Werkgroep week 1 materieel strafrecht


Opdrachten

Opdracht 1

Lees de casus en beantwoord de vraag schriftelijk en gemotiveerd. 

Minicasus 

Kees-Jan ligt al jaren overhoop met zijn buurman over de erfafscheiding. Op een dag ziet hij dat zijn buurman de dure planten die tegen de rand van de erfafscheiding staan uit Kees-Jans tuin haalt en in de kliko gooit. Kees-Jan wordt woest, loopt op de buurman af en geeft hem een paar rake klappen. Kees-Jan wordt vervolgd en hem wordt mishandeling (art. 300 lid 1 Sr) ten laste gelegd. Ter terechtzitting doet Kees-Jan een beroep op psychische overmacht, een schulduitsluitingsgrond. 

Vraag 

Stel, de rechter aanvaardt het verweer van Kees-Jan. Tot welke einduitspraak dient de rechter te komen? 

 

Opdracht 2

Lees de casus en beantwoord de vraag schriftelijk en gemotiveerd. 

Minicasus 

Anton heeft nog een schuld te vereffenen met Lars. Hij lokt Lars daartoe op een avond naar een verlaten park. Daar is Anton van plan om Lars eens een flink pak slaag te verkopen. Eventuele gebroken benen vindt Anton daarbij geen enkel probleem; dan kan Lars hem de eerstkomende tijd niet terugpakken. Anton slaat Lars echter ‘iets’ te hard, waardoor Lars enkele dagen later komt te overlijden. Anton wordt vervolgd voor zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbende (art. 302 lid 1 jo. lid 2 Sr). Ten overstaan van de rechtbank voert Anton aan dat hij Lars helemaal niet dood wilde; hij wilde hem ‘alleen maar’ gebroken benen bezorgen. 

Vraag 

Stel dat de rechter uitgaat van de juistheid van de bewering van Anton. Welke uitspraak moet hij dan doen? 

 

Opdracht 3

Lees de casus en beantwoord de vraag schriftelijk en gemotiveerd. 

Minicasus 

Hans is opsporingsambtenaar. Tijdens een drukke avond in Hoog Catharijne heeft hij op aanwijzing van een getuige met zijn collega een man aangehouden die een fotocamera zou hebben weggenomen uit een elektronicawinkel. De man is naar het politiebureau gebracht en ingesloten. De volgende dag is hij weer vrijgelaten. Hij bleek niets met de diefstal te maken te hebben en volkomen onterecht als verdachte te zijn aangemerkt. Hans wordt vervolgd ter zake van het misdrijf omschreven in art. 282 Sr. Ter zitting doet Hans een beroep op een rechtvaardigingsgrond. Hij voert namelijk aan dat hij heeft gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift (art. 42 Sr). 

Vraag 

Stel dat de rechter dit verweer van Hans aanvaardt. Tot welke einduitspraak moet hij dan komen? 

 

Opdracht 4

Arrestanalyse Melk en Water 

Het beroemde arrest Melk en Water (HR 14 februari 1916, NJ 1916, 681) is een zeer oud arrest; het taalgebruik is archaïsch en ingewikkeld en het is, ondanks de korte lengte van het arrest, niet eenvoudig om uit te vogelen ‘wie waar aan het woord is’. Het arrest vergt dus enige toelichting. Het arrest betreft een strafzaak tegen een veehouder die ervan werd verdacht dat hij, in strijd met een bepaling in de Amsterdamse APV, met water aangelengde melk heeft ‘doen afleveren’. Niet hijzelf had – rechtstreeks – de aangelengde melk aan een klant afgeleverd, maar zijn knecht (genaamd Jan Doorn). Lees, voorafgaand aan de beantwoording van de vragen van deze opdracht, zorgvuldig de passages door die handelen over dit arrest in Kelk/De Jong, § 7.7.1. Voor een goed begrip van dit arrest is het noodzakelijk om de volgende achtergrondinformatie te hebben: 

  • De verdachte in de zaak van het Melk en Water-arrest (de veehouder) werd verdacht van het doen afleveren van aangelengde melk (namelijk via zijn knecht, die niets wist van het aangelengd zijn van de melk). Deze constructie is een vorm van strafbare deelnemingaan een strafbaar feit, en wel de vorm van ‘doen plegen’ (art. 47 Sr; hierover gaat week 41). Van strafbaar ‘doen plegen’ is sprake indien de middellijke dader (de veehouder) bewerkstelligt dat de onmiddellijke dader (de knecht) het strafbare feit uitvoert. De onmiddellijke dader is als het ware een ‘willoos werktuig’ in de handen van de middellijke dader: voor strafbaarheid van de ‘doen pleger’ (de veehouder) is vereist dat de onmiddellijke of feitelijke dader (de knecht) niet strafbaar is, bijvoorbeeld omdat hij of zij zonder schuld heeft gehandeld en/of een beroep kan doen op een strafuitsluitingsgrond (een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond). 
  • De verdachte in de zaak van het arrest werd verdacht van het hebben begaan van een overtreding, dus niet van het hebben gepleegd van een misdrijf. De wettelijke delictsomschrijvingen van misdrijven hebben steeds een zogenaamd ‘schuldbestanddeel’, namelijk opzet of schuld (culpa; zie over dit alles week 38). Delictsomschrijvingen van overtredingen, daarentegen, ontberen in de regel een dergelijk bestanddeel. Voor strafbaarheid is niet vereist dat de dader opzettelijk of onachtzaam (culpoos) de overtreding heeft begaan. Het volstaat dat de strafbaar gestelde gedraging is voltooid; alleen een in de wet erkende strafuitsluitingsgrond kan dan nog leiden tot het oordeel dat de dader niet strafbaar is en dus moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Een oude strijdvraag in de strafrechtelijke dogmatiek is lange tijd geweest of strafbaarheid voor overtredingen ook kan ontbreken in gevallen waarin een persoon geen enkel verwijt treft, ofschoon geen wettelijkeschulduitsluitingsgrond toepasselijk is. 
  • Het onderscheid dat wij tegenwoordig maken tussen, enerzijds, de wettelijke schuldbestanddelen (opzet en culpa) en, anderzijds, het element verwijtbaarheid bestond ten tijde van het arrest Melk en Water nog niet. 
  • In het arrest Melk en Water was het dus voor het kunnen vaststellen van strafbaarheid van de veehouder als ‘doen pleger’ van belang dat kon worden aangenomen dat de knecht niet strafbaar was voor de door hem ‘fysiek’ gepleegde overtreding. 

Analyseer het arrest Melk en Water aan de hand van de onderstaande vragen en overeenkomstig de handleiding arrestanalyse (gepubliceerd op blackboard): 

Introductie van het begrip ‘afwezigheid van alle schuld’ 

Vraag 4.1

Wat is de rechtsvraag? 

 

Vraag 4.2

Wat zijn de relevante feiten? 

 

Vraag 4.3

Bespreek de rechtsgang. Bespreek achtereenvolgens: het oordeel van de rechtbank, het middel van cassatie, de mening van de A-G, en het oordeel van de Hoge Raad.

 

Vraag 4.4

Bespreek de betekenis van het arrest voor het leerstuk inzake het schuldbeginsel aan de hand van de volgende deelvragen:
a. Wat houdt de leer van het materiële feit bij overtredingen in en welke betekenis heeft het arrest voor deze leer?

b. Leg uit hoe het arrest heeft bijgedragen tot de introductie van het ‘element’ verwijtbaarheid in het juridische begrip strafbaar feit. 

 

Opdracht 5

Bestudeer de arresten HR 10 september 1957, NJ 1958, 5 (Zwarte Ruiter) en HR 17 januari 2006, NJ 2006, 303 (Taxibus) en beantwoord de volgende vragen schriftelijke en gemotiveerd. 

Vraag 5.A
De verdachte in het Zwarte Ruiter-arrest (HR 10 september 1957, NJ 1958, 5) was veroordeeld tot vijftien jaren gevangenisstraf plus de maatregel terbeschikkingstelling, ondanks de verminderde mate van toerekenbaarheid van de verdachte. 

Bespreek hoe dit arrest valt te plaatsen binnen het onderscheid tussen de retributivistische en de utilitaristische straftheorieën. Betrek hierbij ook de door Pompe in zijn noot geuite kritiek op het arrest ten aanzien van de vraag in hoeverre deze sanctietoemeting op gespannen voet staat met de uitgangspunten van de ‘verenigingstheorie’. 

Vraag 5.B
In het arrest Taxibus (HR 17 januari 2006, NJ 2006, 303) is door de Hoge Raad de veroordeling van de verdachte wegens overtreding van het culpoze verkeersmisdrijf van art. 6 WVW 1994 in stand gelaten. De verdachte was door het Hof veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur en een rijontzegging voor de duur van drie jaar. Bespreek in hoeverre deze uitkomst van de zaak valt te verklaren in het licht van de opvattingen van Thomas Nagel over ‘moral luck’. 

 

Antwoordindicatie

Opdracht 1

Stappenplan:

  1. De vraag naar het verweer; in dit geval beroep op schulduitsluitingsgrond
  2. Verwijtbaarheid valt weg als er een beroep op een schulduitsluitingsgrond wordt gedaan
  3. Wat is het gevolg voor de einduitspraak?
  4. Kees-Jan is niet strafbaar, want de verwijtbaarheid vervalt
  5. Conclusie: ontslag van alle rechtsvervolging (ovar) art. 352 lid 2 Sv

Uitgewerkt:

Formele vragen zie art. 348 Sv

Materiele vragen zie art. 350 Sv

Art. 300 lid 1: commissiedelict

4 vragen volgen uit art. 350 Sv:

  1. Of het bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan
  2. Welk strafbaar feit dit oplevert en of het strafbaar is
  3. Strafbaarheid van de verdachte (verwijtbaarheid)
  4. De oplegging van straf of maatregel

Op grond van art. 352 lid 1 lijdt een ontkennend antwoord van de eerste vraag tot vrijspraak, omdat het dan niet bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan.

In dit geval is er sprake van een schulduitsluitingsgrond, hierdoor is het antwoord op de derde vraag ontkennend. Een schulduitsluitingsgrond neemt namelijk de verwijtbaarheid van de dader weg. Dit leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging ex. art. 352 lid 2.

 

Opdracht 2

Strafbaar feit: 

Menselijke gedraging + wettelijke delictsomschrijving + wederrechtelijk + verwijtbaar

Zware mishandeling art. 302 lid 1 jo. lid 2 Sr is een opzet delict. Er moet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel zijn toegebracht.

Anton verklaart dat hij niet de intentie had om Lars te vermoorden. Hij had wel het idee om Lars aan te pakken en dus opzettelijk te mishandelen. Hij heeft zelfs gezegd dat het niet erg was om daarvoor een paar benen te breken. Anton voldoet dus aan de delictsomschrijving en vervult de bestanddelen van art. 302 lid 1 Sr. art 302 lid 2 Sr voegt hieraan toe dat als de mishandeling de dood tot gevolg heeft (ook al was dit niet opzettelijk), dan wordt de schuldige gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 10 jaren of geldboete van de 5decategorie. De rechter zal dan verder gaan met de beantwoording van de vierde vraag van art. 350 Sv.

In het kort:

  1. Tenlastelegging kan worden bewezen
  2. Veroordeling, strafoplegging

 

Opdracht 3

Stappenplan:

  1. Rechtvaardigingsgrond art. 42 Sr
  2. Wederrechtelijkheid staat als bestanddeel opgenomen in art 282 lid 1
  3. Tenlastelegging kan niet worden bewezen
  4. Vrijspraak

Uitgewerkt:

Strafuitsluitingsgronden bestaan uit rechtvaardigingsgronden die de wederrechtelijkheid wegnemen en schulduitsluitingsgronden die de verwijtbaarheid wegnemen.

Art. 42 Sv gaat om de uitvoering van een wettelijk voorschrift. Dit is een rechtvaardigingsgrond en neemt de wederrechtelijkheid (in strijd met het objectieve recht) van de gedraging weg.

Uit art. 282 Sr volgt dat de wederrechtelijkheid een bestanddeel is. Dit heeft de wetgever in sommige delictsomschrijvingen opgenomen om het toepassingsbereik in te beperken. In dit geval wordt door de rechtvaardigingsgrond de wederrechtelijkheid weggenomen. Er is dus niet voldaan aan de bestanddelen van de delictsomschrijving Hierdoor kan het feit niet bewezen worden en loopt het stuk op de 1stevraag van art. 350 Sv.

Ontkennend antwoord op de 1ste vraag van art. 350 Sv zorgt voor vrijspraak ex. art. 352 lid 1.

 

Opdracht 4

Vraag 4.1

Is de knecht schuldig ondanks dat dit hem niet te verwijten valt?

Uitgebreid: Kan de knecht strafbaar worden gesteld op grond van de APV van het met water aangelengde melk, hoe wel hij geheel onwetend was van het feit. 

Vraag 4.2

De knecht heeft de melk gemengd met water afgeleverd bij een koper. De melk is aangelengd met water door de veehouder. De knecht was hiervan niet op de hoogte. Melk mengen met water is strafbaar op grond van art. 303 APV.

Vraag 4.3

Rechtbank: veehouder is schuldig, knecht hoefde voor het afleveren aan klant niet eerst de melk te testen.

Middel van cassatie: er is niet goed onderzocht of de knecht wel of niet aansprakelijk is. Schuld is namelijk geen bestanddeel van het betreffende artikel. 

Mening A-G: arrest vernietigen en de veehouder van alle rechtsvervolging ontslaan.De vraag naar de verwijtbaarheid van de knecht is alleen relevant als in de APV, de delictsomschrijving een subjectief element bestanddeel staat. De veehouder is dus niet aansprakelijk volgens de AG

Oordeel Hoge Raad: introductie afwezigheid van alle schuld (avas). In het artikel wordt geen ‘schuld’ genoemd. Heersende gedachte is ‘geen straf zonder schuld’. Schuld is geen bestanddeel en de knecht had ook geen schuld. Vandaar avas. 

Afwezigheid van alle schuld verwijtbaarheid wordt een element.

Vraag 4.4A

Volgens de leer van het materiele feit is iemand strafbaar wanneer in een bepaald geval is voldaan aan de delictsomschrijving. Dit betekent dat als er geen schuld in de delictsomschrijving is opgenomen, iemand veroordeeld kan worden zonder schuld te hebben. Het arrest introduceert hier een nieuw begrip, waardoor er geen veroordeling hoeft plaats te vinden in geval van afwezigheid van alle schuld. Verwijtbaarheid (schuld) is nu een element geworden. Elementen worden verondersteld aanwezig te zijn en kunnen door een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond zorgen voor ovar.

Vraag 4.4B

Een strafbaar feit:

1.         Een menselijke gedraging, die

2.         Valt binnen grenzen van de wettelijke de delictsomschrijving, 

3.         Die wederrechtelijk is, en

4.         Verwijtbaar is.

Dit houdt verband met de materiele vragen in art. 350 Sv. 

Voorbeeld elementen: dit arrest ziet op verwijtbaarheid, Huizense veearts ziet toe op wederrechtelijkheid.

Aanvankelijk moest het gaan om de delictsbestanddelen. De menselijke gedraging moest binnen een delictsomschrijving vallen en dan was het vervult en bewezen. Verwijtbaarheid en wederrechtelijkheid zijn ontwikkeld in de dogmatiek en jurisprudentie en zijn elementen geworden. Hierdoor hoeven zij niet in de delictsomschrijving te staan. 

 

Opdracht 5

Vraag 5.A

In het ruiterarrest was de dader verminderd toerekenbaar. Voor het deel dat hij wel toerekenbaar is kan vergelding belangrijk zijn, voor het deel dat hij niet toerekenbaar is kan vergelding geen rol spelen. Het Hof legt beide straffen op (15 jaar gevangenisstraf & TBS). Het hof vond de bescherming van TBS onvoldoende, vandaar ook de 15 jaar gevangenisstraf. Het was een vluchtgevaarlijke man en we willen de maatschappij beschermen tegen deze man dus gevangenisstraf omhoog. De Hoge Raad gaat hierin mee. 

Pompe heeft hier een kritiekpunt op: De straf is te hoog in verhouding tot de motivatie die erbij gegeven wordt. De straf is niet proportioneel. Het doel heeft vergeldend karakter, maar in dit geval is er een wanverhouding.

Noot: ‘Dan kan men zich afvragen…’ p. 19

Bij Zwarte Ruiterarrest àTBS wordt opgesteld om de veiligheid van anderen te dienen art. 37 a Sr. 

Bepaalt strafdoel wordt hier nagestreefd [beveiliging], maar dit is een bijzondere reden om iemand in de gevangenis op te sluiten. Een straf die normaal dient voor vergelding, is nu voor een maatregel. 

Belangrijkste regel uit Zwarte Ruiter: Geen straf zwaarder dan schuld is geen rechtsregel in Nederlands recht.

Vraag 5.B

Thomas Nagel:

Dominante moraalfilosofie: morele verantwoordelijkheid voor resultaten van onze handelingen hangt rechtstreeks af van de mate waarin die resultaten gewild zijn (Kant). Dus geen morele verantwoordelijkheid voor factoren waarover wij geen controle kunnen uitoefenen. àGevolg van de daad moet gewild zijn (opzet en schuld).

Maar klopt dit met de praktijk?

In de praktijk: 4 vormen van moreel toeval ‘moral luck’:

  • Constitutive luck in the kind of person you are: toeval met betrekking tot karaktereigenschappen. 

Bestuurder was klein, waardoor hij het niet goed kon overzien of het jongetje wel of niet voorbij was. 

  • Luck in the way actions and projects turn out: toeval met betrekking tot de uitkomst van het resultaat van een handeling. Dit is in strafrechtelijk opzicht het meest relevant. Onzorgvuldig of nalatig gedrag (culpa). 

Hij had de gebaren van de vrouw niet mogen volgen. Zij bedoelde iets anders dan hoe hij ze had opgevat.

  • Luck in one’s historical circumstances: gelukkig of ongelukkig toeval binnen situaties waar mensen zich in begeven.

Ongelukkig toeval dat het jongetje is gevallen net voor zijn auto.

  • Luck in how one is determined by antecedent circumstances: voorafgaande oorzakelijke factoren. 

Hij is al jarenlang beroepschauffeur dus had niet zo onvoorzichtig moeten handelen. 

Arrest:Feiten: Moeder was samen met haar zoontje aan het fietsen. Een taxibus wachtte om de straat op te rijden. De taxibus zei dat ze ervoor langs mochten. Het kind fiets met het fietsje, de taxichauffeur heeft dat niet gezien en reed daardoor over het kind heen. De vraag is of hij onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij doorgereden is. De moeder had naar de taxibus geseind, de taxibus dacht daarom dat hij mocht rijden. 

Hof: Dood door schuld. Het lijkt niet door te dringen wat extra te verwijten valt. Er is sprake van een zeer aanmerkelijke schuld. Hij is zeer nalatig geweest volgens het Hof. 

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: mandycassa@hotmail.com
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.