Begrippenlijst bij Neuropsychologische Diagnostiek (Hendriks et al, 2006)


Begrippenlijst hoofdstuk 1

 

Neuropsychologisch onderzoek (NPO)

Hypothesevormend en –testend proces waarbij problemen gedefinieerd en vragen beantwoord worden over het cognitief functioneren

Diagnostiek

Op professionele wijze afwijkingen onderscheiden op grond van de verschijnselen

Algemene Standaard Testgebruik (AST)

Richtlijn van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) voor het uitvoeren van psychologisch onderzoek

Informatie voor patiënt

Voorafgaand aan het NPO moet de patiënt geïnformeerd worden over het doel van het onderzoek, manier van rapportage, de verantwoordelijke psycholoog, recht op inzage, bezwaar, correctie en blokkering

Medisch dossier

Hieruit kan informatie vooraf verkregen worden, zodat de patiënt niet voortdurend dezelfde vragen hoeft te beantwoorden

Intakelijsten

Vragenlijsten die een patiënt of direct betrokkene vooraf kan invullen

Anamnese

Eerste klachteninventarisatie (let wel: tweede gegevensverzameling) met als belangrijkste doel de aard, het verloop, de ernst en de gevolgen van de klachten in kaart te brengen

Selectieve klachtenrapportage

Een patiënt geeft altijd een gekleurd beeld van de werkelijkheid, afhankelijk van persoonlijkheid, cognitief functioneren en relevantie in zijn/haar leven

Telescoopeffect

Gebeurtenissen van lang geleden worden als recenter herinnerd

Heteroanamnese

Klachteninventarisatie bij iemand uit de nabije omgeving van de patiënt, zoals een partner, kind, ouder of leerkracht. Hiervoor is toestemming van de patiënt zelf nodig, tenzij de heteroanamnese bij iemand uit het behandelteam wordt afgenomen

Inhoud anamnese

Spontane klachten, specifieke klachten, invloed van klachten op het dagelijks leven, fysieke klachten, medische geschiedenis, ontwikkeling, algemene informatie

Spontane klachten

Open vraag naar klachten, verloop en premorbide functioneren

Specifieke klachten

Geheugen en oriëntatie, aandacht, taal en rekenen, waarneming, motoriek/uitvoering, plannen en flexibiliteit, persoonlijkheid en psychische klachten

Differentiaaldiagnostiek

Onderscheiden van verschillende mogelijke diagnosen

Premorbide functioneren

Functioneren vóór het ontstaan van de klachten; kan ingeschat worden aan de hand van opleidings- en beroepsgegevens

Gedragsobservatie

Observaties tijdens de anamnese kunnen een indruk geven van taalbegrip, verbaal vermogen, sociale interactie, en inzicht in stoornis

 

Begrippenlijst hoofdstuk 2

 

Diagnostische vraagstelling

Vragen naar differentiaaldiagnostiek

Beschrijvende vraagstelling

Gedragsbeschrijving om te komen tot een behandel- of begeleidingsplan

Registrerende vraag

Vraag naar de cognitieve problemen van de patiënt

Taxerende vraag

Vraag naar de reactie van de patiënt op zijn/haar cognitieve beperkingen

Voorspellende vraag

Vraag naar een inschatting van het toekomstig functioneren

Preventieve vraag

Vraag naar de beperkingen in het professioneel functioneren als gevolg van de cognitieve klachten

Verhelderende vraag

Begrijpen van de gedragsstoornissen van de patiënt

Onderkennende vraag

Vraag naar welke stoornis de patiënt heeft

Verklarende vraag

Vraag naar de oorzaak van de problemen

Indicerende vraag

Vraag naar behandelingsmogelijkheden

Evaluerende vraag

Vraag naar de effecten van interventies

Niet-modaliteitspecifieke stoornis

Cognitieve klachten die voortkomen uit een andere functiestoornis

Diagnostische cyclus

Sequentie van stappen die tijdens diagnostiek wordt doorlopen

Klachtanalyse

Beperkingen zoals ondervonden door de patiënt zelf

Probleemanalyse

Destilleren van problemen die ten grondslag liggen aan de klachten van de patiënt

Diagnosestelling

Vormen en toetsen van diagnostische hypotheses, verklaren van symptomen

Indicatiestelling

Aanbevelingen voor behandeling

Syndroom

Cluster van symptomen die vaak samen voorkomen

Halo-effect

Ten onrechte veronderstellen van symptomen aan de hand van genoemde symptomen

Inclusiecriteria

Aanwezigheid van tekenen voor het stellen van een bepaalde diagnose

Exclusiecriteria

Aanwezigheid van tekenen die het stellen van een bepaalde diagnose uitsluiten

Waarschijnlijkheid

Een uitspraak wordt nooit met 100% zekerheid gedaan, omdat er altijd een foutenmarge is door standaardmeetfout

Baserate

De a-priorikans van een bepaalde diagnose

Scientist-practitioner

Iemand die wetenschappelijke kennis en een wetenschappelijke methode inzet in de klinische praktijk

 

Begrippenlijst hoofdstuk 3

 

Operationalisatie

Procedure waarmee de hypotheses onderzocht worden

Neuropsychologische functietest

Onderzoeksmiddel om een cognitieve functie te meten

Psychologische vragenlijst

Vragenlijst om een psychologisch construct te meten

Validiteit

De mate waarin een instrument beïnvloed wordt door systematische meetfouten

Betrouwbaarheid

Mate waarin een test beïnvloed wordt door toevallige meetfouten

Normering

Vergelijking met normgroep die voldoende representatief is

Relevantie van een psychodiagnostisch instrument

Mate waarin een instrument gedragskenmerken meet die van belang zijn voor het beantwoorden van de vraagstelling

COTAN

Commissie Testaangelegenheden van het NIP die de kwaliteit van psychodiagnostische instrumenten beoordeelt

Convenience sample

Steekproef die toevallig voorhanden is

Oefeneffecten

Vooruitgang op de testscore vanwege herhaald testen

Testwise

Eerdere ervaringen met testonderzoek leiden ertoe dat de geteste weet wat er verwacht wordt

Screening

Beknopt NPO, bestaande uit meerdere tests

Zuinigheidsprincipe

Het NPO moet niet meer tests bevatten dan nodig om de vraagstelling te beantwoorden en de hypothesen te toetsen

Vaste batterij

Testbatterij waarbij de samenstelling van het instrumentarium van te voren vastligt

Flexibele batterij

Individueel toegesneden samenstelling van de testbatterij

Populatiespecifieke batterij

Testbatterij die bedoeld is voor toepassing bij een bepaalde aandoening

Domeinspecifieke batterij

Testbatterij die gericht is op het uitgebreid testen van één cognitieve functie

Gedragsneurologische proef

Korte, weinig gestandaardiseerde proef met de bedoeling om symptomen van een hersenfunctiestoornis uit te lokken

Testvolgorde

Samenstelling van het NPO moet zodanig zijn dat de onderdelen niet met elkaar interfereren; daarnaast is er meestal een opbouw in complexiteit om bodem- en plafondeffecten te voorkomen

Bodemeffecten

De minimaal te behalen score is al niet haalbaar, omdat de taak te moeilijk is

Plafondeffecten

De maximaal te behalen score geeft niet het maximale prestatieniveau weer, omdat de taak te makkelijk is

Oefeneffecten

De prestatie wordt beter als gevolg van herhaald testen

Vermoeidheidseffecten

De prestatie wordt slechter als gevolg van langdurig presteren

Standaardisatie

Expliciet geformuleerde instructies voor een test waar de normering op gebaseerd is

Testing the limits

Het maximale prestatieniveau van de patiënt achterhalen buiten de standaardafnameprocedure

Testbaarheid

Vermogen om getest te worden; kan verminderd zijn door extreem ernstige neurologische aandoeningen, emotionaliteit of gebrek aan motivatie

Computerondersteunde diagnostiek

Geautomatiseerde testafname, registratie en scoring en soms interpretatie.

Voordelen van computerondersteunde diagnostiek

Voordelen zijn dat standaardisatie beter is en betrouwbaarheid dus hoger, en de procedure is efficiënter.

Nadelen van computerondersteunde diagnostiek

Nadelen zijn dat het niet volledig equivalent aan papier-en-potloodtests is, er zijn beperkingen in het aanbod van materiaal en de responsmogelijkheden, en er treedt snelle veroudering van de testsystemen op door snelle technologische ontwikkeling

Invoerapparaten

Specifieke apparaten voor geautomatiseerde diagnostische tests, die gebruiksvriendelijk zijn voor patiënten met beperkingen

 

Begrippenlijst hoofdstuk 4

 

Kwalitatieve gedragsobservaties

Observaties van het gedrag van een patiënt tijdens diagnostiek; onmisbaar voor een geïntegreerde interpretatie van testresultaten

Directe observaties

Observaties tijdens het NPO zelf en andere contactmomenten door de neuropsycholoog

Indirecte observaties

Observaties buiten het NPO met behulp van direct betrokkenen van de patiënt

Fysieke verschijning en presentatie

Klinisch relevante kenmerken kunnen aanwijzingen geven over genetische of neurologische aandoeningen

Contactname

Eerste indruk en contactgroei

Socialisatie

Mate waarin patiënt in staat is zich te houden aan gebruikelijke sociale omgangsregels

Emotionele reacties

Veranderingen in stemming of affect kunnen van belang zijn voor de validiteit van de testresultaten

Werkhouding

Motivatie en inzet van de patiënt tijdens het NPO, alsmede werkstijl, geven informatie over validiteit van de testresultaten

Zintuiglijke functies en motoriek

Volledige of partiële uitval van één of meerder sensorische functies kan testafname compliceren en de uitvoering beperken.

Grove motoriek en lichaamshouding

Manier van bewegen, gezichtsmimiek, spiertonus en kracht etc.

Fijne motoriek

Precieze bewegingen, vooral met de hand. Met name van belang bij het ontwikkelingsniveau van kinderen ten opzichte van kalenderleeftijd.

Aandacht en concentratie

Een wisselend of gering aandachtsniveau kan de interpretatie van testresultaten beïnvloeden, evenals afleidbaarheid

Spraak en taal

De kwaliteit van communicatie kan aanwijzingen geven over de dysfunctie in de hersenen

Rapportage

Bij de rapportage moeten uitsluitend relevante observaties vermeld worden. Dit zijn observaties die consistent en kenmerkend voor de patiënt zijn. Bovendien gaat het om beschrijvingen, dus niet om interpretaties of conclusies.

 

Begrippenlijst hoofdstuk 5

 

Interpreteren

Verklaren van onderzoeksbevindingen en er een klinische betekenis aan verbinden

Interpretatieproces

Onderdeel van het diagnostisch proces dat tijdens het gehele onderzoeksproces voortduurt en sturing geeft aan het onderzoek

‘Formeel’ interpreteren

Het inventariseren en wegen van alle verzamelde informatie als bewijs voor en tegen de hypothese(n) en differentiaaldiagnostische mogelijkheden

Bewijs

Het patroon van bevindingen, zoals het testprofiel en overige informatie

Stoorfactoren

Alle invloeden die niet alleen de validiteit van de testresultaten, maar ook van overige onderzoeksbevindingen bedreigen als ze onopgemerkt blijven

Premorbide functioneren

Niveau van functioneren voorafgaand aan de hersendysfunctie

Testprofiel

Ruwe scores omzetten in normscores, en deze omzetten in standaardscores; bij interpretatie moet ook na standaardisatie rekening gehouden worden met verschillen tussen normgroepen van afzonderlijke tests

Pieken en dalen

Weerspiegeling van verschillen in vaardigheden binnen het individu (het is normaal als hier significante verschillen tussen zijn; dit hoeft dus niet per definitie klinische betekenis te hebben)

Afkappunt

Vaste score die definieert welke scores afwijkend zijn; meestal van toepassing op screeningsinstrumenten

Vuistregel voor afwijkende scores

Een score lager dan 2 SD onder het gemiddelde is afwijkend (streng). Of een score lager dan 1,5 SD onder het gemiddelde is afwijkend (meer genuanceerd)

Betrouwbaarheidsinterval

Marge van onzekerheid; deze is breed bij tests met een matige betrouwbaarheid

Factoren bij interpretatie

Kenmerken van de patiënt, kenmerken van de test en de onderzoekshypothese beïnvloeden de interpretatie van een testscore/profiel

Dissociaties tussen functies

Pieken en dalen in het testprofiel

Geconormeerde tests

Tests die op dezelfde normgroep zijn gebaseerd

Statistisch significant verschil

Verschil gebaseerd op standaardmeetfouten van de test

Klinisch significant verschil

Verschil gebaseerd op frequenties waarmee scoreverschillen in de normgroep voorkomen

Methode van Crawford & Garthwaite (2002)

Schatting van de frequentie waarmee dissociaties in een individueel testprofiel voorkomen in een normgroep, gebaseerd op correlaties tussen de tests

Pathognomonisch symptoom

Een symptoom dat met absolute zekerheid op een hersendysfunctie wijst, aantoonbaar met gedragsneurologische tests

Bayesiaans redeneren

Redeneren en beslissen op basis van de a priori-kans, evidentie en de voorwaardelijke kans

Base rate / a priori-kans / voorafkans

Kans dat een bepaalde stoornis voorkomt, op basis van prevalentie

Evidentie

Nieuwe relevante bevindingen voor de hypothese

Voorwaardelijke kans

Kans dat evidentie gevonden wordt als de hypothese waar is

A posteriori-kans / achterafkans

Kans dat de hypothese waar is gegeven de evidentie

Differentiaaldiagnostische mogelijkheden

Mogelijke diagnoses op basis van de gegeven informatie; hoe meer mogelijkheden, hoe complexer maar ook hoe volledigere het onderzoek

Veelgemaakte fouten

  • Aan één of enkele gegevens grote waarde hechten en andere onderschatten, bij een grote hoeveelheid informatie

  • Veronachtzaming van de a priori-kans

  • Bevestigingsbias

  • Subjectieve klacht aannemen als objectieve stoornis

  • Veronderstelde meetpretentie van een test zonder meer aannemen

 

Begrippenlijst hoofdstuk 6

 

Valkuilen bij rapportage

  • Gebruik van vakjargon

  • Te summier rapport door uitsluitend weergave van resultaten, zonder conclusie

  • Geen duidelijke, geïntegreerde conclusie

Actoren in het rapportageproces

  • Patiënt

  • Opdrachtgeven voor het NPO

  • Verwijzer

Inzagerecht

De patiënt heeft altijd recht op inzage in het rapport en heeft daarnaast het recht de inhoud te corrigeren of blokkeren

Beperkte geldigheid

Onderzoeksresultaten hebben een beperkte geldigheidsduur, verschillend per individu; de geldigheid moet altijd vermeld worden

Opbouw

Het rapport bestaat in ieder geval uit reden van verwijzing en vraagstelling, gespreksgegevens, observatiegegevens, testgegevens, bespreking en conclusie, en bijlage met testuitslagen.

Gespreksgegevens

Samenvatting van het anamnesegesprek, verdeeld in een anamnestisch en heteroanamnestisch deel

Test-voor-testmodel

Rapportage van de testgegevens per afzonderlijke test

Per cognitieve functie

Rapportage van testgegevens per cognitieve functie

Sterkte-en-zwaktemodel

Rapportage van de testgegevens op basis van sterktes en zwaktes, waarbij eerst een algemeen niveau van intellectueel functioneren wordt aangegeven en daarna psychometrische sterktes en zwaktes

Per hersenstructuur

Rapportage van de testgegevens op basis van functielokalisatie (inmiddels achterhaald)

Vraagstellingmodel

Rapportage van testgegevens op basis van beantwoording van de vraagstelling

Weergavegesprek

Begeleidend gesprek bij de rapportage aan de patiënt

 

Begrippenlijst hoofdstuk 7

 

Klassieke testtheorie (KTT)

Psychometrische theorie waarbij het uitgangspunt is dat een totale testscore opgebouwd is uit een werkelijke score en een deel meetfout

Item-responstheorie (IRT)

Verzameling psychometrische modellen die gebaseerd zijn op responspatronen

Item-responsfunctie

Curve die de kans beschrijft dat een proefpersoon een correcte respons op een item geeft, afgezet tegen de mate waarin een kenmerk dat door het item gemeten wordt aanwezig is bij de proefpersoon

Adaptief testen

Een korte test die samengesteld is aan de hand van individuele kenmerkten, op basis van IRT-items

Problemen bij het NPO

  • De meetprocedure zelf kan niet los gezien worden van invloeden van buitenaf, omdat hersendysfuncties niet statisch zijn en testprestaties daarom instabiel kunnen zijn

  • Functies die gemeten worden zijn lastig te isoleren

  • Binnen neuropsychologische beelden zijn er veel algemene en specifieke factoren van invloed

Betrouwbaarheid

Consistentie en herhaalbaarheid over diverse metingen

Interne consistentiemethode

Bepalen van de betrouwbaarheid op basis van de homogeniteit (inwisselbaarheid) van items binnen een test, meestal gemeten met coëfficiënt α

Parallelvormmethode

Bepalen van de betrouwbaarheid op basis van de correlatie tussen parallelversies van een test

Split-halfmethode / splitsingsmethode

Methode om de parallelvormmethode te benaderen wanneer geen parallelversie voorhanden is, door twee delen van de test die zoveel mogelijk overeenkomen in moeilijkheidsgraad met elkaar te correleren

Test-hertestmethode

Bepalen van de betrouwbaarheid op basis van de correlatie tussen twee afzonderlijke testmomenten

Interbeoordelaars-betrouwbaarheid

Bepalen van de betrouwbaarheid op basis van de samenhang tussen de oordelen van twee of meer beoordelaars, gemeten met coëfficiënt kappa

Standaardmeetfout (Sem)

Sem = sd√(1rxx) waarbij sd = standaarddeviatie en rxx = betrouwbaarheid

Gebaseerd op de aanname dat meetfouten normaalverdeeld zijn rondom de ware score

Standaardschattingsfoutb (Sest)

Sest = sd√(rxx(1-rxx)

Houdt rekening met regressie naar het gemiddelde, in tegenstelling tot Sem

Betrouwbaarheidsinterval

De mate van onzekerheid dat de score onder invloed van meetfouten anders had kunnen uitvallen, kan berekend worden met Sest of Sem

Validiteit

  • Inhoudsvaliditeit: oordeel van experts over de mogelijkheid van een test om een bepaald domein te meten

  • Indrukvaliditeit (face validity): mate waarin vorm en inhoud lijken te meten wat beoogd wordt, kan ook op basis van oordeel van niet-experts

  • Begripsvaliditeit / constructvaliditeit: mate waarin de test meet wat deze beoogt te meten

  • Convergente validiteit: mate waarin de test correleert met tests die overeenkomstige domeinen meten

  • Divergente validiteit: mate waarin de test niet correleert met tests die andere domeinen meten

  • Criteriumvaliditeit: mate waarin de test samenhangt met een extern criterium

  • Concurrente validiteit: het criterium is op hetzelfde moment van de testafname verkregen

  • Predictieve validiteit: het criterium wordt in de toekomst verkregen

Standaardscores

  • Decielscores: scoreverdeling van 10 groepen, elk 10%

  • Percentielscores: verdeling van scores in 100 eenheden van 1%

  • Z-scores: testprestaties uitgedrukt in het aantal sd (1 sd = 1) van het gemiddelde 0

  • T-scores: getransformeerde z-scores met gemiddelde 50 en sd 10

  • IQ-scores: getransformeerde z-scores met gemiddelde 100 en sd 15

Respresentatieve normen

Normen die een goede afspiegeling van de bevolking weergeven

Sensitiviteit

Kans dat een test een bepaalde ziekte/stoornis detecteert

Specificiteit

Kans dat een test een persoon zonder ziekte/stoornis als zodanis herkent

Receiver Operating Characteristics (ROC)-curve

Functie waarin sensitiviteit en 1-specificiteit tegen elkaar afgezet worden

Area Under Curve (AUC)

Maat voor het onderscheidend vermogen van een test

Positief voorspellende waarde

Kans dat een persoon die een afwijkende score behaalt de ziekte werkelijk heeft

Negatief voorspellende waarde

Kans dat een persoon die een niet-afwijkende score gehaalt de ziekte inderdaad niet heeft

 

Begrippenlijst hoofdstuk 8

 

Premorbide niveau van cognitief functioneren

Het cognitief niveau voordat er sprake was van hersenletsel; dit gebeurt meestal voor de algemene intelligentie, omdat domeinspecifieke schattingsmethoden niet voorhanden zijn

Gegevens uit de voorgeschiedenis

Schatting van het premorbide functioneren door middel van premorbide gestandaardiseerde testresultaten / intelligentie conform opleidingsniveau en beroep / best performance

Best-performance-methode

Schatting gebaseerd op zowel voorgeschiedenis als huidige prestaties, waarbij de beste prestatie als schatting van het premorbide niveau geldt

Hold-benadering

Schatting gebaseerd op huidige prestaties op tests waarvan scores doorgaans niet veranderen onder invloed van leeftijd of hersenletsel

Demografische benadering

Schatting van het premorbide niveau op basis van een regressievergelijking met demografische gegevens

Gecombineerde benadering

Schatting van het premorbide niveau door middel van een combinatie van demografische gegevens met actuele prestaties

 

Begrippenlijst hoofdstuk 9

 

Geobserveerde verandering

Verschil tussen pre- en posstestscore

Werkelijke verandering

Verandering die niet aan meetfouten kan worden toegeschreven

Meetfouten bij herhaald testen

Niet-systematische vertekening van iedere testscore als gevolg van toevallige fluctuaties

Regressie naar het gemiddelde

Een extreme pretestscore heeft bij herhaald testen de neiging minder extreem te worden en richting het gemiddelde te verschuiven

Leereffecten

Systematische verbetering van de posttestscore bij herhaald testen als gevolg van factoren zoals geheugeneffecten, oefening en gewenning

Standaarddeviatie Index

Methode voor het bepalen van individuele cognitieve verandering op basis van de standaarddeviatie

20%-veranderingsindex

Een verandering is significant wanneer de geobserveerde verschilscore grote is dan 20% van de pretestscore

Reliable Change Index (RCI-JT)

Houdt rekening met meetfouten door de standaardmeetfout van de geobserveerde verschilscore te delen door een schatting van de werkelijke verschilscore.

Reliable Change Index (RCI-ZH)

Aangepaste versie van de RCI-JT waarbij zowel teller en noemer gebaseerd zijn op een schatting van de werkelijke score.

Reliable Change Index (RCI-Chel)

Aangepaste versie van de RCI-JT waarbij de geobserveerde verschilscore in de teller wordt verminderd met het gemiddelde van de verbetering van een controlegroep, om voor leereffecten te controleren

Reliability Stability Index

Aangepaste versie van de RCI-ZH waarbij de pre- en posttestscores van een individu worden verminderd met de pre- en posttestscores van een gematchte controlegroep, om voor individuele verschillen in leereffecten te controleren

Regression Based Index

Houdt rekening met individuele verschillen in leereffecten door het verschil tussen de geobserveerde posttestscore en de geschatte posttestscore te delen door de standaardschattingsfout van de schatting.

Multiple Regression Based Index

Aanpassing op de Regression Based Index, waarbij meerdere predictoren voor individuele verschillen in leereffecten worden gebruikt

Niet-lineair leereffect

Een specifieke vorm van plafondeffecten, waarbij de patiënt inzicht heeft verworven in het principe waarop een test is gebaseerd en de volgende keer maximaal zal presteren

Kritieke waarden

Afkappunten voor individuele verandering, toegepast op specifieke tests bij specifieke populaties

 

Begrippenlijst hoofdstuk 10

 

Onderpresteren

Minder goed presteren dan bij redelijke mate van inspanning om de taak naar behoren uit te voeren

Malingeren/simuleren

Opzettelijk produceren van lichamelijke of psychische symptomen

Aggraveren

Bewust reële symptomen overdrijven

Symptoomvaliditeitstest (SVT)

Neuropsychologische test om vast te stellen of er sprake is van onderpresteren

Assumpties bij SVT’s

  • Onderpresteren is geen dichotomie, maar een continuüm

  • Het is niet mogelijk te voorspellen op welke test een patiënt gaat onderpresteren

  • Klachteninvariabiliteit: niet alle patiënten simuleren dezelfde soort klachten

Richtlijnen voor rapportage

  • Vermijd het benoemen van SVT’s en termen als ‘malingeren’, maar maak gebruik van alternatieve termen en omschrijvingen

  • Onderbouw het vermoeden van malingeren

 

Begrippenlijst hoofdstuk 11

 

Klachtenprocedure

  • De klacht wordt door het College van Toezicht beoordeeld

  • Bij een formele klacht geldt het principe van hoor en wederhoor

  • Er vindt een mondelinge zitting plaats onder leiding van het College van Toezicht, bestaande uit psychologen en juristen

  • Bij gegrondverklaring wordt een maatregel opgelegd

Principe van hoor en wederhoor

Klager en verweerder produceren vier teksten: de klager begint met het klaagschrift, de verweerder reageert hierop met het verweerschrift, de klager krijgt de gelegenheid tot repliek, en de verweerder krijgt tot slot de gelegenheid tot dupliek

Basisprincipes van het NIP

Verantwoordelijkheid, integriteit, respect en deskundigheid

Informed consent

Patiënten moeten voor behandelingen en interventies toestemming geven, maar moeten daartoe eerst op adequate wijze geïnformeerd zijn

Marginaal toetsen

Het College van Toezicht bepaalt of de aangeklaagde psycholoog binnen de grenzen van het aanvaardbare gehandeld heeft

Voorkoming van levensgevaar

Wanneer gevaar dreigt, zijn psychologen gerechtigd om vertrouwelijkheid te doorbreken

Wilsonbekwaamheid

Niet in staat zijn om tot een redelijke waardering van de eigen belangen te komen

 

Begrippenlijst hoofdstuk 12

 

Aangeboren hersenletsel

Genetisch veroorzaakte hersendisfuncties, alsmede vroeg verworven hersenletsel

Celproliferatie

Productie van neuronen tijdens de vroege prenatale fase

Migratie

Verplaatsing van neuronen naar hun uiteindelijke bestemming in de hersenen

Differentiatie

Het ontwikkelen tot een neuron met een bepaalde functie

Kritische periode

Periode van snelle neurale groei waardoor invloeden van buitenaf een groot effect kunnen hebben

Plasticiteit

De mogelijkheid van de hersenen zich aan te passen aan verandering

Growing into deficit

Gevolgen van bepaalde hersenbeschadigingen komen pas tot uiting wanneer de functies ervan betrokken worden in het gedragspatroon dat zich later ontwikkelt

Kennard-principe

Hoe jonger de hersenen, hoe groter het herstelvermogen (dit principe is inmiddels achterhaald)

Probleeminventarisatie

Uitvragen van een aantal onderwerpen met betrekking tot het probleemgedrag

Gezinsfactoren

Problemen die bestaan binnen het gezin, de aard van het gezinsklimaat, opvoedingsstijl en draagkracht van de ouders

Spelgedrag

Typen spel die kenmerkend zijn voor de ontwikkeling

Ontwikkelingsanamnese

Anamnese die gericht is op de ontwikkeling van het kind

Begrippenlijst hoofdstuk 13

 

Typen vraagstelling binnen psychiatrie

  1. Objectivering van cognitieve klachten

  2. Differentiaaldiagnose

  3. Sterkte-zwakteanalyse

  4. Vraag naar organische etiologie

Hersenletsel en psychiatr ie

Hersenletsel kan tot psychiatrische symptomen leiden, zoals de ontwikkeling van premorbide persoonlijkheidskenmerken tot een presoonlijkheidsstoornis. Ook kunnen psychiatrische stoornissen tot hersendysfuncties leiden, bijvoorbeeld cognitieve stoornissen door metabole veranderingen

Beschrijvend doel van NPO

Het cognitief functioneren kan een alternatieve manier zijn om het gedrag van een patiënt te beschrijven

Psychopathologie-inventarisatie

Uitvragen van psychopathologische symptomen tijdens de anamnese

Hospitalisatie-effect

Invloed van langdurige hospitalisatie op het gedrag

Cognitief functioneren bij schizofrenie

Er is vaak sprake van achteruitgang in alle cognitieve domeinen. Stoornissen in geheugen, aandacht en executieve functies staan op de voorgrond; stoorfactoren zijn psychopathologie en antipsychotische medicatie

Cognitief functioneren bij stemmingsstoornissen

Bij depressie komen vaak geheugen-, aandacht- en executieve functiestoornissen voor. Bij bipolaire stoornis treedt vaak globale achteruitgang op zoals bij schizofrenie, waarbij geheugen en executieve functies het meest ernstig verstoord zijn.

Antidepressiva en stemmingsstabilisatoren hebben vaak invloed op de snelheid van informatieverwerking.

Cognitief functioneren bij somatoforme stoornissen

Er is geen typisch profiel voor functiestoornissen, aangezien er verschillende typen somatoforme stoornissen zijn. Het gaat om (al dan niet bewust) gesimuleerde stoornissen, dus het gebruik van SVT’s is van groot belang.

 

Begrippenlijst hoofdstuk 14

 

Foutenanalyse

Analyse van het aantal en soort fouten bij het NPO, zoals perseveraties en weglatingen

Algemene stoorfactoren

In neurologische setting komen bij veel ziektebeelden stoorfactoren als gebrek aan motivatie, algehele vermoeidheid en faalangst voor.

Soorten vraagstelling bij dementie

  1. Is er sprake van dementie?

  2. Dementie is vastgesteld; van welk type is sprake?

  3. Het type dementie is vastgesteld: wat is de ernst?

Atypische Alzheimerdementie

Taalstoornissen in plaats van geheugen- en oriëntatiestoornissen ontwikkelen als eerst; komt vaker voor bij hoger opgeleiden

Preseniele Alzheimerdementie

Ziekte van Alzheimer met onset voor 65e levensjaar, waarbij klachtenpresentatie heterogeen is

Frontotemporale dementie en progressieve afasie

Spectrum van frontotemporale dementie, primair-progressieve afasie en semantische dementie. Diagnose is moeilijk te stellen, dus patiënten komen vaak voor een second opinion

Posterieure corticale atrofie (PCA)

Subtype van de ziekte van Alzheimer waarbij visuele perceptie als eerste achteruitgaat

Beroerten

De gevolgen van beroerten verschillen afhankelijk van de locatie en omvang van het CVA; veelvoorkomende stoorfactoren zijn hemiparese, hemianopsie, neglect, anosognosie, gedragsstoornissen en post-stroke depressie

Parkinsonisme

Rigiditeit, traagheid en tremoren; vaak is differentiaaldiagnose tussen verschillende parkinsonistische beelden en eventuele comorbide stemmingsstoornissen nodig; veelvoorkomende stoorfactoren zijn medicatie-effecten en motorische stoornissen

Multipele Sclerose (MS)

Cognitieve functiestoornissen kunnen uiteenlopend zijn; stoorfactoren zijn visusproblemen en motorische symptomen

Tumoren

Een tumor kan directe gevolgen als focale uitval hebben, en indirecte gevolgen doordat andere hersendelen in de verdrukking raken. Ook operatief ingrijpen of bestraling kan invloed hebben op cognitief functioneren.

Traumatisch hersenletsel

Commotio cerebri (licht) of contusio cerebri (zwaar), waarbij gevolgen lopen van lichte subjectieve klachten tot ernstige deterioratie

 

Begrippenlijst hoofdstuk 15

 

Somatische neuropsychologie

Invloed van lichamelijke aandoeningen op hersenfuncties en de gevolgen hiervan voor cognitief, emotioneel en gedragsmatig functioneren

Structurele laesie

Beschadiging van hersenstructuren

Functionele disfunctie

Hersendysfunctie als gevolg van veranderd metabolisme in de hersenen

Stoorfactoren bij somatische problematiek

Pijnklachten, slaapproblemen, medicatiegebruik en vermoeidheid kunnen het NPO beïnvloeden

Leverziekten

Door leverziekten kunnen toxische stoffen minder goed worden afgebroken, waardoor ze in de hersenen terecht kunnen komen waar ze cognitieve functies aantasten

Nierziekten

Ook de nieren zuiveren het bloed van schadelijke stoffen; dysfunctioneren kan daarom leiden tot aantasting van de hersenen wanneer schadelijke stoffen de bloed-hersenbarrière passeren

Anoxie en hypoxie

Respectievelijk afwezigheid van zuurstof en verminderde zuurstoftoevoer; wordt veroorzaakt door stoornissen van luchtwegen of hart en kunnen leiden tot zuurstoftekort in de hersenen

Hypertensie

Hoge bloeddruk; heeft directe negatieve invloed op de bloed-hersenbarrière doordat bloed te snel stroomt om transportprocessen te laten plaatsvinden

Diabetes mellitus (DM)

DM leidt tot schommelingen in de glucosespiegel, waardoor de hersenen een wisselende energietoevoer hebben, wat invloed heeft op het cognitief functioneren

Schildklierziekten

Schildklierhormonen hebben invloed op de stofwisseling in het gehele lichaam, waaronder het catecholaminesysteem, dat invloed heeft op de werking van het centraal zenuwstelsel. Hypothyroïdie (te langzame werking) en hyperthyroïdie (te snelle werking) hebben verschillende gevolgen.

 

Begrippenlijst hoofdstuk 16

 

Toepassingen van NPO bij ouderen

  1. Klinische diagnostiek

  2. Beloop van cognitieve prestaties in kaart brengen

  3. Evaluatie van behandelingen

Cohorteffecten

De gegevens van een cohort kunnen verschillen van een ander cohort met betrekking tot bijvoorbeeld opleidingsniveau, SES, gezondheid etc.

Corticale symptomen van dementie

Symptomen die gekenmerkt worden door cognitief functieverlies gerelateerd aan veranderingen in de corticale grijze stof;

Gekarakteriseerd door problemen met encoderen en consolideren van nieuwe informatie, expressieve taalstoornissen, visuospatiële stoornissen en apraxie.

Subcorticale symptomen van dementie

Symptomen die gekenmerkt worden door cognitieve veranderingen gerelateerd aan het diencephalon, neostriatum, de middenhersenen, hersenstam en witte stof;

Gekarakteriseerd door problemen met actieve retrieval, stemmingswisselingen, traagheid en executieve stoornissen.

Mild cognitive impairment (MCI)

De overgangsfase van normale cognitie naar dementie

Age-associated memory impairment (AAMI)

Normale leeftijdsgerelateerde geheugenstoornis als gevolg van het verouderingsproces

 

Begrippenlijst hoofdstuk 17

 

Primaire taak forensisch psycholoog

Psychisch functioneren van een delinquent objectief in kaart te brengen, ter ondersteuning van behandelindicatie en om de rechtbank zo volledig mogelijk te informeren

Ter Beschikkingstelling (TBS)

Combinatie van straf en behandeling, met als doel bescherming van de maatschappij tegen gevaar

Toerekeningsvatbaarheid

Continuüm van delictverantwoordelijkheid

(Neuro)psychologische vraagstellingen in de forensische setting

  1. Vraagstellingen Pro Justitia

  2. Wat is de relatie tussen stoornis en delict?

  3. Wat is de behandelbaarheid en de invloed van cognitief functioneren hierop?

  4. Onderzoek naar intelligentie, persoonlijkheid en motivatie

  5. Hoe heeft cognitief functioneren zich ontwikkeld onder invloed van middelen- of medicijngebruik?

  6. Symptoomvaliditeit

  7. Hoe betrouwbaar zijn de getuigenverklaringen?

Fundamenteel perspectief

Verklaring en voorspelling van crimineel en/of agressief gedrag

Toegepast perspectief

Indicaties voor het onderzochte individu

Risicotaxatie

Beoordelingsprocedure om het risico op delictrecidive te voorspellen aan de hand van historische en klinische factoren

Compliance

Neiging om naar autoriteiten op te kijken en op te volgen

Suggestibiliteit

Neiging om suggesties van anderen als eigen herinneringen te adopteren

 

Begrippenlijst hoofdstuk 18

 

Functionele Mogelijkheden Lijst

Lijst met beperkingen voor arbeidsongeschiktheid

Schadeplicht

De plicht de ontstane schade te vergoeden

Causaliteitsprincipe

Om de wederpartij aansprakelijk te kunnen stellen moet vaststaan dat de schade daadwerkelijk door die partij is veroorzaakt

Bestuursrecht

Gebied van geschillen tussen verplicht verzekerde werknemer en het UWV

Civiel recht

Gebied van geschillen tussen werknemer en werkgever

Medisch Arbeids Ongeschiktheids Criterium (MAOC)

Standaard die een rechtvaardige en zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige beoordeling beoogt

 

Begrippenlijst hoofdstuk 19

 

Neuropsychologische revalidatie

Het geheel van interventies om beperkingen en participatie-problemen van een patiënt met aandoeningen van het centraal zenuwstelsel zoveel mogelijk te reduceren

Beperkingen

Moeilijkheden met het uitvoeren van allerlei dagelijkse activiteiten

Participatieproblemen

Problemen met het deelnemen aan het maatschappelijk leven

Ecologische validiteit

Accuratesse waarmee een test beperkingen van een individu in de natuurlijke omgeving kan voorspellen

Limited capacity-model

De capaciteit van informatieverwerking is beperkt

Spontane compensatie

Adaptatie aan een hersenbeschadiging vanuit de patiënt zelf (automatisch of doelbewust)

Leervermogen/leerbaarheid

Mate waarin een patiënt in staat is te leren; vast te stellen aan de hand van een sterkte-zwakteanalyse, spontane adaptatie en beperkingen die buiten het NPO naar voren komen

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount] 1
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.