Bulletsamenvattingen per hoofdstuk bij de 3e druk Klinische psychologie: Theorieën en psychopathologie van Van der Molen et al. - Chapter


Wat houdt de klinische psychologie in en wat houdt ‘abnormaal’ gedrag in? - BulletPoints 1

  • Het vakgebied van de klinische psychologie heeft zich steeds meer verbreed. De klinische psychologie houdt zich voornamelijk bezig met gedrag dat afwijkend is van de norm. Vooral de afwijkingen die lastig zijn voor mensen zelf of voor de omgeving van de persoon. Dit gaat meer om de gebreken dan om de capaciteiten van mensen. De persoonlijkheidspsychologie focust zich op deze capaciteiten. De afwijkingen van de persoon kunnen individueel zijn, zoals afwijkend gedrag, afwijkende gedachten en afwijkende belevingen. Ook kunnen mensen afwijken in de norm in de relaties met andere mensen, zoals overbezorgdheid om anderen en agressiviteit naar anderen.
  • Er zijn zeven factoren die onderscheid maken tussen abnormaal en pathologisch gedrag. Hoe meer van de factoren aanwezig zijn, des te eensgezinder men is of gedrag normaal of abnormaal is. Ten minste een van de zeven aspecten moet aanwezig zijn om gedrag als abnormaal te bestempelen.
    • Persoonlijk lijden.
    • De (dis)functionaliteit van het gedrag.
    • Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag.
    • Onvoorspelbaarheid en controleverlies.
    • Opvallend en onconventioneel gedrag.
    • Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt.
    • Het overtreden van morele normen.

Wat houdt de neurobiologische benaderingen van psychopathologie in? - BulletPoints 2

  • Het reductionisme is belangrijk en is het wezenskenmerk van wetenschap. Hierbij zoekt een onderzoeker naar een of meerdere onderliggende mechanismen om het gedrag (deels) te verklaren. De verklaring kan gezocht worden in de maatschappij, psychologisch leerprincipe, maar ook een biologisch proces.
  • Bij genetisch onderzoek wordt gebruik gemaakt van familiestudies, tweelingstudies en adoptiestudies. Genetisch onderzoek is niet vrij van omgevingsfactoren. Hierdoor is er geen duidelijkheid over waar genen een specifieke rol spelen. Om aan te duiden wat de mate is dat een eigenschap in de familie voorkomt wordt een concordantie coëfficiënt gebruikt. Deze geeft aan tussen de 0 en de 1 wat de concordantie in de familie is van de eigenschap. In de meeste tweelingstudies wordt aangenomen dat de omgeving 100% hetzelfde is. Dit hoeft niet zo te zijn als tweelingen anders worden behandeld door ouders, andere broers of zussen, familieleden, vrienden, etc.
  • Het limbische systeem is belangrijk voor emotie, motivatie, genot en het emotioneel geheugen. Het bestaat uit de hersenstructuren amygdala, hippocampus en hypothalamus. Een over- of onderactivatie in deze hersendelen is gerelateerd aan psychische stoornissen zoals depressie en angststoornissen. Overactivatie kan zorgen voor een paniekstoornis en onderactivatie kan ervoor zorgen dat iemand minder gevoelig is voor angst. Dit laatste heeft als gevolg dat ongewenst gedrag minder makkelijk is om af te leren door middel van straf. Dit kan zich doorontwikkelen tot antisociaal agressief gedrag. De gevoeligheid voor straf hangt ook samen met het stresshormoon cortisol.
  • Comorbiditeit is het gelijktijdig hebben van twee of meer vormen van psychische stoornissen. Ook al zijn externaliserende en internaliserende stoornissen verschillend in emotieregulatie, er zijn ook overlappingen. Het kan zijn dat er dezelfde onderliggende factoren een rol spelen bij beide dimensies, zoals bijvoorbeeld temperament. Comorbiditeit van verschillende stoornissen geeft inzicht over de etiologie van de psychopathologie. Comorbiditeit kan plaatsvinden binnen een individu, maar ook binnen families. Ook zijn er biologische factoren die een rol spelen in internaliserende en externaliserende problematiek. Ze spelen voor beide dimensies een rol. Dit is bijvoorbeeld de activiteit van het autonome zeusstels, de HPA-as, neurotransmittersystemen en hersengebieden. Biologische factoren spelen een grotere rol bij gedragsstoornissen die vroeg ontwikkelen dan gedragsstoornissen die zich pas op latere leeftijd ontwikkelen.

Wat zijn de leertheoretische benaderingen van de psychopathologie? - BulletPoints 3

  • Het werk van Thorndike en Pavlov is de basis van de leertheoretische benadering. Thorndike was de grondlegger van acquisitie, het leren van nieuw gedrag. Dit houdt in dat gedrag wordt aangeleerd als het tot een plezante uitkomst leidt. Hierdoor zal het gedrag toenemen. Als gedrag een onaangename consequentie heeft, zal dit gedrag afnemen. Pavlov vond dezelfde uitkomsten. Thorndike focuste meer op het belonen en straffen in zijn experimenten om gedrag aan te leren. Dit is instrumentele conditionering. Pavlov focuste op de associatie van de omgeving (zoals een hond die de voetstappen van zijn baasje associeert aangevoerd te worden) aan bepaald gedrag. Dit is klassieke conditionering. Door Skinner veranderde de term instrumentele conditionering later in operante conditionering. Skinner ontwierp de Skinner-box om de beloning na het gewenste gedrag te automatiseren. Het gedrag werd automatisch geregistreerd. Hierdoor hoefde de onderzoeker niet meer aanwezig te zijn bij het experiment.
  • Tijdens het initiële leren is de gedraging doelgericht. Er is sprake van motivationele waarde van de uitkomst en er is een causale relatie bekend. Na verloop van tijd wordt het een gewoonte. De motivationele uitkomst is in dit geval niet meer van belang voor het uiten van het gedrag. Het verschil tussen doelgericht gedrag en gewoontegedrag kan bepaald worden met de uitkomst-devaluatieprocedure. Hierbij leren proefdieren om een respons uit te voeren om een beloning te verkrijgen. De uitkomst wordt gedevalueerd. Als de devaluatie tot een vermindering van het gedrag leidt, valt het onder doelgericht gedrag. Een devaluatie van de uitkomst van gewoontegedrag kan geen invloed hebben op het gedrag zelf.

Wat zijn de cognitieve benaderingen van de psychopathologie? - BulletPoints 4

  • De cognitieve psychologie haalt zijn oorsprong uit het behaviorisme. Het behaviorisme wilde niet focussen op interne en mentale processen. De cognitieve psychologie is de reactie op deze afwijzing. Hoe computers werken speelde een belangrijke rol in de cognitieve psychologie, hiermee werd het menselijk brein vergeleken.
  • Cognitieve psychologie focust zich op zintuigen en het verstand. Hoe mensen kennis verwerven door hun zintuiglijke ervaringen en hun denken. Informatieverwerking speelt een grote rol. De kennis van mensen is georganiseerd in schema’s. Een schema wordt geactiveerd als er aanvullende informatie beschikbaar is. Dit gaat automatisch en hiermee wordt de kennis verbreed. Schema's spelen een rol in het selecteren van informatie. Hierdoor kan adequaat worden geïnterpreteerd en informatie worden getransformeerd die aan aanwezig is. De kennis in deze schema’s kan vaak niet expliciet in woorden worden beschreven. De kennis in de schema’s is dus impliciet. Meestal gaat deze informatieverwerking dan ook automatisch. Dit is het proces van de informatieverwerking. Voor dit proces om plaats te vinden moet eerst een schema worden geactiveerd. Meerdere schema’s kunnen worden geactiveerd. Dit kan een omstandigheid zijn waar iemand in zit die voor de activering zorgt.
  • Cognitieve therapie focust op de oorsprong van de psychopathologie uit informatie selectie en de informatieverwerking. Deze processen worden dus ook geprobeerd aan te passen tijdens de cognitieve therapie. Recent zijn er steeds meer specifieke behandeltechnieken voor psychische stoornissen die effectiever zijn dan globale therapie. Het toepassen van kennis in de praktijk is dus van belang.

Wat is de psychoanalytische benadering van de psychopathologie? - BulletPoints 5

  • Het onbewuste is vooral door Sigmund Freud op de kaart gezet, maar werd daarvoor ook al gebruikt in theorieën. Het onbewuste is dat mensen niet compleet bewust zijn van wat er in hen omgaat. Zo worden bepaalde gedachten en gevoelens onderdrukt. Freud noemde het een dynamisch onbewust vanwege de conflicten in het innerlijke.
  • Driftpsychologie is psychoanalytisch denken in het concept drift. Driften zijn aangeboren, algemeen menselijke behoeftes. Freud focuste bij deze driften vooral op de seksuele verlangens uit de kindertijd, verdrongen driften en de ontwikkelingsfasen mond, anus en genitalien. In dit laatste concept stond elke fase voor een andere fase in de kindertijd, die kritisch was voor het ontwikkelen van bepaalde behoeften later in het leven. Bij de orale fase is veel gefixeerd op de mond. Dit is zo bij het eerste levensjaar van het kind, maar ook bijvoorbeeld bij roken en eten. Tijdens de anale fase staat het beheersen van de anale sluitspier en de fixatie op ontlasting in verband met bezit gedrag en het ontwikkelen van een persoon zijn. In de fallisch-oedipale fase krijgt een kind besef van hun genitalien en dit is gerelateerd aan de seksuele ontwikkeling van het kind. Tijdens de laatste fase, de latentiefase, staat voor het ontwikkelen van volwassenheid.
  • Freud suggereerde dat persoonlijkheid uit drie onderdelen bestaat: Ik, Es, en Boven-Ik.
    • Het Ik zijn de regulerende en synthetiserende functies en bemiddelt tussen Es en Boven-Ik. Het is deels bewust en deels onbewust.
    • Het Es is de drift. Het Es is ongestructureerd en onbewust.
    • Het Boven-Ik zijn alle morele waarden en idealen.

Wat zijn de humanistische benaderingen van de psychopathologie? – BulletPoints 6

  • De humanistische opvatting is een reactie op psychoanalytische theorieën en behavioristen. Humanisten focussen op de persoonlijke bewuste beleving van mensen. Het richt zich op het begrijpen van menselijk gedrag. Het geheel van de mens is van belang en humanisten richten zich dus op een holistische theorie.
  • Rogers suggereerde dat mensen in staat moesten worden geacht om problemen zelf op te lossen. Hierin zitten groei- en ontwikkelingsmogelijkheden. Ook zei hij dat een gelijkwaardige opstelling tussen therapeut en cliënt nodig was. Er is geen feilloze diagnosticering van de cliënt omdat de therapeut alles al weet. Het samenwerken moet zorgen voor verbeteringen. Ook streefde hij voor het beter integreren van gevoelsaspecten in het denken en alledaagse handelen van de cliënt. Hierdoor is de client-centered therapy ontwikkeld.
  • Emotiegerichte therapie (Emotion Focused Therapy, EFT) is een proces-experiëntiële psychotherapie. Hierbij bepalen emoties de constructie van het zelf en de organisatie hiervan. Er is aangetoond dat emoties fundamenteel zijn voor veel cognitieve processen, vooral bij het nemen van beslissingen. Ook kunnen emoties onaangepaste reacties op situaties inhouden. Dit ontstaat door negatieve ervaringen en socialisatie. De basis hiervan ligt vooral in de kindertijd en de dyadische reguleringen van toen.

Wat zijn de systeembenaderingen van de psychopathologie? – BulletPoints 7

  • Systeembenaderingen zijn theorieën en therapieën met als uitgangspunt dat interacties tussen het individu en de sociale omgeving een belangrijke rol spelen in de psychopathologie en psychosociale problemen. Vooral met betrekking tot het ontstaan en in stand houden van psychische stoornissen en psychosociale problemen. Systeemtherapie is een term die gebruikt kan worden voor relatie- en gezinstherapie. 
  • Minuchin is de grondlegger van de structurele gezinstherapie. In structuur wordt een gezin gezien als een sociaal systeem dat voortdurend verandert. Dit systeem heeft twee hoofdtaken: Het waarborgen van de continuïteit van het systeem in het gezin en het bevorderen van de ontwikkeling van de gezinsleden als individu.
  • Integratieve behandelprogramma’s zijn gebaseerd op de systeembenaderingstheorie. In het begin richtte zich dit vooral op de interacties en niet de personen binnen de gezinnen, maar recenter wordt er ook rekening gehouden met andere theorieën en methoden, zoals cognitieve gedragstherapie.

Wat is het nut van theorie? – BulletPoints 8

  • Theorieën zijn nodig om dingen te kunnen verklaren. Met deze verklaringen kan men voorspellingen maken voor de toekomst. In wetenschap wordt de realiteit geobserveerd. Uit de observaties leidt de wetenschapper een theorie af door middel van inductie. Als een waarneming faalt, kan dit alsnog gebruikt worden voor andere observaties. De eerste theorie blijkt niet juist, maar een andere theorie kan dan wel juist zijn. 
  • Er wordt gestreefd naar een combinatie van determinisme en reductionisme. Determinisme gaat uit van de werking van causale mechanismen en het reductionisme gaat ervan uit dat de verklaarbaarheid van fenomenen in de onderliggende niveaus ligt. Dit wordt bijvoorbeeld ook bij de biologische benadering gebruikt. Verstoringen worden herleid naar fysiologische mechanismen en ook opgelost door deze fysiologische mechanismen te herstellen of aan te passen. 
  • Een technisch eclecticisme is een aanpak waarbij verschillende therapeutische technieken ingezet worden zonder theoretische integratie na te streven. Dit is niet de beste oplossing, maar ook niet een slechte optie. Effectstudies spelen een belangrijke rol in de toepassing van onderzoek in de praktijk. Een therapie is beter als het meer problemen oplost, het een snellere behandeling is dan andere opties en wanneer de effecten duurzaam zijn. 

Wat is classificatie? – BulletPoints 9

  • Classificeren is het ordenen van psychopathologische verschijnselen en helpt bij het vaststellen van symptomen. Het classificatiesysteem heeft pas nut als de psychische stoornissen te onderscheiden zijn, voornamelijk in oorzaak, de wijze waarop de stoornis zich ontwikkeld, prognose en effectieve behandelingen. Er zijn verschillende soorten classificatie.
  • De DSM is ontwikkeld om de concepten, categorieën en principes vast te leggen. Over de jaren heen is de DSM veranderd en aangepast. Zo staan seksuele voorkeuren sinds 1973 niet meer in de DSM. Bij classificatie van psychische stoornissen spelen culturele factoren en subjectieve en professionele referentiekaders een rol. 

Wat is klinisch psychologische diagnostiek? – BulletPoints 10

  • De bruikbaarheid van een methode is afhankelijk van de diagnostische vraagstelling, betrouwbaarheid en validiteit van de methode. De kwaliteitsbeoordelingen van psychologische instrumenten wordt in Nederland gedaan door Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) van het Nederlands instituut voor Psychologen (NIP). Psychologische instrumenten worden als onvoldoende, voldoende of goed beoordeeld op vijf punten:
    • Uitgangspunten van de testconstructie.
    • Kwaliteit van het testmateriaal en de handleiding.
    • Normen (zoals normscores binnen groepen).
    • Betrouwbaarheid.
    • Begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit.
  • De interpretatie van de verkregen informatie door testen krijgt vaak weinig aandacht. Dit zorgt ervoor dat de subjectiviteit van psychologen een grotere rol speelt dan zou moeten. Ook de voorspellende waarde van de uitkomsten is karig. Rapporteren is het op schrift stellen van alle informatie en de interpretatie hiervan over de cliënt door de psycholoog. De stijl, lengte en inhoud hangen af van de context. In rapporteren wordt niet altijd getraind en meestal leert men het gedurende de jaren als psycholoog. Dit is nadelig, omdat er vaak moeilijke en ambigue woorden worden gebruikt, er weinig tijd voor wordt uitgetrokken en de afstemming op de cliënt niet altijd optimaal is. 

Welke neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bestaan er bij volwassenen? – BulletPoints 11

  • Autismespectrumstoornis (ASS) is een ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door gebreken in de ontwikkeling van sociaal-communicatieve vaardigheden en het hebben van stereotiepe gedragingen en interesses. Als dit laatste niet aanwezig is, kan er sprake zijn van een communicatiestoornis. De sociale communicatiestoornis valt niet onder het autismespectrum. 
  • ADHD is een externaliserende psychische stoornis en wordt gekenmerkt door onoplettendheid, impulsiviteit en hyperactiviteit. ADHD heeft drie subtypen: het overwegend onoplettende type, het overwegend hyperactieve-impulsieve type en het gecombineerde type. ADHD is negatief geassocieerd met socio-economische status en academische en professionele prestaties. ADHD heeft een comorbiditeit met andere psychiatrische stoornissen, zoals angststoornissen (47 procent), stemmingsstoornissen (38 procent) en verslaving (15 procent). 

Wat houden depressieve- en bipolaire-stemmingsstoornissen in? – BulletPoints 12

  • Depressieve stemmingsstoornis is de overkoepelende term voor stemmingsstoornissen, maar ook is het een de depressieve stoornis binnen de klasse zelf.
  • De disruptieve-stemmingsdisregulatiestoornis is gekenmerkt door prikkelbare stemmingen en heftige driftbuien. Het wordt toegekend aan kinderen onder de 18 en is om te voorkomen dat het te vaak stellen van de diagnose en overbehandeling te veel voorkomt. 
  • De depressieve stoornis wordt gekenmerkt door depressieve stemmingen en verlies van interesse en plezier. Het risico op een eerste episode is het hoogst vanaf de puberteit. Na een eerste episode heeft een tweede episode 50 procent meer kans om voor te komen. 
  • De persistente depressieve stoornis (PSD) is een chronische stoornis en werd eerder opgesplitst in een dysthyme stoornis en een chronisch depressieve stoornis. PSD kan vroeg ontstaan, al in de puberteit. De sombere stemming houdt voor minimaal twee jaar aan en als de stoornis verdwijnt in deze tijd, is dit voor maximaal twee maanden. 
  • De premenstruele stemmingsstoornis (PMDS, oftewel premenstruele dysfore stoornis) heeft klachten in de week voor de menstruatie en verdwijnen de klachten na het optreden van de menstruatie. 
  • De depressieve-stemmingsstoornis kan ontstaan door organische aandoeningen of door middelengebruik. De werking van de hersenen wordt beïnvloed, waardoor een stemmingsstoornis ontstaat. Ook lichamelijke ziekten kunnen stemmingsstoornissen veroorzaken of met zich meebrengen, zoals de ziekte van Parkinson en ziekten van hormoonvormende organen. 
  • Een bipolaire-stemmingsstoornis heeft een afwisseling tussen de aanwezigheid en afwezigheid van depressieve en manische episoden. Er zijn drie verschillende typen bipolaire-stoornissen: bipolair type-I, bipolair type-II en de cyclothyme stoornis. 
  • De bipolaire I-stoornis kenmerkt zich door een manische episode. Een depressieve episode hoeft niet aanwezig te zijn. Bipolaire stoornissen zijn gerelateerd aan genen en symptomen zijn vaak seizoensgebonden. 
  • De bipolaire II-stoornis kenmerkt zich door beide een hypomane en depressieve episode. Een hypomane episode is minder lang en minder intens dan een manische episode. Er is alleen sprake van een bipolaire II-stoornis als er nog nooit van een manische of gemengde episode sprake is geweest. 
  • De cyclothyme stoornis kenmerkt zich door een minimale periode van twee jaar meerdere episoden mee te maken met hypomane of depressieve symptomen. Een symptoomvrije periode is maximaal twee maanden. 

Wat zijn Angstoornissen? – BulletPoints 13

  • Een angststoornis is een pathologische angst die iemand heeft en diegene lijdt eronder. Mensen met een angststoornis ervaren subjectief angst, fysiologische reacties, vermijdingsgedrag en irrationele gedachten.
  • De separatieangststoornis is een angst voor het gescheiden worden van thuis of degenen aan wie men gehecht is. Er volgt een heftige angstreactie als een separatie plaatsvindt. De diagnose wordt alleen aan kinderen en jeugd gesteld.
  • Selectief mutisme is minimaal een maand niet kunnen spreken wanneer vereist. De persoon is wel in staat om te praten, maar de blokkade is vooral in sociale situaties.
  • De sociale angststoornis is een angst voor sociale contacten of situaties waar beoordeling plaats kan vinden. Vermijding is ook voorkomend bij deze angststoornis.
  • Een paniekstoornis is als paniekaanvallen spontaan en zonder duidelijke aanleiding optreden. Hierdoor kan angst om aanvallen te krijgen ontstaan en het aantal aanvallen toenemen.
  • Agorafobie is de angst in situaties waar men moeilijk weg kan of waarin geen hulp beschikbaar is als men last krijgt van paniekachtige symptomen of andere symptomen die schaamte kunnen veroorzaken.
  • De gegeneraliseerde-angststoornis is een angst en bezorgdheid over meerdere gebeurtenissen of activiteiten. Het uit zich in veel piekeren.
  • Exposure is een van de belangrijkste vormen van gedragstherapie voor angststoornis. Dit is het blootstellen aan het gevreesde object of situatie. De medicatie die wordt voorgeschreven bij angststoornissen is vooral antidepressiva, zoals SSRI’s en ook SNRI’s. Cognitieve gedragstherapie is effectief voor het behandelen van angststoornissen. Het is zelf effectiever bevonden dan andere methoden. Een CGT-behandeling bestaat uit psycho-educatie, registratieopdrachten, relaxatietechnieken, cognitieve herstructureringstechnieken, exposure, responspreventie en vaardigheidstrainingen.

Wat zijn middelgebonden stoornissen en verslavingen? – BulletPoints 14

  • Er is een piek van alcoholproblemen in veel westerse landen onder jongeren tussen de 18 en 21 jaar. Veel jongeren groeien hier overheen, maar kampen nog steeds met directe problemen zoals alcoholvergiftigingen, ongelukken en agressie. Een ander deel faalt over te gaan naar een gematigder alcoholgebruik. Verslavingen zijn gerelateerd aan mishandeling of misbruik als kind of jongere.
  • Er blijken erfelijke invloeden een rol te spelen bij het ontstaan van verslaving. 50 procent van de verschillen in kwetsbaarheden gerelateerd aan verslavingen kan verklaard worden door genetische effecten. De genetische factor is hoger voor middelen met een hoog verslavingsrisico. Er wordt onderscheid gemaakt tussen externaliserende en internaliserende trekken. Mensen met externaliserende trekken zien de omgeving als oorzaak van hun verslaving en mensen met internaliserende trekken zien hun verslaving om hun problemen te vergeten. Gedragsproblemen in de jeugd kunnen voorspellen of iemand later een verslaving kan ontwikkelen. Als de hun stressreactiviteit verstoord is, kan dit een risico zijn voor het ontwikkelen van een verslaving. Veel van de genen staan in interactie met de omgeving.
  • De leertheoretische benadering gaat uit van klassieke conditionering. De verslaving kan ontstaan door middel van drie verschillende klassieke-conditionering modellen.
    • Een compensatoir model: een mens krijgt feedback van hun homeostasen door fysiologische processen en systemen in het interne milieu. De effecten van een middel worden door de homeostasen zo veel mogelijk tegengegaan, waardoor uiteindelijk tolerantie zich ontwikkeld. Voorbereidende compensatoire responsen ontstaan in situaties waarin het lichaam verwacht dat er een middel tot zich wordt genomen. Dit is klassieke conditionering. Er vindt craving plaats.
    • Een appetitief model: hier wordt er vanuit gegaan dat cues niet alleen compensatoire responsen ontlokken, maar ook reacties die in de richting gaan van het effect van de drugs.
    • Een sensitisatiemodel: dit model gaat uit van het gevoeliger worden voor belonende stimuli en voor de motivatie om de beloning te bemachtigen, dus de effecten van de drugs.

Wat zijn somatisch-symptoomstoornissen en verwante stoornissen? – BulletPoints 15

  • Er bestaan verschillende soorten somatisch-symptoomstoornissen, zoals ziekteangststoornis, conversiestoornis, psychische factoren die somatische aandoeningen veroorzaken, nagebootste stoornissen en nog andere verwante stoornissen.
    • De somatisch-symptoomstoornis houdt in dat iemand lijdt aan lichamelijke klachten die het dagelijks functioneren belemmeren of verstoren. De klachten moeten minstens zes maanden aanwezig zijn.
    • De ziekteangststoornis is een stoornis waarbij iemand gefixeerd is me het hebben van een ernstige niet-gediagnosticeerde somatische aandoening en voelt hierbij grote angst. Lichamelijke klachten zijn niet of nauwelijks aanwezig. De ziekte moet ten minste voor zes maanden aanhouden.
    • De conversiestoornis, ook wel functioneel-neurologische symptoomstoornis genoemd, bestaat uit een of meer symptomen van veranderingen in motorische en sensorische functies die lijdensdruk of beperkingen in het dagelijks leven veroorzaken. De stoornis kan bestaan uit langere periodes van minimaal zes maanden, maar ook acute episodes die korter zijn dan zes maanden.
    • De nagebootste stoornis, of pathomimie, is een stoornis die bestaat uit somatische of psychische symptomen of het doelbewust opwekken van verwondingen of ziekte waarbij misleiding aantoonbaar is. Wanneer dit vaker voorkomt, wordt dit gecategoriseerd als recidiverende episoden. Vroeger heette de stoornis het Münchhausensyndroom of het Münchhausen by proxy syndroom.
  • Er is weinig bekend over de etiologie van de somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen. Het is een interactie tussen biologische, psychologische en sociale factoren die de stoornis kunnen veroorzaken en in stand houden. Psychotrauma in de jeugd, demografische kenmerken (zoals vrouw zijn, ouder zijn, een lager opleidingsniveau en lagere sociaaleconomische klassen) en persoonlijkheidskenmerken zoals neuroticisme zijn risico’s voor het ontwikkelen en hebben van lichamelijke klachten.

Wat is slapen en waken en wat zijn slaapstoornissen? – BulletPoints 16

  • Het slapen en waken wordt geregeld door een homeostatisch proces en een circadiaan proces. Het homeostatisch proces regelt de energie-investering die nodig is om wakker te blijven en actief te blijven. Afvalstoffen worden opgeruimd in de slaap. Het circadiaan proces is ritmisch in een periode van 24 uur en wordt gestuurd door een biologische klok.
  • Slaap heeft een restoratieve functie. Er wordt bijvoorbeeld het eiwit beta-amyloid verwijderd in de slaap. Dit eiwit staat in verband met verschillende neurodegeneratieve ziekten zoals de ziekte van Alzheimer. De opstapeling van afvalstoffen zorgt overdag voor een slaap factor die zorgt dat de slaapdruk toeneemt. Voor het onderzoeken van slaap en slaapproblemen is het belangrijk om te kijken naar elektrische hersenactiviteit door middel van elektro-encefalogram (EEG). Door middel van de EEG is aangetoond dat er vier slaapstadia zijn, slaapstadia 1, 2, 3 en 4. Stadium 1 is de geleidelijke overgang van waken naar slapen. Stadium 2, samen met stadium 1 wordt lichte slaap genoemd. Slaapstadia 3 en 4 vormen diepe slaap en worden ook wel slow-wave sleep genoemd. Er is ook een REM-slaap (Rapid Eye Movement), die samengaat met sterke vermindering van spiertonus en een sterke toename van de variabiliteit in het autonome zenuwstelsel. De cerebrale stofwisselingen is even hoog in de REM-slaap als tijdens het waken.
  • Het waakritme kan niet altijd onderbroken worden door slaap. De beste tijd om te slapen wordt bepaald door de biologische klok. Hierdoor kunnen verschillende levensfuncties optimaal afgestemd worden en dit gebeurt door de biologische klok. Als de activiteiten niet passen bij het ritme, wordt het ritme na een paar dagen aangepast aan het nieuwe ritme. Dit is bijvoorbeeld als iemand een jetlag heeft.
  • De insomnia stoornis wordt gekenmerkt door klachten over slechte kwaliteit van slapen, ondanks dat er genoeg tijd voor slapen is. Dit houdt in moeite met inslapen, meerdere langdurige slaaponderbrekingen en te vroeg in de ochtend ontwaken. Het belemmert het functioneren overdag door toegenomen vermoeidheid, hoofdpijn, maag-darmstoornis, verminderde alertheid en verslechterd cognitief en emotioneel functioneren. Er bestaat een geïsoleerde, incidentele inslaap kracht die niet langer duurt dan een week, tot een veelomvattend, jarenlang voortslepend slaapprobleem met ingrijpende gevolgen voor de gezondheid en het functioneren van de betrokkene. Er kunnen ook angstgevoelens ontstaan door het slechte slapen. Ongeveer 10 procent kampt met insomnia, ook al kampen de meeste mensen ooit in hun leven slaapproblemen. Het wordt vaker gerapporteerd bij mensen in de menopauze en mensen van boven de 65. Insomnia is vaak een reactie op een acute stressor. Hierdoor ontstaat een alarmfase gevolgd door een adaptatiefase waarbij het probleem zich vanzelf oplost.
    • Hypersomnolentie is een classificatie voor klachten over een gebruikelijke lange slaapduur die niet verfrissend is, een verhoogde slaapdruk tijdens het wakker zijn en meerdere dutjes op een dag, automatisch gedrag, en slaapinertie (slaapdronkenheid). Dit kan het dagelijks leven beïnvloeden.
    • Narcolepsie is een neurologische aandoening die bestaat uit onbedwingbare slaapaanvallen overdag. Kataplexie is een lange tijd met narcolepsie symptomen. Het kan vanaf zeer mild beginnen, waardoor de aandoening niet opvalt. Het gaat vaak gepaard met onweerstaanbare slaperigheid overdag. Narcolepsie heeft een prevalentie van 0,05 procent en komt dus erg weinig voor. Ook treden de slaapaanvallen soms op, meerdere jaren voor het optreden van kataplexie, waardoor de diagnose niet altijd correct wordt gesteld. Het staat centraal om levensbedreigende situaties te voorkomen.
    • Slaapapneu zijn ademhalingsproblemen tijdens het slapen die zorgen voor slaperigheid en slaapaanvallen overdag. De meest voorkomende vorm is obstructieve slaapapneusyndroom (OSAS). Hierbij wordt de ademweg geheel of gedeeltelijk afgesloten. Als de ademstop lang aanhoudt, is er een wekreflex waardoor de spieren zich aanspannen en de luchtweg openen. Het moet minstens tien seconden duren en minimaal vijf keer per uur per nachtrust. Het komt vier procent voor bij mannen en bij twee procent van de vrouwen. Om slaapapneu te voorkomen kan lichte druk uitgeoefend worden in de keelholte door middel van CPAP-apparatuur.

Wat zijn eetstoornissen? – BulletPoints 17

  • Anorexia nervosa waarbij mensen wel kunnen eten, maar niet willen eten. Patiënten hebben een normale eetlust. Ze zijn in de veronderstelling dat ze dik zijn en nemen geen of laagcalorisch voedsel tot zich. Er is een extreem streven naar vermagering en de gedachte dat men dik is. Mensen met anorexia overschatten de grootte van hun lichaam, meer dan mensen zonder eetstoornissen dit doen. Het lichaamsbeeld van gezonde mensen is ook verstoord. Zo toonde onderzoek aan dat gezonde vrouwen zichzelf mooier vinden dan dat anderen hen vinden. Het lichaamsbeeld kan dus beïnvloed worden door een depressief realisme.
  • Boulimia nervosa is het hebben van een chaotisch eetpatroon, compensatiegedrag en irrationele ideeën over lichaamsvormen, uiterlijk en gewicht. Patiënten hebben vaak perioden van karig eten en aanvallen van overmatig eten. Een eetbui kan veroorzaakt worden door verschillende factoren zoals stemmingsfluctuaties, het eten van ‘verboden’ etenswaren, gedachten over eten en door geuren van voedsel. Na een eetbui is vaak angst voor gewichtstoename, dus er wordt deelgenomen in compensatiegedrag zoals purgeren, lijnen, vasten en bewegen. Alles wat eetbaar is wordt onderscheiden in ‘goed’ en ‘slecht’ voedsel. 
  • Een eetbuistoornis kenmerkt zich door regelmatige eetbuien waarin in een bepaalde tijd een grote hoeveelheid eten wordt geconsumeerd. De prevalentie is 3,5 procent voor vrouwen en twee procent voor mannen.

Wat zijn disruptieve-, impuls-, beheersings- en andere gedragsstoornissen? – BulletPoints 18

  • Het is kenmerkend voor de oppositionele-opstandige stoornis (OOS) om brutaal, opstandig en prikkelbaar of bozig te zijn. Mensen met OOS hebben vaaak problemen met autoriteitsfiguren, zijn twistziek, koppig, houden zich niet aan de regels en volgen aanwijzingen slecht op. Vaak geven ze de schuld aan anderen. Er moet voldaan worden aan minimaal vier criteria die in de DSM-5 staan, zoals emotionele kenmerken, gedragskenmerken en een hatelijk/wraakzuchtig kenmerk. Emotionele kenmerken hangen samen met het risico op het ontwikkelen van een angststoornis of een depressieve stoornis.
  • Een periodiek explosieve storonis (PES) is het niet kunnen beheersen van impulsief fysiek en verbaal agressief gedrag. Dit uit zich in agressieve uitbarstingen. Het kan veroorzaakt worden door een minimale provocatie. Iemand moet aan bepaalde criteria voldoen om een PES te hebben, zoals terugkerende agressieve uitbarstingen die vaak en hevig voorkomen.
  • Een normoverschrijdend-gedragsstoornis is dat iemand gebrek heeft aan respect voor regels, maatschappelijke normen en waarden en gevoelens van anderen. Dit leidt tot wangedrag. Ook hebben ze de neiging om gedrag van anderen vijandig of agressief te interpreteren en zelf hier ook vijandig of agressief op te reageren.
  • Pyromanie is het doelbewust en herhaaldelijk stichten van brand. Mensen met pyromanie ervaren opluchting of plezier tijdens of na het stichten van de brand, door naar de brand te kijken, te helpen deze te blussen of te helpen bij de gevolgen van de brand. Mensen met pyromanie hebben interesse in brand en vuur, wat ertoe kan leiden dat ze lid worden van de vrijwillige brandweer. Iemand die lijdt aan pyromanie moet geen andere redenen hebben om brand te stichten om te kunnen voldoen aan de DSM-5 criteria van pyromanie.
  • Kleptomanie is het herhaaldelijk stelen van spullen die mensen niet nodig hebben en waar mensen ook geen geld aan verdienen. Mensen die lijden aan kleptomanie hebben de drang om iets te stelen en voelen zich opgelucht als dit lukt. Het gaat om de daad stelen en niet om het product dat gestolen wordt.

Wat zijn genderdysforie, parafiele stoornissen en seksuele disfuncties? – BulletPoints 19

  • Er is een debat of distress wel aanwezig moet zijn bij seksuele stoornissen. Het functieverstoring perspectief vindt distress een subjectief perspectief en dus niet een criteria die aanwezig hoeft te zijn. Veel ggz-clinici vinden distress noodzakelijk om seksuele stoornissen als een psychiatrische stoornis vast te stellen. Seksuele stoornissen zijn relatief voorkomend in de maatschappij. 44 procent van de vrouwen en 35 procent van de mannen rapporteert minimaal een seksuele functiestoornis. 22 procent vn de vrouwen en 12 procent van de mannen wordt uiteindelijk geclassificeerd met ten minste een seksuele disfunctie. Niet elk probleem dat te maken heeft met seksualiteit is geclassificeerd als stoornis.
  • Genderdysforie is als het gender niet overeenkomt met het geslacht van iemand. Mannen en vrouwen worden door culturele invloeden verschillend gesocialiseerd. Transseksualiteit en transgenderisme zijn termen in de genderdysforie. Transseksualiteit is als iemand met genderdysforie het gevoel heeft anatomisch tot het verkeerde geslacht te behoren en de wens om van het andere geslacht te zijn. mensen die hieraan lijden ondergaan dan ook vaak chirurgische ingrepen en hormonale behandelingen. Transgenderisme is een verzamelbegrip dat wordt gebruikt voor alle vormen van incongruentie tussen feitelijke sekse/toegewezen gender en gewenste gender of sekse. Dit hoeft niet per se ervaren te worden als een probleem. Prevalentieonderzoeken hebben vaak uiteenlpende resultaten. Het is wel gevonden dat transseksualiteit meer bij biologische mannen dan bij biologische vrouwen voorkomt. De grootte van de sekseratio is wel afgenomen, van 3,5:1 aan het einde van de jaren zestig naar 2:1 in de jaren negentig.
  • Bij een geslachtsaanpassende behandeling wordt altijd eerst gestart met een real-life-experience, waarbij de persoon in de genderrol gaat van het gewenste gender. Dit wordt door de meeste transgender personen al gedaan voor ze de hulp zoeken. Hierna worden personen psychologisch begeleidt en wordt er gestart met een hormonale geslachtsaanpassende behandeling. Voor vrouw-naar-man-personen worden androgenen toegediend en man-naar-vrouw-personen krijgen androgeendeprivatietherapie en oestrogenen. Het lichaam ontwikkeld door de hormonen secundaire geslachtskenmerken van het gewenste gender. Deze fase duurt twaalf maanden. De eerste fase en de real-life-experience kan langer duren als de cliënt jonger is of de diagnostiek ingewikkelder dan normaal is. Als adolescenten stabiel zijn en ernstig lijden aan de gevolgen van genderdysforie, kan hormoontherapie voor het achttiende levensjaar gestart worden. Dit gebeurt nooit voor het zestiende levensjaar. Er kan wel met puberteitsremmers daarvoor worden gestart om zo de kans te geven aan de jongere om na te denken over de volgende stappen die gezet worden in de behandeling. Een geslachtsaanpassende behandeling leidt tot een significante daling van genderdysforie en tot een sterke en stabiele toename van het psychische welzijn.
  • Parafilie is een intense en aanhoudende seksuele interesse die afwijkt van de seksuele belangstelling voor genitale stimulatie of het voorspel van fenotypisch normale, lichamelijk volgroeide en instemmende menselijke partners. Het is een lijdensdruk of beperking voor de betrokkene waarbij de bevrediging persoonlijke schade of risico’s voor of schade aan anderen veroorzaakt. De aanwezigheid van een parafilie is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor de diagnose van een parafiele stoornis. Er wordt pas van een parafiele stoornis gesproken als de seksuele drang, fantasieën of handelingen gedurende een periode van minstens een half jaar steeds terugkeren. Hiermee wordt onderscheid gemaakt tussen experimenteergedrag, occasionele fantasieën en een volwaardig parafiel syndroom.
  • Seksuele disfuncties zijn stoornissen die klinisch significante problemen met het vermogen om seksueel te reageren of seksueel genot te kunnen ervaren. Dit kan leiden tot gevoelens van onwelzijn of tot relatieproblemen. De prevalentie is onbekend door verschillende uitkomsten van resultaten. Ook is de diagnose discutabel, omdat de lijdensdruk subjectief is. 

Wat zijn het schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen? – BulletPoints 20

  • Schizofrenie kenmerkt zich door positieve symptomen zoals wanen, hallucinaties en verwardheid, en negatieve symptomen zoals weinig uiten van emoties in mimiek en gebaar, geen of weinig initiatief nemen, sociale terugtrekking en weinig spreken. Positieve symptomen zijn het verschijnen van symptomen en negatieve symptomen zijn het verdwijnen of afwezig zijn van normaal gedrag.
  • Er komen meer psychose achtige ervaringen voor in de bevolking die niet per se gerelateerd zijn aan een psychotische stoornis. Deze psychose acth ige ervaringen worden ook wel subklinische psychotische symptomen genoemd. Er wordt uitgegaan van een onderliggend continuüm, waarin psychosen variëren van geïsoleerde hallucinaties en geïsoleerde wanen die niet voldoen aan alle eisen die gesteld worden aan een psychiatrische classificatie, tot aan een volledig psychotisch toestandsbeeld. De grens naar subklinisch naar klinisch wordt overschreden wanneer symptomen meer frequent en meer intens worden en als er meer lijdensdruk en daardoor behoefte aan zorg ontstaat. Intrusieve beelden komen voor bij de gehele bevolking. Dit zijn beelden die plots verschijnen in het bewustzijn en die als onprettig en onwenselijk ervaren worden. Pas als er disfunctionele gedachten bij komen en veiligheidsgedrag ontstaat dat tot doel heeft die gedachten te onderdrukken, dan vormt zich een obsessieve-compulsieve stoornis. Ook afwijkende waarnemingen zijn normaal. Een derde van de bevolking heeft dit wel eens meegemaakt. Ook hierbij is er pas sprake van een psychose als er disfunctionele gedachten en vermijdingen bij komen, en ook disfunctioneel gedrag.
  • Niet altijd verloopt het herstel van cliënten goed en als een cliënt goed herstelt, is het vaak geen automatisch herstel van de maatschappelijke rollen die de cliënt hoopt te vervullen en die worden verwacht dat de cliënt weer vervult. Door rehabilitatie is er vooral een lotsverbetering en emancipatie van mensen met een psychische beperking. Rehabilitatieprogramma’s kunnen cliënten ondersteunen bij het kiezen, krijgen en behouden van bepaalde en gewenste sociale rollen. De rehabilitatie moet op een systematische, gestructureerd wijze ingezet worden. 

Wat zijn trauma- en stressorgerelateerde stoornissen? – BulletPoints 21

  • Een posttraumatische-stressstoornis komt voort uit een reactie op een traumatische gebeurtenis. Dit kan van een normale aanpassing zijn tot pathologisch gedrag. Na een ingrijpende ervaring volgt een algemeen stress-response syndroom dat bestaat uit vijf fasen: outcry, ontkenning, herbeleving, doorwerken en voltooiing. Bij een verwerkingsstoornis zit iemand vast in een bepaalde fase of heeft een fase overgeslagen. Als iemand lijdt aan PTSS, dan moet diegene een of meer traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt, die gebeurtenis telkens herbeleven, prikkels vermijden die aan de gebeurtenis doen denken of minder reageren op de omgeving, en verschijnselen van negatieve cognities en stemming en een verhoogde prikkelbaarheid vertonen. Deze klachten moeten minimaal een maand aanhouden en gepaard gaan met een grote lijdensdruk of verslechteringen in het functioneren.
  • Een acute-stressstoornis treedt op binnen een maand na blootstelling aan een traumatische gebeurtenis. De duur van de acute-stressstoornis is onderscheidend van PTSS. De duur van een acute-stressstoornis is meestal tussen drie dagen en een maand. Dissociatieve symptomen zijn meer gerelateerd aan een acute-stressstoornis dan aan PTSS. Dit kan derealisatie of depersonalisatie zijn. een acute-stressstoornis kan een signaal zijn van PTSS. Driekwart van de mensen die een acute-stressstoornis heeft, krijgt later PTSS. Een acute-stressstoornis hoeft niet per se voorafgaand aan PTSS zijn.
  • Een aanpassingsstoornis is dat mensen een sterke emotionele of gedragsmatige reactie op een of meerdere stressoren vertonen. Deze reacties zijn heftiger dan verwacht zou worden gezien de stressor. De symptomen moeten drie maanden na aanvang van de stressor ontstaan om de diagnose te kunnen stellen en binnen een half jaar zijn verdwenen.

Wat zijn dissociatieve stoornissen? – BulletPoints 22

  • Dissociatie is een concept dat ingevoerd is door Pierre Janet. Dissociatie is dat men zich het bewustzijn niet als een eenheid moet voorstellen. De integratie van psychische functies gaat niet vanzelf en kan onder verschillende omstandigheden verstoord raken. De neodissociatietheorie houdt in dat cognitief functioneren als een reeks van parallelle processen plaatsvindt, waarbij er sprake is van een hiërarchie van cognitieve controlesystemen. Dissociatie komt vooral voor als er stressvolle of traumatiserende omstandigheden voordoen en lijkt dan een zekere bescherming te bieden tegen de onmiddellijke effecten daarvan.
  • De depersonalisatie-/derealisatie stoornis is een ervaring buiten de eigen gevoelswereld of buiten het eigen lichaam te staan. Mensen kunnen dan de beleving hebben dat gedachten, gevoelens of gedragingen anders zijn geworden. De depersonalisatie- en derealisatie stoornis begint meestal acuut en heeft een wisselend beloop, vak met een toename van de verschijnselen in perioden van stress. De klachten blijven meestal door de jaren heen bestaan. Om van een depersonalisatiestoornis te kunnen spreken moeten de klachten zo ernstig zijn dat ze sterk interfereren met het normale functioneren.
  • Dissociatieve amnesie is als iemand een of meerdere episoden heeft waarin diegene niet in staat is persoonlijke informatie te herinneren. Dit geheugenverlies gaat verder dan gewoon vergeetachtig zijn. dissociatieve amnesie is ook een symptoom van de dissociatieve-identiteitsstoornis (DIS). Dan komt dissociatieve amnesie vaker voor. Cliënten met dissociatieve amnesie hebben vaak gaten in de tijd en black-outs. Dissociatieve amnesie kan na een traumatische gebeurtenis ontstaan, maar dit is niet noodzakelijk.
  • De multipele of meervoudige persoonlijkheidsstoornis (MPS) of dissociatieve-identiteitsstoornis (DIS) is het bestaan van twee of meerdere persoonlijkheid toestanden of identiteiten die de controle over het gedrag afwisselend van elkaar overnemen. Delen van de persoon leiden een afzonderlijk leven, met een eigen voorgeschiedenis, een eigen zelfbeeld en eigen identiteit en soms zelfs een eigen naam. De overgang tussen identiteiten is vaak abrupt en gaat gepaard met hoofdpijnen en stress.

Wat zijn neurocognitieve stoornissen? – BulletPoints 23

  • De groep neurocognitieve stoornissen (NCS) is een vervanging en uitbreiding van het hoofdstuk ‘Delirium, dementie, en amnestische en andere cognitieve stoornissen’ in de DSM-IV. In de DSM-5 wordt onderstreept dat er sprake is van een stoornis in het hersenfunctioneren en niet in de cognitieve processen in meer algemene zin. Hierdoor is de stigmatisering ook losgelaten, zoals bij dementie, wat vooral bij oudere mensen voorkomt.
  • Er wordt onderscheid gemaakt tussen een uitgebreide en een beperkte neurocognitieve stoornis. Een uitgebreide neurocognitieve stoornis heeft aanwijzingen voor een duidelijke cognitieve achteruitgang in een of meerdere domeinen en deze achteruitgang zorgt voor duidelijke belemmeringen in het dagelijks functioneren van de betrokkenen. Beperkte NCS heeft last van lichte cognitieve achteruitgang en substantiële beperkingen in cognitieve prestaties door lichte beperkingen. De cognitieve tekorten zorgen niet voor beperkingen in het dagelijks functioneren, maar het dagelijks functioneren vraagt wel meer inspanning dan normaal gesproken.
  • De meest voorkomende versie van dementie is de ziekte van Alzheimer (60 tot 70 procent). De ziekte van Alzheimer heeft een sluipend begin en een geleidelijke achteruitgang in meerdere cognitieve domeinen. Stoornissen in het geheugen en leervermogen staan in de beginfase het meest op de voorgrond, gevolgd door problemen in het executief functioneren, aandacht en taal. Stoornissen in visuospatiële vaardigheden, waarnemingen en vaardigheden worden vaak in een later stadium zichtbaar. Naast cognitieve stoornissen is er bij de meerderheid van de patiënten sprake van psychische symptomen en gedragsproblemen. In de beginfase van de ziekte zijn dit vaak depressieve symptomen en apathie. In de latere fase is vaak sprake van hallucinaties, wanen en agitatie. Ook komen dan verstoringen van het slaap-waak ritme voor.
  • Traumatisch hersenletsel (THL) ontstaat door een zeer harde klap tegen het hoofd of door een voorwerp, door een val op het hoofd, doordat het hoofd met veel kracht tegen iets stoot of doordat het hoofd een zeer snelle beweging maakt waardoor de hersenen in de schedel gaan bewegen. Dit kan leiden tot hersenkneuzing (contusio) op de plek waar het schedel geraakt is en soms ook lineair tegenover de plek (contre-coup contusie). Er kan ook diffuus axonaal letsel optreden. Hierdoor gaan de verbindingen tussen hersencellen en -gebieden verloren. De ernst van THL wordt bepaald aan de hand van de duur van het bewustzijnsverlies en de posttraumatische amnesie (PTA).

Wat zijn obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen? – BulletPoints 24

  • Een obsessieve-compulsieve stoornis, oftewel dwangstoornis, wordt gekenmerkt door obsessies, compulsies of beide. Obsessies zijn recidiverende en persisterende gedachten, impulsen of voorstellingen die op bepaalde momenten ervaren worden als intrusief en ongewenst, en zorgen van angst of lijden. Compulsies of dwanghandelingen worden gedefinieerd als repetitieve handelingen of psychische activiteiten waartoe de betrokkene zich gedwongen voelt in reactie op de obsessie. Dit kan ook zijn door bepaalde regels die de persoon zich oplegt door zo angst of lijdensdruk te verminderen.
  • Iemand met een verzamelstoornis heeft een persisterende moeite om bezittingen weg te doen of er afstand van te nemen, ongeacht de werkelijke waarde. Deze moeite komt voort uit een sterk gevoelde behoefte om bepaalde voorwerpen te bewaren en uit de lijdensdruk die gepaard gaat met het wegdoen hiervan. Dit leidt tot het verzamelen van een grote hoeveelheid bezittingen die in de weg staan en voor zoveel rommel zorgen dat de woonruimtes nauwelijks voor hun eigenlijke functie kunnen worden benut. Het verzamelen veroorzaakt significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale en beroepsmatige functioneren. Het verzamelen mag niet worden toegeschreven aan andere stoornissen.
  • Iemand die lijdt aan een morfodysfore stoornis (BDD) heeft een preoccupatie met een of meer vermeende misvormingen of onvolkomenheden in het uiterlijk, die door anderen niet waarneembaar zijn, of als onbeduidend worden beschouwd. Dit kan voor onrust zorgen en repetitieve handelingen. De betrokkene lijdt significant of heeft beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren.
  • Trichotillomanie is een psychische aandoening waarbij mensen de onweerstaanbare drang voelen hun eigen haren uit te trekken. Naar schatting trekt 40 tot 50 procent van de mensen haren uit op diverse plekken van het lichaam. De helft van de mensen is meer dan een uur per dag bezig met haartrekken en 24 procent trekt dagelijks meer dan 100 haren uit. De excoriatiestoornis bestaat uit het terugkerend krabben aan wondjes of onregelmatigheden van de huid waardoor de huid beschadigd wordt. Men heeft vaak het krabben niet in de gaten. 

Wat zijn persoonlijkheidsstoornissen? – BulletPoints 25

  • Bij persoonlijkheidsstoornissen moet sprake zijn van een patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat sterk afwijkt van de verwachtingen en normen binnen de cultuur van het individu. Dit is pathologisch. Het patroon is niet flexibel en uit zich in meerdere gebieden van het leven. Dit is pervasief. Ook is het patroon stabiel en van lange duur. Dit is persistentie. Voor elke persoonlijkheidsstoornis is een specifieke set van criteria. Het is zeldzaam dat iemand aan alle criteria voldoet. De cut-off score verschilt voor elke persoonlijkheidsstoornis.
  • Er zijn tien verschillende persoonlijkheidsstoornissen die in clusters worden verdeeld:
    • Cluster A: het vreemde, excentrieke cluster dat paranoide-, schizoïde- en schizotypische-persoonlijkheidsstoornissen omvat.
    • Cluster B: het impulsieve, dramatische of emotionele cluster dat borderline-persoonlijkheidsstoornis, de histrionische-persoonlijkheidsstoornis, de narcistische-persoonlijkheidsstoornis en de antisociale-persoonlijkheidsstoornis omvat.
    • Cluster C: het angstige cluster dat afhankelijke-, vermijdende- en dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis omvat.
Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Psychology Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.