Boeksamenvatting bij Perspectieven op mens en opvoeding van Meijer


Access options

      How do you get full online access and services on JoHo WorldSupporter.org?

      1 - Go to www JoHo.org, and join JoHo WorldSupporter by choosing a membership + online access
       
      2 - Return to WorldSupporter.org and create an account with the same email address
       
      3 - State your JoHo WorldSupporter Membership during the creation of your account, and you can start using the services
      • You have online access to all free + all exclusive summaries and study notes on WorldSupporter.org and JoHo.org
      • You can use all services on JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • You can make use of the tools for work abroad, long journeys, voluntary work, internships and study abroad on JoHo.org (Dutch service)
      Already an account?
      • If you already have a WorldSupporter account than you can change your account status from 'I am not a JoHo WorldSupporter Member' into 'I am a JoHo WorldSupporter Member with full online access
      • Please note: here too you must have used the same email address.
      Are you having trouble logging in or are you having problems logging in?

      Toegangsopties (NL)

      Hoe krijg je volledige toegang en online services op JoHo WorldSupporter.org?

      1 - Ga naar www JoHo.org, en sluit je aan bij JoHo WorldSupporter door een membership met online toegang te kiezen
      2 - Ga terug naar WorldSupporter.org, en maak een account aan met hetzelfde e-mailadres
      3 - Geef bij het account aanmaken je JoHo WorldSupporter membership aan, en je kunt je services direct gebruiken
      • Je hebt nu online toegang tot alle gratis en alle exclusieve samenvattingen en studiehulp op WorldSupporter.org en JoHo.org
      • Je kunt gebruik maken van alle diensten op JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • Op JoHo.org kun je gebruik maken van de tools voor werken in het buitenland, verre reizen, vrijwilligerswerk, stages en studeren in het buitenland
      Heb je al een WorldSupporter account?
      • Wanneer je al eerder een WorldSupporter account hebt aangemaakt dan kan je, nadat je bent aangesloten bij JoHo via je 'membership + online access ook je status op WorldSupporter.org aanpassen
      • Je kunt je status aanpassen van 'I am not a JoHo WorldSupporter Member' naar 'I am a JoHo WorldSupporter Member with 'full online access'.
      • Let op: ook hier moet je dan wel hetzelfde email adres gebruikt hebben
      Kom je er niet helemaal uit of heb je problemen met inloggen?

      Join JoHo WorldSupporter!

      What can you choose from?

      JoHo WorldSupporter membership (= from €5 per calendar year):
      • To support the JoHo WorldSupporter and Smokey projects and to contribute to all activities in the field of international cooperation and talent development
      • To use the basic features of JoHo WorldSupporter.org
      JoHo WorldSupporter membership + online access (= from €10 per calendar year):
      • To support the JoHo WorldSupporter and Smokey projects and to contribute to all activities in the field of international cooperation and talent development
      • To use full services on JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • For access to the online book summaries and study notes on JoHo.org and Worldsupporter.org
      • To make use of the tools for work abroad, long journeys, voluntary work, internships and study abroad on JoHo.org (NL service)

      Sluit je aan bij JoHo WorldSupporter!  (NL)

      Waar kan je uit kiezen?

      JoHo membership zonder extra services (donateurschap) = €5 per kalenderjaar
      • Voor steun aan de JoHo WorldSupporter en Smokey projecten en een bijdrage aan alle activiteiten op het gebied van internationale samenwerking en talentontwikkeling
      • Voor gebruik van de basisfuncties van JoHo WorldSupporter.org
      • Voor het gebruik van de kortingen en voordelen bij partners
      • Voor gebruik van de voordelen bij verzekeringen en reisverzekeringen zonder assurantiebelasting
      JoHo membership met extra services (abonnee services):  Online toegang Only= €10 per kalenderjaar
      • Voor volledige online toegang en gebruik van alle online boeksamenvattingen en studietools op WorldSupporter.org en JoHo.org
      • voor online toegang tot de tools en services voor werk in het buitenland, lange reizen, vrijwilligerswerk, stages en studie in het buitenland
      • voor online toegang tot de tools en services voor emigratie of lang verblijf in het buitenland
      • voor online toegang tot de tools en services voor competentieverbetering en kwaliteitenonderzoek
      • Voor extra steun aan JoHo, WorldSupporter en Smokey projecten

      Meld je aan, wordt donateur en maak gebruik van de services

      Log in or create your free account

      Waarom een account aanmaken?

      • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
      • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
        • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
        • feedback achterlaten
        • deelnemen aan discussies
        • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
      Join World Supporter
      Join World Supporter
      Follow the author: Social Science Supporter
      Comments, Compliments & Kudos

      Add new contribution

      CAPTCHA
      This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
      Image CAPTCHA
      Enter the characters shown in the image.
      Promotions
      Image

      Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

      Werkzaamheden: o.a.

      • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
      • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
      • PR & communicatie werkzaamheden

      Interesse? Reageer of informeer

      WorldSupporter Resources
      Samenvatting Psychologie van het uiterlijk van Woertman

      Samenvatting Psychologie van het uiterlijk van Woertman

      Deze Samenvatting bij Psychologie van het uiterlijk - Tevreden met het uiterlijk, maar de perfectie lokt - van Woertman (1e druk) is geschreven in 2016


      Hoofdstuk 1: Ontwikkeling van het lichaamsbeeld bij kinderen

      Het lichaamsbeeld ontwikkelt zich geleidelijk met leeftijd. In iedere ontwikkelingsfase zijn er specifieke aspecten van het lichaamsbeeld die veranderen aan de hand van ervaringen van het kind. In dit hoofdstuk staat de ontwikkeling van lichaamsbeeld van pasgeboren baby’s tot basisschoolkinderen centraal.

      Pasgeboren baby’s

      Liefdevolle aanrakingen, in de ontwikkelingspsychologie ‘affectief bevestigende aanrakingen’ genoemd, spelen een basale rol bij pasgeboren baby’s. Het samengaan van de blik, stem en aanrakingen van een persoon is heel belangrijk omdat deze het fundament vormen voor het te ontwikkelen lichaamsbeeld. De tast is het zintuig waarmee baby’s de meest directe ervaringen kunnen opdoen; andere zintuigen zijn nog niet optimaal ontwikkeld. Affectief bevestigende aanraking leidt tot het vormen van een band en een gevoel van veiligheid vanwaaruit de baby de wereld en zichzelf kan exploreren.

      Het belang van liefdevolle aanrakingen en de behoefte van baby’s hieraan wordt ondersteund door het bekende experiment van Harlow. Hij liet babychimpansees kiezen tussen twee surrogaatmoeders. De kleintjes bleken een warme, zachte surrogaatmoeder van kussens te verkiezen boven een ijzeren frame waar ze melk konden halen. De behoefte aan voedsel werd dus gedomineerd door de behoefte aan een warm en zacht gevoel.

      Peuters

      Rond de leeftijd van 2 jaar hebben de meeste kinderen zelfbesef ontwikkeld. Dit kan aangetoond worden doordat ze zichzelf bijvoorbeeld in de spiegel herkennen.

      Waarschijnlijk hebben mensen een aangeboren eigenschap om dit ‘ik-gevoel’, oftewel lichaamsego, te ontwikkelen. Er is een specifiek gebied in de hersenschors waar het lichaam gerepresenteerd wordt. Leerervaringen, zoals aanrakingen, kijkrichting en benoemingen van anderen, activeren het aangeboren vermogen om een lichaamsego te ontwikkelen. Het lichaamsbeeld ontwikkelt dus in interactie met anderen. Anderen zijn als het ware een spiegel.

      Geleidelijk ontwikkelt een kind cognitieve schema’s over het lichaam. Schema’s verlenen betekenis aan ervaring, maar zijn ook voortdurend aan verandering onderhevig door nieuwe ervaringen. Een normaal lichaamsbeeld wordt opgebouwd door drie typen ervaring:

      1. Spiegeling. De manier waarop de ouders op het kind reageren beïnvloedt de ontwikkeling van het lichaamsbeeld van het kind. Meestal is het de moeder die als spiegel voor het kind fungeert.

      2. Eigen gedrag. De ervaringen van het kind met het eigen gedrag in relatie tot anderen en de gevolgen ervan dragen bij tot het ontstaan van het lichaamsbeeld.

      3. Interne lichaamssensaties. De ervaringen van het kind met de eigen interne lichaamssensaties zijn belangrijk bij het ontwikkelen van het lichaamsbeeld. Omdat de peuter nog geen taal kent, vallen emotionele en lichamelijke sensaties samen met het lichaamsego.

      Rond het eerste jaar begint een kind te leren lopen. Doordat een kind zich nu beter in de ruimte kan voortbewegen, leert een kind zijn lichaam in te schatten qua lengte en omvang ten opzichte van de omringende ruimte.

      Kindertijd

      Naarmate een kind ouder wordt leert het meer lichaamsfuncties te beheersen, bijvoorbeeld door zindelijkheidstraining. Het leren van lichaamsfuncties gaat samen met het leren van controle over het lichaam, dus gaat het ten koste van het lichamelijk genot. Het kind leert welke delen van het lichaam heimelijke delen zijn en welke functies ondeugend, lelijk en beschaamd zijn. Volwassenen stimuleren het kind om zijn lichaam onder controle te krijgen. Het lichaam als bron van plezier en genot verandert in een vies lichaam dat in bedwang gehouden moet worden. Kinderen kunnen enkel onderscheid maken tussen prettig en onprettig. Het is de taak van de ouders om het kind te leren wat de culturele betekenis van de verschillende lichaamsdelen is. Volwassenen geven een andere reactie aan het kind, afhankelijk van welk lichaamsdeel aangeraakt wordt. Het niet leren van dergelijke ‘regels’ kan er voor zorgen dat het kind zichzelf buiten de groep voelt staan en dat kan veel gevoelens van schaamte geven.

      Kinderen leren ook al snel onderscheid maken tussen jongens en meisjes. Het socialiseringsproces zorgt ervoor dat mensen, of ze het nu willen of niet, jongens en meisjes op verschillende manieren opvoeden.

      Jongens hebben bijvoorbeeld meer bewegingsruimte dan meisjes. Hierdoor worden jongens minder vaak aangeraakt door hun moeder. Impliciet leren we kinderen hierdoor dat koestering en aangeraakt worden gepaard gaat met gebrek aan bewegingsruimte. En, omgekeerd, meer bewegingsvrijheid hangt samen met minder aangeraakt worden. Ouders reageren anders, maar ook de cultuur vindt sekse een belangrijke indelingscriterium tussen mensen.

      Rond het derde levensjaar is een kind in staat ‘ik’ en ‘jij’ uit elkaar te houden. Het maken van dit onderscheid is een belangrijke stap in de ontwikkeling van het zelfbewustzijn van het kind. Door ‘ik’ te kunnen zeggen kan het kind zichzelf afgrenzen van anderen. Het woordje ‘nee’ wordt in deze periode veel gebruikt. Ook het woord ‘nee’ is van belang, omdat nee- zeggen helpt het kind om te leren wat van hem is en wat niet. Daarnaast leren kinderen in deze periode woorden om naar zichzelf te verwijzen.

      Basisschoolleeftijd

      De meeste kinderen beginnen met school als ze 4 zijn. Op school moeten ze veel stilzitten, waardoor het lichaam als bron van plezier en kennis op de achtergrond raakt. De nadruk gaat liggen op intellectuele ontwikkeling.

      Naast intelligentie en schoolprestaties draag het uiterlijk bij aan de populariteit van een kind in de klas, en daardoor aan het zelfvertrouwen. Onbewust worden positievere eigenschappen toegekend aan aantrekkelijke kinderen.

      Ook sportiviteit draagt bij aan het mogen meedoen in een groep en erbij horen. Kinderen die wel goed zijn in sport, behoren tot de populaire kinderen. Motorisch wat onhandig zijn, betekent eigenlijk je lichamelijk niet makkelijk in de wereld begeven. Het kennen van de eigen lichaamsgrenzen is van belang voor het motorisch soepel bewegen. Nieuwe vaardigheden zijn in het begin van het leerproces altijd ongecoördineerd. Wanneer het automatisch lijkt te zijn geworden, is het ingebed in het lichaamsbeeld.

      Het lichaamsbeeld is het referentiepunt voor ruimtelijke oriëntatie. Het is hierbij belangrijk om te weten waar het lichaam begint en waar het ophoudt.

      Motorisch onhandige kinderen hebben wellicht moeite met zelf ruimte innemen. Ook kan het zijn dat ze geen vast referentiepunt nemen. Omdat het lichaamsbeeld uit meerdere dimensies bestaat, kunnen er verschillende factoren ten grondslag liggen aan motorische onhandigheid.

      Speelgoed en kleding

      Spelen is een onderdeel van de socialisering. Het aanbod van speelgoed heeft invloed op het lichaamsbeeld. Poppen zijn hier een duidelijk voorbeeld van. Poppen voor meisjes zijn in de loop der jaren steeds dunner geworden, jongenspoppen steeds gespierder. Het zijn culturele modellen van het lichaamsideaal.

      Daarnaast is het aanbod gescheiden voor jongens en meisjes. Voor meisjes is er meer ruimte om ook jongensspeelgoed te gebruiken, dan andersom. Dit hoort bij de socialisatie van mannelijkheid of vrouwelijkheid.

      Verschillende vormen van spelen hebben invloed op het lichaamsbeeld. Bewegingsspelen dragen bij aan het leren kennen van het lichaam. Kinderen in steden spelen steeds minder buiten; de vraag is wat de consequentie is voor hun lichaamsbeeld. Constructiespelen helpen bij het ontwikkelen van logisch redeneren en ruimtelijke oriëntatie. Competitiespelen hebben betrekking op de vergelijking van zelf en anderen.

      Net als bij speelgoed, is er bij kleding sprake van een duidelijk onderscheid tussen wat voor jongens en wat voor meisjes bedoeld is. Kleding is een uitdrukkingsmiddel dat belangrijk is voor de ontwikkeling van zelfbeeld. Het drukt uit bij welke groep je hoort en het lichaam kan ermee geaccentueerd of juist verborgen worden.

      Kennis over het lichaam

      Kennis over het eigen lichaam neemt sterk toe tijdens de lager schoolperiode. Volgens sommige onderzoekers drukken jongere kinderen de kennis over hun lichaam uit in termen van wat er in het lichaam wordt gestopt en wat eruit komt. Ook verwijzen jonge kinderen meer naar de psychologische of sociale betekenis van lichaamsdelen, door bijvoorbeeld het hart te zien als symbool voor liefde. Oudere kinderen noemen eerder de biologische functies.

      Onderzoek over lichaamskennis vanaf 12 jaar is helaas schaars. Dit is precies het moment dat secundaire geslachtsontwikkeling begint. Er vindt dus een grote verandering in het lichaamsbeeld plaats.

      Ook onderzoek naar verschillen in lichaamsbeeld tussen jongens en meisjes ontbreekt.

      Wel is er enig onderzoek naar de invloed van seksueel misbruik. Hieruit blijkt dat misbruikte kinderen vaak een minder goed besef hebben van hun eigen lichaam en een lagere globale zelfwaardering hebben.

      Aanrakingen

      Het lichaamsbeeld wordt ontwikkeld door het samenzijn en het samenleven van een kind met andere mensen. Hierbij gaat het niet alleen om aangeraakt worden, maar ook om de duur, de locatie, de intensiteit en de sensatie van de aanraking. Uit onderzoek komt een aantal bevindingen naar voren:

      • Langdurige en intense aanrakingen zorgen voor een groeiend besef van het eigen lichaam;

      • Hoe regelmatiger en hoe meer mensen worden aangeraakt, hoe accurater het lichaamsbeeld is;

      • Pijnlijke aanrakingen verstoren het functioneren van het perceptuele systeem;

      • Prettige aanrakingen zijn van wezenlijk belang voor een gezond en positief lichaamsbeeld.

      Het aantal aanrakingen dat kinderen krijgen neemt af naarmate ze ouder worden. Dit komt onder meer doordat de emotionele afstand tussen hen en hun ouders groter wordt.

      Aanrakingen blijven belangrijk gedurende het leven. Oudere mensen ontvangen helaas weinig aanrakingen, bijvoorbeeld doordat ze hun partner verloren hebben en doordat lichamelijke kenmerken van ouderdom als onaantrekkelijk gezien worden.

      Een laatste punt is dat aanrakingen invloed hebben op hechting. Er is sprake van veilige hechting wanneer een kind zichzelf als waardevol ziet en anderen als betrouwbaar. Het gevoel waardevol te zijn wordt bevorderd door affectief bevestigende aanrakingen, die in het begin van het hoofdstuk besproken zijn.

      Hoofdstuk 2: De puberteit

      De puber

      Het lichaamsbeeld is geen statisch gegeven. In de puberteit begint de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken en het cognitief vermogen te abstraheren. Het snel veranderend lichaam in combinatie met de mogelijkheid om over zichzelf na te denken maakt een puber kwetsbaar. Het lichaam groeit harder dan het lichaamsbeeld zich aanpast. Dit verklaart de tijdelijke motorische onhandigheid in de puberteit. Deze processen zijn voor zowel meisje als jongens gelijk.

      Aanrakingen in de puberteit

      Zoals aangegeven in hoofdstuk A, zijn aanrakingen belangrijk. Pubers worden echter weinig aangeraakt. Het is vreemd en onwennig voor ouders dat het lichaam van hun kind volwassen vormen begint aan te nemen; ze kunnen in de knoop komen met seksuele gevoelens. Ook adolescenten zelf vinden het moeilijk om te gaan met intimiteit. Wel geven ze aan een juist grotere behoefte te hebben om aangeraakt te worden.

      De geringe maatschappelijke ruimte voor pubers om elkaar aan te raken zou volgens McAarney (1990) kunnen leiden tot vroeg seksueel contact, met als doel aanrakingen met niet-seksuele intenties. Volgens Delfos (2009) zou het kunnen leiden tot ‘paradoxale intimiteit’: een gewelddadige en ruwe manier van aanraken, bijvoorbeeld op het sportveld.

      Meisjes en hun adolescente lichaam

      De puberteit begint bij meisjes eerder en gaat sneller dan bij jongens. De menstruatie luidt voor meisjes het begin in van hun puberteit. Dit kan grote psychische gevolgen hebben. Niet voor niets staat menstruatie in de volkmond gelijk aan ‘vrouw zijn’. In de puberteit worden meisjes ervan bewust dat zij als seksueel object worden bekeken, wat ambivalente reacties kan oproepen, namelijk trots aan de ene kant, maar schaamte aan de andere kant.

      Pubermeisjes vergelijken zich eindeloos met elkaar en beoordelen elkaar vooral op het uiterlijk. Hierdoor wordt het lichaam een bron van zorg. Ook de combinatie van minder aanrakingen van ouders met meer seksueel bekeken worden door mannen draagt bij aan de preoccupatie met het lichaam. Het nastreven van het schoonheidsideaal kan ten koste gaan van schoolprestaties.

      Meisjes krijgen bovendien dubbele boodschappen uit de maatschappij die tot een verstoord lichaamsbeeld kunnen leiden. Ten eerste is er het slankheidsideaal, terwijl het lichaam zich in de tegenovergestelde richting ontwikkelt. De heupen worden breder en de borsten ontwikkelen zich. Ten tweede zijn er nauwelijks positieve termen voor de vrouwelijke geslachtsdelen; denk bijvoorbeeld aan ‘schaamlippen’.

      Onderzoek van Vasilenko en collega’s (2011) naar het verband tussen de eerste seksuele ervaring en lichaamsbeeld laat zien dat de meeste meisjes minder tevreden zijn over hun uiterlijk na de eerste keer. Mogelijke verklaringen zijn de objectivering van het meisjeslichaam en de onzekerheid die hieruit voortvloeit, en schuld- en schaamtegevoelens over seksualiteit. Jongens blijken juist meer tevreden te zijn met hun lichaam na de eerste seksuele ervaring, waarschijnlijk omdat seksualiteit past bij het beeld van mannelijkheid.

      Ontevredenheid over het lichaam hangt vaak samen met gewicht. Daarnaast hangt ook het belang dat aan het uiterlijk gehecht wordt samen met tevredenheid.

      Jongens en hun adolescente lichaam

      De puberteit bij jongens begint gemiddeld twee jaar later dan bij meisjes en wordt gemarkeerd door de zaadlozing. De zaadlozing wordt eerder gekoppeld aan seksualiteit en mannelijkheid dan aan vaderschap. Het lichaam groeit in deze periode het snelst, hierbij groeien de armen en benen het eerst. Ook de testosterontoename is groot, waardoor seksuele gevoelens erg sterk worden. Deze kunnen een ongemakkelijk gevoel veroorzaken.

      Leeftijdsgenoten spelen een steeds belangrijkere rol in het definiëren wat mannelijkheid inhoudt. In tegenstelling tot bij meisjes verloopt dit echter via ‘doen’ in plaats van via het uitwisselen van gevoelens.

      Een ander verschil met meisjes is dat jongens vaak tevreden zijn over hun lichaam en zichzelf als ‘mooi’ benoemen. Hier zijn verschillende mogelijke verklaringen voor. Ten eerste kan het zijn dat het latere begin van de puberteit gunstig is, omdat de cognitieve ontwikkeling dan al verder is. Daarnaast zijn jongens in mindere mate een seksueel object voor buitenstaanders, waardoor ze zich minder druk maken over hun uiterlijk. Tot slot groeien jongens naar het ideaalbeeld toe: ze worden groter en gespierder.

      Conclusie

      Het lijkt erop dat meisjes het moeilijker hebben met hun ontwikkeling dan jongens. Jongens zijn al iemand op zichzelf en worden minder benaderd als mensen- in- wording. Dit maakt het samenvallen van lichaam en geest voor jongens makkelijker dan voor meisjes. Jongens ontwikkelen zich met de groei van de secundaire geslachtskenmerken en het toenemend spiergehalte juist dichter naar het mannelijke ideaalbeeld toe. Dit in tegenstelling tot meisjes die juist in tegengestelde richting ontwikkelen. Ook hebben jongens het voordeel dat zij niet van liefdesobject hoeven te veranderen: dat blijft een vrouw.

      Voor zowel jongens als meisjes geldt dat ze door het socialisatieproces leren dat gewicht, kleding en uiterlijk belangrijk zijn. Deze boodschap krijgen ze van ouders en andere mensen in hun omgeving door middel van aanrakingen, commentaar en reacties. Tijdens de adolescentie hebben leeftijdsgenoten de meeste invloed en fungeren zij als spiegel.

      Hoofdstuk 3: De volwassenheid

      Kijken vanuit een referentiekader

      Lichaamsbeelden veranderen voortdurend, ook op volwassen leeftijd. Lichaamsbeeld is belangrijk om menselijk gedrag te begrijpen. Volwassenen nemen niet waar op een open manier, maar denken vanuit een aangeleerd kader. Het lichaamsbeeld staat niet op zichzelf, maar is afhankelijk van anderen en wordt beïnvloed door emoties.

      Ideeën over schoonheid

      Er bestaan algemene ideeën over wat schoonheid is. Het ideale schoonheidsbeeld heeft specifieke afmetingen en verhoudingen en is symmetrisch. Daarnaast wordt het vormgegeven door mannelijkheid of vrouwelijkheid: mensen hebben een klassiek beeld van hoe een vrouw of man eruit hoort te zien en proberen deze kenmerken bij zichzelf te accentueren.

      Ook bestaat het idee dat schoonheid zowel betrekking heeft op het innerlijk als het uiterlijk. Het woord ‘mooi’ wordt toegekend aan mensen die aantrekkelijk zijn, maar ook aan mensen die bijvoorbeeld iets goeds doen voor anderen.

      Het lichaam is geen objectief en vaststaand gegeven.

      Gerelateerd hieraan is de vraag of we een lichaam ‘zijn’ of een lichaam ‘hebben’. Het ene moment is iemand zich meer bewust van het lichaam, het andere moment minder. Als we het gevoel hebben dat we het lichaam niet alleen ‘hebben’ maar het ook ‘zijn’, kunnen we ons mooier voelen. Dat is effectiever dan het lichaam proberen te veranderen, want het lichaam is niet volledig maakbaar.

      Onbewust worden persoonlijkheidstrekken aan uiterlijke kenmerken gekoppeld. Aantrekkelijke mensen worden automatisch positieve eigenschappen toegedicht. Voorbeelden zijn het verband tussen lengte en status: mensen schatten mensen met een belangrijke titel enkele centimeters langer.

      Het gezicht

      Mensen kunnen heel snel boodschappen aflezen aan de gezichtsuitdrukking van een ander. Voor jonge kinderen al zijn de gezichtsuitdrukkingen van ouders een belangrijke bron van informatie over gepast gedrag. Pasgeboren baby’s maken al onderscheid tussen verschillende gezichtsuitdrukkingen.

      Volwassenen proberen vaak te beïnvloeden wat ze via hun gezicht uitdrukken. Ze proberen bepaalde emotionele expressies te onderdrukken of te glimlachen om een ander gerust te stellen. Dit kan het ‘sociale gezicht’ genoemd worden. Het kan echter een soort masker zijn, verarmd van emoties. Volgens De Waal (2009) kan dit leiden tot minder empathisch begrip; emotionele expressie is van belang voor empathie.

      Mensen kunnen moeite hebben om hun emoties te laten zien, omdat ze zich dan kwetsbaar opstellen. Iedereen is weleens gekwetst, en daarom kan het veiliger voelen om emoties te verbergen. Verbergen voor een ander is echter ook verbergen voor jezelf.

      Lichaamsbeeld bij vrouwen

      Het beeld dat vrouwen van hun lichaam hebben wordt beïnvloed door hun ervaringen in de kindertijd en adolescentie. Het belang van uiterlijk is niet voor iedere vrouw even sterk.

      In de media overheerst het beeld dat de meeste vrouwen ontevreden zijn over hun lichaam. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt echter dat de meerderheid haar lichaam positief beoordeelt. Het is dus vreemd dat de media een negatief beeld blijven uitdragen.

      De volwassenheid brengt veel veranderingen met zich mee op het gebied van relaties, werk en gezondheid. Hierdoor kan ook het zelfbeeld beïnvloed worden.

      Voor vrouwen is zwangerschap iets dat een grote verandering in het lichaam teweeg brengt. Ondanks dat de meeste vrouwen flink aankomen en van het schoonheidsideaal verwijderd raken, zijn ze vaak juist meer tevreden met hun lichaam. Vrouwen associëren zich meer met het beeld van ‘moeder’ dan met het schoonheidsideaal. Sommige

      Read more
      Vaders en hun rol in opvoeding en ontwikkeling van kinderen - Samenvatting artikelen

      Vaders en hun rol in opvoeding en ontwikkeling van kinderen - Samenvatting artikelen


      Artikel 1. Fathers in attachment theory and research: A review

      Bretherton, I. (2010). Fathers in attachment theory and research: A review. Early Child Development and Care, 180, 9-23.

      In Bowlby’s eerste theorie sprak hij niet over vaders als potentieel gehechtheidsfiguur. Ondanks ethologisch onderzoek naar de vader-kind relaties bij vogels en andere dieren, sprak Bowlby van monotropie, de neiging van kinderen om hun gehechtheidsgedrag te richten op één persoon: de moeder. Naarmate de kennis toenam, paste hij zijn ideeën aan. Er zijn vier fases te onderscheiden, waarbij elke fase gepaard gaat met bepaalde vragen en veranderingen in concepties van de kind-vader gehechtheid.

      Fase 1

      In de eerste fase speelden twee onderzoeksvragen een grote rol, namelijk “Kunnen vaders dienen als gehechtheidsfiguren?” en zo ja, “Is de vaderrol secundair aan de rol van moeders?”. Twee onderzoeken zijn belangrijk geweest om deze vragen te kunnen beantwoorden en hebben ertoe geleid dat Bowlby zijn theorie heeft aangepast.

      Ainsworth deed bij 26 Oegandese moeder-kindparen thuisobservaties. Op de leeftijd van ongeveer 6 maanden ontwikkelden deze kinderen gehechtheidsgedragingen gericht op de moeder. Snel daarna ontwikkelden zij ook gehechtheidsgedrag naar andere figuren, zoals de vader, oma, tweede vrouw of brusjes. Hechting aan de vader was heel gewoon, één kind was zelfs alleen gehecht aan de vader en meerdere kinderen hadden een voorkeur voor de vader boven de moeder maar waren aan beide ouders gehecht.

      Het tweede onderzoek werd gedaan door Schaffer en Emerson in Schotland. In het eerste levensjaar was 80% van de kinderen gehecht aan de moeder. Echter op 18 maanden was de helft alleen gehecht aan de moeder en de rest zowel aan de moeder als de vader. In 10 van de 60 gevallen was de vader de enige en belangrijkste gehechtheidsfiguur. Het ging hier dus niet om de zorg die de vaders voor het kind droegen, maar om hun responsiviteit.

      Bowlby ontwikkelde aan de hand van deze twee onderzoeken een hiërarchie van gehechtheid waarbij de moeder bovenaan staat. Dit houdt in dat het kind de neiging heeft voor de belangrijkste gehechtheidsfiguur te kiezen boven een aantal secundaire figuren.

      Fase 2

      Fase twee richtte zich op de plek van de vader in de hiërarchie van gehechtheid. Veel onderzoek naar gehechtheid in deze fase werd gedaan met de Vreemde Situatie Procedure (VSP). Er werd een sterke correlatie gevonden tussen de gehechtheid en sensitiviteit en responsiviteit van ouders. Het onderzoek naar de validiteit werd overdag uitgevoerd, wanneer vaders werkte, waardoor de kind-vader gehechtheid niet werd onderzocht.

      Michael Lamb deed onderzoek naar moeders, vaders en vreemden. Uit zijn onderzoek bleek dat kinderen net zoveel nabijheid met hun moeders als met hun vader zoeken, maar meer contact maken hun vader. Echter bij de aanwezigheid van vreemden gaan kinderen naar hun moeder toe. Stress laat zien dat de moeder de belangrijkste gehechtheidsfiguur is.

      Na dit eerste onderzoek deed Lamb onderzoek met behulp van ongestructureerde thuisobservaties bij kinderen van 7 tot 13 maanden. Op vier momenten werden zij onderzocht. In alle gevallen zochten kinderen evenveel fysiek contact met beide ouders, waarbij moeders vaak verzorging gaven en vaders met de kinderen speelden.

      Daarnaast lieten kinderen, net als in het laboratorium onderzoek, meer bindingsgedrag zien naar vaders toe. Op iets latere leeftijd, 15 tot 24 maanden, zochten jongens de nabijheid van hun vader en meisjes meer de nabijheid van hun moeder. Ook bleek dat vaders actiever waren dan moeders, voornamelijk met hun zoons. De vraag is of de vader-kind en de moeder-kindrelatie andere ervaringen aan het kind bieden en daarom op een andere manier de ontwikkeling beïnvloeden.

      Fase 3

      In deze fase kwamen twee nieuwe vragen aan de orde, namelijk “Wat is de vergelijkende kwaliteit van de gehechtheid van het kind met moeder en met vader?” en “Wordt de kwaliteit van intergenerationele relaties onafhankelijk doorgegeven van vader of moeder op het kind?”.

      Lamb voerde hetzelfde onderzoek uit als Ainsworth en Wittig naar het voorkomen van veilige, vermijdende en ambivalente gehechtheidspatronen, maar dan bij vader-kind en niet bij moeder-kindparen. De verdelingen van de gehechtheidspatronen waren bij moeders en vaders hetzelfde. Echter als een kind onveilig was gehecht aan de moeder, dan was het kind veilig gehecht aan de vader en andersom. Dit was tegen de verwachting in, aangezien door eerder onderzoek van Ainsworth werd gedacht dat onveilige hechting aan de moeder, hechting aan andere figuren zou verhinderen.

      Main en Weston herhaalden het onderzoek en vonden ook geen systematische relatie tussen de gehechtheidspatronen van moeder-kind en vader-kind. Kinderen met twee veilige gehechtheidspatronen reageerden het meest positief op vreemden, terwijl kinderen met twee onveilige gehechtheidspatronen het minst goed reageerden en kinderen met een onveilig en een veilig gehechtheidspatroon hadden gemiddelde scores. De classificatie met de moeder was in alle gevallen een sterkere voorspeller.

      Door deze resultaten voegde Bowlby de band met de vader toe aan zijn theorie. Daarnaast had Bowlby het over interne werkmodellen, representaties die gevormd worden over de  fysieke en sociale wereld, het kind helpen om gedrag te voorspellen en waardoor zijn of haar gedrag wordt geleid. Deze werkmodellen beïnvloeden ook de mogelijkheden van het kind om relaties aan te gaan met anderen.

      In deze fase werd ook longitudinaal onderzoek gedaan naar de gehechtheidsrepresentatie met behulp van de Adult Attachment Interview (AAI). Door middel van open vragen wordt ouders gevraagd naar hun gehechtheidsrelaties met hun familie. Ouders kunnen ingedeeld worden in één van de vier classificaties, namelijk veilig-autonoom, afwijzend, gepreoccupeerd en gedesorganiseerd. Deze laatste vorm van gehechtheid werd ontwikkeld door Main en Solomon. Het houdt in dat ouders blijven rondlopen met een onverwerkt trauma en daardoor in stereotype gedrag kunnen vervallen en er niet kunnen zijn voor hun kind wanneer deze zijn ouder nodig heeft.

      De classificaties van het AAI zijn niet hetzelfde als de verschillende gehechtheidspatronen, maar zij laten hoe individuen over het algemeen tegen hun hechting aankijken. Daarnaast laten de classificaties zien op welke manier gevoelens, gedachtes, taal en gedragingen worden verwerkt. De AAI classificatie laat niet alleen zien hoe mensen reageren op de vragen tijdens het biografisch interview, maar ook hoe zij op de signalen van hun kind reageren. Daarom hangt elk van deze classificaties samen met het gehechtheidspatroon van hun kind. In een meta-analyse van Van IJzendoorn en collega’s is gekeken naar de relaties tussen moederlijke en vaderlijke AAI classificaties, het bijbehorende gehechtheidspatroon van hun kind, ouderlijke sensitiviteit en andere kind resultaten. In dit onderzoek werd ook een samenhang gevonden tussen de AAI van de ouder en de VSP van het kind, dit geldt voor zowel moeders als vaders.

      Daarnaast werd er een samenhang gevonden tussen de VSP die het kind met moeder of vader heeft en de sensitiviteit van moeder of vader. De relaties van moeder en vader waren vergelijkbaar en allen significant, toch waren die van vaders zwakker. De relatie van moeder tussen AAI en de moederlijke sensitiviteit was hoger dan de relatie tussen de VSP van het kind met de moeder en de moederlijke sensitiviteit. Voor vaders kon de relatie tussen AAI en vaderlijke sensitiviteit niet berekend worden. Er was een gemiddelde relatie tussen de AAI classificatie van de moeder en van de vader. Er was ook enige overeenkomst tussen de moeder-kind hechting en de vader-kind hechting, maar deze was wel lager dan de relaties tussen de AAI classificaties. Van de 950 kinderen was 45 procent veilig gehecht met beide ouders, 17 procent onveilig gehecht aan beide ouders en 38 procent veilig gehecht aan de ene ouder en onveilig gehecht aan de andere. Zie voor een schematische afbeelding van de relaties figuur 1 van Bretherton (2010). Na deze onderzoeken accepteerde Bowlby de invloed van de vader op de ontwikkeling van het kind. Toch zag hij de moeder nog steeds als grootste invloed.

      Fase 4

      In fase vier stonden ook twee vragen centraal: “Zijn de ontwikkelingsuitkomsten anders voor de gehechtheid met moeder of vader, ook als het kind aan beide veilig gehecht is?” en “Zijn dezelfde meetinstrumenten geschikt om de gehechtheid met moeder en vader te bepalen”.

      Van IJzendoorn, Sagi en Lambermon stelden vier conceptuele modellen op om te begrijpen hoe de gehechtheid met verschillende gehechtheidsfiguren de ontwikkeling beïnvloed. De modellen zijn: het monotropie model (alleen de belangrijkste figuur is van invloed op de ontwikkeling), het hiërarchie model (de belangrijkste figuur heeft de meeste invloed, andere secundaire figuren hebben minder invloed), het onafhankelijkheidsmodel (alle gehechtheidsrelaties zijn even belangrijk, maar beïnvloeden verschillende delen van de ontwikkeling) en het integratiemodel (de kwaliteit van alle gehechtheidsrelaties samengenomen bepalen de ontwikkelingsuitkomst). Het model dat het beste van toepassing is kan verschillen per studie, steekproef en ontwikkelingsperiode. De kwaliteit van de ouder-kindrelatie en het geslacht van het kind kan van invloed zijn op de uitkomsten. Daarnaast werd in een studie gevonden dat de moederlijke en vaderlijke sensitiviteit in verschillende contexten kan leiden tot dezelfde uitkomsten. Het is nog niet duidelijk hoe de vader-kind relatie van invloed is op de ontwikkelingsuitkomst, maar duidelijk is dat er sprake is van een invloed.

      In lijn met Lamb’s eerdere idee dat de vader-kind en moeder-kind relatie voor verschillende ervaringen zorgen, stelden Grossmann en collega’s dat vaders zorgen voor veilige exploratie en moeders voor een veilige hechting. De vader geeft niet sensitieve ondersteuning, maar daagt het kind ook uit. Echter door het veranderen van de rollen tussen mannen en vrouwen wordt nu gedacht dat beide ouders voor zowel een veilige exploratie als voor een veilige hechting kunnen zorgen. Dit leidde tot twee nieuwe vragen, namelijk “In hoeverre spelen moeders en vaders, in verschillende type families, een andere rol in het zorgen voor een veilige hechting en veilige exploratie” en “Wat is de gezamenlijke en individuele invloed van moeders en vaders op de ontwikkeling van exploratie en hechting van het kind?”. Toekomstig onderzoek zal antwoord moeten geven op deze vragen.

      Ideeën voor de toekomst

      Het is belangrijk om te onthouden dat veilige exploratie zich niet alleen in speelsituaties voordoet. Daarnaast moet er meer aandacht komen voor de kwaliteit van de relaties tussen moeders en vader. Het gaat hier niet alleen om de echtelijke relatie, maar ook over de manier waarop zij elkaar als ouder evalueren. Uit onderzoek blijkt dat ouders het er over eens zijn dat moeders van nature de belangrijkste gehechtheidsfiguren zijn, het kind beter begrijpen en liefdevoller zijn. Daarnaast zien zij dat vaders beter zijn in het spelen en het kind uit kunnen dagen. Echter werden deze verschillen niet altijd negatief beoordeeld. Zij zagen in dat zij elkaar complementeerden.

      Artikel 2. Patterns and predictors of father-infant engagement across race/ethnic groups

      Cabrera, N. J., Hofferth, S. L., & Chae, S. (2011). Patterns and predictors of father-infant engagement across race/ethnic groups. Early Childhood Research Quarterly, 26, 365-375.

      Veel onderzoek is gedaan naar moeders en hun kinderen uit blanke tweeoudergezinnen. Er is meer onderzoek nodig naar vaders, omdat zij mogelijk een unieke invloed hebben op de ontwikkeling van hun kind. Ondanks dat de betrokkenheid van vaders toegenomen is, is er sprake van variatie in de mate van betrokkenheid. Deze variatie kan mogelijk worden verklaard door de biologische relatie met het kind, het menselijk kapitaal, het psychologisch welzijn en de sociale ondersteuning en stress. Door een toename in onderzoek naar vaders is er ook onderzoek mogelijk naar vaders van minderheden.

      Bij deze studie is gebruikt gemaakt van data van het Early Childhood Longitudinal-Birth Cohort (ECLS-B). Het onderzoek zal de volgende onderzoeksvragen beantwoorden:

      • Is er verschil in etniciteit/ras in de variatie van vaderlijke betrokkenheid met betrekking tot menselijk kapitaal, mentale gezondheid en gezinsrelaties?

      • Zijn de verklaringsmodellen gelijk voor verschillende ras/etnische groepen?

      1. Vaderlijke betrokkenheid in de vroege kindertijd

      Bij het onderzoek naar vaders wordt onderscheid gemaakt tussen betrokkenheid bij verzorgingsactiviteiten en betrokkenheid bij spelen, vrije tijd en bindingsactiviteiten. Beide vormen van betrokkenheid zorgen voor cognitieve en verbale stimulatie. Wanneer ouders hun kinderen bijvoorbeeld voorlezen, dan is de kans groter dat deze kinderen later zelf gaan lezen. Daarnaast vermindert betrokkenheid ook de kans op een cognitieve achterstand.

      Uit eerder onderzoek is gebleken dat er zowel verschillen als overeenkomsten zijn tussen de betrokkenheid van vaders van verschillende etniciteiten. Latijns-Amerikaanse vaders zijn warm, spenderen veel tijd met hun kind en verzorgen hun kind meer dan vaders van een andere etniciteit. Afro-Amerikaanse vaders zij meer betrokken bij de primaire zorg dan vaders van een andere etniciteit, toch spelen zij evenveel met hun kind als blanke vaders.

      2. Theoretisch framewerk

      Volgens het ouderschapsmodel van Belsky wordt ouderschap en het effect ervan op de ontwikkeling bepaald door het ouderlijk mentaal functioneren, de kind karakteristieken en contextuele vormen, zoals stress en ondersteuning. Volgens de resource theorie zijn ouders met een groter menselijk kapitaal (zoals educatie en werk) in staat om meer tijd en geld in hun kinderen te steken, betrokken zijn bij het leren en hun kinderen verbaal te kunnen stimuleren. Doordat vaders van minderheden over algemeen een lager opleidingsniveau hebben, wordt verwacht dat zij minder betrokken zijn en minder tijd met hun kinderen kunnen spenderen. Er wordt verwacht dat de vaderlijke betrokkenheid tussen groepen verschilt, maar dat de betrokkenheid door dezelfde factoren voorspeld wordt.

      3. Conceptueel model

      Er wordt verwacht dat de vaderlijke betrokkenheid beïnvloed wordt door depressie bij vaders als door depressie bij de moeder. Depressie van de vader kan leiden tot meer conflict binnen het huwelijk en minder betrokkenheid bij de verzorging van het kind. Daarnaast wordt verwacht dat de huwelijksstatus van invloed is op de betrokkenheid, dit kan de sensitiviteit en betrokkenheid vergroten maar ook een extra bron van stress zijn. Als laatste wordt verwacht dat een betere opleiding (meer menselijk kapitaal) leidt tot meer betrokkenheid.

      Ten eerste omdat zij meer waarde hechten aan betrokken zijn bij de opvoeding en ten tweede omdat zij meer mogelijkheden hebben om betrokken te zijn vanwege hun hoger salaris en financiële stabiliteit. Er wordt verwacht dat bovenstaande factoren de verschillen tussen etnische groepen qua vaderlijke betrokkenheid verklaren.

      4. Methode

      Er deden 5089 9 maanden oude kinderen met hun ouders mee (1586 Latino’s, 3102 Blanke en 401 Afro-Amerikanen). Allen leefden bij beide biologische ouders, waarvan bij de moeder een ouderlijk interview afgenomen werd en de vader een residentiele vader vragenlijst in moest vullen. Het kind zelf kreeg een cognitieve beoordeling. Daarnaast werden tijdens het huisbezoek ook de ouder-kind interacties gefilmd. De leeftijd van het kind werd genoteerd net als de familiestructuur (getrouwd of samenwonend), ras/etniciteit en opleiding. Depressieve symptomen werden gemeten met behulp van de Center for Epidemiological Studies Depression Scale-Short form. Het ging hier om een zelfrapportage waarbij ouders aan moesten geven op een vier puntschaal of negatieve gevoelens, gedachtes en gedragingen absent of present waren gedurende de laatste week. Daarnaast werd de kwaliteit van de moeder-vader relatie gemeten met behulp van 10 vragen over het conflict met hun partner over verschillende onderwerpen (drie puntschaal). Om de vaderlijke betrokkenheid te meten werd gevraagd naar drie soorten activiteiten, namelijk verbale stimulatie, verzorging en fysiek spelen.

      Discussie

      Er werden significante relaties gevonden tussen het opleidingsniveau, aantal werkuren, echtelijke status en conflict tussen moeders en vaders qua betrokkenheid. Echter waren de effectgroottes slechts klein. Mogelijk spelen andere variabelen, zoals leeftijd van het kind, motivatie van de vader, moederlijke controle, werk van de moeder en ondersteuning een grotere rol. Dit model verklaarde meer van de variantie in betrokkenheid voor Latino’s dan voor Afro-Amerikaanse en blanke vaders. Mogelijk zijn andere culturele variabelen relevant voor de betrokkenheid van Afro-Amerikaanse en blanke vaders.

      Depressieve symptomen van de partner zorgden bij alle vaders voor meer verzorging en bij Afro-Amerikaanse vaders ook voor minder verbale stimulatie en meer fysiek spelen. Daarnaast leidde een hoger menselijk kapitaal (opleidingsniveau) bij alle vaders tot meer verbale stimulatie, maar tot minder fysieke spelen en niet tot meer verzorging. Getrouwde vaders zijn minder betrokken bij het verzorgen en het spelen dan samenwonende vaders. Mogelijk zijn samenwonende vaders meer gemotiveerd om zich te bewijzen of zijn de rollen minder sterk verdeeld. Ouderlijk conflict zorgt voor minder betrokkenheid op alle drie de gebieden. Dit kan komen omdat zij zich terugtrekken en daardoor minder betrokken zijn of doordat zij minder tijd met hun kind spenderen vanwege vijandigheid tussen ouders.

      Er werden ook etnische verschillen gevonden in betrokkenheid van vaders. Afro-Amerikaanse en Latino vaders zijn meer betrokken bij fysiek spel en verzorging. Depressieve symptomen van de vader en echtelijk conflict zorgen voor minder verzorging en fysiek spel bij Afro-Amerikaanse vaders (zij rapporteren over het algemeen ook meer depressieve symptomen en conflict). De verbale stimulatie verschilde niet per etniciteit, alhoewel deze betrokkenheid over het algemeen minder vaak voorkwam dan verzorging en spelen. Een hoger menselijk kapitaal zorgde bij minderheden voor meer verbale stimulatie.

      Geconcludeerd kan worden dat het conceptueel model van vaderlijke

      Read more