Bulletsamenvattingen per hoofdstuk bij de 7e druk van Psychological Science van Gazzaniga - Chapter


Wat houdt de wetenschap 'psychologie' in? - BulletPoints 1

  • Psychologische wetenschap is de studie, door het doen van onderzoek, naar de geest, hersenen en gedrag. De geest verwijst naar mentale activiteit. Dit omvat perceptuele ervaringen zoals smaak en aanrakingen, die we hebben wanneer we met de wereld interacteren. De geest is ook verantwoordelijk voor herinneringen, gedachten en gevoelens. Mentale activiteit is het resultaat van biologische processen in de hersenen. Gedrag omschrijft het geheel aan observeerbare menselijke of dierlijke acties.
  • In 1873 stopte James zijn geneeskundige carrière en ging lesgeven in natuurkunde. James was vooral geïnteresseerd in de bewuste ervaring. Hij schreef een analyse van de menselijke geest, Principles of Psychology (1890). Het was het meest invloedrijke boek in de vroege geschiedenis van de psychologie. Veel centrale ideeën uit dit boek zijn overeind gebleven. James beweerde dat de geest veel complexer is dan zijn elementen, en daarom niet opgebroken kan worden.
  • Darwin noemde zijn mechanisme natuurlijke selectie: Het proces waardoor veranderingen die adaptief zijn (en dus overleving en reproductie stimuleren), door worden gegeven en veranderingen die niet adaptief zijn niet worden doorgegeven. Dit idee heet ook wel survival of the fittest. Fittest gaat hierbij over reproductief succes en overleving en niet puur over fysieke kracht. 
  • Freud ontwikkelde de psychoanalyse. In deze therapeutische methode werken de therapeut en patiënt samen om de inhoud van het onbewuste van de patiënt in het bewustzijn te brengen. Hij gebruikte vrije associatie, waarbij een patiënt moest praten over alles waar hij of zij over wilde praten, zo lang als hij of zij wilde. Freud geloofde dat iemand uiteindelijk onbewuste conflicten zou ontwikkelen die psychologische problemen veroorzaken tijdens vrije associatie. Ook analyseerde hij de inhoud van dromen van patiënten, op zoek naar verborgen conflicten. Freud had veel invloed, maar zijn ideeën zijn niet wetenschappelijk te onderzoeken.
  • In 1913 geloofde de psycholoog John B. Watson dat als de psychologie een wetenschap moest zijn, het moest stoppen met het bestuderen van mentale gebeurtenissen die niet direct geobserveerd kunnen worden. Hij ontwikkelde het behaviorisme. Deze benadering benadrukt omgevingsinvloeden op observeerbaar gedrag. Voor Watson en andere behavioristen werd alles bepaald door nurture en was er geen invloed van nature.
  • Het humanisme richt zich op dat mensen zichzelf moeten accepteren, moeten werken aan persoonlijke doelen en proberen hun volledige potentiaal als mens te vervullen. Hierop voortbordurend werd de beweging van de positieve psychologie bekend gemaakt door psycholoog Martin Seligman. Seligman moedige de wetenschappelijke studie aan van kwaliteiten als hoop, waarden, creativiteit, moed. Het benadrukt de kwaliteit van relaties en plezier halen uit mijlpalen in het leven. 
  • Psychologen werken in verschillende settings. Dit is afhankelijk van of de primaire focus ligt op onderzoek, lesgeven, of het toepassen van wetenschappelijke bevindingen om de kwaliteit van het dagelijks leven te verbeteren. De scheiding tussen wetenschap en praktijk is soms onduidelijk, omdat veel wetenschappers ook in de praktijk werken. 

Welke wetenschappelijke methoden worden gebruikt bij onderzoek binnen de psychologie? - BulletPoints 2

  • Onderzoek omvat de verzameling, analyse en interpretatie van data, een verzameling metingen, verzameld tijdens het onderzoeksproces. Tijdens het doen van onderzoek volgen wetenschappers een systematische procedure, genaamd de wetenschappelijke methode. Deze procedure begint met de observatie van een fenomeen en de vraag waarom dat fenomeen voorkomt. 
  • Replicatie omvat het herhalen van een studie om te zien of de resultaten hetzelfde zijn. Wanneer de resultaten van twee of meer studies hetzelfde zijn, of in ieder geval dezelfde conclusies ondersteunen, neemt het vertrouwen in de bevindingen toe. Replicatie is een belangrijke methode voor het verkrijgen van vertrouwen in wetenschappelijke uitkomsten en wordt steeds vaker gebruikt.
  • Er zijn drie hoofdtypen in wetenschappelijke onderzoeksmethoden: descriptief, correlationeel en experimenteel. Elk onderzoek omvat variabelen. Een variabele is iets in de wereld dat kan variëren en dat de onderzoeker kan manipuleren (veranderen), meten (evalueren), of beiden. 
  • Descriptief onderzoek omvat het observeren van gedrag om dat gedrag objectief en systematisch te beschrijven. Descriptief onderzoek helpt wetenschappers om doelen te bereiken of te beschrijven wat fenomenen zijn en voorspellen wanneer of met welke andere fenomenen ze voor kunnen komen. Descriptief onderzoek kan niet controleren en niet verklaren. 
  • Correlationeel onderzoek onderzoekt hoe variabelen natuurlijk gerelateerd zijn aan elkaar in de echte wereld, zonder een poging van de onderzoeker om ze te veranderen of er een oorzaak-gevolg relatie in te zien. Correlationele onderzoeken worden gebruikt om relaties tussen variabelen te beschrijven en voorspellen. Ze kunnen niet gebruikt worden om causale relaties tussen variabelen vast te stellen. 
  • In een experiment manipuleert de onderzoeker een variabele om het effect op een tweede variabele te meten. Een onafhankelijke variabele is de variabele die gemanipuleerd wordt. De onafhankelijke variabele wordt in verschillende niveaus "gegeven" aan verschillende groepen participanten. Een afhankelijke variabele is de variabele die gemeten wordt. Het is dus de uitkomst na de manipulatie. 
  • Onderzoekers willen hun resultaten vaak kunnen generaliseren naar andere groepen mensen. De groep waar je uitspraken over wil doen is de populatie. Om meer te leren over een populatie, bestudeer je een subgroep eruit. Dit is de steekproef. Sampling is het proces waarmee je mensen selecteert uit de populatie die uiteindelijk in de steekproef zitten. De steekproef moet een goede representatie zijn van de populatie.  
  • Data moeten valide zijn. Dat betekent dat de data accurate metingen zijn van de constructen waarvan je denkt dat ze gemeten worden, accuraat fenomenen representeren die buiten het laboratorium voorkomen, en accuraat e effecten blootleggen die het gevolg zijn van de manipulatie van de onafhankelijke variabele. 
  • Een ander belangrijk aspect van data is betrouwbaarheid, dit is de stabiliteit en consistentie van een meting over tijd. Als de meting betrouwbaar is, zullen de verzamelde data niet substantieel variëren over tijd. Het laatste kenmerk van goede data is accuratesse. Dit is de mate waarin de meting vrij is van meetfouten.
  • Een meta-analyse is een analyse van meerdere studies. Veel studies die hetzelfde hebben onderzocht worden gecombineerd en samengevat in één grote "studie naar studies". Veel onderzoekers vinden dat meta-analyses sterker bewijs geven dan de resultaten van een enkele studie. Meta-analyse heeft het concept van replicatie ingebouwd zitten in de studie. 

Hoe beïnvloedt biologie ons gedrag? - BulletPoints 3

  • Complexe netwerken van duizenden neuronen die signalen zenden en ontvangen zijn de basis voor alle psychologische activiteit. Neuronen communiceren niet toevallig; ze selecteren met welke neuronen ze informatie zullen uitwisselen. Zo worden neurale netwerken gevormd.
  • Wanneer een neuron niet actief is (geen informatie verzendt of ontvangt) verschillen de binnenkant en de buitenkant van het neuron elektrisch van elkaar. Het rustpotentiaal (resting membrane potential) staat voor de elektrische lading van een neuron als die niet actief is. De elektrische lading binnen de neuron is in dit geval negatief (-70 mV) ten opzichte van de buitenkant. Dit komt door negatieve ionen die geconcentreerd zijn binnen de neuron. Als de elektrische lading binnen en buiten het neuron veranderen, is er sprake van polarisatie. Dit principe maakt het zogenaamde actiepotentiaal mogelijk.
  • Dendrieten ontvangen chemische signalen van omliggende neuronen. Die zorgen ervoor dat neuronen vuren. Dit houdt in dat er een signaal langs de axon wordt doorgegeven waardoor stoffen in de terminalknopen worden vrijgelaten. Dit signaal wordt het actiepotentiaal genoemd. Er zijn twee soorten signalen: (1) exciterend en (2) inhiberend.
  • Zoals gezegd geven neuronen boodschappen door in de synaps. Het neuron dat een signaal verzendt (via het axon), wordt presynaptisch (voor de synaps) genoemd. Het ontvangende neuron (via één van de dendrieten) is postsynaptisch (na de synaps). De communicatie in de synaps verloopt via chemische stofjes die neurotransmitters genoemd worden, die worden gemaakt in het axon en opgeslagen in blaasjes.
  • Agonisten zijn drugs die de werking van neurotransmitters imiteren of versterken. Zij vergroten bijvoorbeeld de vrijlating en het effect op het postsynaptisch neuron of blokkeren de heropname. Drugs die de werking van neurotransmitters blokkeren of remmen worden antagonisten genoemd (ezelsbruggetje: anta -> anti, tegenwerkende functie). Dergelijke medicijnen blokkeren bijvoorbeeld de vrijlating en faciliteren de vernietiging van neurotransmitters.
  • Psychofysiologische metingen zijn metingen waarbij gekeken wordt hoe veranderingen in lichamelijke functies verbonden zijn aan gedrag of een mentale staat. Dit zijn lichamelijke veranderingen zoals spierspanning, hartslag, temperatuur, pupilgrootte enzovoort. Zo kun je stress meten aan hoeveel iemand zweet of aan hoe hoog zijn hartslag is. Een leugendetector (polygraaf) werkt aan de hand van dit principe: als iemand liegt, is hij gestrest en heeft hij daarbij horende lichamelijke symptomen.
  • Hersenactiviteit wordt geïndiceerd door veranderingen in de bloedtoevoer. Het bloed brengt namelijk zuurstof en voeding naar actieve hersengebieden. Brain imaging-technieken zijn technieken waarmee men de hersenen zichtbaar kan maken. Aan de hand van deze technieken kan de bloedtoevoer gemeten worden en zodoende kan men zien welke hersengebieden actief zijn tijdens een bepaalde taak. 
  • De ruggengraat bestaat uit grijze en witte materie en is belangrijk voor het doorgeven van informatie tussen het lichaam en de hersenen. De grijze materie bestaat uit cellichamen van neuronen en de witte materie uit de myeline (omliggende vettige laag) van axonen. De belangrijkste functie van de ruggengraat is het overbrengen van sensorische informatie naar de hersenen en motorische signalen van de hersenen naar lagere delen te brengen om tot actie over te gaan.
  • De cerebrale cortex is de buitenste laag van de hersenhelften. Bij mensen is dit onderdeel relatief gezien erg groot. De cerebrale cortex reguleert denkwerk, gedetailleerde percepties en bewustzijn. Ook zorgt dit deel ervoor dat we nadenken voordat we overgaan tot actie.
  • Het perifere zenuwstelsel (PZS) is onder te verdelen in het somatische zenuwstelsel (SZS) en autonome zenuwstelsel (AZS). Het somatische zenuwstelsel vervoert zintuiglijke signalen naar het CZS via de zenuwen. Het autonome zenuwstelsel reguleert de interne omgeving van het lichaam. Zo zorgt het voor het goed functioneren van de blaas, maag en het hart.
  • Het endocrien systeem maakt gebruik van hormonen om het gedrag, gedachten en acties te beïnvloeden. Deze chemische stoffen worden vrijgelaten door endocriene klieren en vervoerd door het bloed. Het endocriene systeem wordt vooral gecontroleerd door de hypothalamus. De hypothalamus stuurt signalen naar de hypofyse, die zich bevindt aan de basis van de hypothalamus. 
  • De hersenen zijn plastisch. Dit betekent dat de hersenen kunnen veranderen door ervaring, medicijnen of beschadiging. Het brein kan zichzelf reorganiseren op basis van welke delen van de hersenen weinig of juist veel gebruikt worden. De hersenen ontwikkelen zich op voorspelbare wijze. Bepaalde delen ontwikkelen zich langzamer dan andere. De prefrontale cortex is bijvoorbeeld pas echt volgroeid in de vroege volwassenheid
  • Genetica staat voor hoe eigenschappen (zoals lengte of oogkleur) doorgegeven worden door middel van voortplanting. Genetica gaat ook over hoe deze processen betrokken zijn bij het tot uitdrukking komen van genen. Men kijkt hoe genen invloed hebben op gedachten, gevoelens en gedrag, maar ook op hoe genen en omgeving elkaar beïnvloeden. Of genen tot uitdrukking komen in het gedrag hangt bijvoorbeeld af van omgevingskenmerken. Andersom bepalen genetische predisposities (aanleg) ook welke omgeving we voor onszelf selecteren.
  • Dominante genen komen altijd tot expressie, zelfs als er maar één aanwezig is. Recessieve genen worden alleen zichtbaar als er geen dominant gen is, maar alleen als er twee dezelfde recessieve genen aanwezig zijn. Het genotype is de genetische basis van een organisme (deze wordt bepaald bij de bevruchting). Het fenotype bestaat uit alle waarneembare eigenschappen van een organisme. Deze eigenschappen ontstaan door genetische invloeden en door omgevingsinvloeden.
  • Gedragsgenetica (behavioral genetics) onderzoekt de interactie tussen genen en de omgeving. Deze interactie vormt de psyche van het individu. Gedragsgenetica verstrekt informatie over de mate waarin biologie geest, hersenen en gedrag beïnvloed. Uiterlijke eigenschappen worden net als veel andere eigenschappen beïnvloed door genen. Veel gedragingen en persoonlijkheidstrekken zijn deels genetisch bepaald. 
  • Erfelijkheid (heredity) is het fenomeen van het doorgeven van eigenschappen van ouders aan kinderen door middel van genen. Dit is niet hetzelfde als heritability (erfelijkheidsschatting of heritabiliteit), want dat slaat enkel op een statistische schatting van door erfelijkheid bepaalde variatie in een kenmerk binnen een populatie. De erfelijkheidsschatting is het percentage verschillen tussen mensen (in de populatie) die wordt veroorzaakt door verschillen in hun genen. 
  • Een nieuw veld van onderzoek is het veld van epigenetica. Onderzoekers in dit veld kijken naar de processen waardoor de omgeving de genetische expressie beïnvloedt. Ze vonden dat omgevingen niet het DNA verandert, maar wel de DNA expressie. Dit kan weer worden doorgegeven op toekomstige generaties.

Wat is het bewustzijn? - BulletPoints 4

  • Het bewustzijn wordt gedefinieerd als de individuele, subjectieve ervaring op een bepaald moment. Zo’n ervaring kan bestaan uit het bewustzijn van de eigen omgeving maar ook van de eigen gedachten. De aard van het bewustzijn is al duizenden jaren onderwerp van vragen en onderzoeken. Descartes (17de eeuw) stelde dat het bewustzijn onafhankelijk bestond van het lichaam.
  • Traumatic brain injury (TBI) is een gebrek in mentaal functioneren veroorzaakt door een klap of scherpe beweging van het hoofd, vaak door een ongeluk of sportongeval. Het kan mild tot ernstig zijn. Het kan ook permanent zijn. Vaak ontstaat er een coma. Hierdoor kan het brein uitrusten. Sommige mensen in coma zijn bij bewustzijn. Dit wordt een "minimaal bewuste staat" genoemd. Wanneer mensen langer dan een maand in coma liggen en niet reageren op externe stimuli, is de prognose slechter. 
  • Het idee dat mensen beïnvloed kunnen worden door verborgen berichten, wordt 'subliminal perception' genoemd. De stimuli worden dan verwerkt door sensorische systemen, maar bereiken het bewustzijn niet door te korte duur of te subtiele vormen van de stimuli. Het kan beïnvloeden hoe mensen denken, en wordt daarom bijvoorbeeld bij reclames gebruikt.
  • Tijdens de REM-slaap zijn op de EEG zijn bètagolven te zien. Dit wijst op alerte en wakkere hersenen. Tijdens de REM-slaap is er sprake van snelle oogbewegingen (Rapid Eye Movement), dromen (emotioneler dan in de non-REM-slaap) en tijdelijke verlamming van de motorsystemen. De REM-slaap wordt soms paradoxale slaap genoemd, omdat het lichaam geheel ontspannen is, maar de hersenen actief zijn doordat zij sensorische imput vanuit de hersenen zelf verwerken.
  • Dromen zijn het product van een veranderde staat van bewustzijn; beelden en fantasieën worden verward met de werkelijkheid. Dromen komen voor in zowel de REM-slaap als de non-REM-slaap. Dromen worden dus niet door de REM-slaap geproduceerd, maar hebben wel te maken met de inhoud van je dromen. Dromen in de non-REM-slaap zijn vaak saai in vergelijking met die tijdens de REM-slaap. Tijdens de non-REM-slaap is er een algemene de-activatie van veel hersengebieden.
  • Hypnose is een sociale interactie waarbij een persoon naar aanleiding van suggesties van een ander, veranderingen ervaart in zijn geheugen, waarneming en vrijwillige gedragingen. Gehypnotiseerde mensen gehoorzamen vaak de suggesties van de hypnotiseur. Ook bestaan er posthypnotische suggesties, waarbij de hypnotiseur iemand een opdracht geeft die hij na de hypnose moet uitvoeren. Vaak beveelt hij de persoon om zich de opdracht niet te herinneren. Dat dit minstens enige invloed heeft op het gedrag is bewezen. 
  • Meditatie is een mentale procedure waarbij de aandacht gefocust wordt op een extern object of op een gevoel van bewustzijn. Tijdens meditatie besteed je geen aandacht aan de stemmetjes in je achterhoofd en ontspan je je. Bij concentratie-meditatie richt je je aandacht op één ding (bijvoorbeeld je adempatroon of een specifieke zin), bij mindfulness-meditatie laat je je gedachten gaan zonder er aandacht aan te besteden
  • Mensen kunnen zichzelf op andere manieren verliezen dan door hypnose en meditatie. Een runner’s high is het verschijnsel dat mensen hun pijn en vermoeidheid kunnen vergeten en zich euforisch voelen tijdens het verrichten van een actie. Dit komt veel voor bij sporters (aangezien er endorfine vrijkomt tijdens het sporten).
  • Psychoactieve medicijnen zijn stoffen die mensen in een veranderde staat van bewustzijn kunnen brengen. Dergelijke medicijnen kunnen ook ‘recreationeel’ gebruikt worden: mensen kunnen drugs gebruiken omdat het ze een goed gevoel geeft. Bij een verslaving is er sprake van drugsgebruik dat compulsief wordt ondanks de negatieve gevolgen. 
  • Alcohol werkt op neurotransmitters: het activeert GABA. GABA is een inhiberende neurotransmitter en dit verklaart waarom mensen zich relaxt voelen na alcoholconsumptie. Alcohol is populair: het wordt gezien als vast onderdeel van veel sociale interacties. Tegelijkertijd is alcohol de oorzaak van veel maatschappelijke problemen.
  • Verslaving staat gelijk aan fysieke afhankelijkheid, een staat waarbij mensen lichamelijk last hebben van ontwenningsverschijnselen als ze de drug niet nemen. Vaak treedt tolerantie op, waarbij gebruikers een steeds grotere hoeveelheid nodig hebben om hetzelfde effect te krijgen. Als iemand geen drugs gebruikt, treedt withdrawal op: een fysiologische en psychologische staat gekenmerkt door gevoelens van angst, spanning en verlangen naar de substantie.
  • De activiteit van dopamine in het limbisch systeem, specifiek de nucleus accumbens, is het centrale kenmerk dat drugs met elkaar gemeen hebben. Andere hersengebieden die een rol spelen zijn de prefrontale cortex, de amygdala, thalamus en hippocampus. Het hersengebied de insula is belangrijk voor fysieke verslaving. Bij psychologische afhankelijkheid voelen mensen zich psychisch gedwongen om de drug te nemen. Craving is het sterke verlangen naar verdovende middelen, vaak wanneer men van een verslaving probeert af te komen,

Wat zijn de processen van sensatie en perceptie? - BulletPoints 5

  • Sensatie is het proces waarbij zintuigen reageren op externe stimuli/signalen om deze reacties vervolgens naar de hersenen over te brengen. Perceptie (waarneming) is het verwerken, organiseren en interpreteren van zintuiglijke signalen. Dit resulteert in een interne representatie van de waargenomen stimulus. Sensatie en perceptie worden geïntegreerd tot een ervaring maar ook ervaringen leiden sensatie en perceptie.
  • Psychofysica onderzoekt hoe we psychologische ervaringen hebben naar aanleiding van waargenomen stimuli. Het kijkt bijvoorbeeld naar hoeveel fysieke energie nodig is voordat een zintuig iets waarneemt. Hierbij is de absolute drempel (absolute threshold) de minimale intensiteit die een stimulus moet hebben zodat je deze kunt waarnemen. Voor horen is dat bijvoorbeeld het zachtste geluid dat je nog kunt horen.
  • Zintuiglijke aanpassing (sensory adaptation) betekent dat iemands gevoeligheid voor stimuli vermindert wanneer hij aan een constant niveau van deze stimulus blootgesteld wordt. Als een stimulus herhaaldelijk wordt gepresenteerd, verminderen de reacties van de zintuigen. Zo hoor je op een gegeven moment niet meer dat er een vliegtuig voorbij vliegt als je bij Schiphol woont.
  • De retina heeft twee soorten receptorcellen: kegeltjes (cones) en staafjes (rods). Staafjes zijn verantwoordelijk voor zien in het donker. Ze zijn niet gespecialiseerd in het zien van kleur of details. Kegeltjes zijn erg gevoelig voor fel licht en zijn primair verantwoordelijk voor kleur en waarneming van details.
  • De ventrale route gaat van de occipitale kwab naar de temporale kwab, terwijl de dorsale route van de occipitale naar de pariëtale kwab. De ventrale route (de ‘wat-route’) is gespecialiseerd is objectperceptie en herkenning (kleuren, vormen), bijvoorbeeld een tafel zien. De dorsale route (de ‘waar-route’) houdt zich bezig met waar objecten zich in de ruimte bevinden, hierdoor loop je om een tafel heen in plaats van er tegenaan. Verschillende onderzoeken hebben bewijs gevonden voor het bestaan van deze paden.
  • Kleur is een eigenschap van de hersenen, kleur bestaat niet fysiek. De kegeltjes in de ogen zijn elk gevoelig voor rood (lange golflengte), groen (midden golflengte) of blauw (korte golflengte). Volgens de trichromatic theory is het zien van kleur afhankelijk van drie type kegeltjes, ieder verschillend in het opvangen van golflengte. Eén type kegeltje is het meest gevoelig voor korte golflengtes (blauw-violet licht), een ander voor midden golflengtes (geel-groen licht) en de derde is het meest gevoelig voor lange golflengtes (rood-oranje licht).
  • Op basis van een tweedimensionaal beeld van een object op het netvlies, kunnen onze hersenen een driedimensionale representatie van het object creëren. Dit komt door binoculaire (op basis van twee ogen) en monoculaire diepteperceptie (op basis van één oog). Om diepte te zien maken we gebruik van binoculaire dispariteit (binocular disparity). Dit betekent dat we een perceptie van diepte hebben, simpelweg omdat we twee ogen hebben.
  • Het tegenovergestelde van grootte en diepte illusies is object constantie. In dit geval nemen de hersenen objecten steeds hetzelfde waar: als iemand verder weg zit dan een ander, is hij voor ons in feite kleiner, maar zo interpreteren we hem niet. Voor grootte constantie moeten we wel weten hoe ver weg het object is, voor kleur en lichtheid constantie moeten we de kleur met de achtergrond vergelijken, en voor vorm constantie moeten we weten vanuit welke hoek we het object zien.
  • Bij het gehoor (audition) is er sprake van moleculen in de lucht die worden veroorzaakt door veranderingen in de luchtdruk. Dit patroon van veranderingen in luchtdruk door de tijd heen wordt een geluidsgolf (sound wave) genoemd. De amplitude van een golf bepaalt de luidheid van een stimulus. De frequentie van een geluid bepaalt de toon; een hogere frequentie gaat samen met een hogere toon. Frequenties worden gemeten in hertz (Hz). De meeste mensen kunnen geluidsgolven van tussen de 20 en 20000 Hz opmerken. 
  • De functie van smaak (gustation) is het voorkomen van het eten van giftige stoffen. De smaakreceptoren worden smaakknopjes genoemd en zijn deel van de smaakpapillen van de tong, mond en keel. Ze geven een neuraal signaal via een hoofdzenuw door naar de thalamus. Vroeger dacht men dat verschillende delen van de tong gevoelig waren voor verschillende smaken. Dit blijkt niet het geval te zijn.
  • Reuk (olfaction) heeft van alle zintuigen de meest direct route naar de hersenen. Wanneer we iets ruiken, komen er kleine geurdeeltjes in contact met het olfactory epithelium: een dunne laag die bestaat uit reukreceptoren. De geur (kwaliteit) wordt waarschijnlijk bepaald door een unieke combinatie van gestimuleerde receptoren. Deze geven zenuwimpulsen door aan de olfactory bulb. Reuk is het enige zintuig dat zijn informatie niet naar de thalamus stuurt.
  • Voelen van aanraking (haptic sense, touch) gaat over het gevoel van pijn, temperatuur en druk. Alles wat je huid raakt zorgt voor zogeheten tactiele stimulatie. Receptoren voor druk en temperatuur bevinden zich in de buitenste laag van onze huid. Er zijn speciale receptoren voor hoge en lage temperaturen. Soms worden ze tegelijkertijd geactiveerd door intense stimuli, waardoor je je warm en koud tegelijk voelt. Er zijn ook speciale receptoren voor trilling, beweging of constante druk.

Hoe leren mensen? - BulletPoints 6

  • Er zijn drie manieren van leren. Nonassociatief leren is een reactie op iets in de omgeving. Dat je je reactie aanpast aan iets in de omgeving (de stimulus) is een vorm van leren. Associatief leren is het verbinden van twee gebeurtenissen die na elkaar plaatsvinden. Associaties ontstaan door conditionering. Observationeel leren is het aanleren of veranderen van gedrag nadat je dit bij iemand anders gezien hebt.
  • Conditionering betekent dat een stimulus uit de omgeving wordt verbonden aan een gedraging. Bij klassieke conditionering lokt een neutrale stimulus een reactie uit omdat het geassocieerd is geraakt met een stimulus die deze reactie al produceert. In andere woorden leer je dat een gebeurtenis een andere gebeurtenis voorspelt. De ontdekker van deze reactie was Ivan Pavlov.
  • Een neutraal object (de bel) lokt een reflexmatige gedraging uit (het kwijlen) wanneer het wordt geassocieerd het krijgen van voedsel. De ongeconditioneerde respons (OR) is kwijlen wanneer het voedsel wordt gepresenteerd. Pavlov noemde dit een ongeconditioneerde respons, omdat deze niet aangeleerd is. Het voedsel noemde hij de ongeconditioneerde stimulus (OS). Bij een normale reflexreactie zorgt OS dus voor OR. De bel noemde hij de geconditioneerde stimulus (GS), omdat de hond leert dat de bel gepaard gaat met voedsel. De geconditioneerde respons (GR) is een respons die aangeleerd is; namelijk het kwijlen na het horen van de bel.
  • Een voorspellingsfout is het verschil tussen de verwachte en de daadwerkelijke uitkomst. Een positieve voorspellingsfout versterkt de associatie tussen de CS en de US. Een negatieve voorspellingsfout verzwakt de associatie tussen de CS en de US. Positief betekent de aanwezigheid van iets onverwachts, terwijl negatief verwijst naar de afwezigheid van iets verwachts.
  • Een fobie is een aangeleerde, disproportionele angst voor een object of situatie. Volgens de klassieke conditioneringstheorie ontwikkelen fobieën zich door generalisatie van een angstervaring. Dieren kunnen geconditioneerd worden om bang te zijn voor neutrale objecten. Dit wordt angstconditionering genoemd. 
  • Positieve versterker houdt in dat er een grotere kans op herhaling van een gedraging is als er een plezierige stimulus volgt. Dit noemen we ook wel een beloning. Je blijft werken, omdat je er elke maand geld voor krijgt. Van negatieve versterking (het negatieve verdwijnt) is sprake als de kans op een gedraging stijgt, omdat de verwijdering van een vervelende stimulus ermee gepaard gaat. Een rat moet bijvoorbeeld een hendeltje indrukken om geen elektrische shock te krijgen. Zowel negatieve als positieve versterking zorgen voor meer kans op de herhaling van een gedraging.
  • Van positieve straf is sprake wanneer er iets negatiefs volgt na een gedraging. Dit zorgt ervoor dat er minder kans op herhaling van de gedraging is. Het indrukken van een hendeltje leidt bijvoorbeeld tot een elektrische shock. Negatieve straf houdt in dat de kans op een gedraging afneemt wanneer een plezierige stimulus wordt verwijderd. Als je weet dat te hard rijden leidt tot het inleveren van je rijbewijs, zorgt deze kennis ervoor dat je niet te hard rijdt.
  • Er zijn twee soorten observationeel leren: modellering en indirect leren. Het imiteren van geobserveerd gedrag wordt modellering genoemd. In dat geval imiteren mensen en dieren modellen: de mensen of dieren die de gedraging uitvoeren. Mensen imiteren sneller modellen die aantrekkelijk zijn, een hoge status hebben en op henzelf lijken (waarmee ze zichzelf kunnen identificeren). Bij indirect (vicarious) leren leren mensen door te kijken naar de consequenties van een actie die ze iemand anders zien uitvoeren.
  • Spiegelneuronen (mirror neurons) worden geactiveerd wanneer we anderen een gedraging zien uitvoeren. Deze spiegelneuronen worden ook actief wanneer we het gedrag daarna zelf imiteren. Deze neuronen vormen waarschijnlijk de basis voor imitatie. Wetenschappers denken dat spiegelneuronen ons helpen in het voorspellen van andermans gedrag. Daarnaast speelt het een rol in de mogelijkheid die een mens heeft om te communiceren door middel van taal. Een andere theorie stelt dat spiegelneuronen de basis vormen voor het voelen van empathie, omdat het mensen helpt te leren wat andere mensen denken. 

Wat is het geheugen en hoe werkt het? - BulletPoints 7

  • Codering is het proces waarbij informatie omgezet wordt in neurale impulsen. Het opslaan is het proces waarbij een verandering in het zenuwstelsel registreert wat je net hebt ervaren. De neurale verbindingen worden sterker en er ontstaan ook nieuwe synapsen. Dit proces heet consolidatie en hierdoor wordt gecodeerde informatie opgeslagen in het geheugen. Het terughalen is het herinneren van informatie die je hebt opgeslagen.
  • Om te begrijpen hoe complexe leermechanismen in de hersenen voorkomen hebben wetenschappers onderzoek gedaan naar lange termijn potentiatie (LTP). Het gaat hierbij om een versterking van de synaptische verbinding, zodat postsynaptische neuronen gemakkelijker geactiveerd kunnen worden door presynaptische neuronen. Het herhaaldelijk en intens stimuleren van het presynaptisch neuron leidt ertoe dat de verbinding met het postsynaptisch neuron versterkt wordt: als het presynaptische neuron vervolgens wordt gestimuleerd, vergroot dit de kans op een actiepotentiaal in het postsynaptische neuron.
  • Het midden van de temporale kwab, met de hippocampus en de amygdala, is belangrijk voor het geheugen. Verwijdering van de hippocampus zorgt voor het onvermogen om herinneringen te vormen en nieuwe informatie op te slaan. De middensectie van de temporaalkwabben, de mediale temporaalkwabben genoemd, is verantwoordelijk voor het vormen van nieuwe herinneringen. De daadwerkelijke opslag gebeurt echter in het specifieke hersengebied dat betrokken is bij de perceptie, verwerking en analyse van het geleerde materiaal.
  • Zintuiglijke informatie (zoals lichten, geuren en geluiden) wordt heel kort opgeslagen, waarbij het nauwelijks verschilt van de aanvankelijke sensatie. Dit duurt maar minder dan een seconde, daarna is de informatie weg. Deze tijdelijke zintuiglijke buffer wordt het sensorische geheugen genoemd en werkt als een soort tijdelijk geheugensysteem van onze zintuigen. Het visuele sensorische geheugen wordt iconisch geheugen genoemd en het auditieve sensorische geheugen het echoïsche geheugen. 
  • Volgens George Miller (1957) kunnen mensen zeven dingen in hun werkgeheugen houden, maar recenter onderzoek wijst op minder (rond de vier). Daarnaast is er groot verschil tussen individuen wat betreft geheugenspanne. Chunking is een manier om meer informatie in het werkgeheugen te houden. Chunking is het opbreken van informatie in kleine, betekenisvolle stukjes. Bijvoorbeeld: AMSGROUTRLEIDH in AMS-GRO-UTR-LEI-DH, afkortingen van steden. Dit maakt het makkelijker om de letters te onthouden. 
  • Wanneer mensen praten over hun herinneringen gaat het vaak over de herinneringen uit het langetermijngeheugen. Het gaat bij dit geheugensysteem om een permanente opslag van informatie. Het langetermijngeheugen heeft een nagenoeg onbeperkte capaciteit: mensen kunnen zo’n beetje alles onthouden.
  • Schema’s zijn cognitieve structuren die ons helpen bij waarneming, organisatie, verwerking en het gebruik van informatie. Schema’s zijn een soort referentiekaders. Door onze schema’s construeren we nieuwe herinneringen door missende stukken in te vullen met dingen die we al weten, het negeren van informatie die niet met die kennis klopt en het interpreteren van de betekenis van een ervaring. Bestaande schema’s kunnen echter ook leiden tot foutieve verwerking van informatie.
  • Het expliciete geheugen wordt ingeschakeld als we ons bewust bepaalde informatie herinneren. De bewuste informatie in dit geheugen wordt declaratieve geheugen (declarative memory) genoemd. Het gaat hierbij om informatie uit ons expliciete geheugen die we kunnen verwoorden en bewust kunnen herinneren. Deze informatie kan opgeslagen zijn in woorden of in beelden.
  • Tegenwoordig denkt men dat de meeste herinneringen verdwijnen omdat twee herinneringen elkaar in de weg zitten, zogenaamde interferentie. Proactieve interferentie betekent dat eerdere informatie het vermogen remt om nieuwe informatie te herinneren. Retroactive interferentie houdt in dat nieuwe informatie leidt tot het onvermogen om oude informatie te herinneren.
  • Soms wil je iets vergeten, maar lukt het niet. Persistentie treedt op wanneer je ongewilde herinneringen hebt ondanks het verlangen om deze niet te hebben. Wanneer mensen een ernstig trauma meemaken, hebben ze soms maanden na afloop nog nachtmerries en flashbacks met betrekking tot het trauma. In dit geval wordt van posttraumatische stressstoornis (PTSS) gesproken. Dit leidt tot chronische angst en depressie. Bij PTSS is er sprake van een onvermogen om te vergeten.

Wat is er bekend over denken, taal en intelligentie? - BulletPoints 8

  • Dit hoofdstuk gaat over cognitieve psychologie. De cognitieve psychologie bestudeert de cognitie: intelligentie, denken, taal, geheugen en beslissingen nemen. De cognitieve psychologie is op twee principes gebaseerd: 1) kennis over de wereld is opgeslagen in representaties in de hersenen en 2) denken is een mentale manipulatie van deze representaties.
  • Het prototype model is gebaseerd op het idee dat binnen elke categorie sommige objecten meer representatief voor de categorie zijn dan andere objecten. Het protoype model is gebaseerd op het beste voorbeeld. Een man van 20 die veel uitgaat, zien we eerder als een ongetrouwde man dan een ongetrouwde man van 30 die al jaren een relatie heeft. Dit terwijl ze in principe allebei ongetrouwd zijn. Als je het prototype hebt, categoriseer je nieuwe objecten gebaseerd op hoe gelijk ze zijn aan het prototype. 
  • Het exemplaar model gaat ervan uit dat je iets categoriseert op basis van hoe sterk het lijkt op andere leden van de categorie. Als je een dier ziet, vergelijk je het bijvoorbeeld met alle exemplaren van de categorie ‘hond’ en alle exemplaren van de categorie ‘kat.’ Als het dier het meest lijkt op de leden van de categorie ‘hond,’ besluit je dat het dier een hond is. Dit model gaat ervan uit dat mensen op grond van hun ervaringen een wazige representatie van een concept vormen waarop ieder exemplaar wel lijkt. 
  • Schank en Abselson noemden schema’s over de volgorde waarin een bepaalde situatie hoort te verlopen scripts. Een voorbeeld van een script is naar de film gaan. We weten dat we hier geld voor moeten betalen, dat we popcorn kunnen kopen en stil moeten zijn. Scripts vertellen ons eigenlijk welke gedragingen samen moeten gaan met situaties.
  • Tversky en Kahneman stelden dat we gebruik maken van heuristiek (vuistregels) bij besluitvorming. Van deze regels maken we gebruik om zo min mogelijk na te denken om tot een besluit te komen. Dit gebeurt vaak op een onbewust niveau. Gebruik maken van dit soort vuistregels kan goed zijn, omdat we snel besluiten kunnen nemen. Dit betekent echter ook dat we te weinig nadenken voordat we een besluit nemen en uiteindelijk een verkeerd besluit nemen.
  • Mensen zijn niet altijd rationeel in hoe ze informatie gebruiken. Wanneer mensen zichzelf goed voelen, zijn ze vaak persistent en vinden ze creatieve reacties op uitdagende problemen. Mensen anticiperen zich op toekomstige emotionele staten, die als informatiebron en gids dienen bij het maken van beslissingen. Zo kun je sneller en efficiënter beslissingen maken.
  • Problemen oplossen is een essentiële vaardigheid. Vaak is het hierbij nodig om een doel op te delen in kleinere stappen (subdoelen). Soms lopen mensen helemaal vast in het oplossen van een probleem. Herstructureren is dan de beste oplossing. Je probeert dan op een nieuwe manier te kijken naar een probleem, je denkt ‘outside of the box’. Dit kan zorgen voor een ‘aha’-moment en dus ook voor inzicht. 
  • Taal is misschien wel een van de meest complexe vaardigheden van de hersenen. Taal is wat ons onderscheid van andere soorten en zorgt ervoor dat we in een complexe maatschappij kunnen leven. Taal is een communicatiesysteem waarin geluid en symbolen gebruikt worden volgens grammaticale regels. Dit is een hiërarchische structuur omdat zinnen in woorden kunnen worden opgedeeld en woorden in geluiden.
  • Beschadiging van bepaalde hersengebieden kan leiden tot problemen in het begrijpen en produceren van taal, dit wordt afasie genoemd. Zoals eerder omschreven heeft Broca het gebied in de hersenen gelokaliseerd waar de productie van spraak gecontroleerd wordt. Als dit gebied beschadigd is dan spreken we van expressieve afasie of Broca’s afasie, wat inhoudt dat iemand niet meer zelf kan spreken maar nog wel alles verstaat.
  • Volwassenen leren uiteindelijk zo’n 60.000 woorden. Ook erg jonge kinderen gebruiken al woorden om te communiceren. Met 18-24 maand beginnen kinderen woorden samen te gebruiken, tweewoordelijke zinnen. Baby’s maken al snel geluiden: ze huilen en brabbelen. Een kind zegt zijn eerste woord vaak rond het eerste levensjaar. Als een kind anderhalf jaar oud is, begint de woordenschat ontzettend snel te groeien.
  • Ook dove en blinde kinderen hunnen taal verwerven. Chomsky stelde dat mensen met een concept van taal worden geboren. Dit noemde hij het language acquisition device. Dit ingebouwde taalapparaat zou universele grammatica bevatten. Iemand vervolgens blootstellen aan een taal zou een beperking aanbrengen in welke grammaticale regels er worden geleerd. Alle talen hebben vergelijkbare elementen, zoals voor- en achtervoegsels.
  • Het intelligentiequotiënt (IQ) is voor het eerst benoemd door Stern. Iemands mentale leeftijd deelde hij door de leeftijd en hij vermenigvuldigde dit met honderd. We maken nog steeds gebruik van het principe van een IQ, alleen berekenen we deze anders. Tegenwoordig gaan we uit van een gemiddeld IQ van 100 met een standaarddeviatie van 15. Dit is de verdeling van IQ-scores volgens een normale distributie. 
  • Binet zag intelligentie als een algemeen vermogen. We weten nu echter dat mensen goed kunnen zijn op sommige intelligentiegebieden. Zo kan iemand hoog scoren op verbale intelligentietesten, maar laag op non-verbale intelligentietesten. Spearman ontdekte door factoranalyse dat items van veel intelligentietesten geclusterd kunnen worden. Spearman zag algemene intelligentie (general intelligence = g) als een factor die bijdraagt aan prestaties op alle intellectuele taken. 
  • Sternberg stelde dat er drie soorten intelligentie zijn: (1) analytische intelligentie, (2) creatieve intelligentie en (3) praktische intelligentie. Analytische intelligentie lijkt op de intelligentie die wordt gemeten door psychometrische testen. Het gaat bijvoorbeeld om het probleemoplossend vermogen en analogieën begrijpen. Creatieve intelligentie uit zich in het vermogen om inzicht te krijgen in nieuwe problemen. Praktische intelligentie gaat over het begrijpen van hoe mensen omgaan met dagelijkse taken
  • Het hebben van veel grijze materie en neuronale cellichamen in de frontale kwab is gerelateerd aan een hoge vloeiende intelligentie. Dit komt overeen met het bewijs dat beschadiging van de frontale kwab zorgt voor defecten van ‘vloeiende intelligentie’. De gekristalliseerde intelligentie blijft in dit geval intact.

Hoe verloopt de menselijke ontwikkeling? - BulletPoints 9

  • De ontwikkelingspsychologie onderzoekt hoe genen interacteren met vroege ervaringen om elk van ons anders te maken. Onderzoekers proberen te begrijpen hoe mensen lid worden van de maatschappij. In andere woorden groeit iedere persoon op en past zich aan binnen een cultuur. 
  • Hoewel kinderen een elementair geheugen hebben, hebben volwassenen geen herinneringen aan hun vroege kindertijd. Dit fenomeen wordt infantiele amnesie genoemd en zou veroorzaakt zijn doordat kinderen nog niet autobiografisch denken of doordat ze nog geen taal bezitten om hun herinneringen in op te slaan. 
  • Hechting (attachment) is een sterke emotionele band tussen mensen die tijdloos is en blijft bestaan in verschillende omstandigheden. Deze emotionele band is de basis voor een succesvol sociaal leven als je ouder wordt. Bowlby stelde dat hechting baby’s en ouders motiveert om veel contact te hebben. Volgens Bowlby zorgt hechting voor een grotere kans op overleving. Het vormen van goede banden met anderen biedt bescherming zodat je meer kans hebt om te overleven en daarmee je genen door te geven.
  • Piaget stelde dat kinderen vier verschillende fasen van cognitieve ontwikkeling beleven. Schema’s zijn volgens Piaget steeds aan verandering onderhevig. Schema’s zijn referentiekaders die ons helpen om informatie waar te nemen, te organiseren, te verwerken en te gebruiken. Piaget geloofde dat fasen elkaar opvolgen en dat er altijd sprake is van assimilatie en accommodatie
  • Om anderen in te schatten moeten we weten wat hun intenties zijn. Theory of mind houdt in dat we andermans gedrag kunnen begrijpen, verklaren en voorspellen, omdat we herkennen dat ze op een bepaalde manier denken. Jonge kinderen (in het eerste levensjaar al) begrijpen al dat gedrag samengaat met een intentie. Het begrijpen van intenties helpt kinderen om andermans gedrag te voorspellen en te begrijpen. Ze kunnen echter pas rond hun vijfde iets vanuit andermans perspectief bekijken.
  • Volgens het sociale intuïtie model (social intuitionist model), geven morele beslissingen die iemand neemt, zijn eerste automatische emotionele reactie weer. Na deze reactie gaan mensen nadenken maar dit nadenken is beïnvloed door een intuïtieve emotionele reactie. Dezelfde hersengebieden die actief worden bij theory of mind, zijn ook van belang bij moraliteit, onder andere de prefrontale cortex.
  • Gender staat voor de psychologische verschillen tussen mannen en vrouwen. Genderidentiteit staat voor persoonlijke overtuigingen over of je een man of vrouw bent. Genderrollen zijn karakteristieken die geassocieerd worden met mannen en vrouwen (door invloed van de cultuur). Culturele normen en de media hebben een grote invloed op genderrollen.
  • Leeftijdsgenoten spelen een rol bij het vormen van een identiteit. Kinderen spelen met andere kinderen om te communiceren. Dit is een universeel verschijnsel. Ze leren door omgang met andere kinderen welke gedragingen beloond en bestraft worden. Ze lijken vaak op de groep mensen met wie ze omgaan, bijvoorbeeld in de mate van academische motivatie. Pesters voelen de emoties van schuld en schaamte niet sterk, en voelen vaak onverschilligheid of trots. 
  • Carstensen ontwikkelde de sociaal-emotionele selectiviteitstheorie. Zij stelt hiermee dat oudere mensen weten dat ze weinig tijd over hebben en daarom hun prioriteiten aanpassen en zich vooral richten op belangrijke emotionele gebeurtenissen en ervaringen. Ze kiezen er bijvoorbeeld voor om vaak af te spreken met hun beste vrienden, in plaats van met vrienden waar ze een minder sterke band mee hebben.

Hoe werken motivatie en emotie? - BulletPoints 10

  • Emoties zijn onmiddelijke, specifiek negatieve of positieve reactie op gebeurtenissen in de omgeving of interne gedachten. Emotie is niet hetzelfde als humeur. Humeur is een langere, diffusie staat. Emoties zijn specifieke reacties op dingen in de omgeving, humeur is algemeen.Een emotie heeft drie componenten: een fysiologisch component, een gedragscomponent en een gevoel gebaseerd op cognitieve waardering. 
  • Het circumplex model deelt emoties in op basis van twee factoren. Deze factoren zijn de mate waarin een emotie (on)prettig is, en de mate waarin een emotie activerend is.  Arousal is een algemene term om fysieke activatie te beschrijven zoals verhoogde hersenactiviteit or hartslag, zweten of spierspanning. Je kunt tegelijk een negatieve en positieve stemming ervaren. 
  • Volgens de theorie van James Lange ervaren we eerst fysieke veranderingen en daarna een emotie. We voelen ons dus bang, omdat we vluchten. Als dit zou kloppen, zorgt het manipuleren van lichamelijke veranderingen voor bepaalde effecten. De gezichtsfeedback hypothese stelt dat gezichtsuitdrukkingen bepaalde ervaringen van emotie uitlokken. Dit bleek volgens een experiment te kloppen.
  • Maslow ontwikkelde een theorie over behoeften; de behoeftehiërarchie (need hierarchy), een piramide met een hiërarchisch indeling van behoeftes. Belangrijke overlevingsbehoeften staan onderaan de piramide, terwijl de behoefte tot persoonlijke groei bovenaan de piramide staat.  Maslow geloofde dat bevrediging van de onderste behoeftes ervoor zorgt dat mensen de behoeften bovenin de piramide willen en kunnen bevredigen.
  • Soms worden we gemotiveerd om een handeling uit te voeren om externe doelen te bereiken. Dit noemen we extrinsieke motivatie. We werken bijvoorbeeld om geld op onze bankrekening gestort te krijgen, dus voor een beloning. Er is sprake van intrinsieke motivatie als er geen sprake is van een externe beloning. Je kunt namelijk ook handelingen uitvoeren omdat je het gewoon fijn vindt om te doen. 
  • Vanuit een evolutionair perspectief zijn positieve en negatieve incentives adaptief. Benaderingsmotivatie (approach motivations) is dat mensen gemotiveerd zijn om prettige dingen zoals eten en gezelschap te zoeken. Vermijdingsmotivatie (avoidance motivation) ontstaat doordat mensen negatieve gevolgen (zoals gevaarlijke dieren) willen vermijden omdat we dit associëren met pijn. 
  • Dat we bijvoorbeeld allemaal steeds rond hetzelfde tijdstip eten is iets wat we onszelf aangeleerd hebben. Het tijdstip is niet fysiologisch bepaald. Mensen zijn geconditioneerd om een bepaald tijdstip te associëren met eten. Zintuigspecifiek vol zitten is het fenomeen dat dieren en mensen relatief snel vol zitten als ze maar één type eten kunnen eten, terwijl ze meer eten als er verschillende soorten maaltijden beschikbaar zijn (bijvoorbeeld bij een uitgebreide barbecue).
  • Hormonen beïnvloeden seksueel gedrag op twee manieren. Ten eerste zijn ze betrokken bij de ontwikkeling van het lichaam en de hersenen. Tijdens de puberteit zorgen hormonen voor lichamelijke veranderingen. Dit resulteert in secundaire seksuele kenmerken zoals schaamhaar en lichaamshaar. Bij vrouwen beginnen de borsten te groeien. Ten tweede hebben hormonen invloed op seksueel gedrag door motivatie: ze activeren seksueel gedrag. Mannen hebben testosteron nodig om geslachtsgemeenschap te hebben.
  • Volgens de seksuele strategieën-theorie letten mannen en vrouwen op verschillende eigenschappen bij het zoeken naar een partner. Dit komt doordat er verschillende aanpassingsproblemen voor mannen en vrouwen waren in de loop van de evolutie. Mannen kunnen bij heel veel vrouwen kinderen verwekken: ze hebben in dat opzicht geen lichamelijke beperkingen. Vrouwen moeten beter zoeken naar een betrouwbare partner, omdat ze negen maanden een baby moeten dragen. Ze hebben een man nodig die hen kan steunen.
  • Meisjes die in de baarmoeder blootgesteld werden aan meer testosteron door medische oorzaak bij de moeder, hebben een grotere kans om lesbisch te worden. Jongens die meer broers hebben, hebben een grotere kans om homo te worden. Dit zou veroorzaakt zijn doordat het lichaam van de moeder tijdens de zwangerschap van een jongen een immune reactie ontwikkelt die de hoeveelheid hormonen in de prenatale omgeving verandert als de moeder opnieuw zwanger raakt van een jongen. De hormonale veranderingen zouden zich opstapelen en meer effect hebben op later geboren jongens.

Welke invloeden zijn er op de gezondheid? - BulletPoints 11

  • Het biopsychosociaal model is een integratie van de effecten die biologische-, sociale- en gedragsfactoren op ziekte en gezondheid hebben. Een belangrijke biologische factor is bijvoorbeeld genetische predispositie, de erfelijke aanleg. Belangrijke sociale factoren zijn cultuur en sociale steun. Gedragsfactoren zijn bijvoorbeeld levensstijl en opvattingen over gezondheid. Al deze factoren beïnvloeden elkaar circulair.
  • Er heerst een sterk stigma op het hebben van overgewicht. Mensen met overgewicht worden beschouwd als minder aantrekkelijk, minder sociaal, minder intelligent en minder productief. Mensen met overgewicht hebben vaak last van depressie, angstigheid en een laag gevoel van eigenwaarde. Een lage eigenwaarde lijkt gewichtstoename zelfs te veroorzaken. In de meeste geïndustrialiseerde landen wordt overgewicht geassocieerd met een lagere sociaaleconomische status. 
  • Er zijn veel manieren bedacht om het stoppen met roken gemakkelijker te maken, zoals kauwgom of pleisters met nicotine (nicotine replacement therapy). Er zijn ook medicijnen die werken als agonisten van de nicotine receptoren waardoor de behoefte aan nicotine verminderd wordt (bijv. Chantrix). Er zijn echter ook mensen die het wel lukt te stoppen. Vaak was daar een bepaalde gebeurtenis voor nodig waardoor iemand anders gaat denken over het roken.
  • De effecten van lichaamsbeweging op de fysieke en mentale gezondheid zijn ongeëvenaard positief. Het vermindert depressie, verbetert het geheugen en de cognitie. Het zorgt vooral in de hippocampus voor de groei van neuronen en maakt de hersenen groter. Deze positieve effecten gelden voor alle leeftijden.
  • Stress is een reactie op een onplezierige staat, zoals angst of spanning. Stressoren zijn gebeurtenissen of stimuli in de omgeving die iets of iemand bedreigen. Stressoren lokken een coping respons uit, een reactie van een organisme om de bedreigende stimulus te vermijden, eraan te ontsnappen of het effect ervan te minimaliseren. Stressoren kunnen zowel negatief als positief zijn. ‘Eustress’ is een woord voor stress die uitgelokt wordt door positieve factoren, zoals een bruiloft. ‘Distress’ beschrijft stress die uitgelokt wordt door negatieve gebeurtenissen, zoals een scheiding.
  • Selye noemde de reactie op stress het algemene adaptatie syndroom. Dit omvat drie stadia: alarm, weerstand en uitputting. Het alarm stadium is een alarmreactie die het lichaam voorbereidt om te vechten of vluchten. Tijdens de weerstandfase bereidt het lichaam zich voor op langer vechten tegen de stressor. Tijdens de uitputtingsfase vallen verschillende fysiologische en immuun-systemen uit. Organen die al zwak waren voor de stress, vallen als eerst uit. 
  • Er worden een aantal persoonlijkheidstrekken geassocieerd met hartziekten. Mensen met een type A gedragspatroon zijn vijandig, agressief, concurrerend, rusteloos, ongeduldig en kunnen zich niet snel ontspannen. Deze eigenschappen verhogen de kans op hartziekten. Mensen met een type B gedragspatroon zijn ontspannen, makkelijk in de omgang en concurreren minder. Mensen met een type A persoonlijkheid hebben dus grotere kans op hartziektes. Later bleek dat vooral de persoonlijkheidstrek vijandigheid deze relatie veroorzaakt.
  • Bij emotiegerichte coping proberen mensen te voorkomen dat ze een emotionele reactie krijgen naar aanleiding van een stressor. In dit geval proberen mensen de problemen te bagatelliseren, te vermijden of er niet aan te denken door bijvoorbeeld dronken te worden. Dit is dan ook geen goede manier om met stressoren om te gaan. Van probleemgerichte coping is sprake wanneer mensen stappen ondernemen om de stressor te confronteren of te minimaliseren. In dit geval is er sprake van actief oplossingsgedrag.
  • In het algemeen kan men stellen dat positieve emoties een goed effect hebben op gezondheid. Optimisten zijn gezonder. Positieve emotionaliteit verbetert het functioneren van het immuunsysteem en verlengt het leven. Volgens de broaden-and-build-theory zorgen positieve emoties ervoor dat mensen nieuwe oplossingen bedenken voor hun problemen.
  • Iedere vorm van spiritualiteit of religiositeit wordt geassocieerd met een betere gezondheid. Religieuze mensen kunnen beter omgaan met moeilijkheden in hun leven. Tevens hebben ze een gevoel van zingeving en een doel in hun leven. Religieuze overeenkomsten kunnen fysieke en sociale steun bieden. Tenslotte schrijven veel religies bepaalde gezondheidsgedragingen voor, zoals het vermijden van varkensvlees of alcohol en tabak.

Waar houdt de sociale psychologie zich mee bezig? - BulletPoints 12

  • Tijdens onze evolutie hebben we steeds de voorkeur gehad voor onze eigen groep. Daarnaast hebben we de neiging ontwikkeld om anderen te stigmatiseren die mogelijk een dreiging konden vormen voor onze groep. Groepen waar we toe behoren noemen we ingroups, andere groepen noemen we outgroups. Twee principes zijn van belang in het vormen van groepen: reciprociteit en transitiviteit.
  • Volgens de sociale identiteitstheorie, bestaat een ingroup uit individuen die zichzelf als leden van eenzelfde sociale categorie beschouwen. Mensen zijn trots op hun eigen groep en de het lid zijn van de groep is deel van hun identiteit. Ingroup favoritism houdt in dat mensen een positievere mening hebben over mensen uit hun eigen groep dan over mensen uit andere groepen.
  • Groepen maken vaker slechtere keuzes dan individuen. Uit onderzoek blijkt dat ze gevaarlijkere keuzes maken dan individuen. Dit wordt het risky-shift effect genoemd. Een voorbeeld is dat een groepje kinderen iets gevaarlijks besluit te proberen, terwijl de kinderen dat in hun eentje nooit gedurfd zouden hebben. Van groepspolarisatie is sprake wanneer mensen uit een groep tot een besluit komen waar iedereen het volledig mee eens lijkt te zijn. 
  • Van social loafing is sprake wanneer mensen minder hard werken in een groep dan wanneer ze alleen zijn. Dit komt omdat niemand in de groep zich verantwoordelijk voelt voor het eindproduct. Als je dus met meerdere mensen een project moet maken, is het belangrijk dat iedereen afzonderlijk beoordeeld wordt op zijn of haar bijdrage.
  • Sociale normen zijn gedragsnormen die het gedrag van individuen beïnvloeden. Je gaat bijvoorbeeld in de rij staan, omdat je weet dat dit netjes gevonden wordt. Conformiteit houdt in dat mensen hun mening of gedrag aanpassen zodat deze veel meer overeenkomt met de meningen of gedragingen van andere mensen. Normatieve invloed is de neiging om je aan te passen aan de groep. Informationele invloed is de neiging om je aan te passen wanneer je aanneemt dat het gedrag van anderen de correcte manier is om te reageren. 
  • Uit genetisch onderzoek blijkt dat het MAOA gen een rol speelt in agressie. Dit gen controleert de hoeveel MAO (monoamine oxidase), een enzym dat de activiteit van onder andere serotonine en noradrenaline reguleert. Verschillende studies vonden dat veranderingen in serotonine activiteit de reactie van de amygdala en prefrontale cortex op dreiging beïnvloed. De prefrontale cortex moet agressieve impulsen beheersen.
  • Van prosociaal gedrag is sprake wanneer we dingen doen waar anderen profijt van hebben. Batson stelt dat we dit doen omdat we empathie ervaren. Cialdini dacht dat prosociaal gedrag voortkwam uit egoïstische motieven. Je wilt bijvoorbeeld iemand helpen, omdat je een goede indruk wil maken. Anderen geloven dat we van nature gemotiveerd zijn om anderen te helpen. 
  • Attituden zijn meningen over objecten, gebeurtenissen of ideeën. Je hebt bijvoorbeeld een attitude ten opzichte van roken of abortus. Blootstelling aan objecten en informatie zorgt al snel voor het ontwikkelen van een attitude ten opzichte van die objecten of informatie. We ontwikkelen gemakkelijker negatieve attitudes over nieuwe dingen dan positieve. Als we steeds meer en vaker blootgesteld worden aan een item, ontwikkelen we vaak een positieve attitude tegenover dat item. Dit wordt het mere exposure-effect genoemd.
  • Overtuiging (persuasion) is de bewuste en actieve inspanning om een attitude te veranderen door een boodschap te geven. Persuasie werkt het beste als mensen aandacht voor de boodschap hebben, de boodschap begrijpen en de boodschap overtuigend vinden. De mate waarin een boodschap overtuigend is hangt af van drie aspecten: (1) de bron (wie geeft de boodschap?), (2) de inhoud (wat is de boodschap?) en (3) de ontvanger (wie ontvangt de boodschap?).
  • Het feit dat mensen geneigd zijn om gedrag van anderen te verklaren aan de hand van persoonlijke attributies in plaats van situationele attributies, heet de fundamentele attributie fout (correspondence bias). Dat dit omgekeerd is voor je eigen gedrag, wordt de actor-observer-discrepantie genoemd. Dit effect is vooral groot voor negatieve gebeurtenissen (ik had een laag cijfer voor een tentamen omdat het veel te moeilijk was): bij positieve gebeurtenissen maken mensen ook voor hun eigen gedrag meer persoonlijke attributies (ik had een hoog cijfer voor een tentamen omdat ik slim ben). Deze uitzondering wordt de self-serving bias genoemd.
  • Een techniek om interraciale interactie en vertekeningen te verminderen is perspective taking, hierbij moeten mensen zich actief inleven en vanuit het perspectief van de andere groep kijken. Perspective giving verwijst naar het uitwisselen van ervaringen met betrekking tot discriminatie. Deze techniek laat zien hoe belangrijk het is dat de minderheidsgroep gehoord wordt en dat de meerderheidsgroep goed luistert. Soms kan het actief inleven er echter ook toe leiden dat de andere groep nog negatiever gezien wordt.
  • Hatfield en Berscheid maken onderscheid tussen gepassioneerde liefde en vriendschappelijke liefde (companionate love). Gepassioneerde liefde wordt gekenmerkt door een intens verlangen naar de ander en naar seksueel contact. Van vriendschappelijke liefde is sprake wanneer partners toegewijd zijn aan elkaar en voor elkaar zorgen. Na verloop van tijd verandert een gepassioneerde liefde vaak in vriendschappelijke liefde. Als er na de gepassioneerde liefde geen vriendschappelijke liefde ontstaat dan kan dit resulteren in ontevredenheid en eventuele scheiding.

Hoe benadert de psychologie persoonlijkheid? - BulletPoints 13

  • Uit onderzoek blijkt dat (bijna) alle persoonlijkheidstrekken voor een gedeelte genetisch bepaald zijn. Twee kinderen die niet biologisch verwant zijn aan elkaar maar wel opgroeien in hetzelfde gezin, zijn niet meer gelijk aan elkaar in persoonlijkheid dan twee random vreemden. Ouderschapsstijl heeft dus weinig invloed op persoonlijkheid. Ouders helpen wel de omgevingen te kiezen voor hun kinderen die hun peroonlijkheid vormt
  •  Bandura beweerde dat drie factoren beïnvloeden hoe een persoon handelt: de eerste factor is iemands omgeving. De tweede factor zijn meerdere persoonfactoren, wat gaat om iemands karaktereigenschappen, zelfvertrouwen en verwachtingen. De derde factor is gedrag. Omdat persoonlijkheid wordt verklaard door een interactie van deze drie factoren, wordt dit model het wederkerig determinisme genoemd. 
  • Een nieuwe blik op persoonlijkheid waren de humanistische benaderingen. Deze benadrukken persoonlijke ervaring, overtuigingen, het unieke van mens zijn en de inherente goedheid van ieder persoon. Ze stellen dat mensen hun volle potentiaal willen vervullen voor persoonlijke groei door groter zelfbegrip. Dit wordt zelfactualisatie genoemd. De meest prominente humanistische psycholoog was Carl Rogers.
  • Tegenwoordig zijn psychologen het erover eens dat er vijf basispersoonlijkheidstrekken bestaan. Dit wordt de vijf factorentheorie of de ‘grote vijf’ (Big Five) genoemd. De Big Five bestaat uit extraversie (vs. introversie), neuroticisme (vs. emotionele stabiliteit), Consciëntieusiteit/zorgvuldigheid (vs. laksheid), inschikkelijkheid/goedaardigheid (vs. kwaadaardig) en openheid voor ervaringIeder van deze trekken bestaat uit meerdere kleine trekken.
  • Eysenck ontwikkelde de biologische trek theorie. Eyseck geloofde dat er drie grote trekken (superordinate traits) bestaan: (1) extraversie vs. introversie, (2) emotionele stabiel (mate van gespannenheid, stress en neuroticisme) en (3) psychoticisme (mate van impulsiviteit, empathie en agressie). Grote trekken gaan samen met kleinere trekken. Zo zijn dominantie en assertiviteit onderdeel van extraversie. Extraverten zijn vaak makkelijk in de omgang en houden ervan om buitenshuis activiteiten te ondernemen. Introverten zijn verlegen en stil.
  • Gray gelooft in het bestaan van het behavioral approach system (BAS). Dit systeem in de hersenen zorgt ervoor dat we stimuli willen benaderen die ons belonen. Het behavioral inhibition system (BIS) is een hersensysteem dat gevoelig is voor straf. Daarom remt BIS het gedrag dat zou kunnen leiden tot gevaar of pijn. Volgens Gray hebben Extraverten een sterkere BAS dan BIS. Ze worden in hun gedrag dus meer beïnvloed door beloningen dan door straffen. Introverten hebben juist een sterkere BIS.
  • Tegenwoordig zijn de meeste onderzoekers interactionisten: ze geloven dat gedrag wordt bepaald door zowel persoonlijkheidstrekken als situaties. Zo hangt het af van de kracht van de situatie of het gedrag bepaalt. ‘Sterke situaties’ zijn situaties waarin iedereen zich ongeveer hetzelfde gedraagt, zoals op een begrafenis of tijdens een sollicitatiegesprek. Zwakke situaties (bij iemand thuis of in de kroeg) hebben een minder sterke invloed op het gedrag.
  • De levensgebeurtenissen van mensen zorgen voor veranderingen in de persoonlijkheid, vooral tijdens de overgang van adolescentie naar volwassenheid. Meestal verandert de persoonlijkheid als gevolg van de verwachtingen en ervaringen die geassocieerd zijn met rollen, zoals het worden van echtgenoot, ouder, of werknemer. 
  • Allport stelde dat er twee manieren zijn om persoonlijkheid te bestuderen: (1) idiografisch en (2) nomothetisch. Idiografische benaderingen stellen het individu centraal waarbij de combinatie van persoonlijkheidseigenschappen ieder mens uniek maakt. De idiografische benadering richt zich op het integreren van verschillende eigenschappen tot een uniek persoon. De nomethetische benadering richt zich op kenmerken die veel voorkomen bij alle mensen, maar die van persoon tot persoon variëren. 
  • Het zelfconcept bestaat uit de totale kennis die mensen over zichzelf hebben. Als je jezelf beschrijft, noem je bijvoorbeeld je naam, leeftijd en interesses. Een zelfschema vormt het cognitieve aspect van het zelfconcept. Deze bestaat uit een geïntegreerde set van herinneringen, overtuigingen en generalisaties over het zelf. Het zelfschema zorgt ervoor dat je sneller dingen opmerkt die relevant voor jou zijn. Je zelfschema bestaat vooral uit persoonlijkheidskenmerken die voor jou van belang zijn.
  • Om een hoge eigenwaarde te krijgen of te behouden, hanteren mensen allerlei self-enhancement-strategieën. Veel mensen vinden zichzelf vaak beter dan anderen. Ze vinden dat ze beter kunnen autorijden dan anderen of ze vinden dat ze mooiere spullen hebben dan anderen. Dit wordt het beter-dan-gemiddeld-effect (better-than-average effect) genoemd. Dit heeft drie gevolgen: (1) mensen schatten hun eigen vaardigheden en vermogens te hoog in; (2) ze denken dat ze meer controle over gebeurtenissen hebben dan daadwerkelijk het geval is en (3) ze zijn overdreven optimistisch over hun toekomst.
  • Markus en Kitayama stelden dat mensen in collectivistische culturen interdependent self-construals hebben. Dit zijn zelfconcepten die vooral bepaald worden door sociale rollen en persoonlijke relaties. Mensen in individualistische culturen hebben independent self-construals. Dit zijn zelfconcepten die gebaseerd zijn op het unieke zelf. Een voorbeeld is uiteten gaan: in Amerika bestelt iedereen in een restaurant wat hij zelf wil eten maar in Azië bestelt men samen en deelt dan de gerechten.

Wat zijn psychologische stoornissen? - BulletPoints 14

  • Mentale stoornissen werden als eerst geclassificeerd in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM). De DSM is herhaaldelijk aangepast door de jaren heen. De DSM gaat er vanuit dat de stoornissen gegroepeerd kunnen worden op basis van hun ethologiën en symptomen om zo het vinden vaneen behandeling te bevorderen. In de huidige versie, de DSM-5 uitgebracht in 2013, zijn de stoornissen beschreven op basis van waarneembare symptomen.
  • Assessment houdt in dat iemands mentale staat wordt onderzocht om mogelijke mentale ziekten te diagnosticeren. Het hoofddoel van deze evaluatie is het maken van een diagnose zodat een passende behandeling toegepast kan worden. De prognose (waarschijnlijke uitkomst) hangt af van de stoornis die gediagnosticeerd is. 
  • Psychologische, biologische en cognitieve factoren spelen een rol bij het ontstaan van mentale stoornissen. Het diathesis-stress model stelt dat een stoornis ontstaat door een gevoeligheid of aanleg (diathese) die getriggerd wordt door de omgeving (stress). Je bent kwetsbaar voor een bepaalde stoornis en die wordt uitgelokt door een gebeurtenis.
  • Het familie-systeem-model stelt dat symptomen binnen een individu beschouwd moeten worden binnen een sociale context, met name in de familie. Problemen van een individu zijn manifestaties van problemen binnen de familie. Het socioculturele model stelt dat psychopathologie het resultaat is van de interactie tussen individuen en hun culturen. Volgens het socioculturele perspectief komt dit door verschillen in leefpatronen, verwachtingen en mogelijkheden.
  • De cognitieve gedragsbenadering gaat ervan uit dat psychopathologie het resultaat is van verkeerde en aangeleerde cognities. Sommige behavioristen vinden dat mentale stoornissen het resultaat zijn van klassieke en operante conditionering. De vernieuwde cognitieve gedragsbenadering gaat ervan uit dat manieren van denken verstoord kunnen zijn. Behandeling moet zich richten op de verandering van deze negatieve denkpatronen.
  • Het is normaal om angstig te zijn als er dreigende situaties zijn (dit is zelfs functioneel, ter bescherming). Angststoornissen worden gekenmerkt door het voelen van extreme angst terwijl er geen echt gevaar aanwezig is. Chronische angst veroorzaakt ook lichamelijke klachten. Denk bijvoorbeeld aan overmatig zweten, een droge mond, een hoge bloeddruk en verkeerde ademhalingspatronen. Daarnaast voelen angstige mensen zich rusteloos en hebben ze last van hoofdpijn en darmproblemen.
  • Angststoornissen hebben een aantal overeenkomende factoren:1) vertekende denkpatronen, mensen interpreteren stimuli als bedreigend, 2) leren, mensen kunnen angsten ontwikkelen als ze iemand anders gezien hebben die een angstreactie liet zien, 3) een biologische factor is het hebben van een geïnhibeerd temperament. Kinderen die dit hebben zijn vaak verlegen en vermijden nieuwe mensen. 
  • Om de diagnose major depressive disorder te krijgen moet men een depressieve episode meemaken van tenminste twee weken iedere dag. Hierbij hoort een depressieve stemming en verminderde interesse in aangename activiteiten. Daarnaast moeten er andere symptomen aanwezig zijn zoals verminderde eetlust, slaapproblemen, energiegebrek, concentratieproblemen, schuldgevoelens, gedachten over de dood en eventueel suïcide.
  • De symptomen van een persistente depressieve stoornis zijn veelal hetzelfde als bij een major depressieve stoornis maar minder intens. Mensen moeten een depressieve stemming hebben voor het grootste deel van de dag meer dagen wel dan niet voor tenminste twee jaar. 
  • Mensen met een bipolaire stoornis ervaren extreme veranderingen in stemming. Een manische periode betekent dat iemand in een zeer positieve stemming is waarbij ook het energielevel en de fysieke activiteiten enorm toenemen. Deze perioden duren tenminste een week en mensen hebben vaak minder slaap nodig, grootse ideeën, constant veel gedachten en ervaren extreme blijheid. Hierdoor doen mensen vaak impulsieve dingen waar ze als ze niet meer manisch zijn spijt van hebben.
  • Soms kan het gebeuren dat je opeens ergens bent en dat je kort gedesoriënteerd bent en niet meer weet wat je daar kwam doen. Je gedachten en ervaring zijn dan gedissocieerd van de buitenwereld. In dissociatieve stoornissen gebeurt dit in extreme mate. Deze stoornissen hebben betrekking op identiteit, geheugen en bewustzijn. De oorzaak zou extreme stress kunnen zijn waarbij iemand zich dissocieert van een traumatische gebeurtenis uit zelfbescherming.
  • Schizofrenie is een psychotische stoornis die gekenmerkt wordt door veranderde percepties, emoties, gedachten en bewustzijnsgevoel. Ongeveer 1% van de populatie lijdt aan schizofrenie. Er gaan allerlei abnormaliteiten samen met schizofrenie. Volgens onderzoekers zijn deze abnormaliteiten onder te verdelen in twee categorieën: positieve symptomen (deze symptomen voegen iets abnormaals toe), gedragsexcessen zoals wanen en hallucinaties, en negatieve symptomen (deze symptomen nemen iets normaals weg), gebreken in functioneren, zoals geen emotie tonen, een vertraagde spraak en verstoorde motoriek.
  • In de DSM zijn persoonlijkheidsstoornissen onderverdeeld in drie categorieën. De eerste categorie bestaat uit vreemde gedragingen. Dit zijn paranoïde, schizoïde en schizotypische persoonlijkheidsstoornissen. In de tweede categorie vallen histrionische, narcistische, borderline en antisociale persoonlijkheidsstoornissen. Deze categorie wordt gekarakteriseerd door dramatische, emotionele en grillige gedragingen. In de derde categorie voor angst vallen vermijdende, afhankelijke en obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornissen.
  • In de DSM-5 is de autisme spectrum stoornis een stoornis die alle soorten van autisme bevat. De twee belangrijkste aspecten zijn gebrekkige sociale interactie, en een beperkte of repetitieve interesses, gedragingen of activiteiten. Kinderen die aan de extreme kant van het spectrum zitten lijken zich onbewust van andere mensen. Ze reageren niet op de verzorgers wanneer deze proberen contact te maken.
  • Attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD) wordt gekenmerkt door impulsiviteit, hyperactiviteit en onoplettendheid. Bij kinderen met ADHD is het nodig om aanwijzingen en regels vaak te herhalen en uit te leggen. Vaak zijn deze kinderen vriendelijk, maar vinden ze het lastig om vriendschappen te sluiten en te behouden.

Welke behandelingen gebruiken psychologen? - BulletPoints 15

  • Psychologen gebruiken twee soorten technieken om mentale aandoeningen te behandelen: psychologische en biologische. Psychologische behandeling noemen we psychotherapie. Psychotherapie vaak gericht om een bepaald denkpatronen te veranderen. Biologische therapieën zijn gebaseerd op de medische benadering van ziekten en stoornissen. Psychofarmacologie is het voorschrijven van medicijnen tegen bepaalde mentale stoornissen.
  • Het doel van psychoanalyse is cliënten bewust maken van onbewuste processen. Dit zorgt uiteindelijk voor inzicht. Als de cliënt inzicht heeft gekregen, begrijpt hij zijn eigen psychologische processen. De psychodynamische behandeling is erg controversieel. De klassieke psychodynamische therapie kon soms jaren duren. Een nieuwe benadering is het focussen op huidige relaties door middel van een beperkt aantal sessies. Dit in tegenstelling tot de klassieke psychoanalyse die zich richtte op ervaringen uit de kindertijd. 
  • Veel gedragstherapieën hebben een exposure component. Hierbij wordt iemand herhaaldelijk blootgesteld aan een stimulus of situatie die angst oproept. Dit is gebaseerd op klassieke conditionering. Het is de meest effectieve behandeling voor psychologische stoornissen waarbij angst een rol speelt. Prolonged exposure is effectief voor PTSS. Hierbij gaat iemand herhaaldelijk terug naar de herinneringen aan de traumatische ervaring. 
  • Cognitieve therapie is gebaseerd op het idee dat verstoorde gedachten tot afwijkend gedrag en afwijkende emoties kunnen leiden. Het doel van behandeling is het veranderen van die denkpatronen. Beck stelde dat dit door middel van cognitieve herstructurering kan lukken. Bij cognitieve herstructurering worden cliënten geholpen om zich bewust te worden van verkeerde denkpatronen. Vervolgens worden deze verkeerde denkpatronen vervangen door realistische denkpatronen.
  • Humanistische therapie wordt niet veel meer gebruikt, maar veel technieken worden wel gebruikt om een goede therapeutische relatie tot stand te brengen. Een moderne vorm van humanistische therapie is motivationeel interviewen. Hierbij wordt de ambivalentie van de cliënt over probleemgedrag aangepakt. Het helpt cliënten de discrepantie te identificeren tussen hun huidige staat en waar ze graag zouden willen zijn. 
  • Biologische therapieën zijn gebaseerd op het idee dat mentale stoornissen het gevolg zijn van abnormaliteiten in de hersenen (niet of onjuist werken van receptoren voor specifieke neurotransmitters). Psychotrope medicaties zijn medicijnen die mentale processen beïnvloeden. Deze medicijnen zijn onder te verdelen in drie categorieën: anti-angst-medicatie (kalmeringsmiddelen), antidepressiva en antipsychotica. 
  • Een van de meest gebruikte behandelingen voor specifieke fobie is systematische desensitisatie. De persoon stelt samen met de therapeut een angsthiërarchie lijst op waarbij de situaties die angst oproepen bij de persoon worden gerangschikt op hun ernst. De volgende stap is leren te ontspannen. Wanneer de cliënt ontspannen is, wordt aan hem of haar gevraagd om na te denken over de gevreesde stimulus of situatie. Het idee is dat de cliënt de gevreesde stimulus of situatie leert te associëren met ontspanning.
  • Cognitieve gedragstherapie is even effectief in de behandeling van depressie als het gebruik van antidepressiva. Het doel van cognitieve gedragstherapie is het aanleren van gezonde denkpatronen. Cliënten wordt gevraagd om negatieve gedachten bij te houden om verstoorde gedachtepatronen te identificeren. Vervolgens worden meer adaptieve gedachten aangeleerd. Uit onderzoek blijkt dat de combinatie van antidepressiva en cognitieve gedragstherapie erg effectief is. De combinatie van beide behandelmethoden is effectiever dan het gebruik van één van beide behandelmethoden afzonderlijk.
  • Vrouwen worden veel vaker gediagnosticeerd met depressie en gaan vaker in psychotherapie. Dit zou kunnen komen doordat vrouwen op veel gebieden meer hindernissen ervaren in hun leven dan mannen. Mannen erkennen hun depressie vaak niet en zoeken veel minder snel hulp. Het zou kunnen dat ze hun depressie maskeren met alcohol, isolatie of geagiteerd gedrag. Bekende, gerespecteerde mannen die vertellen over hun stoornis moeten het taboe doorbreken.
  • Voor de bipolaire stoornis is een duidelijke optimale behandeling, namelijk psychotropische medicatie. Lithium werkt het beste, hoewel niet zeker is op welke manier exact. Het heeft echter ook bijwerkingen zoals geheugenproblemen. Lithium zou excitatoire (versterkende) en inhibitoire (remmende) neurotransmitters met elkaar in evenwicht brengen. Bij toeval ontdekte Cade het effect van lithium door onderzoek bij cavia’s.
  • Atypische psychotica die in 1980 op de markt kwamen hebben als voordeel dat het helpt bij het behandelen van negatieve en positieve symptomen en dat er geen parkinson achtige symptomen en tardieve dyskinesie optreden. Een atypisch antipsychoticum is clozapine. Momenteel is clozapine erg populair bij de behandeling van schizofrenie.
  • De algemene consensus onder therapeuten is dat persoonlijkheidsstoornissen moeilijk te behandelen zijn. Patiënten met persoonlijkheidsstoornissen worden vaak behandeld met therapie die meestal gebruikt wordt voor stoornissen zoals depressie en OCD. Mensen met een persoonlijkheidsstoornis zoeken zelden hulp, aangezien ze de omgeving als oorzaak zien van hun problemen, in plaats van hun eigen gedrag.
  • Linehan ontwikkelde de meest succesvolle behandeling voor de borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze behandelingsmethode wordt de dialectische gedragstherapie (DGT) genoemd, een combinatie van gedrags- en cognitieve behandelingen in combinatie met een mindfullnessaanpak. Cliënten worden zowel in groepsverband als individueel behandeld.
  • Het behandelen van de antisociale persoonlijkheidsstoornis is erg lastig. Aangezien deze stoornis gepaard gaat met te weinig corticale alertheid, kan geprobeerd worden om activiteit van de cortex te stimuleren. Dit heeft echter maar op korte termijn effect. Anti-angst-medicijnen en lithium verminderen agressief gedrag. Daarnaast vermindert lithium impulsiviteit. Uit onderzoek blijkt echter dat deze verbeteringen maar klein zijn en dat psychotropische medicijnen geen echte oplossing bieden.
  • Het meest gebruikte middel om ADHD te behandelen is methylphenidate (Ritalin), een medicijn dat het zenuwstelsel stimuleert. De effecten van Ritalin lijken op de effecten van cafeïne en amfetaminen. Het is niet duidelijk hoe Ritalin precies werkt, maar waarschijnlijk heeft dit medicijn invloed op meerdere neurotransmitters (en vooral op dopamine).
  • Een effectieve behandeling van autisme bij kinderen is ontwikkeld door Lovaas. Hij ontwikkelde de toegepaste gedragsanalyse (applied behavioral analysis, ABA), gebaseerd op operante conditionering. Gedragingen die beloond worden zouden vaker herhaald moeten worden dan bestrafte gedragingen. Deze behandeling is erg intensief. Het kind wordt elke week veertig uur behandeld. Kinderen worden behandeld door ouders en leerkrachten die getraind zijn. Na twee jaar kan het IQ wel met 20 punten stijgen. Tevens blijkt dat kinderen na afronding van het programma voldoende kunnen functioneren op school.
  • Depressie komt veel voor bij adolescenten en kan leiden tot zelfmoord, drugsmisbruik en voortijdig stoppen met school. Lang werd depressie gezien als een normaal onderdeel van de ontwikkeling. Toen het probleem onderkend werd, werden de eerste antidepressiva bij adolescenten voorgeschreven. Ze reduceerden depressieve klachten effectief. Uit onderzoek bleek echter tevens dat SSRI’s suïcidale gedachten veroorzaakten bij depressieve jongeren. Daarom staat er nu een waarschuwingslabel op de bijsluiter van SSRI's. 
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Join World Supporter
Join World Supporter
Follow the author: Psychology Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.