Algemeen |
| nieuwvorming |
| abnormale massa waarvan groei die van normale weefsels overstijgt, ongecoördineerd is en doorgaat nadat de stimulus is gestaakt |
| een afwijking, die histologisch de normale componenten toont van het orgaan waarin de afwijking gelokaliseerd is, maar in een abnormale rangschikking en graad van differentiatie bron: Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:481-3 naar Albrechts, die de term hamartoom voor het eerst omschreef |
| normaal weefsel op de verkeerde locatie |
- morfie (plyo-, aniso-, poly-)
| toegenomen variatie in kern (vorm, grootte, etc..) |
| kernen zijn donkerder door toegenomen hoeveelheid DNA |
| verhouding van kerngrootte ten opzichte van de hoeveelheid cytoplasma |
| oriëntatie van de kernen in het cytoplasma |
| reversibele verandering van een celtype wordt verwisseld voor een ander als reactie op een prikkel; verandert terug als je de prikkel “weghaalt”; wanneer metaplasie sneller plaatsvindt of zonder prikkel kan dit een predispositie voor maligniteit zijn |
| toename van het aantal cellen |
| metaplasie met polymorfie, toegenomen aantal nucleoli, meer mitose, verlies van eigenschappen, verlies van architectuur |
| in hoeverre zie je nog het originele weefsel: goed, matig (tumor zichtbaar, maar je ziet van welk weefsel), slecht (te veel tumor om te zien van welk weefsel het afkomstig is), anaplasie/ongedifferentieerd |
| benigne is niet invasief, niet destructief, metastaseert niet; krijgt uitgang –oom; benigne tumoren kunnen wel klinisch relevant zijn als ze andere weefsels verdrukken (kan het geval zijn bij een meningioom) |
| tumor van slijmvliezen |
| vleesboom |
| invasief, destructief, lymfogene en/of hematogene metastasering; krijgen de naam –sarcoom of –carcinoom; uitzonderingen: lymfoom, mesothelioom en melanoom (zijn maligne!) |
| als tumorcellen in het “doelwitorgaan” een nieuwe tumor hebben gevormd spreekt men van metastase, route die wordt gevolgd: bron: introductiecollege GZC II Nina Kooij Pathologie |
- sentinal node procedure (SNP)
| schildwachtklier; waar zal de tumor het snelst heen metastaseren (90% oksel, 10% parasternaal); blauwe kleurstof en radioactieve stof; hete blauwe/koude blauwe/hete ongekleurde/koude ongekleurde; straling meten met geigen-mullerteller, kijken naar kleur; SN tumorpositief > OKT |
| ioniserende straling: fotonen (gamma), elektronen (alleen voor oppervlakkige tumoren), protonen (dieper gelegen tumoren, energie komt pas vrij onder de huid, scherpe bundelpreciezie mogelijk, absorptieverschil niet groot tussen verschillende weefsels, duur) |
- werkingsmechanisme radiotherapie
| |
| lage dosering > sublethale schade (voor cellen); hoge dosis > celdood, stop proliferatie |
- doel fractioneren radiotherapie
| herstel, celcyclus, hypoxie/stralingsgevoeligheid, grootte van tumor |
- herstel (doel fractioneren radiotherapie)
| herstel kan adequaat zijn, maar misrepair kan ook optreden (na 20/30jr secundaire maligniteit), bij inadequaat herstel kan er sprake zijn van mitotische celdood, apoptose of een zogenaamd permanent arrest van de cel |
- celcyclus (doel fractioneren radiotherapie)
| cellen zijn sensitief voor radioactieve straling tijdens G2 en M fase, resistent tijdens late S-fase en zeer resistent tijdens G1; door herhaling van bestralingsmomenten heb je meer kans de tumorcellen in de juiste fase te treffen |
- hypoxie (doel fractioneren radiotherapie)
| indirect effect door vorming van radicalen waarbij zuurstof nodig is; door zuurstof is het herstel moeilijker dus |
- vasculaire respons op radiotherapie
| bron: Dewhrist, Nature Reviews Cancer 2008 |
- grootte van tumor (doel fractioneren radiotherapie)
| debulking voor operatie; duurt langer voordat je de hele tumor “te pakken hebt” |
| verschilt per type weefsel (vergt dus aanpassing!); houdt ook rekening met welk weefsel je bestraalt (hersens!!!) |
| afhankelijk van totale dosis (Gy), de dosis per fractie, het aantal fracties en het totale tijdsschema van een serie bestralingen |
- dosis van fracties radiotherapie
| palliatief: 1-10 fracties 3-8Gy; curatief 25-35 fracties 1.8-3.5Gy |
| curatief zeer geleide radiotherapie, een klein stukje krijgt grote dosis |
- bijwerkingen radiotherapie
| bijwerkingen treden op daar waar je hebt bestraald; acute bijwerkingen: vermoeidheid, misselijkheid, huid >epidermolyse, slijmvlies > mucositis, darm > diarree, blaas > frequente mictie, beenmerg > aplasie, long > pneumonitis, hersenen > hersenoedeem; chronische bijwerkingen: tumorinductie (enkele % na tientallen jaren) huid > teleangiectasien, verkleuring, slijmvlies > atrofie, bindweefsel > fibrose, longen > afname longfunctie, hersenen > afname cognities, reproductie > steriliteit, endocrien > minder aanmaak van hormonen |
| interne radiotherapie, zeer hoge dosis, op locatie (dus je spaart meer gezond weefsel), kortdurend |
| beeldgestuurde radiotherapie; IMRT (patroonschuifjes die als het ware de dosis kunnen boetseren), position verificatie (CT op de versneller, dus beweegt mee met het orgaan/patiënt – die moet erg stil liggen), MRI accelerator |
- naamgeving tumoren van mesenchymale afkomst
| benigne: fibroom, lipoom, chrondroom, oesteoom maligne: fibrosarcoom, liposarcoom, chondrosarcoom, ostegenisch sarcoom |
- naamgeving tumoren van endotheel en gerelateerde weefsels
| bloedvaten – benigne: hemangioom, maligne: angiosarcoom lymfevaten – benigne: lymfangioom, maligne: lymfangiosarcoom synovium – maligne: synoviaal sarcoom mesothelium – maligne: mesothelioom meninges – benigne: meningioom, maligne: invasief meningioom |
- naamgeving tumoren van bloedcellen en gerelateerde cellen
| hemopoietische cellen - maligne: leukemie Lymfoïd weefsel - maligne: lymfomen |
- naamgeving tumoren van spieren
| gladde spieren – benigne: leiomyoom, maligne: leiomyosarcoom dwarsgestreepte spieren – benigne: rhabdomyoom, maligne: rhabdomyosarcoom |
- naamgeving tumoren van epitheliale afkomst
| plaveiselcel – benigne: plaveiselcel papilloom, maligne: plaveiselcelcarcinoom basale cellen van huid en adnexen – maligne: basaalcelcarcinoom epitheel van klieren/ducti – benigne: adenoom/papilloom/cystadenoom, maligne: adenocarcinoom/papillair carcinoom/cystadenocarcinoom respiratoir – benigne: bronchiaal adenoom, maligne – bronchogenisch carcinoom nierepitheel – benigne: renaal tubulair adenoom, maligne: niercelcarcinoom lever – benigne: lever cel adenoom, maligne: hepatocellulair carcinoom urinair – benigne: overgangsepitheel papilloom, maligne: overgangsepitheel carcinoom placenta – benigne: hydatidiforme molus, maligne: choriocarcinoom/seminoom testiculair – maligne: seminoom/embryonaal carcinoom |
- naamgeving tumoren van melanocyten
| benigne: naevus, maligne: melanoom |
| hebben invloed op borstklier, endometrium |
| wordt door 5-alfa-reductase gereduceerd tot testosteron, werkt op prostaat |
| moduleert effect van oestrogenen en androgenen |
- relatie genmutaties en kanker
| BCRA-1 en BCRA-2 > mammacarcinoom, ovariacarcinoom; MSH-2, MLH-1en puntmutatie 1q24-13 > lunch II syndroom (colon en endometrium); Xq27-38 en BCRA-2 > prostaat |
- werkingsmechanisme steroidhormonen
| receptoren in de kern > dimerisatie treedt op > groeifactoren productie gestimuleerd of geremd > profileren/differentiëren/groeistilstand kern |
- meting receptoren voor steroid hormonen
| LBA – ligand binding assay: pulveren celmateriaal > suspensie > weefselfractie > cytosol > radioactief merken > bind aan receptoren EIA – enzymimmunobepaling : monoklonale antigenen voor epitoop van het receptoreiwit, vrije en bezetten receptoren meten, kleurreactie maat voor receptorconcentratie ICA – immunicytochemische bepaling: incuberen weefselcoupes |
| vrouw: onvruchtbaarheid, opvliegers, atrofie vaginale slijmvliezen/bekkenbodem, libidoverlies, osteoporose, ongunstig lipidenpatroon, cognitieve achteruitgang? man: onvruchtbaarheid, opvliegers, libidoverlies, osteoporose, cognitieve achteruitgang? |
- morfologie kankerontwikkeling
| differentiatiegraad, kerngrootte, kern-cytoplasmaratio, hyperchromasie, verhoogd aantal mitosen |
- transformatie tot kankercel
| morfologische en functionele celveranderingen |
- klinische verschijnselen tumorgroei
| lokaal: zwelling, obstructie, ulceratie, bloedverlies; systemisch: gewichtsverlies, paraneoplastische verschijnselen |
| losraken uit weefselverband (E-cadherine en integrinen los) > proteolyse van e.c.m. componenten (MMP, uPA, batimastat) > migratie (autocriene motilityfactor, integrinen hechten aan collageen, zo “loopt” de tumor) |
- weg van metastaseren van verschillende tumoren
| buikviscera > v. porta > lever; huid en bewegingsapparaat > v. cava > longen; longen > vv. pulmonalis > systemische arteriën/organen |
- algemene diagnostieke beschrijving van een tumor
| orgaan van origine, histopathologische diagnose, lokale uitbreiding (T), regionale lymfogene uitbreiding (N), metastasering op afstand (M) |
- stadieringsmethoden oncologie
| klinisch stadieren – gebaseerd op anamnese, lichamelijk onderzoek, eenvoudige laboratorium-, radiodiagnostische en endoscopische onderzoeken; radiologisch stadieren – ook gebruik van moderne beeldvormende technieken (CT, MRI en PET); chirurgische stadiering – bevindingen tijdens de operatie worden ook bestrokken; pathologische stadiering – houdt rekening met histologische beoordeling |
- patiëntgebonden prognostische factoren oncologie
| leeftijd, performance status (mate van eigen activiteit), voedingstoestand, immunologische afweer, co-morbiditeit |
- nieuwe tumorkenmerken met prognostische of therapeutische betekenis
| chromosomen (deleties, translocaties, numerieke afwijkingen), DNA-gehalte (aneupoidie, DNA-histogram), celkinetiek (labeling, mitose-index, expressie van proliferatie-geassocieerde kernantigenen zoals ki-67 en PCNA), oncogenen (mutaties, amplificaties, abnormale expressie van bijvoorbeeld erb-B2), tumorsuppressorgenen (p53), hormoonreceptoren (aard, hoeveelheid, functionele status), groeireceptoren, groeifactorproductie, differentiatieantigenen (fenotype, cytoplasmatische producten), angiogenese (microvaatdichtheid, VEGF), expressie-arrays |
- symptomatologie oncologie
| lokale symptomen en symptomen veroorzaakt door metastasen moeten onderscheiden worden |
- positieve/negatieve aannemelijkheidquotiënt (regel van Bayes)
| beschrijft de kans op ziekte over niet-ziekte bij een positief/negatief resultaat; het positieve aannemelijkheidquotiënt is gelijk aan het percentage terecht-positieven (sensitiviteit) gedeeld door het percentage fout-positieven (100%-specificiteit); het negatieve aannemelijkheidquotiënt is gelijk aan het percentage fout-negatieven (100%-sensitiviteit) gedeeld door het percentage terecht-negatieven (specificiteit); diagnostische tests moeten worden gebruikt als kenmerk dtat het negatieve aannemelijkheidquotiënt zo klein mogelijk is |
| zeer hoge prevalentie van de te detecteren aandoeningen, de noodzaak om zo veel mogelijk tumoren in een vroeg stadium op te sporen en de wenselijkheid om overdiagnostiek te voorkómen |
- beeldvormende technieken oncologie
| conventioneel röntgenonderzoek, digitale radiografie, computertomografie, echografie, nucleaire magnetische resonantie (MRI), magnetische resonantie spectroscopie (MRS), scintigrafie |
| verzamelnaam voor alle radiologische procedures, waarbij op geleide van een monitorbeeld ten behoeve van diagnose of behandeling naalden of katheters in het lichaam worden gebracht |
| mogelijkheid organen op hoge resolutie en vergroting te bekijken, laesies te biopteren, materiaal voor cytologisch onderzoek te verkrijgen door brush of spoelsel en een bijdrage te leveren aan de stadiering door middel van endoscopische ultrasonografie; soorten: endoscopische retrigrade cholangio-pancreaticografie (ERCP), colonoschopie, laparoscopie, bronchoscopie, panendoscopie |
- klinisch belangrijkste tumormarkers
| marker – tumoren waarbij het voorkomt (waarvoor het gebruikt wordt, als hier niets staat wordt het dus niet gebruikt) CEA - colorectaal (prognose, recidief), borst (prognose, respons), ovarium, pancreas, long, maag CA125 – ovarium (residu, recidief), pancreas, long, borst, colorectaal CA19-9 – pancreas (diagnose, respons, recidief), colorectaal AFP – lever (vroege detectie, diagnose), galweg, niet-seminomateuze testistumoren (diagnose, respons, recidief) HCG - , niet-seminomateuze testistumoren (diagnose, respons, recidief, prognose), seminoma, chorioncarcinoom (diagnose, prognose, respons, recidief) PSA – prostaat (diagnose, respons, recidief) |
| stelregel van de behandeling van kankerpatiënten is dat hiermee niet begonnen wordt voordat histo- of cytologische diagnose is gesteld; paraffinecoupes op in formaline gefixeerd materiaal |
- bepaling chirurgie bij kankerpatiënt
| gebaseerd op tumorlokalisatie, tumortype en het klinische stadium van de ziekte |
| alle geneesmiddelen die worden gebruikt bij behandeling van kanker, verschillende soorten: bron: hoorcollege oncolytica Yves Liem |
| behandeling die lokale behandeling (heelkunde of radiotherapie) aanvult; doel: klinisch niet-detecteerbare metastatische ziekte elimineren; behandelingsstrategie: curatief of palliatief |
| chemische substanties en moleculen geëxtraheerd uit planten en schimmels; klassieke middelen zijn meestal acuut actief tegen kanker met de meeste bijwerkingen; groepen: alkylerende middelen, platinaverbindingen, anti-metabolieten, topo-isomeraseremmers, antracyclines, vinca-alkaloiden, taxanen |
| G1-fase: volgt op G0-fase, cel groeit, vorming enzymen; S-fase: DNA synthese, verdubbeling van genetisch materiaal, restrictiepunt; G2-fase: voorbereiden mitose; M-fase: mitose en cytokinese, cel deelt |
| overgang van G1 naar S waarbij cellen over een soort van drempel heen moeten om de S fase te bereiken |
| geneesmiddelen die de celdeling remmen |
| vervalsing of remming synthese natuurlijke bouwstenen DNA; werking in S-fase; subgroepen: foliumzuurantagonisten (methotrexaat), purine-antagonisten (fludarabine), pyrimidine-antagonisten (capecitabine, fluorouracil) |
| cytostaticum behorend tot de antimetabolieten; voorbeeld: methotrexaat; werking: remming dihydrofolaatreductase > remming tetrahydrofoliumzuur > remming purinesynthese (G, A, en T) > geen DNA-synthese mogelijk > cel uiteindelijk in apoptose |
| cytostaticum behorend tot de antimetabolieten; voorbeeld: fludarubine, mercaptopurine; werking: fludarabine > remming base DNA en DNA polymerase, mercaptopurine > remming enzym glutamine 5- fosforinosyl-pyrofosfaat aminotransferase > eerste stap purinesynthese geremd |
| cytostaticum behorend tot de pyrimidine antagonisten; verwant aan uracil (RNA) en thymine (DNA); werking: 5-FU > omgezet tot F-dUMP > remming thymidylaat synthetase > remming DNA synthese |
| orale prodrug van 5-FU |
| cytostaticum behorend tot de pyrimidine antagonisten; werking: remming rionucleotidereductase > rem DNA synthese; competitie met deoxycytidinetrifosfaat voor inbouw in cellulair DNA; volledige remming DNA synthese > initieerd celdood |
| alkylering van het DNA door een of twee reactieve, alkylerende groepen aan DNA basen te binden (met name guanine) en adducten te vormen; cross-linking mbv. reactieve alkylerende groepen; dwarsverbindingen > DNA kan niet repliceren; subgroepen: stikstofmosterdderivaten (melfalan ,chloorambucil, cyclofosfamide, etc.), alkylsulfonzuurderivaten (busulfan), nitrosereumderivaten (lomustine), oxazafosforinen, overig, platinaverbindingen |
| cytostaticum behorend tot de alkylerende stoffen; voorbeeld: cisplatine, carboplatine, oxilaplatine; zelfde werking als andere alkylerende stoffen; anders: bij binnendringen van cel zorgt dissociatie van chloride dat een reactief complex gevormd wordt en bindt aan DNA > lokale denaturatie van het DNA;bijwerkingen: nefrotoxiteit en neurotoxiteit |
- radicaal- en superoxidevormers
| veroorzaken door reactie met DNA breuken in de strengen; voorbeeld: bleomycine; prodrugs: worden mbv. straling in actieve vorm gebracht (5-ALA en Temoprofine) |
| remmen topo-isomerase; brengt gecontroleerd breuken aan die noodzakelijk zijn voor genexpressie; subgroepen: type I en type II |
| voorbeelden: topotecan en irinotecan; werking: verstoring replicatie door stabilisatie van het DNA met topo-isomerase I enzyme; bijwerking (irinotecan): diarree |
- topo-isomerase II remmers
| werking: tijdelijke breuken in DNA gemaakt door topo-isomerase behouden (kunnen ook voor secundaire maligniteiten zorgen); subgroepen: epipodofyllotoxinen (etoposide en tinposide; gebruik bij genitale wratten), antracyclines (doxorubicine, epirubicine,daunorubicine, mitoxantron) |
| subgroep van de topo-isomerase II remmers; voorbeeld: doxorubicine, epirubicine, daunorubicine, mitoxantron; bijwerkingen: cardiotoxiteit (doxorubine en epirubine); let op: kruisresistentie, maximale cumulatieve dosering > van tevoren ECG en ejectiefractiebepaling |
| werking: aangrijpen op microtubuli (netwerk voor vorm en stevigheid cel); subgroepen: vinca-alkaloiden (vincristine, vindestine, vinorelbine), texanen (paclitaxel, docetaxel) |
| cytostatica behorend tot de groep anti-mitotische stoffen; werking: binden aan tubuline waardoor polymerisatie van microtubules wordt voorkomen, mitose staakt tussen metafase en anafase; voorbeeld: vincristine, vindestine, vinorelbine |
| cytostatica behorend tot de groep anti-mitotische stoffen; werking: binding aan tubuline, bevriezen microtubuli na polymerisatie; voorbeeld: paclitaxel, docetaxel; bijwerkingen: alopecia, neutropenie en neuropathie |
| kaalheid |
| werken trager, maar met minder bijwerkingen; signaaltransductieremmers: EGFR, TKI’s, mAbs, overig |
- normale signaaltransductie binnen een cel
| stof > receptor > actief > cascade signalen > kern > genexpressie > effect in celkern dus ook celcyclus |
- signaaltransductieremmers
| Epidermal growth factor receptor (EGFR); Tyrosinekinaseremmers (TKI’s):imatinib (Glivec®)\ Monoklonale antilichamen: trastuzumab (Herceptin®) (magic bullets, immunogeen, cytotoxiteit via antibody-dependent cytotoxity, complemen-dependent cytotoxity en directe inductie van apoptose) Trastuzumab: MAb tegen HER2-neu-receptor: behandeling borstkanker Alemtuzumab Bevacizumab Cetuximab Rituximab Tyrosinekinase-remmers: erlotinib, gefitinib (inhiberen het intracellulaire ATPase-domein van de EGFR-1), dasatinib, imatinib en nilotinib (induceren apoptose door remming van bcr-abl, een tyrosinekinase dat wordt geproduceerd door het Philadelphia(Ph)-chromosoom), lapatinib (remt de tyrosinekinase-activiteit van zowel EGFR als HER-2), sorafenib en sunitinib (multikinaseremmer) |
| overgevoeligheidsreacties (blozen, jeuk, huiduitslag, angio-oedeem, zwelling slijmvlies strottenhoofd, ademhalingsproblemen, pijn op de borst, hypotensie, bronchospasmen, koorts, misselijkheid, braken, diarree, psychische onrust, bewustzijnsdalingen tot coma toe), bijwerkingen op maag-darmkanaal (mondproblemen, orale mucositis, mondinfecties, misselijkheid braken, obstipatie, diarree), beenmergsuppressie |
- braken bij cytostaticagebruik
| acuut braken: binnen 24 na de kuur; vertraagd braken: langer dan 24 u, veelal 2-5 dagen na de kuur; anticipatoir braken: braken voordat het middel wordt toegediend; risicofactoren op braken en misselijkheid na chemo: vrouw, jonge leeftijd, gevoeligheid voor misselijkheid, angst, spanning, slechte eerdere ervaringen met chemo; behandeling: acuut > serotonine antagonisten/corticosteroiden/aprepitant of fosaprepitant, vertraagd> aprepitant en dexamethason/metoclopramide erbij, anticipatoir > anti-emetische therapie/eventueel benzodiazepine |
- obstipatie bij cytostaticagebruik
| oorzaken: bedlegerigheid, afsluiting darm door tumor, bijwerking vinca-alkaloiden/serotonine antagonisten/opiaten; preventie: vochtinname, vezelrijke voeding, beweging, rustige toiletgang, laxantia (lactulose of Movicolon) |
- diarree bij cytostaticagebruik
| oorzaken: direct effect op darmslijmvlies (fluorouracil en irinotecan), andere geneesmiddelen, darminfectie die ontstaat tijdens leukopene fase; behandeling: loperamide (max 48u, geen koorts, geen rectaal bloedverlies), vochttekort aanvullen met 2L vocht per dag |
- beenmergsuppressie bij cytostaticagebruik
| aanmaak cellen in beenmerg ook geremd; tekort: erytrocyten (anemie), granulocyten (neutropenie), trombocyten (trombocytopenie) |
- neurologische paraneoplastische syndromen
| encephalomyelitis, cerebellaire degeneratie, retinopathie, opsolclonus-myoclonus-ataxie, subacute sensorische neuropathie, Lambert-Eaton myasthenisch syndroom (LEMS), |
- paraneoplastische limbische encephalitis of encephalomyelitis
| immunohistochemie: anti-Hu > long (ziekte van Hodgkin), anti-Yo > ovarium/mamma, anti-Hu > long, anti-Tr > ziekte van Hodgkin, anti-Ri mamma |
- paraneopastische opsoclonus-myoclonus ataxie
| immunohistochemie: anti-ri > neuroblastoom (kinderen)/mamma/long |
- paraneoplastische fotoreceptordegeneratie
| immunohistochemie: anti-Hu > long |
- paraneoplastische subacute sensorische neuropathie
| immunohistochemie: anti-Hu > long (meestal kleincellig); zuiver sensorisch neuropathie |
| Lambert-Eaton myasthenisch syndroom; voltage gated calcium channel; komt voor bij: mammacarcinoom, ovariumcarcinoom , longcarcinoom, lymfoom |
- hematologische paraneoplastische syndromen
| rode bloedcellen: anemie, erytrocytose; witte bloedcellen: leukocytose, neutopenie; trombocyten: trombocytopenie, functionele afwijking trombocyten; trombocytose; stollingsstoornissen: trombotisch (syndroom van Trousseau, niet-bacteriële trombotische endocarditis, syndroom van Budd-Chiari en vena-portae-trombose), bloedingsneiging (gedissemineerde intravasale stolling, amyloidose, verworven ziekte van Willebrand) |
- endocriene metabole syndromen (tgv neoplasma)
| hypercalciemie > osteolytische skeletmetastasering, hypercalciemie > mammacarcinoom met skeletmetastasering, hypoglycemie > insulinoom/mesenchymale tumoren/bijniercarcinoom/maag-darmtumoren, ACTH-overproductie/syndroom van Cushing > bijnieradenoom, IADH-syndroom > kleincellig longcarcinoom (15%, andere veel niet neoplastische oorzaken), osteomalacie > benigne mesenchymale tumoren, protein-losing enteropathy > TD-tumoren, anorexie/cachexie > bij meeste tumoren, nierafwijkingen/nefrotisch syndroom > ovariumcarcinoom/maagcarcinoom/mammacarcinoom/niercarcinoom/loncarcinoom/coloncarcinoom, dermatomyositis > gynaecologische maligniteit |
| inappropriate antidiuretisch hormoon-syndroom |
- internationale debulking norm
| complete debulking: geen macroscopische tumorresten meer zichtbaar; optimale debulking: minder dan 1cm grote tumorresten zichtbaar; incomplete debulking: meer dan 1cm; interval debulking: na 3 kuren chemotherapie |
| high intensity focused ultrasound: het koken van de tumor |
| het bevriezen van de tumor (met stikstof) |
Add new contribution