Staatsrecht Werkcolleges

 

Staatsrecht Werkcolleges

Staatsrecht

Staatsrecht: Werkgroep 1, Staat, overheid en constitutie

Staatsrecht: Werkgroep 1, Staat, overheid en constitutie


Open vragen

Vraag 1a

Noem de vereisten, inclusief uitleg van genoemde begrippen, waaraan moet zijn voldaan wil er sprake zijn van een staat.

Vraag 1b

Geef aan of de Europese Unie als staat gekwalificeerd kan worden?

Vraag 2a

Belinfante stelt dat toepassing van dwang ter handhaving van de gemeenschapsnorm kenmerkend is voor een staat. Wat is de relatie tussen het uitoefenen van dwang en het hebben van gezag?

Vraag 2b

In het boek wordt beschreven dat volgens Rousseau het toebedelen van gezag aan een of meer staatsorganen een zeker spanningsveld met zich mee brengt. Welk spanningsveld is dat en hoe verhoudt zich dat spanningsveld tot het contrat social?

Vraag 2c

Wat is de reden dat politie wel wapens mag dragen en particuliere beveiligers niet?

Vraag 2d

Er gaan met enige regelmaat pleidooien op om particuliere beveiligers van bijvoorbeeld uitgaansgelegenheden het recht te geven vuurwapens te dragen. Wat vindt u van dat idee?

Vraag 3a

Belinfante stelt dat geen machthebber gemakkelijk macht uit handen geeft. Vaak wordt in dat kader ook gesteld dat macht corrumpeert. Op welke wijze kan machtsmisbruik worden voorkomen volgens Montesquieu?

Vraag 3b

Op welke wijze wordt vandaag de dag in Nederland uitvoering gegeven aan het idee van de machtenscheiding van Montesquieu?

Vraag 4a

Omschrijf de begrippen/kenmerken van democratische rechtsstaat en de wijze waarop deze begrippen zich tot elkaar verhouden.

Vraag 4b

Welke kenmerken/beginselen van de democratische rechtsstaat zijn (enigszins) te herkennen in de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798?

Vraag 4c

Tijdens een (vooralsnog) vredige demonstratie van een extremistische groepering -waarvan de burgemeester van mening is dat de inhoud van de demonstratie niet pas bij het karakter van de stad- besluit de politie op gelaste van de burgemeester een aantal demonstranten die bekend zijn als herrieschoppers, preventief op te pakken en uit de stad te verwijderen. Kan gezegd worden dat een dergelijke actie past in een democratische rechtsstaat?

Vraag 5a

Welke bronnen kent het Nederlandse staatsrecht?

Vraag 5b

Net als veel andere landen kent Nederland een geschreven Grondwet. Waarin onderscheidt de Grondwet zich van veel andere wetten in formele zin?

Vraag 5c

Beschrijf op welke wijze de democratie-gedachte, terugkomt in de wijzigingsprocedure van de Grondwet.

Meerkeuzevragen

Vraag 6

De Italiaanse politieke denker Niccolò Machiavelli (1469 – 1527) schreef in 1513 zijn befaamde boek ‘Il Principe’ (De vorst). Hierin:

  1. geeft hij adviezen over de wijze waarop de gezaghebber de eenheid van de staat dient te bewerkstelligen;
  2. stelt hij dat de begrenzing van de statelijke macht dient te geschieden via machtenscheiding en bescherming van mensenrechten;
  3. waarborgt hij de vrijheid van de vorst door middel van de vorming van een internationale rechtsgemeenschap;
  4. tracht hij tirannie en almacht te voorkomen door de vestiging van meer directe democratie

Vraag 7

In de Pragmatieke Sanctie van 4 november 1549:

  1. werd het recht van erfopvolging in de Habsburgse Nederlanden geüniformeerd;
  2. werd de landsheer van zijn gezag vervallen verklaard;
  3. werd Willem van Oranje als stadhouder van alle gewesten aangesteld.

Vraag 8

Tot aan de Grondwetsherziening van 1848 werden leden van de Eerste Kamer:

  1. door de Koning benoemd en leden van de Tweede Kamer gekozen door de leden van provinciale staten;
  2. door de koning benoemd en de leden van de Tweede Kamer rechtstreeks gekozen;
  3. gekozen door de leden van provinciale staten en leden van de Tweede Kamer rechtstreeks gekozen.

Vraag 9

Welke van onderstaande gebeurtenissen heeft niet plaatsgevonden in 1917:

  1. De invoering van het algemene mannenkiesrecht.
  2. De vervanging van het districtenstelsel door het stelsel van evenredige vertegenwoordiging.
  3. De mogelijkheid voor vrouwen om zich verkiesbaar te stellen.
  4. De invoering van het vrouwenkiesrecht.

Vraag 10

In welke periode is Nederland geen zelfstandige soevereine staat geweest?

  1. 1798 – 1806;
  2. 1810 – 1813;
  3. 1814 – 1815

Antwoordindicatie

Vraag 1a

De staat is een organisatie die met voorrang boven andere organisaties gezag uitoefent over een gemeenschap van mensen op een bepaald grondgebied. 

  1. Een gemeenschap van mensen; (cultuur/taal/geschiedenis)
  2. Op een bepaald grondgebied;
  3. Waarover gezag wordt uitgeoefend door een overheid die over dwangmiddelen beschikt;
  4. Erkenning door andere staten;  geen formeel vereiste, maar belangrijke aanwijzing dat de staat effectief gezag uitoefent.

Vraag 1b

Onjuist; indien de EU een staat zou zijn, zou dit betekenen dat Nederland geen staat meer zou zijn. Nederland zou in dit geval simpelweg een provincie zijn van de EU. Dit is niet het geval; Nederland is een staat.

  1. Een gemeenschap van mensen; dit is het geval, maar wel wat lastig. Verschillende talen en culturen; het is vooral een samenwerkingsverband.
  2. Op een bepaald grondgebied; dit is het geval
  3. Waarover gezag wordt uitgeoefend door een overheid die over dwangmiddelen beschikt; geen sprake van

Vraag 2a

Belifante zei dat de overheid gezag moet hebben en dat deze dwang middelen moet hebben. De geweldsmonopolie ligt bij de staat; de overheid heeft het gezag en kan dit ook afdwingen.

Vraag 2b

Hierbij wordt gedoeld op het spanningsveld waarin de vrijheid van het individu door dwanguitoefening te handhaven. Aan de ene kant mag de staat geen rem vormen tegen de zelfontplooiing van de enkeling, maar daartegenover staat dat die zelfontplooiing aan beperkingen onderhevig moet zijn, voor zover zij het bestaan naar eigen aard en aanleg zou bemoeilijken. Het probleem hierbij is om te zoeken naar vormen van gebondenheid die zo veel mogelijk de vrijheid aan de enkeling laten. à Staatsrecht is een compromis tussen de individuele vrijheid en dwang van de gemeenschap.

“Het onmisbare gezag bestaat alleen omdat de individuen gezocht hebben naar een vorm van samenwerking die met alle gemeenschappelijke kracht de persoon en het goed van ieder lid verdedigt en beschermt en waardoor ieder zich weliswaar alle anderen verenigt, maar toch alleen maar zichzelf gehoorzaamt en even vrij blijft als tevoren”

De theorie verenigt het gezag en vrijheid, omdat het gezag uit de vrijheid is afgeleid; beperkingen door gezag aan de individuele vrijheid zijn mogelijk omdat het beperkingen zijn die bij het contrat social de vrije individuen zichzelf hebben opgelegd.

Het individu heeft dus de staat nodig om zijn vrijheid te waarborgen, maar tegelijkertijd heeft hij het gevoel dat daardoor zijn vrijheden worden beperkt.

Vraag 2c

Er is een geweldsmonopolie voor de overheid, dit geldt niet absoluut zo is er ook de mogelijkheid van noodweer; dan mag je bijvoorbeeld wel terug slaan. Als de geweldsmonopolie niet alleen bij de overheid zou liggen ontstaat er een escalatie. Dit dient alleen bij de overheid te blijven met uitsluiting van anderen. Dus particuliere beveiligers mogen geen wapens dragen; behoren niet tot de overheid.

Vraag 2d

Niet verstandig; dient bij de overheid te blijven anders geen sprake meer van geweldsmonopolie. Het dragen van een wapen kan dan steeds normaler worden beschouwd en voor meer formaliteiten worden gebruikt. Als iedereen maar wapens kan dragen is er ook eigenlijk geen sprake meer van een staat.

Vraag 3a

Trias Politica/Scheiding der machten; er dienen drie organen te bestaan die ieder een eigen functie uitoefenen en onafhankelijk van elkaar zijn.

Wetgevende macht: regering = koning & ministers; belangrijkste bestuursorgaan & s.g Rechtsprekende macht: rechter

Uitvoerende macht:

Deze machten dienen elkaar te controleren (Checks and balances)

Vraag 3b

De essentie is behouden binnen ons staatsrecht, namelijk dat de staatsmacht gespreid wordt over verschillende organen, die ieder een deel van die macht uitoefenen en elkaar wederzijds controleren en in evenwicht houden. Maar de ontwikkeling van de staatsgemeenschap heeft er wel toe geleid dat:

  • De regering heeft een bredere taak dan slechts uitvoerende macht; de regering heeft tevens een zelfstandige bevoegdheid tot bestuur.
  • De drie belangrijkste organen opereren niet onafhankelijk van elkaar
  • De territoriale splitsing; niet alleen de centrale overheid heeft bestuursbevoegdheid maar ook regionale overheden.

Vraag 4a

Democratie (volksinvloed)

  • Staatsbestuur in overeenstemming met wil van het volk; volksinvloed door middel van algemeen kiesrecht, waarbij de stemmen gelijk gewicht kennen (niet bijvoorbeeld hoe rijker je bent hoe meer je stem geldt). Anoniem, je kan niet op je stem gepakt worden achteraf. Tevens wordt er regelmatig gebruik  gemaakt van het kiesrecht, verkiezingen 1x in de zoveel tijd. Referendum;
  • Participatie; inspraak; gehoord worden als er een besluit wordt genomen (bijvoorbeeld: gaat wel eens mis, uitbreiding Schiphol, Haags Dictaat veel gemeenten niet op de hoogte.)
  • Openbaarheid; transparantie; je wilt weten wat er tegen elkaar wordt afgewogen, welke rapporten zijn gebruikt en welk onderzoek; hoe is men tot deze beslissing gekomen

Rechtstaat (gelding van het recht)

  • Grondrechten
  • Legaliteitsbeginsel; wettelijke grondslag (in de wet is de bevoegdheid gelegen) en rechtmatigheid van bestuur (het bestuur moet ontleent en rekening gehouden met de wet)
  • Verantwoordingsplicht of controle; geen bevoegdheid zonder verantwoording schuldig te zijn of zonder dat op die uitoefening controle bestaat
  • Machtenscheiding

Vraag 4b

Onze eerste grondwet; hier zijn terug te vinden de grondrechten, machtenscheiding, met name volksvertegenwoordiging; parlementà democratie.

Dragende principes van de Bataafsche regelingen: vrijheid, gelijkheid, broederschap; afzetting tegen de machtsconcentratie.

Vraag 4c

In principe kan dit niet, want er is sprake van vrijheid van meningsuiting;  dit staat in de grondwet  en werk zwaar. Wel is er de mogelijkheid dat de demonstratie een inbreuk maakt op de openbare orde (dienen wel gegronde redenen voor te zijn); dat blijkt in deze vraag niet het geval te zijn (sterke aanwijzingen zijn). 

Vraag 5a

(Statuut (Is voor het koninkrijk)

De grondwet,  ongeschreven staatsrecht (gewoonterecht) , organieke wetten (formele wetten met organisatie over de staatsstructuur zoals provinciewet, gemeentewet), RvO.

Vraag 5b

De grondwet bevat, naast onvolledigheden, ook duidelijke regels, die voor het staatsrecht van grote betekenis zijn. Zij geeft het stramien van de staatsorganisatie van onze parlementaire monarchie. Zij geeft bovendien een aantal grondrechten. Aangezien de Grondwet ook de wetgever bindt, mogen deze rechten zelfs door de wetgever niet worden weggenomen! (dat is het verschil met andere wetten in formele zin).

Bij wetten in formele zin is de wet gericht tot burgers en bedrijven, in de grondwet staan normen die zich vrijwel uitsluitend richten tot organen van de staat (normen voor de overheid zelf).

De grondwet heeft een constituerende (belangrijke organen worden in het leven geroepen) en attribuerende bevoegdheid. Dit hebben wetten informele zinnen niet.  

Vraag 5c

De Grondwet dient een weerspiegeling te vormen van heersende ethische opvattingen en dient te passen bij de feitelijke machtsrelaties in een land; daardoor dient een grondwet wijzigbaar te zijn.  Anderzijds is een grondwet bedoeld als een stabiliteit bevorderende factor. Daarom is (in de meeste landen ter wereld) gekozen voor een stelsel waarbij de grondwet wel gewijzigd kan worden, maar alleen door middel van een procedure die zwaarder is dan de gewone wetgevingsprocedure.

Vraag 6

A

Vraag 7

A

    Vraag 8

    A

    Vraag 9

    D

      Vraag 10

      B

        Staatsrecht: Werkgroep 2

        Staatsrecht: Werkgroep 2


        Open vragen

        Vraag 1a

        In hoeverre volgt uit de Nederlandse Grondwet dat Nederland een democratie is?

        Vraag 1b

        Kennen we in Nederland naast indirecte democratie ook vormen van directe democratie? Zo ja, welke?

        Vraag 2a

        Stel, bij de Tweede Kamerverkiezingen zijn 9 miljoen geldige stemmen uitgebracht. De stemmen zijn als volgt over de deelnemende partijen verdeeld:

        - Partij Allen voor Nederland (hierna: A) heeft 3,8 miljoen stemmen behaald;
        - Partij Beter Nederland (hierna: B) heeft 2,3 miljoen stemmen behaald;
        - Partij Christelijk Sociaal Nederland (hierna: C) heeft 1,6 miljoen stemmen behaald;
        - Partij Democratisch Europa (hierna: D) heeft 1,3 miljoen stemmen behaald;

        Bereken de kiesdeler

        Vraag 2b

        Hoe vaak hebben de partijen A,B, C en D de kiesdeler gehaald?

        Vraag 2c

        Hoeveel restzetels zijn er?

        Vraag 2d

        Welke partij krijgt de eerste restzetel?

        Vraag 2e

        Wie krijgt de overige restzetel(s)?

        Vraag 2f

        Welke partijen zouden samen een meerderheidscoalitie kunnen vormen?

        Vraag 3a

        Stel, Ybbeltje Klaver maakt sinds de laatste verkiezingen deel uit van de fractie van de VVD in de Tweede Kamer. Bij de behandeling van een wetsvoorstel om de criteria voor toelating van vreemdelingen die asiel zoeken flink aan te scherpen, blijkt dat zij fundamenteel met de rest van haar fractie van mening verschilt. De emoties lopen hoog op. In een kamerdebat maakt zij de verantwoordelijke minister en haar eigen fractiegenoten uit voor moordenaars en racisten. Om haar zaak kracht bij te zetten herhaalt ze haar beschuldigingen dezelfde avond via Twitter. Haar fractiegenoten menen dat Klaver te ver gegaan is en strafbare feiten heeft gepleegd. Ze roepen op tot een strafrechtelijk onderzoek naar de uitlatingen.

        Kan Klaver strafrechtelijk worden vervolgd voor de gedane uitlatingen?

        Vraag 3b

        Op de dag van de stemming besluit Klaver, anders dan in de fractie is afgesproken, tegen het wetsvoorstel te stemmen. Het wetsvoorstel wordt mede door haar stem verworpen. De fractie meent dat Klaver staatsrechtelijke aan het standpunt van haar fractie was gebonden, nu zij daarvan juridisch deel uitmaakt.

        In hoeverre heeft de VVD-fractie gelijk?

        Vraag 3c

        Is deze gang van zaken staatsrechtelijke correct?

        Vraag 4a

        Wie benoemt de minister-president, de ministers met portefeuille, de ministers zonder portefeuille en de staatssecretarissen?

        Vraag 4b

        In hoeverre is er sprake van gelijkwaardigheid dan wel ondergeschiktheid tussen de in vraag 4a genoemde ambten?

        Vraag 5a

        Na de verkiezingen vindt de kabinetsformatie plaats. Tijdens de kabinetsformatie wordt gewoonlijk gestreefd nar de vorming van een kabinet dat bestaat uit partijen die een meerderheid in de TK en EK hebben. Waarom doet men dat?

        Vraag 5b

        Wat houdt de vertrouwensregel in?

        Vraag 5c

        De Kabinetsformatie verloopt via een aantal stappen. Deze staan hieronder. Zet ze in de juistie volgorde. 

        Vraag 6 

        Op 9 juli 2015 traden minister Opstelten en staatssecretaris Teeven, beide va Veiligheid en Justitie af. De reden hiervoor was dat Opstelten de Tweede kamer verkeerd had voorgelicht over een deal over een betaling die Fred Teeven als Officier van Justitie in het verleden met drugscrimineel Cees H. had gemaakt. Volges opstelten was er geen enkel bewijs voor deze deal te vinden. Nadat journalisten niettemin een betalingsbewijs publiceerden, bleek een digitaal betalingsbewijs ook op het ministerie toch terug te vinden. 

        Vraag 6a 

        Stel. Opsteltelen verweerde zich in een Kamerdebat met de stelling dat hij niet politiek verantwoordelijk kon worden gehouden omdat zijn ambtenaren kennelijk niet goed in de archieven en computers hadden gezocht. Hem persoonlijk viel dus niets te verwijten. Hoe beoordeelt u dit verweer staatsrechtelijk? 

        Vraag 6b 

        Stel Opstelten verweerde zich met de stelling dat niet hij maar Fred Teeven politiek verantwoordelijk is. Hoe beoordeelt u dit verweer staatsrechtelijk?

        Vraag 6c

        Stel Opstelten verweerde zich met de stelling dat de deal met Cees H plaatsvond ver voordat hij Minister van Veiligheid en Justitie werd. Hoe beoordeelt u dit verweer staatsrechtelijk? 

        Vraag 7a 

        Dit inlichtingenrecht is in een aantal afzodnerlijke instrumenten uitgwerkt. Welke zijn dat en waar in de Reglementen van Orde van de Eerste Kamer zijn zij geregeld? 

        Vraag 7b 

        Mag een minister weigeren te antwoorden op de door Kamerleden gestelde vragen?

        Vraag 7c 

        Volgens het kamerlid is dat ten onrechte en schendt de minister dus artikel 68 GW. Kan het kamerlid daar iets tegen doen?

        Vraag 8a 

        Aan wie komt dit recht toe?

        Vraag 8b

        Waarom is een ontbinding van de eerste kamer gewoonlijk niet erg zinvol?

        Antwoordindicatie

        Vraag 1a

        In de Grondwet is opgenomen dat iedere Nederlander een kiesrecht heeft. Zie art. 4 Gw. Er is een meerderheidsstelsel en een stelsel van evenredige vertegenwoordiging.

        Op grond van artikel 51 e.v. Gw komt de democratische grondslag naar boven die in Nederland heerst. Staten-Generaal, tweede kamer, eerste kamer etc.

        Vraag 1b

        Een indirecte democratie is een regeringsvorm waarbij de bevolking een aantal vertegenwoordigers kiest die het bestuur uitvoeren. De indirecte democratie is hierdoor onderscheiden van de directe, waarin leden van de bevolking zelf politieke besluiten nemen.
        Vormen van directe democratie in Nederland zijn een referendum en een burgerinitiatief (handtekeningen verzamelen, in de hoop dat het voldoende zijn om op de agenda van de volksvertegenwoordiging te komen). Ook openbaring van bestuur.

        Vraag 2a

        Op grond van art 53 lid 1 GW worden de leden van zowel de eerste als de tweede kamer gekozen op de grondslag van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Dit houdt in dat aan partijen een aantal zetels wordt toegekend naar rato van hun aanhang.
        De kiesdeler is het aantal uitgebrachte stemmen gedeeld door het aantal beschikbare zetels (art. P5 en P6 Kieswet). Het totale aantal zetels van de Tweede Kamer is 150 ex art 51 lid 2 Gw.

        9.000.000:150 = 60.000 is de kiesdeler.

        Vraag 2b

        Partij A à 3.800.000:60.000= 63 x
        Partij B à 2.300.000:60.000= 38 x
        Partij C à 1.600.000:60.000= 26 x
        Partij D à 1.300.000:60.000= 21 x

        Vraag 2c

        Bij elkaar opgeteld zijn er 148 zetels. Er zijn dus nog 2 restzetels over, wat neerkomt op 120.000 stemmen. Namelijk: 2x60.000= 120.000.

        Vraag 2d

        De partij met het hoogste gemiddelde krijgt de eerste restzegel ex art P7 Kieswet. Er moet 1 extra restzetel worden opgeteld voordat de som wordt gemaakt.
        Aantal stemmen gedeeld door het aantal zetels + 1.
        Gemiddelden:

        Partij A à 3.800.000:64 = 59.375
        Partij B à 2.300.000:39= 58.974
        Partij C à 1.600.000:27= 59.259
        Partij D à 1.300.000:22= 59.090

        Vraag 2e

        De laatste restzetel wordt vervolgens hetzelfde berekend. De restzetel die al verdeeld is moet alleen worden opgeteld bij partij A. Het gemiddelde van Partij A is nu 3.800.000:65= 58.461. Het hoogste gemiddelde is nu die van partij C. Deze krijgt dan ook de laatste restzetel.

        Vraag 2f

        Partij A met B en/of C en/of D
        Partij B met C en D

        Totaal moet boven de 75 zetels komen.

        Vraag 3a

        Ex art 71 Gw De leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen genieten een parlementaire onschendbaarheid. Zij mogen niet vervolg worden voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of daar schriftelijk hebben overgelegd. Ook als die uitlating een strafbaar feit oplevert, kunnen zij niet ter zake voor de rechter worden voorgelegd. Echter, heeft zij de uitlatingen ook op Twitter geplaatst en dit valt niet onder de parlementaire onschendbaarheid.

        Vraag 3b

        Niet gelijk. Hier kan niks aan gedaan worden, want je hebt een eigen individuele verantwoordelijkheid en bent niet gebonden aan de instructies van de partij. Art. 67 lid 3 Gw.
        De positie van klaver binnen de fractie is onhoudbaar geworden. De VVD royeert haar als lid en zij wordt uit de fractie gezet. De fractie eist vervolgens de zetel van Klaver op. Zij is immers niet met voorkeursstemmen gekozen, maar vanwege haar hoge plaats op de lijst bij de verkiezingen. Klaver denkt echter niet aan opstappen, en sluit zich aan bij Groen Links. De VVD is woedend om dit ‘kiezersbedrog’.

        Vraag 3c

        Ja, een zetel wordt niet aan een partij gegeven, maar behoort tot de persoon die hem heeft. In casu is de zetel dus van Klaver en mag die behouden, om bijv. een eigen partij te beginnen.

        Vraag 4a

        Ex art 43 jo 46 lid 1 Gw worden zij benoemd bij Koninklijk besluit. Koninklijke besluiten worden genomen door de regering (koning en zijn ministers). De koning zit er wel, want die is benoemd voor het leven, maar de ministers niet. De minister-president benoemt ze daarom. Dit houdt dus ook in dat de minister-president zichzelf ook benoemt.

        Vraag 4b

        Geen sprake van ondergeschiktheid tussen minister-president en ministers. Minister-president is gelijk aan andere ministers, maar bij benoeming is hij weer hoger.
        Staatssecretarissen zijn ondergeschikt aan ministers, want zij helpen de ministers. De minister zonder portefeuille heeft geen ambtenarenapparaat dus heeft in de praktijk wel minder macht. Zie art. 46 lid 2 Gw.

        Vraag 5a

        Omdat wetsvoorstellen er dan makkelijker doorheen komen (minder onderhandelen etc.) Dit geen stabiliteit.

        Vraag 5b

        Deze bepaalt dat de minister die of een kabinet dat niet meer het vertrouwen van het parlement blijkt te genieten, ontslag dient aan te bieden.
        Als er geen vertrouwen meer is van de TK of hele kabinet, moet je opstappen. Strafrechtelijk kan er niks gedaan worden als er vervolgens niet wordt opgestapt, alleen politieke stappen. Moet er altijd opgestapt worden met een motie van wantrouwen? Nee, je kan het ook naast je neerleggen maar dan moet je de kamer ontbinden. Zeggen: ‘wij stappen niet op, jullie moeten maar opstappen’. Een motie van wantrouwen is aangenomen wanneer meer dan de helft dit heeft aangenomen.

        Motie van treurnis: het beleid wordt betreurd, men is het er niet mee eens. De kamer brengt dan ongenoegen uit over een politieke keuze. Je hoeft dan niet weg.

        Vraag 5c. De kabinetsformatie verloopt via een aantal stappen. Deze staan hieronder. Zet ze in de juiste volgorde.

        B, I, C, G, E, F, A, H, D.

        Informateur: gaat kijken of partijen met elkaar een coalitie willen vormen. Altijd nodig? Nee. Wanneer twee partijen een duidelijke meerderheid hebben kun je meteen al gaan formeren en hoeft er niet meer je informeert te worden. Tweede kamer heeft zelf ook een bepaalde rol, met name als het gaat om benoemen van informateur en formateur.

        Formateur: gaat de coalitie vormen.

        Vraag 6a

        6a. Ministeriele verantwoordelijkheid/functionele verantwoordelijkheid. Dit neemt niet weg dat je moet opstappen als een kamer dat wil, persoonlijke verwijtbaarheid speelt geen rol.

        6b. Hij is verantwoordelijk voor iedereen die onder hem werkt, dus ook voor de staatssecretaris. Het kan wel zo zijn dat er in het verleden fouten zijn gemaakt en jij neemt het dossier over, maar dan ben je nog verantwoordelijk. Politiek zou dit wel een rol kunnen spelen, staatsrechtelijk niet.

        6c. Hij is dan ook gewoon verantwoordelijk.

        Vraag 7

        7a. Uitgewerkt in het schriftelijk vragenrecht (art. 134 RvOTK)

        • geen verlof nodig;
        • screening door de Vz.;
        • beantwoording bij voorkeur binnen 3 weken;

        En in het mondeling vragenrecht (art. 136 RvOTK / niet in EK)

        7b. Ja, als je goed motiveert. De minister mag niet antwoorden wanneer het antwoorden schadelijk zou zijn voor het belang van de staat. Bijv. militaire missie. Uiteindelijk is het aan de kamer om te beoordelen of je wel of niet moet antwoorden en welke consequenties daaraan zijn verbonden.

        7c. Nee, alleen politieke consequenties, dus wegsturen. Ze kunnen niet naar de rechter gaan.

        Vraag 8

        8a. Als een kabinet gevallen is, wordt als regel de Tweede Kamer ontbonden. De regering heeft daar Grondwettelijk het recht toe (art 64 Gw). Door Kamerontbinding kan de regering bij een conflict een uitspraak van de kiezers vragen. Na een besluit tot Kamerontbinding moeten altijd binnen 40 dagen nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven. Het is dus niet on-democratisch maar juist wel democratisch.

        8b. Ontbinding van de Eerste Kamer komt niet (meer) voor, omdat die nauwelijks tot een andere samenstelling zou leiden. Sinds 1995 wordt de Eerste Kamer ook niet meer ontbonden vanwege grondwetsherziening. Afzonderlijke ontbinding van de Eerste Kamer is sinds 1904 niet meer voorgekomen.
         

        Meerkeuzevragen

        Vraag 9

        B.  Zie art 16 Reglement van orde van de Tweede Kamer.

        Vraag 10

        A.  Zie art 46 lid 2 Gw. Ministers zijn niet ondergeschikt aan elkaar.

        Vraag 11

        B. Het koninklijk gezag uitoefenen doet een Regent. Als die er niet is, dan doet de Raad van State dit.

        Vraag 12

        D.

        Vraag 13

        A.  Kiesdrempel kent Nederland niet, Duitsland kent deze wel. Voordeel van kiesdrempel: dat je geen kleine partijen in de kamer krijgt. 

        Vraag 14

        D. Hij moet het aanbieden, maar niet perse aftreden.

        Staatsrecht: Werkgroep 3, Wetgeving en rechtspraak

        Staatsrecht: Werkgroep 3, Wetgeving en rechtspraak

        Open vragen

        Vraag 1a

        Wat houdt de legaliteitseis in en waarom is dit zo’n belangrijk rechtstatelijk uitgangspunt?

        Vraag 1b

        Welke ambten zijn op rijksniveau bevoegd tot het vaststellen van wetten in materiële zin, en waar is hun bevoegdheid daartoe geregeld?

        Vraag 1c

        Zet de volgende begrippen in de juiste hiërarchische volgorde (van hoog naar laag): 

        A. Algemene maatregelen van bestuur

        B. Provinciale verordeningen

        C. Grondwet

        D. Wetten in formele zin

        E. Gemeentelijke verordeningen

        F. Ministeriële regelingen

        G. Statuut

        Vraag 2a 

        Over welk recht gaat dit artikel en wie is of zijn bevoegd dit recht te beperken?

        vraag 2b 

        Is in art. 13 GW sprake van attributie/delegatie?

        Vraag 2c 

        Leg uit of. artikel 4 lid 1 WOM in overeenstemming is met artikel 9 lid 2 GW

        Vraag 2d 

        Is in artikel 4 lid 1 Wom sprake van attributie of delegatie?

        Vraag 3 

        Volgens artikel 105 GW wordt de begroting bij wet vastgesteld. Dit betekent dat de Staten-Generaal daarover meebeslissen, een van de oudste bevoegdheden van het parlement.

        In de begrotingvan het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor 2017 is een bedrag van 1,7 miljoen euro opgenomen voor een uitstapprogramma voor prostitues. 

        Vraag 3a 

        Betekent dit dat dit bedrag ook door de minister van veiligheid en justitie moet worden uitgegeven?

        Vraag 3b

        Het programma is opgenomen in begrotering ter uit voering van een motie van Van der Staaij. Verandert dit het antwoord onder a?

        Vraag 3c 

        Is de minister van Sociale zaken en werkgelegenheid verplicht  1 miljoen minder uit te geven?

        Vraag 3d

        Stel, het programma is populairder dan verwacht. De totale kosten bedragen daardoor niet 2,7 miljoen maar 3,3 miljoen. Dat geld is uitgegeven. Moet de begroting nu worden aangepast? 

        Vraag 4a

        De Raad van State bestaat uit twee afdelingen. Welke zijn dit en met welke taken en bevoegdheden zijn zij belast? Noem steeds de relevante wettelijke bepalingen.

        Vraag 4b

        Er wordt naar gestreefd het werk van deze twee afdelingen zoveel mogelijk organisatorisch te scheiden. Dat heeft te maken met staatsrechtelijke bezwaren tegen het takenpakket van de Raad van State. Leg dat uit.

        Vraag 5a

        In welke artikelen worden in de Grondwet de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van del eden van de rechterlijke macht beschermd en gegarandeerd?

        Vraag 5b

        Gelden deze grondwettelijke eisen voor alle rechters in Nederland?

        Vraag 6

        Geef gemotiveerd aan of de rechter een bepaling in een wet in formele zin onverbindend kan verklaren wegens strijd met:

        1. de Grondwet; Artikel 120 GW;
        2. het Statuut;
        3. eenieder verbindende verdragsbepalingen;
        4. ongeschreven fundamentele rechtsbeginselen;

        Vraag 7

        Geef gemotiveerd aan of de rechter een algemeen verbindend voorschrift dat niet in een wet in formele zin is neergelegd onverbindend kan verklaren wegens strijd met 

        A. W.i.f.z. 

        B. De grondwet;

        C. eeniederverbindende verdragsbepalingen; 

        d. ongeschreven recht 

        Vraag 8 

        Een Tweede kamerlid dient de volgende motie in:

        "De kamer, gehoord de beraadslaging, gezien de uitslag van de verkiezingen voor provinciale staten, roept de regering op het roer om te gooien, en gaat over tot de orde van de dag."

        Namens de regering verklaart de minister-president de motie onaanvaardbaar. Tijdens de stemming over de motie door de Tweede Kamer enkele Kamerleden van de coalitie afwezig wegens deelname aan een spelshow. Mede daardoor wordt de motie aangenomen.

        Wat is rechtens?

        a. Gezien de tekst van de motie heeft aanneming van de motie geen rechtsgevolgen;

        b. Als het kabinet niet opstapt, is de tweede kamer bevoegd de ministers en staatssecretarissen te ontslaan;

        c. De regering hoeft geen gevolgen aan de motie te verbinden aangezien moties geen rechtsgevolgen kunnen hebben;

        d. Het kabinet moet zijn ontslag aanbieden aan de Koning, behoudens de mogelijkheid van ontbinding. 

        Vraag 9

        De regering dient een wetsvoorstel in bij de Tweede kamer. Door de tweede kamer wordt het in geamendeerde versie aanvaard. Daarop bespreekt en aanvaardt de Eerste Kamer het voorstel. Intussen is echter het kabinet gevallen en zijn er nieuwe tweede kamerverkiezingen geweest. Kort nadat de Eerste Kamer het voorstel aanvaard komt het nieuwe kabinet tot de conclusie dat het geen voortander van het wetsvoorstel is. De regering:

        a. is bevoegd het wetsvoorstel in te trekken;

        b. is bevoegd het aangenomen wetsvoorstel alsnog te wijzigen en vervolgens te bekrachtigen;

        c. is bevoegd het voorstel niet te bekrachtigen;

        d. kan niet voorkomen dat het voorstel van wet tot wet wordt verheven. 

        Vraag 10 

        De Raad van State hoeft niet gehoord te worden over:

        a. Ministeriële regelingen;

        b. Algemene maatregelen van bestuur waarin geen bepalingen door straffen te handhaven;

        c. voorstellen van wet die door een lid van de Tweede kamer aanhangig zijn gemaakt;

        d. Verdragen die ter stilzwijgende goedkeuring worden overgelegd aan de Staten-Generaal. 

        Vraag 11

        Wat is juist ten aanzien van de procedure van Grondwetsherziening?

        a. Na de eerste lezing wordt de Staten-Generaal ontbonden;

        b. In tweede lezing kan het wetsvoorstel niet door de regering worden gewijzigd;

        c. Indien een wetsvoorstel in de eerste lezng met ten minste een tweederde meerderheid is aangenomen, is in tweede lezing een gewone meerderheid voldoende; 

        d. In eerste lezing kan het wetsvoorstel niet door de Tweede Kamer worden gewijzigd. 

        Vraag 12 

        Een wetsvoorstel afkomstig van de regering dat bij de Eerste kamer ligt:

        a. Kan niet meer worden gewijzigd, maar nog wel worden ingetrokken;

        b. Kan nog worden gewijzigd door de regering, maar niet meer door de eerste of tweede kamer; 

        c. kan niet meer worden gewijzigd en niet meer worden ingetrokken.

        Vraag 13 

        De dualistische verhouding tussen regering en staten-generaal blijkt uit de regel dat;

        a. Ministers niet door de Staten-Generaal maar bij Koninklijk besluit worden benoemd;

        b. Een bewindspersoon in wie het vertrouwen is opgezegd, zijn onstlag moet aanbieden aan de tweedekamer;

        c. Informateurs en formateurs worden benoemd door de tweede kamer;

        d. Door de kamers aangenomen moties bindend zijn voor de regering. 

        Vraag 14

        Op welke van de onderstaande terreinen heeft de raad voor de rechtspraak geen taak?

        a. De selectie van rechters;

        b. Advisering over wetgeving inzake de inrichting en het functioneren van de rechtspraak;

        c. De opsoring en vervolging van strafbare feiten;

        d. Het bewaken van de rechtseenheid. 

        Vraag 15

        Stel, tijdens de Tweede Kamerbehandeling van een inititatiefwetsvoorstel, worden bij amendement ingrijpende wijzigingen voorgesteld. Er is zowel in de kamer als bij de regering behoefte aan advies van de Afdeling advisering van de Raad van State ten aanzien van deze voorgestelde wijzigingen. Wie is bevoegd dit advies te vragen?

        a. Alleen de regering;

        b. Alleen de tweede kamer;

        c. Zowel de regering als de tweede kamer;

        d. Noch de regering noch de tweede kamer. 

        Vraag 16

        Artikel 4 van de Beroepswet bepaalt dat de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (grotendeels) ook van toepassing is op raadsheren van de Centrale raad van beroep. Dit artikel 4 van de Beroepswet.

        a. Is een uitwerking van artikel 116 lid 2 GW;

        b. Is een uitwerking van artikel 117 lid 4 GW;

        c. Heeft geen grondwettelijke basis.

         

        Antwoordindicatie

        Vraag 1a

        De legaliteitseis = de grondregel dat geen orgaan een bevoegdheid kan hebben die niet op de Grondwet of de wet berust. Je mag niets doen als overheid tenzij je toestemming hebt van de formele wetgever (SG+Parlement)

        Vraag 1b

        Wet in materiële zin = algemeen verbindend voorschrift.

        • Een besluit dat algemeen is (niet gericht tot bepaalde (rechts)personen of betrekking hebbend op bepaalde aanwijsbare objecten; algemeen is bijv. het wetboek van strafrecht),
        • Dat voor herhaalde toepassing vatbaar is (Een regel geldt voor een onbepaald aantal gevallen, dus met name en regel die iedere keer toepasselijk is als een gedraging plaatsvindt die onder de termen van de bepaling valt)
        • Dat bestemd is om buiten de administratie te werken (om zuiver interne voorschriften uit te sluiten; maar regels die de bevoegdheden van wettelijke ingestelde bestuursorganen raken, zoals gezagsverhoudingen over de politie tussen OM enerzijds en burgemeester anderzijds, zijn niet zuiver intern)
        • Dat burgers of overheidsorganen bindt.  (verbindend karakter: bepalingen die onbevoegd zijn vastgesteld zijn “onverbindend”, maar ook een beleidsregel waarvan kan worden afgeweken is geen wet in materiële zin)

        Bevoegd tot vaststellen van wetten in materiële zin:

        De regering én de Staten-Generaal gezamenlijk: artikel 81 GW ; Formele wetten.

        De regering: artikel 89 lid 1 GW; AMvB.

        De ministers: artikel 89 ld 4 GW; Ministeriële regeling. 

        Vraag 1c

        G, C, D, A, F, B, E

        Vraag 2a

        Artikel 13 GW gaat over het brief-, telefoon- en telegraafgeheim; communicatie is vertrouwelijk. Klassiek grondrecht; tegen overheidsbemoeienis. 

        Vraag 2b

        “Bij de wet” ; sprake van attributie; komt slechts toe aan regering + S.G, een wet in formele zin.

        Vraag 2c

        Artikel 9 lid 2 GW; “ de wet stelt regels ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.

        Artikel 4 lid 1 Wom; “De gemeenteraad stelt bij verordening regels vast met betrekking tot de gevallen waarin voor vergaderingen en betogingen op openbare plaatsen een voorafgaande kennisgeving vereist is’ Deze wet zegt wat je mag regelen

        à Artikel 4 lid 1 is in overeenstemming met  9 lid 2 omdat het in sommige gevallen nodig is om voorafgaande kennisgeving te stellen  voor vergaderingen en betogingen op openbare plaatsen ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. (Wat mag je regelen)

        Vraag 2d

        Delegatie aan de gemeenteraad.

        Vraag 3a

        3a. Betekent dit dat dit bedrag ook door de minister van Veiligheid en Justitie moet worden uitgegeven?

        Nee, de begroting is een machtiging en geen verplichting. Het kan ook dat de minister helemaal niks uitgeeft, dat mag ook. Maar hij kan hier wel problemen mee krijgen, maar hij is niet op zichzelf verplicht om het bedrag daadwerkelijk uit te geven.

        Vraag 3b

        3b. Het programma is opgenomen in begroting ter uitvoering van een motie van (toen Kamerlid) Van der Staaij. Verandert dit uw antwoord op de vraag onder 3a?

        Als het bedrag is opgenomen ter uitvoering van een motie verandert dit dan het antwoord? Nee er veranderd niks aan het antwoord. Nog steeds geen verplichting.

        Vraag 3c

        3c. Stel dat de Tweede kamer in meerderheid meen dat er meer geld naar het programma moet. Een meerderheid van de tweede kamer wil het budget van het programma met 1 miljoen verhogen.  De tweede kamer besluit bij amendement de begroting van het ministerie van sociale Zaken en Werkgelegenheid met 1 miljoen te verlagen. Is de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verplicht 1 miljoen minder uit te geven?

         Hij mag minder uitgeven; de wet wordt aangepast en hierdoor wordt ook zijn machtiging aangepast. De machtiging bestaat voor een bepaald bedrag.

        Vraag 3d

        3d. Stel, het programma is populairder dan verwacht. De totale kosten bedragen daardoor niet 2,7 miljoen maar 3,3 miljoen. Dat geld is al uitgegeven. Moet de begroting nu worden aangepast?

        Er is hier sprake van een begrotingsoverschrijding, dan moet je de begroting aanpassen wil je meer geld mogen uitgeven. Artikel 14 comptabiliteitswet; door middel van een aanvullende begrotingswet; in dit geval omhoog. 

        Vraag 4a

        De Raad van Staat bestaat uit twee afdelingen:

        1. Een afdeling advisering; (artikel 73 lid 1 GW) ;
        • Alle wetsvoorstellen en alle ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur en voorstellen tot goedkeuring van verdragen worden ter overweging aangeboden aan de afdeling advisering van de Raad van State die advies uitbrengt.
        • Kan ook uit eigen beweging; komt niet vaak voor.
        1. Een afdeling bestuursrechtspraak;
        • Adviserende taak van de raad van state in gevallen dat de wet geschillen van bestuur ter beslissing opdraagt aan de Kroon (beslissing bij Koninklijk besluit). (artikel 73 lid 2 GW)
        • Rechtsprekende taak door de afdeling bestuursrechtspraak; tegen overheidsbesluiten is beroep bij de bestuursrechter, zijnde in eerste aanleg de rechtbank mogelijk, waarna in principe hoger beroep bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan worden ingesteld (artikel 73 lid 3 GW) (art. 8:105 Awb)

        Vraag 4b

        De combinatie van adviserende en rechtsprekende functies binnen de Raad van State kan een probleem opleveren indien met betrekking tot dezelfde taak achtereenvolgens beide soorten taken door hetzelfde lid of dezelfde leden vervuld worden. In dat geval kan namelijk de onpartijdigheid van de Raad van State als rechter in twijfel worden getrokken en is er sprake van strijd met artikel 6 EVRM. Procola-arrest;

        Vraag 5a

        • Artikel 117 lid 1 GW; de grondwet voorziet de onafhankelijkheid van de met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht door een benoeming voor het leven;
        • Ontslag alleen op eigen verzoek en pensioen leeftijd; en voor ontslag indien er sprake is van een reden hiervoor kan dit alleen door de Hoge Raad.
        • Salariëring bij de wet.

        Vraag 5b

        De rechters bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven geldt de garantie van 117 lid 1 GW niet; maar hun benoeming voor het leven is in gewone wetten vastgelegd. Nadeel hiervan is dat een gewone wet makkelijker kan worden gewijzigd dan de GW.

        Vraag 6

        1. De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van de wet in formele zin. De rechter mag een wet of verdrag niet toetsen op het al dan niet in overeenstemming zijn met de Grondwet. De rechter moet een wet/verdrag dus ook toepassen als zij naar zijn oordeel in strijd met de GW zou zijn.
        2. niet mogelijk; kan ook niet ook gelet op artikel 120 GW. blz. 216/217 boek
        3. Ja Artikel 120 GW;  De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van een verdragsbepaling. De rechter mag een wet of verdrag niet toetsen op het al dan niet in overeenstemming zijn met de Grondwet. De rechter moet een wet/verdrag dus ook toepassen als zij naar zijn oordeel in strijd met de GW zou zijn
        4. Niet mogelijk; harmonisatiewet-arrest blz. 216/217 boek

        Vraag 7

        1. een wet in formele zin; Ja er is hier sprake van een hogere regeling
        2. de Grondwet; Ja er is hier sprake van een hogere regeling (geen verbod)
        3. een ieder verbindende verdragsbepalingen; Ja er is heir sprake van een hoger regeling
        4. ongeschreven recht; Ja;  landbouwvliegers-arrest.

        Vraag 8

         D: het kabinet moet zijn ontslag aanbieden aan de Koning behoudens de mogelijkheid van ontbinding.

        Vraag 9

        C.  Is bevoegd het voorstel niet te bekrachtigen

        Vraag 10

        Artikel 17 Wet op de raad van State; A lichtere regeling dus niet nodig.

        Vraag 11

        137 GW; B is juist

        Vraag 12

        A; niet meer wijzigen maar wel intrekken! 

        Vraag 13

        A. Ministers worden bij koninklijk besluit benoemd; LOS van S.G.. onafhankelijk.

        Vraag 14

        C. dit is opgedragen aan het openbaar ministerie.

        Vraag 15

        B.

        Vraag 16

        C; heeft geen grondwettelijke basis; bij bijzondere wet ingesteld en dat is het!

        Staatsrecht: Werkgroep 4

        Staatsrecht: Werkgroep 4


        Open vragen

        Vraag 1

        Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat, Duitsland is een federatie (bondsstaat). Wat is het verschil tussen beide, en in hoeverre zijn aan dat verschil rechtsgevolgen verbonden?

        Vraag 2a

        Decentralisatie kent twee verschijningsvormen, autonomie en medebewind. Wat is het verschil tussen beide, en in hoeverre zijn aan dat verschil rechtsgevolgen verbonden?

        Vraag 2b

        Leg uit of in de onderstaande gevallen sprake is van autonomie of medebewind;

        1. Artikel 149 gemeentewet;

        2. Artikelen 6 lid 2 en 7 van de Participatiewet;

        3. Artikel 150 Gemeentewet; 

        Vraag 3a

        De drie voornaamste bestuursorganen van de provincie zijn provinciale staten, gedeputeerde en de commissaris van de Koning. Wie beslist over de samenstelling van deze ambten. Noem de relevante wetsartikelen.

        Vraag 3b

        Zijn de leden van provinciale staten, geputeerden en de commissaris van de Koning verplicht om te wonen in de provincie waar zij hun ambt vervullen?

        Vraag 3c

        Kunnen provinciale staten de leden van gedeputeerde staten ontslaan als er geen vertrouwen in hun functioneren meer is?

        Vraag 4a

        Stel het college B&W van Leeuwarden besluit tot het opheffen van een aantal parkeerplaatsen in de binnenstad om zo meer ruimte voor groenvoorzieningen te creëren. Een winkelier is het hier niet mee eens, en beklaar zich bij een bevriend gemeenteraadslid over dit collegebesluit. Het gemeenteraadslid belooft om de wethouder van economische zaken ter verantwoording te roepen.

        Is de wethouder van economische zaken individueel verplicht verantwoording over dit besluit af te leggen?

        Vraag 4b

        De wethouder verklaart dat het besluit tegenzijn zin is genomen, en dat het er in het college door de burgemeester is “doorgedrukt”. Maakt dit uit voor de verantwoordelijkheid van de wethouder?

        Vraag 4c

        Kan de burgemeester voor het genomen besluit ter verantwoording worden geroepen?

        Vraag 5

        Welk gemeentelijk orgaan:

        1. Stelt de straf op overtreding van autonome gemeentelijke verordeningen?
        2. Stelt de begroting vast?
        3. Parkeervergunning verlenen?
        4. Besluit tot het aangaan van een overeenkomst met een aannemer?

        Vraag 6 

        Lees het standaardarrest Wilnisser visser. 

        Vraag 6a

        Welke gedraging was door de gemeenteraad van Wilnis verboden?

        Vraag 6b

        Waarom kon dit verbod volgens de HR niet in stand blijven?

        Vraag 7 

        Vraag 7a 

        Is de bepaling uit de Amsterdamse verordening te beschouwen als een anterieure of posterieure verodening? 

        Vraag 7b 

        Regelen de gemeentelijke en provinciale verordening hetzelfde onderwerp?

        Vraag 7c

        Heeft Karin de winter gelijk?

        Vraag 8

        Kan de burgemeester, naast zijn bestuursbevoegdheden , ook door middel van verordeningen de openbare orde reguleren?

        Vraag 9a

        Veel overheidsbeleid wordt door gemeenten uitgevoerd. Daar is vaak (veel) geld voor nodig. Hoe komen gemeenten aan hun inkomsten?

        Vraag 9b

        De gemeenteraad van Emmen meent dat het oneerlijk is dat eigenaren van honden wel (honden)belasting moeten betalen, maar eigenaren van katten geen kattenbelasting. De raad wil daarom een kattenbelasting gaan heffen. Is de raad daartoe bevoegd?

        Vraag 10a

        Stel de gemeenteraad van Almere verbiedt het dragen van nikabs, boerka’s en chadors op de openbare weg in de gehele gemeente. De regering meent dat de gemeenteraad de godsdienstvrijheid aantast. Kan de regering iets tegen de gemeentelijke verordening doen?

        Vraag 10b

        Maak het voor uw antwoord op vraag 10a uit of de gemeentelijke verordening in strijd met hoger recht is?

        Vraag 11

        Juan Carlos is sinds 1 januari 2014 inwoner van gemeente stadskanaal. Hij heeft zowel de Mexicaanse als de Spaanse nationaliteit en voelt zich thuis in de Veenkoloniën. Zozeer zelfs, dat hij overweegt actief te worden in de lokale politiek: bij de gemeenteraadsverkiezingen wil hij zich kandideren voor de gemeenteraad namens de door hem opgerichte politieke partij OS. Is het mogelijk naar NL recht om zich in de raad van de gemeente Stadskanaal te laten kiezen?

        a. Nee

        b. Ja want Juan is vanwege zijn Spaanse nationaliteit Europees burger en heeft dus zowel actief als passief kiesrecht voor de gemeenteraad;

        c. Ja maar aleen voor een bestaande politieke partij want als niet-Nederland heet hij niet het recht om een eigen politieke partij op te richten; 

        d. Nee want howel juan burger is woont hij nog geen 5 jaar in Nederland. 

        Vraag 12 

        Welke van de volgende staatsfuncties kent geen vorm van decentralistie?

        a. Regelstelling;

        b. Bestuur;

        c. Belastingheffing;

        d. Rechtspraak.

        Vraag 13

        Stelling: de burgemeester moet tevens gekozen zijn als lid van gemeenteraad. Deze stelling is: 

        a. Juist;

        b. Onjuist;

        Vraag 14 

        Welke grens stels de GW volgens het boek aan verdergaande dualisering van het decentraal bestuur?

        a. De erkenning van de lokale autonomie;

        b. De positie van de provinciale staten en gemeenteraad als hoofd van het provincie respectievelijk gemeentebestuur;

        c. De rechtstreeks verkiezing van de provinciale staten en de gemeenteraden;

        d. De zelfstandige belastingheffing door provincies en gemeenten.

        Vraag 15 

        Stelling: in een gemeentelijk noodverordening (art. 176 Gemw) kan van bepalingen in een wet in formele zin worden afgeweken. Deze stelling is:

        a. Juist

        b. Onjuist.

        Antwoordindicatie

        Vraag 1

        Hiertegenover staat een federatie, bestaat uit deelstaten die exclusieve grondwettige waarborgen hebben; eigen domein hebben met eigen taken, bevoegdheden en dus ook bijbehorende verantwoordelijkheden. Er is bij een federatie geen centraal gezag; dat is in een gedecentraliseerde eenheidstaat wel het geval. Federatie hebben de deelstaten meer eigen verantwoordelijkheden.

        Hier hebben de gemeenten en provincies niet exclusieve eigen taken, deze worden door het centraal gezag aan de gemeenten en provincies toebedeeld.  Op grond van de formele wet, dus door de formele wetgever (die centraal in den haag zit) bepaald waar provincies en gemeenten over gaan.

        Vraag 2a

        Autonomie; regeling en bestuur van de eigen huishouding (lid 1), betekent dat je in vrijheid naar eigen initiatief zaken kunt regelen

        Medebewind; verplichte/gevorderde medewerking (lid 2), bepaalde wet vastgesteld door de formele wetgever.              (artikel 124 lid 1 jo. Lid 2 GW)

        Vraag 2b

        leg uit of in de onderstaande gevallen sprake is van autonomie of medebewind.

        1. op eigen initiatief, op grond van de gemeentewet dus autonomie

        2. medebewind, moet verplicht op grond van de participatiewet (een speciale wet) een participatievordering maken.

        3. de gemeentewet vordert het ; ongeacht of het “verplicht is of niet”. Alles wat rechtstreeks is gebaseerd op de gemeentewet is autonomie (geen speciale wet waarin iets verplicht is gesteld).

        Vraag 3a

        De provinciale staten worden rechtstreeks gekozen op grond van artikel 129 GW 

        De gedeputeerde staten: Artikel 34/35 provinciewet; de gedeputeerde staten worden benoemd door de provinciale staten.

        De commissaris van de Koning: wordt benoemd bij koninklijk besluit, dus door de regering 131 GW

        Vraag 3b

        artikel 10 provinciewet; leden van de provinciale staten

        35b provinciewet; gedeputeerden

        artikel 70 provinciewet; commissaris moet in de provincie wonen

        Vraag 3c

        49 provinciewet; Ja dit is mogelijk.

        Vraag 4a

        Ja op grond van artikel 169 lid 1 Gemeentewet ; ieder voor zich individueel verantwoordelijk voor wat het college doet!  

        Vraag 4b

        Dit maakt niks uit; hij blijft collectief verantwoordelijk!

        Vraag 4c

        Ja hij is ook lid van het college op en elk lid van het college is verantwoordelijk voor wat het college doet artikel 169 lid 1 Gemeentewet.

        Vraag 5

        1. De gemeenteraad, artikel 154 Gemeentewet.
        2. De gemeenteraad, Artikel 189 Gemeentewet
        3. College van burgemeester en wethouders, artikel 160 Gemeentewet 
        4. Het college van burgemeesters en wethouders; artikel 160 lid  1 sub e Gemeentewet.

        Vraag 6a

        De gemeente had verboden om op zondag te vissen.

        Vraag 6b

        Het verbod was zo algemeen geformuleerd dat ook mensen die in hun eigen tuin aan het vissen zijn ook op zondag niet mogen vissen; de HR vond dat dit te ver ging, dan zit je veel te ver in de privésfeer.

        Vraag 7a

        Is de bepaling uit de Amsterdamse verordening te beschouwen als een anterieure  of een posterieure verordening , en waarom is dit van belang?

        de gemeentelijke verordening is anterieure verordening; die was er eerder. 

        Vraag 7b

        Regelen de gemeente en de provinciale verordening hetzelfde onderwerp?

        122 Gemeentewet; hetzelfde onderwerp en een latere hogere regeling wordt geregeld dan gaat de hogere regeling voor! 

        Het object is hetzelfde, maar het onderwerp is niet hetzelfde. Gaat om het stallen van fietsen, maar het gaat ook om het motief; hetzelfde object maar het motief is anders. Het monumentale aanzien en veiligheid; dus niet hetzelfde onderwerp.

        Vraag 7c

        Heeft Karin de Winter gelijk? Karin heeft niet gelijk, want geen sprake van een zelfde onderwerp en o.g.v. artikel 122 gemeentewet is de regeling niet vervallen.

        Vraag 8

        Ja een noodverordening; 176 van de Gemeentewet.

        Vraag 9a

        Door belastingen; rijksbelastingen, zoals inkomstenbelastingen. Een deel gaat hiervan in het gemeentefonds waarin het wordt verdeeld over gemeenten.

        Vraag 9b

        Nee gemeente heeft beperkte bevoegdheid en er moet een wettelijke grondslag voor zijn in een formele wet; 132 lid 6 Grondwet. Je kan niet zomaar zelf als gemeente allerlei belastingen heffen.

        Moet een grondslag zijn in de gemeentewet en hier is de gemeente weer afhankelijk van de formele wetgever; er is geen grondslag in de gemeentewet. (artikel 219 Gemeentewet)

        Vraag 10a

        Dit is mogelijk, in dit geval kan de regering op grond van artikel 132 GW; het vernietigingsrecht. Besluiten van de lagere overheid (decentrale overheid) kunnen door de regering worden vernietigd.

        Er dient sprake te zijn van strijd met het recht of het algemeen belang. In dit geval in strijd met de godsdienstvrijheid; dus in strijd met het recht.

        Vraag 10b

        Nee maakt voor het antwoord niet uit, Decentralisatiebeginsel.

        Vraag 11

        B. Spaanse nationaliteit; hij is ook EU burger,  artikel 22 werkingsverdrag.

        Vraag 12

        D

        Vraag 13

        Onjuist

        Vraag 14

        B

        Vraag 15

        A; artikel 176 Gemeentewet

        Staatsrecht: Werkgroep 5, Het koninkrijk der Nederlanden en de internationale rechtsorde

        Staatsrecht: Werkgroep 5, Het koninkrijk der Nederlanden en de internationale rechtsorde


        Open vragen

        Vraag 1a

        Geef aan wat de onderscheiden positie is t.o.v. Nederland-in-Europa, van:

        1. Aruba;
        2. Bonaire;
        3. Curacao;
        4. Saba;
        5. St. Eustatius;
        6. St. Maarten;

        Vraag 1b

        Gelden op St. Maarten dezelfde wetten als in NL?

        Vraag 1c

        Bestaat tussen Statuut en Grondwet een onderlinge hiërarchie? Betrek in uw antwoord artikel 5 van het statuut.

        Vraag 2a

        Kan Aruba een verdrag met Trinidad en Tobago en Venezuela sluiten om de onderlinge zeegrenzen af te bakenen?

        Vraag 2b

        Sel de regering wil dat het Nederlanderschap wordt ontnomen aan Nederlanders met een dubbele nationaliteit die een terroristisch misdrijf plegen. Daartoe moet de rijkswet op het Nederlanderschap worden gewijzigd. Is het nodig de andere landen van het Koninkrijk formeel te betrekken?

        Vraag 2c

        Sint Maarten is getroffen door de gevolgen van orkaan Irma. Daardoor het functioneren van het openbaar bestuur sterk geraakt. Kan de regering van het Koninkrijk het openbaar bestuur op Sint Maarten overnemen? Betrek in uw antwoord artikel 43 Statuut.

        Vraag 3a

        Stel dat nederland naar aanleiding van de hoge kosten die de wederopbouw met zich brengt de staatkundige relatie met St. maarten wil verbreken. Kan nederland dit eenzijdig besluiten? 

        Vraag 3b

        Stel dat NL om dezelfde reden de banden met Saba en St. Eustatius wil verbreken, is Nederland daartoe eenzijdig bevoegd?  

        Vraag 4a

        Wat is een gevolmachtigd minister?

        Vraag 4b

        Wetgeving over koninkrijksaangelegenheden wordt gemaakt bij Rijkswet. Wie is de wetgever van het Koninkrijk?

        Vraag 4c

        Op welke wijze kunnen de andere landen van het Koninkrijk invloed uitoefenen op totstandkoming van rijkswetgeving, en kunnen zij de totstandkoming ervan verhinderen?

        Vraag 5a

        Dient een Gevolmachtigde Minister verantwoording af te leggen aan de Tweede of de Eerste kamer voor besluiten die in de Rijksministerraad getroffen worden?

        Vraag 5b 

        Dient een gevolmachtigde minister verantwoording af te leggen aan het parlement van het eigen land? 

        Vraag 6

        Er is, zegt artikel 13 van het Statuut , een Raad van State van het koninkrijk. Waaruit bestaat het takenpakket van de Raad van State van het Koninkrijk?

        Vraag 7a

        Welk orgaan is namens het koninkrijk een verdrag te sluiten en op welke wijze zijn de andere landen van het koninkrijk daarbij betrokken?

        Vraag 7b

        Stel, een verdrag is ter stilzwijgende goedkeuring aangeboden aan de S.G. Wanneer geldt dit verdrag als goedgekeurd en wat moet er gebeuren als dat niet het geval blijkt te zijn?

        Vraag 7c

        (Vervolg). In de tweede kamer heeft niemand om goedkeuring gevraagd (niet aan de bel getrokken). Moet de goedkeuringswet ook in de Tweede kamer worden behandeld?

        Vraag 7d

        Wanneer staat het aan de regering niet vrij een verdrag ter stilzwijgende goedkeuring aan te bieden?

        Vraag 8

        Verdragen die van de GW afwijken moeten door de Staten-Generaal worde goedgekeurd met een twee derde meerderheid, zegt artikel 91 lid 3 GW. Wie bepaalt eigenlijk of daarvan sprake is?

        Vraag 9a

        Geef aan op welke wijze in Nederland volkenrechtelijke normen hun werking verkrijgen.

        Vraag 9b

        Welk alternatief is er voor het Nederlandse systeem?

        Vraag 10a

        Wanneer heeft een verdragsbepaling “eenieder verbindende” werking, en wie beslist of dat het geval is?

        Tammo heeft zich in het verleden in Brazilië bekeerd tot de zogeheten Santo religie. kern van dit geloof is dat de religieuze ervaring wordt beleefd na het drinken van ayahuasca-thee. Deze thee is verboden op grond van artikel 2 van de Opiumwet. Ten behoeve van de Santo-Daime kerk in Damwoude heeft Tammo 50 liter van deze thee in NL ingevoerd. hij wordt vervolgens door de officier van justitie strafrechtelijk vervolgd wegens overtreding van de Opiumwet. Tammo meent dat de Opiumwet in strijd is met zijn vrijheid van godsdienst zoals neergelegd in artikel 9 van het EVRM.  

        Vraag 10b 

        De vrijheid van godsdienst wordt ook beschermd door artikel 6 Gw. Waarom zal Tammo daarop geen beroep hebben gedaan? 

        Vraag 10c 

        Mag de Nederlandse rechter de Opiumwet toetsen aan artikel 9 EVRM? 

        Vraag 11 

        De voor het Europese deel van het Koninkrijk geldende rechtsregels zijn

        a. Zonder uitzondering van toepassing op de eilanden bonaire, St. Eustatius en Saba;

        b. Van toepassing op de eilanden BES, met dien verstande dat voor deze eilanden afwijkende regels en maatregelen kunnen worden vastgesteld. 

        Vraag 12

        Onder een rijkswet wordt verstaan:

        a. Een wet die betrekking heeft op een koninkrijksaangelegenheid;

        b. Een wet die is vastgelegd door een van de andere landen van het Koninkrijk;

        c. Een wet die volgens het Statuut met een tweederde meerderheid moet worden aangenomen.

        Vraag 13 

        T.a.v. een ieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties geldt niet

        a. dat in laatste instantie de rechter beslist over de vraag of een internationaalrechtelijke bepaling een ieder verbindend is;

        b. dat voor de vaststelling van deze verbindendheid onder meer beslissend is of de betreffende bepaling de Nederlandse wetgever verplicht tot het treffen van een nationale regeling;

        c. Dat voor de vaststelling van deze verbindendheid onder meer beslissend is of de betreffende bepaling voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is geformuleerd;

        d. dat de verdragsbepaling deze verbindendheid nadrukkelijk dient te bepalen. 

        Vraag 14

        Een niet-eeniederverbindende verdragsbepaling;

        a. Kan wel in rechte inroepbare rechten voor burgers bevatten, maar geen plichten;

        b. kan wel plichten voor burgers bevatten, maar geen in rechte inroepbare rechten;

        c. kan zowel in rechte inroepbare rechten als plichten voor burgers bevatten;

        d. kan noch in rechte inroepbare rechten, noch plichten voor burgers bevatten.

        Antwoordindicatie

        Vraag 1a

        1. land binnen het Koninkrijk der Nederlanden
        2. Caribisch eiland, openbaar lichaam van Nederland
        3. land binnen het Koninkrijk der Nederlanden
        4. Caribisch eiland, openbaar lichaam van Nederland
        5. Caribisch eiland, openbaar lichaam van Nederland
        6. land binnen het Koninkrijk der Nederlanden

        Vraag 1b

        Nee; het statuut (de grondwet van het koninkrijk) geldt wel voor het gehele Koninkrijk. De rijkswetten zijn tevens ook geldig voor het gehele koninkrijk en dus ook voor st. Maarten.

        Verder hebben zij bijvoorbeeld een eigen BW/Sr; de formele wetten gelden alleen in Nederland.

        Artikel 41 Statuut

        Vraag 1c

        Het statuut geldt voor het gehele Koninkrijk, de GW alleen voor het Nederlandse rijksdeel. Het statuut is dus de hogere regeling, waaraan de GW van het rijksdeel Nederland zich uiteraard en positiefrechtelijk ook volgens artikel 5 lid 2 van het statuut moet conformeren.  

        Vraag 2a

        Artikel 3 lid 1 sub b; Het gaat om een koninkrijksaangelegenheid. 2 soorten; Koninkrijk aangelegenheid (Bijvoorbeeld; Defensie, buitenlandse betrekkingen, Nederlanderschap) & Landsaangelegenheid.

        Vraag 2b

        Uit artikel 3 statuut volgt dat het een Koninkrijksaangelegenheid is; dan is er dus een Rijkswet nodig. Een Rijkswet kan niet slechts door Nederland worden gewijzigd.

        Uit artikel 15 statuut; dit voorstel gaat tevens naar de parlementen van de betrokken landen. Deze kunnen hier op reageren; artikel 16 statuut, de landen brengen verslag uit.

        Vraag 2c

        De verwezenlijking van fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en een deugdelijk bestuur moet in elk der landen gewaarborgd zijn op grond van artikel 43.

        Als fundamentele rechten geschonden, de rechtszekerheid ernstig wordt geschaad dan kan de koninkrijksregering aangrijpen en aanwijzingen geven. Volgt uit artikel 43 lid 2 Statuut.

        Vraag 3a

        3a. Stel dat NL naar aanleiding van de hoge kosten die de wederopbouw met zich brengt de staatkundige relatie met St. Maarten wil verbreken. Kan NL dit eenzijdig besluiten?

        Het behoort tot het Koninkrijk der Nederlanden dit staat in Artikel 1 van het Statuut. Wil St. Maarten worden uitgesloten moet het statuut worden aangepast, hier moeten alle landen aan meewerken.

        Vraag 3b

        3b. Stel dat NL om dezelfde reden de banden met Saba en St. Eustatius wil verbreken. Is NL daartoe eenzijdig bevoegd?

        Saba en St. Eustatius zijn onderdeel van Nederland (openbare lichamen); zie Artikel 1 lid 2 van het Statuut; ook in dit geval zou het statuut moeten worden aangepast.

        Vraag 4a

        Artikel 7 en 8 Statuut; vertegenwoordiger van de eilanden maakt visie kenbaar van de eilanden

        Vraag 4b

        Koninkrijksregering (koning + raad van ministers van het Koninkrijk) + S.G. van Nederland

        Komt doordat de eiland zo kleinschalig zijn dat indien zij worden vertegenwoordigt in de S.G. zij oververtegenwoordigd zouden zijn in de S.G.

        Vraag 4c

        Artikel 15.3 Statuut; zelf initiatief

        Verhinderen zal niet lukken; artikel 12 Statuut; er komt een voorgezet overleg dit kan leiden tot een wijziging maar niet daadwerkelijk een verhindering.

        Vraag 5a

        artikel 8 lid 1 statuut; Handelen NAMENS de regering v.h. land (onderstreep)

        artikel 10 lid 1 statuut;

        artikel 17 statuut;

        Hij vertegenwoordigt een regering van een Caribisch land en dient dus daar verantwoording af te leggen aan het parlement en niet het Nederlandse parlement.

        Vraag 5b

        5b. Dient een Gevolmachtigde Minister

        Juist; vooral aan de regering die hem heeft benoemd en op pad heeft gestuurd. Het is de minister die vervolgens in het eigen parlement verantwoording moet afleggen in het eigen land.

        Vraag 6

        Zie artikel 13 lid 3 Statuut; adviseren over ontwerpen van rijkswetten

        Vraag 7a

        De koninkrijksregering; omdat het voor het gehele koninkrijk geld; artikel 3 Statuut; koninkrijksaangelegenheid.

        De andere landen zijn hierbij betrokken d.m.v. de gevolmachtigde ministers. In sommige gevallen hebben deze landen een veto; artikel 25 Statuut. Indien er sprake is van een geval dat van bijzondere betekenis is voor dit land.

        Vraag 7b

        Artikel 5 Rijkswet goedkeuring bekendmaking verdragen; stilzwijgende goedkeuring is er 30 dagen de tijd voor de S.G. om aan de bel te trekken. Gebeurd dit? Dan geldt het verdrag als goedgekeurd.

        Vraag 7c

        Indien er niet om goedkeuring is gevraagd, moet het als een normale wet worden behandeld. Door middel van een wetsvoorstel moet het net als een ander wetsvoorstel door beide kamers worden behandeld.

        Vraag 7d

        Als het verdrag afwijkt van de GW of het gevolg van het verdrag afwijking van de GW is dan mag je niet stilzwijgende goedkeuring inde procedure zetten. Deze dient uitdrukkelijk te worden goedgekeurd.

        Artikel 6 Rijkswet goedkeuring bekendmaking verdragen;

        Vraag 8

        Hier dient men samen uit te komen; niet daadwerkelijk geregeld. Uit het gewone overleg moet blijken dat dit

        Vraag 9a

        Monistisch systeem/incorporatie systeem geldt in Nederland, er is dus sprake van directe werking. 

        Vraag 9b

        Meeste landen hebben het dualistisch/transformatie systeem, geen directe werking. Gaan zelf over wat geldt en wat niet !

        Vraag 10a

        Dit betekent dat eenieder hier een beroep op kan doen. Of er sprake is van eenieder verbindende verdragsbepaling wordt door de rechter bepaald; het gaat hierbij om de inhoud van de bepaling, is de bepaling van die aard dat deze zondermeer als objectief recht kan fungeren. De bepaling dient voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk te zijn 

        Vraag 10b

        10b. De vrijheid van godsdienst wordt ook beschermd door artikel 6 Gw. Waarom zal Tammo daarop geen beroep hebben gedaan?

        120 GW; als de Opiumwet in strijd is met artikel 6 van de GW is het niet mogelijk om deze te toetsen. Verbod van toetsing aan GW.

        Vraag 10c

        10c. Mag de Nederlandse rechter de Opiumwet aan artikel 9 van het EVRM en wat zal hij moeten doen als hij strijdigheid met artikel 9 EVRM concludeert.

        Wel mogelijk bij een verdragsbepaling ; artikel 94 GW. Indien de rechter concludeert dat dit het geval is dan verklaard hij de bepaling van de Opiumwet buiten toepassing.

        Buiten toepassing is het geval omdat hij niet in alle gevallen in strijd is; slechts in dit geval. Dan is het onnodig om de gehele wet onverbindend te verklaren!

        Vraag 11

        B (blz. 361 boek) 

        Vraag 12

        A

        Vraag 13

        D

        Vraag 14

        D

        Staatsrecht: Werkgroep 6, Nederland in de EU; Inleiding grondrechte

        Staatsrecht: Werkgroep 6, Nederland in de EU; Inleiding grondrechte


        Open vragen

        Vraag 1

        Zoals bekend besloot het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie te stappen (“Brexit”). Waar is de mogelijkheid van uittreding geregeld, en welke procedure moet dan op hoofdlijnen worden gevolgd?

        Vraag 2a

        Waar is de “gewone wetgevingsprocedure “ geregeld en welke bevoegdheden heeft het Europees Parlement in die procedure?

        Vraag 2b

        Wat is het verschil tussen een verordening en een richtlijn?

        Vraag 3a

        Wanneer heeft een bepaling van unierecht rechtstreekse werking?

        Vraag 3b

        Kan een bepaling in een verordening met rechtstreeks werking ook de Nederlandse grondwet opzijzetten?

        Vraag 3c

        Wat is de grondslag voor deze rechtstreekse werking en voorrang van bepaling van unierecht?

        Vraag 3d

        Kan een richtlijn rechtstreekse werking hebben?

        Vraag 4a

        Waar is het parlementair behandelingsvoorbehoud geregeld, en wat houdt dit instrument in?

        Vraag 4b

        Waar is de subsidiariteitstoets geregeld, en wat houdt dit instrument in?

        Vraag 5a

        Welke nationale en internationale rechterlijke instanties zijn bevoegd en verplicht nationaal recht te toetsen aan Europees recht?

        Vraag 5b

        Welke betekenis heeft de prejudiciële procedure van artikel 267 VWEU in dit verband?

        Vraag 5c

        Welke uitzonderingen bestaan op de verplichting prejudiciële vragen te stellen?

        Vraag 6a

        Het is gebruikelijk een onderscheid te maken tussen klassieke grondrechten en sociale grondrechten. Wat is het kenmerk van een klassiek grondrecht, en wat zijn sociale grondrechten?

        Vraag 6b

        Waarom is een sociaal grondrecht gewoonlijk niet bij de rechter handhaafbaar?

        Vraag 6c

        Volgens het boek moet het onderscheid tussen klassieke en sociale grondrechten worden gerelativeerd. Licht dat toe aan de hand van een voorbeeld.

        Vraag 7a

        Kan een Nederlandse burger zich voor de nationale rechter op een bepaling uit het EVRM beroepen en zo ja onder welke voorwaarden?

        Vraag 7b

        Kan een Nederlandse burger een klacht indien bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, en zo ja, onder welke voorwaarden?

        Vraag 7c

        Kan een Nederlandse burger zich voor de nationale rechter op een bepaling uit het IVBPR beroepen, en zo ja onder welke voorwaarden?

        Vraag 7d

        Kan een Nederlandse burger een klacht indienen bij het Comité voor de rechten van de mens en zo ja, onder welke voorwaarden?

        Vraag 8

        De advocaat stelt zich op een standpunt dat dit een ontoelaatbare beperking vormt van zijn vrijheid van meningsuiting. In een kort geding bij de civiele rechter vordert hij dat de deken wordt geboden de tuchtklacht tegen de advocaat in te trekken. 

        De advocaat beroept zich zowel op artikel 7 GW als op artikel 10 EVRM. De advocaat betoogt dat dit artikel zijn recht op vrijheid van meningsuiting meer bescherming biedt dan artikel 7 GW doet. 

        Vraag 8a 

        Aaan welk leerstuk refereert de advocaat met dit betoog? 

        Vraag 8b 

        Wat zou het voor de advocaat beteken als art. 10 EVRM meer rechtsbescherming biedt dan art. 7 GW? 

        Vraag 8c 

        Welke stappen dient de rechter op grond van artikel 8 EVRM te doorlopen teneinde te bepalen of de stelling van de odvocaat juist is?

        Vraag 9

        Stelling: naast de bevoegdheden die de (organen van de) Europese Unie ontvangen van de lidstaten, heeft de Europese Unie een algemene bevoegdheid om nieuwe onderwerpen aan zich te trekken en te reguleren. Deze stelling is: 

        a. Juist;

        b. Onjuist;

        Vraag 10

        Kan het Europees parlement een eurocomissaris ontslaan wegens het ontbreken van vertrouwen in dien functioneren?

        a. Ja

        b. Nee. 

        Vraag 11 

        Stelling; Omdat aan de nationale instanties wordt overgelaten om vorm en middelen te kiezen om het resultaat dat beoogd wordt met een Europese richtlijn te bereiken, kan een richtlijn nooit rechtstreekse werking hebben. Deze stelling is:

        a. Juist;

        b. onjuist.

        Vraag 12

        Het handvast van de grondrechten van de Europese Unie;

        a. Heeft geen bindende status; 

        b. heeft de strekking beperkingen aan te brengen op de bepalingen van het EVRM;

        c. Richt zich tot EU-instellingen en lidstaten bij het ten uitvoer brengen van Unierecht;

        d. Is van toepassing zowel binnen als buiten de werkingssfeer van het Unierecht.

        Vraag 13

        Sinds november 2014 is Frans Timmermans lid van de Europese Commissie. Hij is daartoe voorgedragen door de Nederlandse regering. Voor zijn handelen als lid van de commissie is Timmermans verantwoording schuldig aan:

        a. de Nederlandse regering;

        b. de Nederlandse Staten-Generaal;

        c. de Europese Raad;

        d. het Europees Parlement.

        Vraag 14 

        Ingeval een beroep het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 1 GW in botsing komt met een beroep op de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 GW.

        a. Gaat artikel 1 GW voor;

        b. Gaat artikel 7 GW voor;

        c. Zal de rechter per concreet geval een afweging moet maken.

        Vraag 15 

        U treedt op als gemachtigde voor een cliënt wiens bijstanduitkering is ingetrokken. U overweegt de intrekking van de uitkering aan te vechten met onder meer een beroep op artikel 9 van eht IVESCR. Kan uw cliënt rechten aan dit artikel ontlenen die uw cliënt bij de Nederlandse rechter kan inroepen?

        a. Ja

        b. Nee 

        Antwoordindicatie

        Vraag 1

        Art. 50 VEU; hoofdlijnen

        • Het begint met de nationale beslissing tot terugtrekking (bijv. Doormiddel van een referendum)
        • Kennisgeving van de terugtrekking ; geldt geen termijn tussen de nationale beslissing en de kennisgeving
        • Onderhandelingen ; richtsnoeren & aanwijzing van onderhandelaar & afrekening 

        Vraag 2a

        Artikel 294 VWEU omvat de gewone wetgevingsprocedure. (Blz. 380 boek)

        In die procedure kan het Europees Parlement amendementen voorstellen (amendement = formele wijziging van een officieel document)  en beschikt het in geval van blijvende onenigheid met de Raad uiteindelijk over een vetorecht; 

        Vraag 2b

        Art. 288 EU-werkingsverdrag onderscheidt verordeningen, richtlijnen en besluiten.

        Een verordening = heeft een algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke stad.

        Een richtlijn = is verbindend t.a.v. het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen

        De meeste richtlijnen moeten binnen een bepaalde termijn in nationale wetgeving worden omgezet. 

        Vraag 3a

        Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat bepalingen van unierecht die voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk (ongeclausuleerd) zijn, rechtstreekse werking hebben; dat wil zeggen rechtstreeks rechten en verplichtingen voor burgers in het leven roepen

        Het hangt af van of het een ieder verbindend is 93/94 GW;

        Vraag 3b

        Bepalingen die rechtstreekse werking hebben voorrang boven afwijkend nationaal recht, zelfs boven afwijkende bepalingen in een nationale grondwet! Dit volgt uit jurisprudentie;

        1. Simmenthal
        2. Internationale handelgeselschaft
        3. Costa/ENEL

        Vraag 3c

        93/94 GW niet van toepassing;  Rechtstreekse werking – voorrang; doet de nationale wetgeving niets aan bij of aan af. Op grond van de verdragen werkt het EU recht door NIET door 93/94 GW! Dit komt door de verdragen niet door deze artikelen;

        Vraag 3d

        Dit is mogelijk indien de richtlijn voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is.

        Vraag 4a

        Artikel 4 Goedkeuringswet verdrag van Lissabon heeft een nieuw instrument van parlementaire controle toegevoegd: “parlementair behandelvoorbehoud”

        Op grond van artikel 4 kan elk van beide kamers besluiten dat zij een Europees voorstel van zodanig politiek belang acht dat zij over de behandeling daarvan op bijzondere wijze wenst te worden geïnformeerd.

        Het artikel kent de kamers geen instemmingsrecht toe. Het is vooral bedoeld om de informatiepositie van de kamers te versterken en de dialoog met de regering (koning + ministers) te stroomlijnen. Een kamer kan met de procedure van artikel 4 een politiek signaal aan de regering afgeven.

        Vraag 4b

        Artikel 5 lid 3 VEU bepaalt dat de Europese Unie alleen mag optreden –bijv. Door het vaststellen van wetgevende maatregelen- als de doelstelling van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt; dit moet er voor zorgen dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen.

        Ieder nationaal parlement heeft in de procedure van de subsidiariteitstoets twee stemmen: in het tweekamerstelsel zoals in NL heeft ieder kamer 1 stem. Met de subsidiariteitstoets kunnen de nationale parlementen geen voorstellen tegenhouden, maar bij het bereiken van bepaalde drempels moet wel een gemotiveerde heroverweging door de Europese commissie plaatsvinden.

        Subsidiariteitstoets geldt voor alle lidstaten. (art. 5 VEU jo. 12 VEU jo. 6 protocol nr 2 bij Verdrag van Lissabon). Houdt in dat je altijd dingen moet regelen op het laagste niveau.  (lid 3 subsidiariteitsbeginsel ) (lid 4 evenredigheidsbeginsel)

        Vraag 5a

        Nationaal: de nationale rechterlijke instantie;  alle nationale rechters.

        Internationaal: Het Hof van Justitie (267 VWEU)

        Vraag 5b

        De nationale rechter, bij wie een rechtszaak aanhangig is gemaakt, schorst het geding om aan het Hof van justitie een uitspraak te vragen; om te voorkomen dat deze het Europese recht verschillend uitleggen en toepassen.

        Vraag 5c

        Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechterlijke instanties van een der lidstaten is de bevoegd maar niet verplicht het Hof te verzoeken over deze vraag een uitspraak te doen; wordt zo’n vraag echter opgeworpen bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep dan is deze instantie verplicht zich tot het hof te wenden.

        Overigens bestaat deze verplichting niet wanneer de juiste uitleg van het unierecht evident is (acte clair ) of wanneer er ter zake reeds rechtspraak van het Hof bestaat en daardoor geen sprake is van echte twijfel over de uitleg van het Unierecht (acte eclaire) 

        Vraag 6a

        Klassiek grondrechten =  de overheid moet zich van ingrijpen onthouden.

        Sociale grondrechten = het treffen van voorzieningen om een samenleving te bevorderen waarin burgers in staat worden gesteld een menswaardig bestaan op te bouwden. (voldoende werkgelegenheid/volksgezondheid)

        Vraag 6b

        Het gaat bij sociale grondrechten om aansporingen om het overheidsbeleid op bepaalde doeleinden te richten waarbij een grote vrijheid overblijft voor overheidsinstanties om af te wegen in welk tempo en op welke wijze de vervulling van deze taken zal geschieden. 

        Vraag 6c

        Er is een nauwe samenhang tussen klassieke en sociale grondrechten.

        Vraag 7a

        Ja Begint ermee dat op grond van artikel 93 GW het hier gaat om een ieder verbindende bepalingen;  (400 EVRM)

        Vraag 7b

        Ja dit is mogelijk op grond van artikel 34 EVRM; burgers die beweren slachtoffer te zijn van schending door één van de verdragsluitende partijen van rechten in het verdrag vermeld kunnen een klacht indien bij het Hof  (bindende uitspraak dus belangrijk (verschil met IVBPR))

        Voorwaarden: (art. 35 EVRM)

        • Vereist dat de klager alle nationale rechtsmiddelen heeft aangewend; én
        • Zijn klacht binnen een termijn van zes maanden na de datum van de definitieve nationale beslissing heeft ingediend.

        Vraag 7c

        Indien het gaat om een ieder verbindende bepaling; voldoende duidelijk ongeclausuleerd;

        Het IVBPR kent geen internationaal hof, wel echter – mits door de betrokken staat o.g.v. een facultatief protocol erkend NL heeft dit ondertekent– een individueel klachtenrecht.

        Zo’n klacht wordt ingediend bij het comité voor de rechten van de mens.

        De Nederlandse burger moet zich dus wenden tot het Comité van de rechten van de mens. Oordeel van het Comité van de rechten van de mens is niet bindend; advies/aanbeveling.

        Vraag 7d

        Ja; alleen als het individueel klachtenrecht is erkend. Oordeel van comité is bindend.

        Vraag 8a

        8a Aan welk leerstuk refereert de advocaat met dit betoog?

        7 GW jo. 10 EVRM;

        Vraag 8b

        8b.  Antwoord: Voordeel van het EVRM; hogerstaand in hiërarchie; hoger dan de Grondwet. En dan kun je ook naar het Europees hof van de rechten van de mens. En toetsingsverbod met betrekking tot de Grondwet en dat heb je bij het EVRM niet!

        Vraag 8c

        8c  Is elke inbreuk ongeoorloofd? Verschillende stappen te zetten:

        Toegepast op deze zaak:

        1. Iemand de mondsnoeren; 10 EVRM van toepassing

        2. Er is een inbreuk

        3. Bij wet voorzien; advocatenwet

        4. Legitiem doel; onder andere is het doel van de advocatenwet is een juiste rechtsbedeling (niet gezag van rechter ondermijnen)

        5. Noodzakelijk?  Zijn er alternatieven?

        Dus volgens het schema juist! 

        Vraag 9

        B

        Vraag 10

        B

        Vraag 11

        B

        Vraag 12

        C

        Vraag 13

        D

        Vraag 14

        C

        Vraag 15

        B

        WC 7. Staatsrecht

        WC 7. Staatsrecht

        Werkopdracht 7: enkele specifieke grondrechten en bijzondere leerstukken.

        Vraag 1

         

        1a. Wordt een handgeschreven brief door de vrijheid van drukpers beschermd? En een gehouden toespraak?

        Art 7 GW moet ruim worden uitgelegd (de oude bepaling m.b.t. drukpersvrijheid van 1983 is ongewijzigd gelaten omdat men de daarop gebaseerde jurisprudentie wilde behouden). Dit geldt ook voor het woord “drukpers”. Niet alleen worden met de hand geschreven uitingen er ondergebracht ook neonletters op een toren bijvoorbeeld. Het moet echter wel blijven gaan om een geschrift of  een afbeelding; toespraken vallen buiten het begrip drukpers. Dus de handgeschreven brief valt er wel onder maar een gehouden toespraak niet.

        1b. Hoe beoordeelt u deze voorwaarde?

        Lid 1 verbiedt in eerste plaats overheidscensuur op door de drukpers geopenbaarde gedachten of gevoelens.  De clausule staat de formele wetgever niet toe de voorafgaande woorden waarin de drukpersvrijheid is neergelegd van hun kracht te ontdoen door bijvoorbeeld een stelsel van voorafgaan toezicht op de inhoud van het gedrukte in te voeren.

        (let wel behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet, dit heeft betrekking op in formele wetten neergelegde regels waaraan men zich ook bij uitingen van de drukpers niet kan onttrekken; belediging/laster e.d.)

         

        1c. In de jurisprudentie met betrekking tot artikel 7 lid 1 GW wordt onderscheid gemaakt tussen het openbaringsrecht en het verspreidingsrecht. Wie kan het verspreidingsrecht beperken, en onder welke voorwaarden?

        Het openbaringsrecht (inhoud heb je opgeschreven op een papiertje) en het verspreidingsrecht  (als dit papiertje op de grote markt gaat uitdelen) als onderscheid heeft als functie een verschil mogelijk te maken tussen beide rechten op het punt van de beperkingsbevoegdheid. Het verspreidingsrecht is namelijk vatbaar voor beperking door lagere regelgevers, zoals de provinciale staten en gemeenteraden. Deze organen mogen de uitoefening van het verspreidingsrecht reguleren in het belang van onder meer de openbare orde, verkeer, natuur- of stedenschoon en rechten van anderen.  De decentrale (gemeentelijke/provinciale) regelingen mogen dus niet de inhoud maar wel de tijd plaats en wijze van uiting betreffen. (bijvoorbeeld: je mag alleen in de Herenstraat (plaats) op donderdag (tijd) zelf (wijze) de papieren uitdelen) De lagere wetgevers mogen nimmer treden in de inhoud van gedrukte stukken.

        1d. Acht u dit verbod toelaatbaar?

        Het verspreidingsrecht is vatbaar voor beperking door lagere regelgevers, zoals in casu de gemeente. Deze mogen de uitoefening van het verspreidingsrecht reguleren in het belang van onder meer de openbare orde, het verkeer, het natuur- of stedenschoon  en rechten van anderen. In casu gaat het om het aanzien van de gemeente.  De gemeente mag niet zo ver gaan dat het gebruik van een zelfstandig middel van bekendmaking in het algemeen zou worden verboden; dat is hier wel het geval namelijk een algeheel verbod.

        (Je komt misschien wel een beetje aan de inhoud als je de politieke wel toe laat; “discriminatie?”)

        Vraag 2

        In het kamerdebat rijst de vraag in hoeverre het wetsvoorstel verenigbaar is met de vrijheid van godsdienst zoals die onder andere is neergelegd in artikel 9 EVRM. Volgens de initiatiefnemers staat artikel 9 niet aan het aannemen van deze wet in de weg, omdat artikel 9 lid 2 EVRM ruime beperkingsmogelijkheden kent. U krijgt als ambtenaar de vraag een en ander uit te zoeken.

        2a. De beperking moet allereerst “bij de wet voorzien’ zijn. Wat betekent het woord “wet” hier, en wanneer kan gezegd worden dat een beperking “voorzienbaar” is?

        Wet niet perse een wet in formele zijn; maar in het EVRM is “wet” de vertaling van “law” en dat is niet een wet in formele zin maar ook lagere regelgeving; een rechtsregel is voldoende. Het kan in de wet staan maar ook in een lagere regelgeving en misschien zelfs ook in iets lagers dan een AVV (maar niet verder op in gegaan)

        2b. De beperking moet in de tweede plaats “noodzakelijk zijn in een democratische samenleving”. Volgens het EHRM wordt de “democratische samenleving” gekenmerkt door een aantal “waarden”. Welke zijn dit volgens het Hof?

        Pluralisme (verschillende groepen/opvattingen naast elkaar),  tolerantie (verdraagzaamheid; accepteren dat er andere meningen zijn), vrijheid van politieke discussie.

        2c Om te bepalen of de beperkinge ook "noodzakelijk" is in een democratische samenleving stelt het EHRM een aantal eisen aan die beperking. Welke? 

        Dringende maatschappelijke behoefte, evenredigheid, relevant en toereikend. (Boek blz. 258)

        2d beperking moet tenslotte voldoen aan de genoemde doelcriteria. Welke zijn dit en denkt u dat daar in deze casus aan voldaan is?

        1. Bij de wet voorzien? Ja, Inenting kan beperking zijn van godsdienstvrijheid; misschien ook van de bescherming van de lichamelijke integriteit;
        2. Noodzakelijk ? dringende maatschappelijke behoefte dat alle kinderen worden ingeënt. Dit is verdedigbaar.
        3. Evenredig? Als 1 keer inenten voldoende is; dan mogelijk maar als kinderen 10 keer moeten worden ingeënt is dit onevenredig.
        4. Toereikend? Moet voldoende helpen, als hiermee een mazelenepidemie kan worden voorkomen.
        5. Valt het onder het doelcriterium? In welk belang kun art. 9 EVRM beperken; belang van de openbare veiligheid/gezondheid/goede zeden etc.;  In dit geval gezondheid

        Conclusie in Casu: Het mag volgens het EVRM; (betekent niet dat je het ook moet doen, democratische besluitvorming)

        Vraag 3

        U bent de enige jurist van  de actiegroep en op u rust de schone taak een en ander juridisch te regelen. U begint met een kennisgeving aan de burgemeester over de actie van actiegroep op de Grote markt in Groningen voor zwakste leden van de samenleving. 

        3a. Wat is de wettelijke grondslag van de kennisgeving?

        Artikel 4 WOM; voorafgaande kennisgeving

        3b. Welke grondslag heeft de burgemeester voor het stellen van beperkingen?

        Artikel 5 WOM;

        3c. Uw actiegroep wil zich niet bij de beperkingen neerleggen. Om de burgemeester te overtuigen van uw oorspronkelijke plan, inclusief overnachtingen, stelt uw actiegroep voor de burgemeester erop te wijzen dat de boodschap die de actiegroep met de betoging uitdraagt van groot maatschappelijk belang is en daarom verdient optimale ondersteuning vanuit het gemeentebestuur. Hoe beooordeelt u, gelet op het wettelijk kader op basis waarvan uw betoging is beoordeld, de kans op succes met deze argumentatielijn? 

        De INHOUD van de boodschap mag geen rol spelen; Artikel  5 lid 3 WOM

        3d.Een ander argument van uw actiegroep tegen de beperkingen is dat de burgemeester met de beperkingen de essentie van het idee van de actiegroep ondergraaft. Hoe beoordeelt u, gelet op het wettelijk kader op basis waarvan uw betoging is beoordeeld, de kans op succes met deze argumentatlijn?

        Dit raakt daadwerkelijk de kern; dus de inhoud van de betoging en hier is de grens gesteld! Hier wordt het lastiger voor de gemeente om maatregelen te stellen. (Kan wel beperkingen voor de tijd stellen maar hier wordt de tijd als inhoud gesteld want daar gaat het in de betoging nou juist om).

        3e. Artikel 5 lid 2 sub c jo. Artikel 2 WOM ; is mogelijk ter voorkoming van wanordelijkheden. (moet ook nog dronken volk uit de kroegen over de grote markt kunnen lopen). Behoudens heel uitzonderlijke omstandigheden.

        Vraag 4 (retarted denisch racist)

        4a. Kun je van tevoren aan vrijheid van meningsuiting beperkingen stellen?

        Nee, slechts achteraf. Bijvoorbeeld dat je mensen niet mag beledigen.  (handycite) Maatregelen die achteraf gelden; omdat je achteraf mensen kan vervolgen voor beledigen en haat saaien

        4b. Stel ook de presentatot en eindredacteur van het programma worden vervolg en veroordeeld omdat ze jongeren actief hebben opgezocht en met ze hebben gesproken. Volgens de strafrechter hebben de presentator en eindredacteur het oogmerk gehad de jongeren strafbare uitlatingen te laten doen en hebben ze in de reportage geen tegenwicht geboden aan de strafbare uitingen van jongerne. De presentator en eindredacteur stellen in hoger beroep dat hiermee aritkel 10 EVRM is geschonden. Beoordeel dit betoog.

        Er is een fundamenteel recht van toepassing namelijk vrijheid van meningsuiting, art 10 EVRM. Hier wordt een  beperking op gemaakt achteraf, dit hadden ze niet mogen doen.

        • Is dit bij de wet voorzien ; ja art. 137c en art 137d Sr
        • Is dit voorzienbaar? ; ja haat saaien is voorzienbaar strafbaar
        • Legitiem doel; bescherming goede naam en bescherming anderen
        • Noodzakelijk in een democratische samenleving? Ja

        Vraag 5

        De eigenaar van een pand is een vastgoedbv. De plannen van de eigenaar kunnen alleen worden uitgevoerd als de huidige krakers het pand hebben verlaten. 

        5a. Welke rechten botsen in deze casus? 

        EVRM rechten: kraker artikel 8 lid 1 EVRM (privéleven/huisrecht geldt ook voor een kraker) en voor de eigenaar artikel 1 eerste protocol EVRM (eigendomsrecht; wordt niet in de GW genoemd wel artikel 12 GW) botsen.

        5b. Welke hiërarchie bestaat in algemene zin tussen de rechten die in het EVRM zijn vastgelegd?

        Dient per geval gekeken te worden; geen hiërarchie tussen de verschillende fundamentele EVRM rechten.

        5c.Kunnen de eigenaar en krakers de rechten tegenover elkaar inroepen?

        Hebben de EVRM rechten horizontale werking tussen eigenaar en krakers; eigenaar is het BW nog voor dus is het EVRM niet perse nodig maar voor de kraker is dit lastiger dus EVRM wel nodig; in principe is er wel horizontale werking tegenover elkaar.

         

        Vraag 6

        Kan de burgemeester rechtsgeledig vooraf een demonstratie verbieden?

        a. Nee, zou neerkomen op het eisen van voorafgaan verlof, en censuur is in NL niet toegestaan.

        b. Nee want er moet altijd gebruik van enige betekenis van een zelfstandig middel van  verspreiding overblijven

        c. Ja mits dat niet gebeurt op grond van de inhoud van de boodschap die zal worden uitgedragen

        d. ja mits dat geschiedt ter voorkokming van strafbare feiten of bescherming van rechten van anderen

        Vraag 7

        De vrijheidvan godsdienst neergelegd in atrikel 7 lid 1 GW kan worden beperkt: 

        a. door de regering worden beperkt, mits de bevoegdheid daartoe door de wetgever in formele zin is gedelegeerd;

        b. kan door de regering zelfstandig worden beperkt, mits de inbreuk niet de kern van het grondrecht raakt;

        c. kan alleen door de wetgever in formele zin worden beperkt. 

        Vraag 8

        Het openbaringsrecht neergelegd in artikel 7 lid 1 GW, kan worden beperkt: 

        a. Door de formele wetgever en door lagere regelgevers, mits n beide gevallen niet op grond van de inhoud;

        b. Door de formele wetgever op grond van de inhoud en door lagere regelgevers op andere gronden dan de inhoud;

        c. door de formele wetgever, mits achteraf, en dan zowel op grond van de inhoud als op andere gronden; dit is juist; C (het gaat erom dat de wetgever een beperking aanbrengt, maar die beperking kan alleen achteraf spelen. De wetgever kan alleen beperken wat hij noodzakelijk acht. Achteraf op inhoud mag wel! Als het maar achteraf)

        d. Door de formele wetgever, mits achteraf, en dan alleen op andere gronden dan de inhoud 

        Vraag 9

        Het recht op respect voor het gezinsleven wordt niet beschermd door het Europese Verdrag voor de rechten van de mens maar wel door het IVBPR. Deze stelling is? 

        A. Juist; 

        B Onjuist; (zie art. 8 EVRM)

        Vraag 10  

        U bent als juridisch adviseur werkzaam bij een gemeente. Het centraal gelegen buurthuis is eigendom van de gemeente en wordt verhuurd voor feesten en andere bijeenkomst. Via de online booking tool heeft de gemeente een boeking ontvangen van een organisatie die beauty pageants voor baby's en peuters organiseert. Uw gemeente vindt het verwerpelijk dat kleine kinderen op uitelrijk de competitie met elkaar moeten aangaan en wil de boeking weigeren. Kan dat?

        Geen contractsvrijheid; arrest alsnog publiekrechtelijk is; grondrechten gelden ook waar overheid privaatrechtelijk optreedt.

        A Nee

        B. Ja, de gemeente geniet in het privaatrechtelijk verkeer dezelfde contactsvrijheid als andere partijen

        C. ja mits de weigering door een meerderheid van de raad wordt ondersteund

        D. Ja mits de weigering past binnen deugdelijk bekendgemaakt beleid

        Comments, Compliments & Kudos

        Add new contribution

        CAPTCHA
        This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
        Image CAPTCHA
        Enter the characters shown in the image.
        Follow the author: lisacelineh
        More contributions of WorldSupporter author: lisacelineh
        Image
        Access level of this page
        • Public
        • WorldSupporters only
        • JoHo members
        • Private
        Statistics
        [totalcount]
        Last updated
        11-04-2024
        Search