keelholten. Het artikel bevatte uiteraard andere data dan het eerste artikel.

Het rare was dat het tweede artikel verscheen in een veel beter blad dan het eerste. De Chinese auteurs van het artikel vertelden dat zij het oorspronkelijke artikel voor een groot deel na hebben gedaan, omdat hun Engels niet goed genoeg was om een artikel te schrijven dat in een wetenschappelijk blad kon verschijnen. Alles was hetzelfde, behalve het onderwerp en de data. Veel buitenlandse artikelen (vooral die uit China) schijnen dit te doen.

Gelijkenissen

Veel wetenschappers vinden het geen probleem om zinnen uit hun eerdere werk in hun nieuwe artikelen te gebruiken. Wanneer een onderwerp populair is, willen veel bladen dat er geschreven wordt over dat onderwerp. Er kan dan onbewust voor dezelfde bewoording gekozen worden omdat het onderwerp op dat moment bijvoorbeeld vaak op het nieuws is. Het is volgens de ethiek geen probleem om je eigen werk of het werk van anderen te quoten, mits er verwezen wordt naar het eerdere artikel en er uitgelegd wordt wat er herhaald wordt in het nieuwe artikel. Vertalingen zijn overigens toegestane duplicaten. Wanneer er een essay wordt geschreven over andere artikelen, dan moet er ook duidelijk verwezen worden naar de gebruikte artikelen. Essays belanden ook vaak in Déjà Vu. De schrijvers van de essay hebben dan misschien wel mooi verwezen naar de gebruikte artikelen, ze belandden toch in Déjà Vu en dat suggereert alsof ze iets verkeerds hebben gedaan. Sommige wetenschappers vinden Déjà Vu niet echt nauwkeurig. Soms zien ze hun eigen artikelen terug, terwijl hun artikelen toch elke keer over een ander onderwerp gaan, maar waarin dezelfde experimentele methode werd gebruikt.

Commentaar

In de afgelopen drie jaar zijn er steeds meer mensen op Déjà Vu gekomen om een aantal artikelen aan te geven. De beheerders van Déjà Vu willen de wetenschappers wakker schudden. Wetenschappers moeten goed nadenken over wat er toegestaan is en wat niet. Sommige wetenschappelijke bladen hebben hun standaarden aan Déjà Vu aangepast. Ze moet er goed geciteerd worden wanneer er iets van een ander gebruikt wordt, anders wordt het artikel niet gepubliceerd. Sommige uitgevers van wetenschappelijke bladen willen een automatisch systeem opzetten die alle artikelen checkt met behulp van eTBLAST voordat ze gepubliceerd worden. Sommige wetenschappers vinden het goed dat er een systeem is dat over artikelen waakt. Vroeger was het namelijk zo dat er gekeken werd naar het aantal publicaties dat iemand op zijn naam had staan voordat ze hem of haar aan zouden nemen. Er werd niet gekeken naar mogelijke plagiaat. Nu zullen wetenschappers minder snel dingen dupliceren, omdat het eerder ontdekt kan worden. Toch moet Déjà Vu ware duplicaten belichten en zich minder richten op essays.

Plagiarism Is Not a Big Moral Deal - Fish - Artikel

Plagiarism Is Not a Big Moral Deal - Fish - Artikel

Het artikel ‘Plagiarism Is Not a Big Moral Deal’ is geschreven door Stanley Fish. In de tijd dat Fish decaan was, wilde hij een slecht presterend universiteitsprogramma sluiten, maar besloot om eerst nog even zelf een kijkje te nemen. Een van de codirecteuren van het programma liet hem toen een boek lezen, Fish las de eerste twee bladzijden en vond het zeer goed geschreven. Later besefte hij dat dit kwam omdat hij ze zelf geschreven had. De codirecteur beweerde dat hij dat deel van het boek niet zelf had geschreven, maar dat een ander dit had gedaan. Deze coauteur beweerde het ook niet te hebben bedacht, hij had het van een master student gekregen die onderzoek deed en de precieze bron was hem niet bekend.

Er is al veel geschreven en beweerd over plagiaat, maar volgens Fish zijn maar twee dingen van belang: dat plagiaat een aangeleerde zonde is en dat plagiaat geen filosofische zaak is. Fish schrijft dat de regels van plagiaat meer lijken op de regels van golfen, dan op de regels van stelen, terwijl het eigenlijk stelen is. Hij kiest hierbij voor golfen, omdat je bij voetbal en basketbal bijvoorbeeld wel de bal mag ‘stelen’ van de ander. Als je de bal van een ander ook maar beweegt met je adem bij golf, zal je dit meteen moeten melden en een straf moeten ondergaan. De regels van golf zijn alleen bekend bij ‘insiders’. Dit geldt ook voor plagiaat; de regels van plagiaat zijn alleen bekend bij insiders. Voor studenten kan plagiaat lijken op een hoop irritante regels, die eigenlijk niet echt een doel hebben. Dit zorgt ervoor dat er studenten zijn die het idee van plagiaat nooit helemaal snappen en die volgens hen dus geen misdrijf plegen, maar gewoon niet alle kleine regeltjes hebben gesnapt. Plagiaat is dus geen belangrijke morele zaak. Dit betekent niet dat plagiaat niet gestraft moet worden, maar dat plagiaat een schending van moralen van een discipline is, niet van een universele discipline. Als plagiaat alleen in specifieke disciplines een zaak is, dan is het onnodig om er filosofische gedachten achter te leggen.

De laatste jaren is er veel kritiek op originaliteit; niemand is meer origineel want iedereen baseert zijn complete werk op dat van iemand anders. Dit zorgt ervoor dat veel mensen zeggen dat plagiaat dus onmogelijk is te voorkomen en dus ook niet slecht is. Dit zou waar kunnen zijn als plagiaat was gebaseerd op filosofische gronden, maar plagiaat is gebaseerd op stevige disciplinaire grond. Als plagiaat fout is, is dit om disciplinaire gronden en niet om filosofische gronden. Als er geen originaliteit zou bestaan en alles al uitgezocht is door anderen, zouden mensen niet de moeite nemen om alles nog een keer te herhalen, zonder hier iets aan toe te voegen. De studenten die werk van Fish hadden gestolen waren dus schuldig aan plagiaat, omdat ze zonder toestemming of erkenning zijn werk hadden gebruikt. Dit is een fout en dit is niet goed te praten door er een filosofische zaak van te maken en daarbij het argument van ‘niemand is origineel’ aan te dragen.

Aangeklaagd door te zwijgen over suïcidepoging - Soudijn - 2009 - Artikel

Aangeklaagd door te zwijgen over suïcidepoging - Soudijn - 2009 - Artikel

De geheimhoudingsplicht in de praktijk

Het artikel ‘Aangeklaagd door te zwijgen over suïcidepoging’ van Karel Soudijn geeft een voorbeeld van een psycholoog die aangeklaagd wordt. De ouders van een 14-jarig meisje hebben hem aangeklaagd nadat hun dochter zelfmoord heeft gepleegd, omdat deze psycholoog de ouders niets heeft verteld over haar eerdere zelfmoordpogingen. Normaal gesproken mogen derden de psycholoog van een cliënte niet aanklagen, dit mag alleen de cliënte zelf, wanneer zij vindt dat de psycholoog niet goed gehandeld heeft. Hoewel uit niets bleek dat het meisje niet tevreden was met haar psycholoog, konden haar ouders hem toch aanklagen omdat zij nog geen 16 jaar was en dus nog onder ouderlijk gezag viel. Waarom de psycholoog hen niet heeft ingelicht over de eerdere zelfmoordpoging, heeft te maken met twee dingen: vertrouwelijkheid en deskundigheid.

Het NIP hecht erg veel waarde aan de vertrouwelijkheid en geheimhoudingsplicht van de psycholoog, maar moet de psycholoog deze geheimhoudingsplicht ook strikt nemen voor kinderen onder de 16 jaar? De psycholoog kan zich beroepen op een artikel uit de beroepscode, die voorschrijft dat de cliënte zoveel mogelijk tot haar recht moet komen, ook al zijn er beperkingen op haar zelfbeschikking. Dit betekent dat de psycholoog een gegronde reden had om de ouders niet te vertellen over de zelfmoordpoging. Een ander artikel spreekt de beslissing van de psycholoog tegen. In de beroepscode staat ook dat de geheimhouding doorbroken moet worden, wanneer dit het enige en laatste middel is om direct gevaar voor personen te voorkomen. Omdat het meisje een zelfmoordpoging had gedaan, moest de psycholoog dus inschatten hoe groot de kans is dat ze dit nog een keer gaat doen. Op basis hiervan had hij het aan de ouders kunnen vertellen. Wel zegt dit artikel dat er gegronde redenen moeten zijn om de geheimhouding te doorbreken. Bovendien is het doorbreken echt het laatste redmiddel, waarbij de psycholoog zelf verder niets meer zou kunnen doen om het gevaar voor personen tegen te gaan. In dit geval dacht de psycholoog dus dat hij op een andere manier het gevaar voor het meisje tegen kon gaan. Het punt van deskundigheid is ook erg belangrijk: was de psycholoog wel in staat om dit meisje met borderlineproblematiek te kunnen behandelen? Had hij haar beter door kunnen sturen? Of de psycholoog voldoende kwaliteiten bezat, is niet bekend. Een verwijt naar de psycholoog op gebied van deskundigheid is dat hij had moeten inschatten dat het meisje zelfmoord zou plegen.

Het artikel sluit af met de conclusie dat het belangrijk is om met de cliënt te overleggen wat vertrouwelijkheid precies inhoudt. Dit geldt ook wanneer de zelfbeschikking beperkt is, het is dan ook belangrijk om deze vertrouwelijkheid de bespreken met de ouders of wettelijke vertegenwoordigers. Ook is het belangrijk om gebruik te maken van een stappenplan, om mogelijk suïcidegevaar in te schatten. De vertrouwelijkheid van een psycholoog is erg belangrijk, daarom mag de geheimhoudingsplicht niet zomaar doorbroken worden. Het is echter heel belangrijk dat psychologen hun eigen grenzen kennen

Een ongelezen rapport - Soudijn - 2011 - Artikel

Een ongelezen rapport - Soudijn - 2011 - Artikel

Dit artikel van Karel Soudijn, ‘Een ongelezen rapport’, gaat over een mevrouw die solliciteert en daarvoor getest moet worden door een psycholoog. Deze psycholoog stuurt haar vervolgens in het weekend zijn rapport met de resultaten naar haar op en vraagt hierbij of zij deze wil lezen. De psycholoog vraagt haar om hem maandag te bellen, of het rapport in deze vorm kan worden opgestuurd naar het bedrijf waar zij solliciteert. De mevrouw ziet een paar fouten in het rapport, geboortedatum en opleidingen kloppen niet, en daarnaast is ze het niet eens met sommige interpretaties van de psycholoog. Dan blijkt dat het bedrijf al het verslag van de psycholoog heeft gekregen, terwijl de sollicitante hier nog geen toestemming voor had gegeven. De sollicitante trekt zich dan terug uit de sollicitatieprocedure. De psycholoog beweert dat hij een afspraak had met het bedrijf, waarbij hij hen alvast het rapport stuurde, maar zij deze nog niet open mochten maken, tot hij hier toestemming voor had gegeven. Hij zegt dit te hebben gedaan om tijd te besparen en bovendien had hij een goede relatie met het bedrijf, nog nooit waren enveloppen geopend voordat hij hier toestemming voor had gegeven en in dit geval was de envelop ook nog steeds gesloten op maandag.

In de beroepscode van het NIP speelt vertrouwelijkheid een grote rol. Een psycholoog mag pas informatie over de cliënt delen, wanneer de cliënt hier toestemming voor heeft gegeven en dit was hier niet het geval. De sollicitante gaf commentaar op fouten in het rapport, die zouden verbeterd moeten worden, maar de psycholoog hoeft niet zijn interpretaties aan te passen, waar zij ook commentaar op had. Wel had de psycholoog voor het opsturen van het rapport duidelijk moeten maken wat hij wel of niet veranderen ging. Bovendien had de sollicitante het recht om het uiteindelijke rapport van de psycholoog te blokkeren, zodat deze niet opgestuurd werd naar het bedrijf. Hoewel de envelop niet was opengemaakt, had dit wel gekund en de psycholoog kon nooit zeker weten of de envelop niet was opengemaakt. De psycholoog heeft het risico gelopen dat het bedrijf de afspraak zou schaden en bovendien heeft hij dit risico onnodig gelopen. Een andere fout van de psycholoog ligt op het gebied van rapporteren. Volgens de beroepscode is een rapportage ‘alle tot één of meer cliënten herleidbare bevindingen, beoordelingen of adviezen die mondeling of schriftelijk worden uitgebracht’. Dat de psycholoog de envelop stuurde, is al een bevinding op zich, waar het bedrijf conclusies over de sollicitante uit kan trekken. Wanneer het bedrijf niet snel een telefoontje met toestemming van de psycholoog zou krijgen, zouden ze weten dat de sollicitante voor oponthoud zorgt en nog niet wil dat het rapport verzonden wordt. Op basis hiervan zouden ze dus al een mening over de sollicitante kunnen vormen en dit is fout.

De laatste fout van de psycholoog is het maken van dubbele afspraken. De psycholoog mag geen geheime afspraken hebben met derden, zonder de cliënt hiervan op de hoogte te stellen. Het is onethisch om afspraken achter de rug van de cliënt om te maken. Ook al wist de cliënte van deze afspraak en keurde ze dit goed, dan nog was het voortijdig versturen van de envelop niet nodig en tegen de regels in. Opdrachtgevers, zoals het bedrijf, willen soms een voorlopige inschatting van de psycholoog, maar de psycholoog mag dit nooit doen. Een sollicitant die door een psycholoog wordt onderzocht, is ook een cliënt en daarom gelden alle regels van vertrouwelijkheid in deze zaak.

Authorship: Who’s on first? - Dance - 2012 - Article

Authorship: Who’s on first? - Dance - 2012 - Article

Deciding on who gets an authorship credit, and how they are ranked, is an important part of doing science responsibly. When scientists put in equal amounts of effort on a project it can be hard to decide who gets credit and how much. There is no perfect approach to setting up an author list. 

The International Committee of Medical Journal Editors (ICMJE), has developed authorship guidelines that are widely used. The rules say that to be listed as an author, each researcher must meet three key criteria: (1) they must have been involved in designing the project, collecting data or analyzing the results, (2) they must have participated in drafting or revising the manuscript, and (3) they must have approved the final, published paper. The Committee on Publication Ethics (COPE) recommends researchers to set up the author list prior to conducting experiments, and that the group revisits the author list during and after the project.

When researchers can't work out the author list, it is advised to bring in an unbiased third party to help make the decision. Authors can decide to share authorship, but sharing credit to broadly can be risky. It sometimes happens that authors get listed out of courtesy. Accepting courtesy authorship is risky. If the paper become famous, every author on the list gets to claim credit, but if the paper fails, everyone gets a share of the blame. If people do decide to get listed as a courtesy, they must have read the paper beforehand. It is advised to not let your name be put on the author list of a paper if you haven’t made a key contribution. It can also happen that people get authorship without their knowledge and permission. If that happens, people are advised to contact the editor of the journal to solve the issue.

When scientists are planning a project they should also find a way to describe everyone’s contribution. Stephen Kosslyn, a psychologist, has created a way to decide authorship by using those descriptions of contribution. He created a 1000-point system, in which every type of contribution holds a certain amount of points. To be listed as author one must have a minimum of 100 points. The ranks are determined by a person’s point total. If disagreement still occur, a third party decides how the points are assigned. However, with this method it rarely comes to that. Usually it is very obvious what the order is going to be.

Some instances of apparent duplicate publication by Dr. Robert J. Sternberg - Brown - 2018 - Artikel

Some instances of apparent duplicate publication by Dr. Robert J. Sternberg - Brown - 2018 - Artikel

Dit artikel gaat over het werk van Dr. Robert J Sternberg. Hij is de voormalige president van de American Psychological Assocation (APA) en werkt aan de Cornell University. Zijn CV is meer dan 100 pagina's lang en hij heeft meer dan 150.000 citaten. De laatste tijd klagen sommige mensen dat de meeste van deze citaten zelfcitaties zijn. Het lijkt er ook op dat Sternberg gebruik maakt van zijn eerdere werk. Een afgestudeerde student van de Universiteit van Leicester nam contact op met Nick Brown en vertelde hem dat de teksten in de artikelen en hoofdstukken van Sternberg soms bijna identiek waren.

Dit artikel gaat over het werk van Dr. Robert J Sternberg. Hij is de voormalige president van de American Psychological Assocation (APA) en werkt aan de Cornell University. Zijn CV is meer dan 100 pagina's lang en hij heeft meer dan 150.000 citaten. De laatste tijd klagen sommige mensen dat de meeste van deze citaten zelfcitaties zijn. Het lijkt er ook op dat Sternberg gebruik maakt van zijn eerdere werk. Een afgestudeerde student van de Universiteit van Leicester nam contact op met Nick Brown en vertelde hem dat de teksten in de artikelen en hoofdstukken van Sternberg soms bijna identiek waren.

Bewijsstuk 1

De afgestudeerde student vond een artikel uit 2010 van Sternberg en merkte op dat dit artikel een mash-up was van zijn eigen artikel uit hetzelfde jaar en een boekhoofdstuk uit 2002. Er waren maar een paar verschillen in de tekst: enkele termen waren veranderd. Zo werd 'schoolpsychologie' vervangen door de term 'cognitief onderwijs'. Dit werd waarschijnlijk gedaan, omdat het eerste artikel werd gepubliceerd in "School Psychology International" en het andere artikel in "Journal of Cognitive Education and Psychology".

Bewijsstuk 2

Door het CV van Sternberg te downloaden en een paar willekeurige artikelen te selecteren, zocht Nick Brown naar meer voorbeelden van dit soort gedrag. Hij vond artikelen uit 2003 en 2005 geschreven door Sternberg en zijn collega Dr. Elena Grigorenko. Hij ontdekte dat deze artikelen een grote overlap hadden. Ongeveer 60% van de tekst in het latere artikel kwam uit het artikel van 2003. En geen van deze artikelen citeert elkaar.

Bewijsstuk 3

Brown was geïnteresseerd in of sommige van de teksten in de artikelen genoemd in Bewijsstuk 2 ook in andere publicaties werden gebruikt. Hij ontdekte dat hoofdstuk 6 van zijn boek in 2012 gebaseerd was op tekst van andere hoofdstukken, zoals hoofdstuk 11 uit zijn boek uit 1990, een hoofdstuk uit zijn boek in 1998, het artikel uit 2003 dat wordt genoemd in productie 2 en hoofdstuk 10 van het boek van 2010, die werd geschreven door Sternberg, Jarvin en Grigorenko.

Hij citeerde 59 van zijn eigen publicaties en 10 hoofdstukken van boeken die hij samen heeft bewerkt, maar geen van de citaten gingen over het werk dat hij in het verleden van zichzelf gebruikte. Wanneer boekhoofdstukken zijn gebaseerd op eerder werk, moet dit altijd worden benoemd. Dit wordt gedaan door Sternberg.

Bewijsstuk 4

Het lijkt erop dat Sternberg volledige hoofdstukken van zijn vorige werk meer dan eens heeft gekopieerd. Een voorbeeld is dat van een hoofdstuk dat bijna volledig is gemaakt op basis van zijn eerdere publicaties. Ongeveer 80% van de woorden is gerecycled uit hoofdstuk 9 van zijn boek uit 2011.

Geen van de citaten die hij maakte, geeft aan dat de tekst die hij heeft gebruikt, correct is geciteerd met aanhalingstekens en paginanummers. Ook werden vier andere boeken niet geciteerd en er werd geen onthulling gegeven dat dit hoofdstuk is aangepast van eerder gepubliceerd materiaal.

Waarom is dit een probleem?

In sommige gevallen waren termen alleen vervangen door een andere term. Dit geeft soms niet het echte construct weer dat wordt gemeten. Dit leidt tot een verlaagde kwaliteit van de wetenschap. Kunnen bijvoorbeeld 'competenties' en 'expertise' als hetzelfde worden beschouwd? Dit zou kunnen leiden tot discussies waarin de vraag zou kunnen zijn of het nodig is om twee concepten te hebben, wanneer mensen deze termen door elkaar gebruiken, zoals Sternberg dat doet.

BulletPoints

  • Dit artikel gaat over het werk van Dr. Robert J Sternberg. Hij is de voormalige president van de American Psychological Assocation (APA) en werkt aan de Cornell University. Zijn CV is meer dan 100 pagina's lang en hij heeft meer dan 150.000 citaten. De laatste tijd klagen sommige mensen dat de meeste van deze citaten zelfcitaties zijn. Het lijkt er ook op dat Sternberg gebruik maakt van zijn eerdere werk. Een afgestudeerde student van de Universiteit van Leicester nam contact op met Nick Brown en vertelde hem dat de teksten in de artikelen en hoofdstukken van Sternberg soms bijna identiek waren.
  • In sommige gevallen waren termen alleen vervangen door een andere term. Dit geeft soms niet het echte construct weer dat wordt gemeten. Dit leidt tot een verlaagde kwaliteit van de wetenschap. Kunnen bijvoorbeeld 'competenties' en 'expertise' als hetzelfde worden beschouwd? Dit zou kunnen leiden tot discussies waarin de vraag zou kunnen zijn of het nodig is om twee concepten te hebben, wanneer mensen deze termen door elkaar gebruiken, zoals Sternberg dat doet.
Beroepscode 2015 - NIP - Artikel

Beroepscode 2015 - NIP - Artikel

Inleiding

Hieronder bespreken we de beroepscode voor psychologen, die geschreven is door het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP). Alle psychologen die zijn ingeschreven bij het NIP dienen zich aan deze beroepscode te houden. De beroepscode is een kader, dat gebaseerd is op nationale en internationale wetgeving, zoals het Europees verdrag inzake de Rechten van de Mens. De vier uitgangspunten van de beroepscode zijn: verantwoordelijkheid, integriteit, deskundigheid en respect. Het uitgangspunt verantwoordelijkheid is het basisuitgangspunt, maar geen van de punten is belangrijker dan de ander. De psycholoog is verantwoordelijk voor zijn handelen en moet zijn handelen dus kunnen verantwoorden. Psycholoog is een professioneel beroep en bestaat uit vier dingen: deskundigheid, de maatschappelijke rol, de professionele standaard en ethiek. Deskundigheid is het kennen en kunnen van de psycholoog en de maatschappelijke rol is de erkenning van deze deskundigheid, zodat deze deskundigheid toegepast kan worden in de praktijk. De professionele standaard is het professioneel handelen, zoals andere collega’s in dezelfde situatie ook zouden doen en ethiek bestaat uit de normen en waarden die worden gehanteerd bij de professionele standaard. Het NIP probeert om psychologie via deze aspecten steeds beter te professionaliseren.


Inleiding

Hieronder bespreken we de beroepscode voor psychologen, die geschreven is door het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP). Alle psychologen die zijn ingeschreven bij het NIP dienen zich aan deze beroepscode te houden. De beroepscode is een kader, dat gebaseerd is op nationale en internationale wetgeving, zoals het Europees verdrag inzake de Rechten van de Mens. De vier uitgangspunten van de beroepscode zijn: verantwoordelijkheid, integriteit, deskundigheid en respect. Het uitgangspunt verantwoordelijkheid is het basisuitgangspunt, maar geen van de punten is belangrijker dan de ander. De psycholoog is verantwoordelijk voor zijn handelen en moet zijn handelen dus kunnen verantwoorden. Psycholoog is een professioneel beroep en bestaat uit vier dingen: deskundigheid, de maatschappelijke rol, de professionele standaard en ethiek. Deskundigheid is het kennen en kunnen van de psycholoog en de maatschappelijke rol is de erkenning van deze deskundigheid, zodat deze deskundigheid toegepast kan worden in de praktijk. De professionele standaard is het professioneel handelen, zoals andere collega’s in dezelfde situatie ook zouden doen en ethiek bestaat uit de normen en waarden die worden gehanteerd bij de professionele standaard. Het NIP probeert om psychologie via deze aspecten steeds beter te professionaliseren.

Omdat opvattingen over wat ethisch is en wat niet steeds veranderen, wordt de beroepscode vaak aangepast. Er is afgesproken dat dit niet vaker dan eens in de vijf jaar gebeurt, maar er kan wel een toelichting aan de code worden toegevoegd, waarin wel wat kleine veranderingen kunnen staan. De vier uitgangspunten van de NIP zijn in de beroepscode eerst algemeen uitgewerkt en daarna specifiek. De algemene regels zijn meer richtlijnen, zodat psychologen weten hoe ze beroepsmatig moeten handelen. Om te kunnen kijken of iemand zich wel aan de beroepscode houdt, zijn ook de specifieke regels geschreven; zo kun je concreter toetsen of iemand zich hier aan houdt of niet. Een van de functies van de beroepscode is namelijk het zijn van een maatstaf om het beroepsmatig handelen van psychologen te toetsen. Een tweede functie van de beroepscode is het bieden van handvaten voor ethische besluiten die psychologen tijdens hun werk moeten maken. Tot slot fungeert de beroepscode als een gids, waarin cliënten al hun vragen over het werk van psychologen kunnen opzoeken. In de nieuwste versie van de beroepscode is daarom extra aandacht besteed aan het duidelijk uitschrijven van de artikelen, waardoor het voor iedereen leesbaar en te begrijpen is. Hieronder zullen de vier uitgangspunten van de beroepscode besproken worden.

Verantwoordelijkheid

Het eerste uitgangspunt, verantwoordelijkheid, bestaat uit zes aspecten.

  • De eerste is de kwaliteit van het beroepsmatig handelen. Dit betekent dat de psycholoog zorgvuldig moet handelen en geen gedrag moet vertonen dat het vertrouwen in hem schaadt. Ook moet zijn beroepsmatige handelen van goede kwaliteit zijn, waarbij hij zich aan ethische normen houdt en voorzichtig is met het gebruik van nieuwe methoden.

  • Het tweede aspect is de continuïteit van het beroepsmatig handelen. Dit betekent dat de psycholoog tijdens het hele proces van behandeling verantwoordelijk is voor de cliënt en ook verantwoordelijk is voor de eventuele overdracht van de cliënt. Ook houdt dit in dat de psycholoog verantwoordelijk is voor het dossier. Al deze verantwoordelijkheden stoppen niet per direct wanneer de professionele relatie tussen psycholoog en cliënt beëindigd wordt.

  • Het derde aspect is het voorkomen en beperken van schade, door de betrokkene zo min mogelijk bloot te stellen aan nare ervaringen. Als een psycholoog op televisie of via social media iets zegt over personen, wordt er van hem verwacht rekening te houden met de mogelijke schade die het voor de persoon op kan leveren en deze zo veel mogelijk proberen in te perken. De psycholoog hoeft echter geen toestemming te vragen aan de persoon, voordat hij uitspraken doet in de media. Daarnaast is de psycholoog direct verantwoordelijk wanneer hij mensen zonder toestemming onderzoekt. Ook moet de psycholoog zich realiseren dat zijn behandeling vervelende indirecte gevolgen kan hebben. Onder dit aspect valt ook het zo min mogelijk gebruik maken van dierproeven, wanneer de psycholoog een onderzoek uitvoert.

  • Het vierde aspect is het voorkomen van misbruik. Hierbij gaat het er vooral om dat de psycholoog er alles aan doet dat er geen misbruik wordt gemaakt van zijn opgestelde dossiers en rapportages.

  • Het vijfde aspect, de werkomgeving van de psycholoog, schrijft de richtlijnen voor de collegiale omgeving voor. Zo is de psycholoog zelf volledig verantwoordelijk voor zijn eigen werk en kwaliteiten. Wel draagt de psycholoog ook medeverantwoording voor zijn team en de kwaliteiten van zijn team. Binnen een team moeten psychologen elkaar helpen, maar ook open staan voor discussie over hun handelen. Daarnaast is de psycholoog verantwoordelijk voor de ethische en technische kwaliteiten van mensen die onder zijn leiding werken.

  • Het zesde en laatste aspect, verantwoording, houdt in dat de psycholoog in staat moet zijn om zijn handelen aan de hand van dossiers en rapportages te verantwoorden. Wanneer er een klacht tegen hem wordt ingediend, wordt hij geacht om zo goed mogelijk mee te werken. De psycholoog mag bij het verweren van de klacht gebruik maken van het dossier.

Integriteit

Het tweede uitgangspunt van de beroepscode is integriteit, wat uit drie aspecten bestaat.

  • Het eerste aspect is betrouwbaarheid, wat inhoudt dat de psycholoog alleen een professionele relatie met de cliënt heeft, wanneer dit ethisch en professioneel verantwoord is. Daarnaast houdt dit in dat er overlegd wordt met de cliënt bij beëindiging van deze relatie. Tenslotte houdt dit in dat de psycholoog objectief en onafhankelijk handelt en anderen niet helpt, wanneer deze dingen doen die tegen de beroepscode ingaan.

  • Het tweede aspect is eerlijkheid, wat inhoudt dat de psycholoog geen mensen misleidt en geen onrealistische verwachtingen schept over zijn behandelingen. Bovendien moet hij eerlijk zijn over de financiële kosten. Ook betekent dit dat hij geen misbruik mag maken van zijn kennis en moet hij deze altijd zorgvuldig (statistisch) bewerken en analyseren. De psycholoog moet altijd eerlijk zijn over zijn opleidingen en ervaring en de cliënt informeren over alternatieve behandelingen. Tot het tweede aspect behoort ook de verplichting tot het vermelden van bronnen in artikelen of presentaties.

  • Het derde aspect is rolintegriteit, wat inhoudt dat de psycholoog zijn persoonlijke belangen op gebied van zaken, religie en politiek geen rol laat spelen bij zijn werk. De psycholoog moet proberen te voorkomen dat hij voor een cliënt meerdere rollen speelt, bijvoorbeeld wanneer hij de cliënt ook buiten zijn werk ziet. Onder rolintegriteit valt ook de regel dat je geen persoonlijke (seksuele) relatie aangaat met je cliënt en je geen seksuele gedragingen vertoont ten opzichte van je cliënt. Ook moet de psycholoog erkennen dat de belangen van de cliënt en andere betrokkenen soms onverenigbaar zijn en kan hij het beste de opdrachten die onverenigbaar zijn niet aannemen.

Respect

Het derde uitgangspunt is respect, dat uit vijf aspecten bestaat.

Het eerste aspect is algemeen respect, wat inhoudt dat de psycholoog de kennis, ervaring en het inzicht van de betrokkene respecteert. Ook mag de psycholoog zich niet meer met iemands privéleven bemoeien dan noodzakelijk is en moet hij ervoor zorgen dat de waardigheid van mensen niet wordt aangetast. De psycholoog moet zich richten op de individuele cliënt en zijn eigenschappen. Ook houdt dit in dat de psycholoog niemand mag discrimineren.

Het tweede aspect van respect is autonomie en zelfbeschikking. Dit houdt onder anderen in dat de cliënt altijd bij machte is om de relatie met de psycholoog te beëindigen. Wanneer de zelfbeschikking van de cliënt beperkt is, dient de psycholoog wel zo veel mogelijk autonomie te geven. Ook moet de psycholoog toestemming van de cliënt krijgen om samen te werken en moet de cliënt hierbij goed ingelicht zijn over de behandeling. De cliënt mag hierbij ook aangeven wat hij graag zou willen en mag hij ook inzage krijgen in zijn eigen dossier. De cliënt mag ook aanmerkingen geven op het dossier, dingen uit het dossier laten verwijderen en zelfs een verzoek indienen om het hele dossier te laten verwijderen. Deze regel gaat niet op wanneer de cliënt een klacht ingediend heeft, omdat de psycholoog dan gerechtigd is het dossier te gebruiken in zijn verweer. Wanneer derden het dossier willen bekijken, is hier toestemming van de cliënt voor nodig, tenzij derden via wet het recht hebben het dossier te bekijken.

Het derde aspect is de vertrouwelijkheid, wat onder andere inhoudt dat de psycholoog verplicht is tot geheimhouding. De psycholoog moet zorgvuldig met zijn kennis omgaan en deze, zonder toestemming, niet doorgeven aan derden. Deze geheimhouding moet alleen doorbroken worden, wanneer er anders direct gevaar voor mensen ontstaat. Wanneer de psycholoog al verwacht dat deze situatie gaat ontstaan, moet hij de cliënt vast vertellen dat hij de geheimhoudingsplicht gaat doorbreken, wanneer de situatie daadwerkelijk ontstaat. Als een psycholoog in een rechtszaak antwoord moet geven op vragen die in strijd zijn met de geheimhoudingsplicht, kan hij zich beroepen op het recht van verschoning en hoeft hij dus geen antwoord te geven.

Het vierde aspect is gegevensverstrekking, waarbij het gaat om het verspreiden van informatie uit het dossier en het geven een professioneel oordeel door de psycholoog. Dit mag in eerste instantie alleen wanneer de psycholoog hiervoor toestemming heeft gekregen van de cliënt. Wanneer de psycholoog wettelijk verplicht is gegevens te verstrekken, hoeft hiervoor geen toestemming gegeven te zijn door de cliënt. De psycholoog mag wel informatie aan onderzoekers verstrekken, maar alleen zo dat de identiteit van de cliënt niet te achterhalen is. Dit geldt ook voor het informatie verstrekken voor publicaties en onderwijs.

Het vijfde aspect van het uitgangspunt respect is rapportage. De (schriftelijke) rapportage wordt besproken met de cliënt en wanneer hij hierin onjuistheden aantreft, moet de psycholoog deze aanpassen of uit de rapportage halen. Wanneer de psycholoog de rapportage met een derde wil delen, krijgt de cliënt de mogelijkheid de rapportage van te voren in te zien. Bovendien heeft de cliënt het blokkeringsrecht, wat betekent dat hij het recht heeft om rapportage aan een externe opdrachtgever tegen te houden. Het recht gaat niet op wanneer het blokkeringsrecht volgens de wet niet toegestaan is.

Deskundigheid

Het vierde en laatste uitgangspunt van de beroepscode is deskundigheid (drie aspecten).

  • Het eerste aspect van deskundigheid is het ethische reflectie, waarbij de psycholoog op de hoogte moet zijn van de ethische aspecten en wettelijke bepalingen. Ook moet de psycholoog kritisch nadenken over zijn handelen en zijn eigen normen en waarden.

  • Het tweede aspect van deskundigheid is vakbekwaamheid, wat inhoudt dat de psycholoog deskundig is en zijn deskundigheid blijft ontwikkelen door literatuur en bijscholing. Vakbekwaamheid houdt ook in dat de psycholoog doeltreffende methoden gebruikt.

  • Het laatste aspect van deskundigheid is de grens van beroepsmatig handelen. Dit houdt in dat de psycholoog weet wat hij kan en geen opdrachten aanneemt die buiten zijn kunnen zijn. Wanneer hij wel een te moeilijke opdracht heeft, moet hij zelf hulp inschakelen. Ook gebruikt de psycholoog alleen methoden die hij door zijn opleiding mag gebruiken en moet de psycholoog zijn handelen altijd kunnen rechtvaardigen, door zijn rapporten. De psycholoog moet voorkomen dat hij psychische of lichamelijke klachten krijgt, waardoor hij minder goed kan handelen. Wanneer hij toch klachten krijgt, moet hij zijn werk tijdelijk neerleggen.

Bijzondere omstandigheden

De beroepscode is geen handleiding die in elke situatie kan bepalen wat het beste is om te doen. Per situatie moet gekeken worden naar wat het beste is om te doen, vooral wanneer het gaat om twee richtlijnen die elkaar tegenspreken en er een ethisch dilemma ontstaat. Wanneer twee regels niet tegelijk gevolgd kunnen worden, moet de psycholoog een afweging maken van de gevolgen van de keuze tussen beiden. Soms móet een psycholoog ook afwijken van de beroepscode, ook al zijn er geen tegenstrijdige regels, en dan moet hij de beroepsvereniging of een buitenstaander, een collega, raadplegen. Een beslissing die afwijkt van de beroepscode moet goed gegrond zijn. Soms kan de wet ervoor zorgen dat een psycholoog af moet wijken van de beroepscode, dan dient hij zich wel zoveel mogelijk aan de andere regels van de beroepscode te houden.

Minderjarige cliënten

Wanneer een cliënt onder de 16 jaar is, of boven de 16 jaar maar niet in staat is tot zelfbeschikking, beschikken zijn of haar wettelijke vertegenwoordigers over de rechten die beschreven zijn in de beroepscode. Wanneer de cliënt 12 jaar is of ouder, dient hij wel zoveel mogelijk te betrokken worden bij deze rechten.

De klachtenprocedure

Wanneer een psycholoog die ingeschreven is bij het NIP zich niet houdt aan de beroepscode, kan iemand een klacht tegen hem of haar indienen. In het Reglement voor het Toezicht van het NIP staat vastgelegd hoe de klachtenprocedure verloopt. De klacht zal eerst behandeld worden door het College van Toezicht en hoger beroep vindt plaats bij het College van Beroep. Wanneer een klacht gegrond is, kan de psycholoog op vier manieren worden gestraft. De eerste is een waarschuwing en de tweede een berisping, een wat strengere waarschuwing. De derde manier is het tijdelijk schorsen, hoogstens twee jaar, van de psycholoog. De psycholoog is dan tijdelijk geen lid meer van het NIP. De vierde en hoogste straf is het beëindigen van het lidmaatschap van het NIP. De psycholoog mag dan ook nooit meer lid worden van het NIP. Het College van Toezicht en het College van Beroep hebben dezelfde mogelijkheden wat betreft straffen uitdelen, maar hebben geen van beiden de macht om de psycholoog te ontslaan.

Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke integriteit - VSNU - 2018 - Artikel

Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke integriteit - VSNU - 2018 - Artikel


2. Principes van integer onderzoek

De basis voor integer onderzoek in de praktijk zijn principes. Niet alleen voor de individuele onderzoeker zijn deze principes van belang, maar zeker ook andere partijen die met onderzoek te maken hebben, zoals onderzoeksinstellingen, uitgevers of redacties van wetenschappelijke tijdschriften. Er worden vijf principes onderscheiden:

2.1 Eerlijkheid

Verzin of vervals geen data, wees duidelijk over onzekerheidsmarges, stel de resultaten niet anders voor dan ze zijn.

2.2 Zorgvuldigheid

Gebruik wetenschappelijke methoden en wees nauwkeurig bij het ontwerp, de uitvoer, rapportage en publicatie van het onderzoek.

2.3 Transparantie

Zorg ervoor dat de stappen in het onderzoeksproces en de uitvoering van het onderzoek te volgen is. Leg de herkomst van de data vast, en welke resultaten en hoe die zijn behaald.

2.4 Onafhankelijkheid

Kies altijd voor wetenschappelijke afwegingen bij de methode, het beoordelen van de data en het vaststellen van mogelijke verklaringen van het onderzoek en de resultaten. Wees onpartijdig, laat het onderzoek en de resultaten niet beïnvloeden door andere belangen, zoals commercie of politiek.

2.5 Verantwoordelijkheid

Ga verantwoord om met je rol als onderzoeker in relatie tot je omgeving, hou rekening met de belangen van personen of dieren, opdrachtgevers of financiers. Doe wetenschappelijk of maatschappelijk relevant onderzoek.

Principes kunnen, net als deugden, de integere onderzoeker helpen in verschillende gevallen de juiste keuzes te maken. Die keuzes worden concreet gemaakt door normen van integer onderzoek. Principes veranderen minder snel dan normen. Het uitgangspunt bij veranderen van normen zijn altijd de principes.

Bij conflicterende principes moet de onderzoeker overwegen welke principe voorrang krijgt.

Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening - VSNU - 2014 - Artikel

Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening - VSNU - 2014 - Artikel


Introductie

De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening is opgesteld door de VSNU, de Vereniging van Universiteiten. Deze code geeft aan wat gewenst is, wat betreft wetenschappelijk onderwijs en onderzoek aan universiteiten. Omdat deze code alleen aangeeft wat gewenst is, staan er geen regels in over klachten of straf. Het LOWI, Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit, stelt wel regels op over wat ongewenst is. De gedragscode voor wetenschapsbeoefening bestaat uit vijf hoofdlijnen: zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Deze hoofdlijnen voor wetenschapsbeoefening zullen hieronder besproken worden.

Zorgvuldigheid

Wetenschappelijk onderwijs en onderzoek moet met zorgvuldigheid behandeld worden. Zorgvuldig houdt in dat iemand netjes en vooral nauwkeurig te werk gaat. Deze zorgvuldigheid mag niet achteruit gaan door een toenemende prestatiedruk. Een wetenschapper moet met respect omgaan met mensen en dieren waar hij onderzoek naar doet, waarbij hij mensen altijd moet inlichten en om toestemming moet vragen. Ook is het belangrijk om duidelijk te vermelden waar je je informatie vandaan hebt. Een wetenschapper is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn onderzoek en hij dient fouten zo veel mogelijk te herstellen. Zorgvuldigheid bestaat ook uit het onderhouden van goede relaties met studenten en collega-wetenschappers, waarbij de wetenschapper geen persoonlijke relaties aangaat die het onderzoek in gevaar brengen.

Betrouwbaarheid

Een wetenschappelijk onderzoek moet betrouwbaar zijn, waarbij de wetenschapper betrouwbaar is in het rapporteren over zijn onderzoek. Betrouwbaarheid houdt in dat iemand geloofwaardig is en het vertrouwen van anderen niet schaadt. Belangrijke kennis over het onderzoek wordt dus niet stiekem achtergehouden en de vermelde gegevens zijn daadwerkelijk verzameld (en dus niet verzonnen…). De ideeën van andere mensen moeten gerespecteerd worden, zodat de wetenschapper openstaat voor kritiek en zijn conclusies eventueel gaat aanpassen. Tenslotte moet de wetenschapper eerlijk zijn over zijn kwaliteiten en moet hij ervoor zorgen dat zijn persoonlijke meningen niet mengen met de onderzoeksresultaten.

Controleerbaarheid

Controleerbaarheid houdt in dat het onderzoek door andere mensen te controleren is, om zo te kijken of de resultaten juist zijn. Wanneer de onderzoeksresultaten bekend worden gemaakt, is het belangrijk te vermelden op welke argumenten de conclusies zijn gebaseerd. Daarnaast moet vermeld worden hoe de resultaten te controleren zijn, de opzet van het onderzoek moet dus uitgebreid beschreven worden. De dataverzameling moet van goede kwaliteit zijn en bovendien moeten al deze data tenminste vijf jaar bewaard worden, zodat ze nog gecontroleerd kunnen worden. Bij deze data moet ook de bron gegeven worden.

Onpartijdigheid

Onpartijdigheid houdt in dat de wetenschapper geen andere belangen, buiten de wetenschap, mag hebben en dus ook alleen wetenschapsmethoden gebruikt die dit wetenschapsbelang dienen. Een wetenschapper moet zijn wetenschappelijke standpunt goed onderbouwen, maar ook tegenstrijdige standpunten benoemen. Onpartijdigheid is ook belangrijk bij het beoordelen van het werk van anderen; de wetenschapper mag niet het werk beoordelen waar hij zelf bij betrokken is. Bovendien is het niet gewenst om je leerlingen alleen studieboeken voor te schrijven die je zelf hebt geschreven. Ook is het belangrijk dat universiteiten alle nevenfuncties van hun werknemers benoemen; zodat het duidelijker is of iemand totaal onpartijdig is of niet.

Onafhankelijkheid

De wetenschapper moet zijn onderzoek in onafhankelijkheid uit kunnen voeren, waarbij ze zich dus niet laten leiden door de belangen van de opdrachtgever. De opdrachtgever kan bijvoorbeeld een bedrijf zijn, maar de opdracht moet altijd wel ook nuttig zijn voor het wetenschappelijke onderzoek en onderwijs, en dus niet alleen voor de opdrachtgever zelf. De verhouding tussen het onderzoek en de opdrachtgever moet altijd duidelijk genoemd worden en financiers van het onderzoek moeten ook genoemd worden. Hoewel het onderzoek in opdracht is gedaan, mag de onderzoeker binnen een bepaalde tijd wel zijn resultaten publiceren.

Dilemma's

Deze gedragscode geeft niet voor iedere situatie een antwoord, omdat veel situatie grensgevallen zijn. Daarom zijn er veel situaties waarbij er een dilemma ontstaat en de gedragscode geeft per hoofdlijn wat voorbeelden van een dilemma. Een voorbeeld van een dilemma van controleerbaarheid is een docent die zijn leerlingen een zelfgeschreven studieboek laat lezen. Om de leesbaarheid van het boek te vergroten heeft hij te verwijzingen weggelaten, ook al heeft hij het boek grotendeels gebaseerd op andere werken. Zijn werk is zo dus niet meer te controleren, had hij deze verwijzingen eruit moeten halen of laten staan?

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Psychology Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.