Begrippen bij Gezonde & Zieke Cellen 2 (GZC)

Bulletpoint samenvatting voor het vak GZC II met alle belangrijke begrippen met toelichting. Gebaseerd op 2014-2015.


Bulletpoint samenvatting

Algemeen

  • neoplasie

nieuwvorming

  • tumor

abnormale massa waarvan groei die van normale weefsels overstijgt, ongecoördineerd is en doorgaat nadat de stimulus is gestaakt

  • hamartoom

een afwijking, die histologisch de normale componenten toont van het orgaan waarin de afwijking gelokaliseerd is, maar in een abnormale rangschikking en graad van differentiatie

bron: Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:481-3 naar Albrechts, die de term hamartoom voor het eerst omschreef

  • choristoom

normaal weefsel op de verkeerde locatie

  • morfie (plyo-, aniso-, poly-)

toegenomen variatie in kern (vorm, grootte, etc..)

  • hyperchromasie

kernen zijn donkerder door toegenomen hoeveelheid DNA

  • kern-cytoplasma-ratio

verhouding van kerngrootte ten opzichte van de hoeveelheid cytoplasma

  • polariteit

oriëntatie van de kernen in het cytoplasma

  • metaplasie

reversibele verandering van een celtype wordt verwisseld voor een ander als reactie op een prikkel; verandert terug als je de prikkel “weghaalt”; wanneer metaplasie sneller plaatsvindt of zonder prikkel kan dit een predispositie voor maligniteit zijn

  • hyperplasie

toename van het aantal cellen

  • dysplasie

metaplasie met polymorfie, toegenomen aantal nucleoli, meer mitose, verlies van eigenschappen, verlies van architectuur

  • differentiatiegraad

in hoeverre zie je nog het originele weefsel: goed, matig (tumor zichtbaar, maar je ziet van welk weefsel), slecht (te veel tumor om te zien van welk weefsel het afkomstig is), anaplasie/ongedifferentieerd

  • benigne vs maligne

benigne is niet invasief, niet destructief, metastaseert niet; krijgt uitgang –oom; benigne tumoren kunnen wel klinisch relevant zijn als ze andere weefsels verdrukken (kan het geval zijn bij een meningioom)

  • adenoom

tumor van slijmvliezen

  • leiomyoom

vleesboom

  • kenmerken maligniteit

invasief, destructief, lymfogene en/of hematogene metastasering; krijgen de naam –sarcoom of –carcinoom; uitzonderingen: lymfoom, mesothelioom en melanoom (zijn maligne!)

  • metastaseren

als tumorcellen in het “doelwitorgaan” een nieuwe tumor hebben gevormd spreekt men van metastase, route die wordt gevolgd:

 

bron: introductiecollege GZC II Nina Kooij Pathologie

  • sentinal node procedure (SNP)

schildwachtklier; waar zal de tumor het snelst heen metastaseren (90% oksel, 10% parasternaal); blauwe kleurstof en radioactieve stof; hete blauwe/koude blauwe/hete ongekleurde/koude ongekleurde; straling meten met geigen-mullerteller, kijken naar kleur; SN tumorpositief > OKT

  • radiotherapie (algemeen)

ioniserende straling: fotonen (gamma), elektronen (alleen voor oppervlakkige tumoren), protonen (dieper gelegen tumoren, energie komt pas vrij onder de huid, scherpe bundelpreciezie mogelijk, absorptieverschil niet groot tussen verschillende weefsels, duur)

  • werkingsmechanisme radiotherapie

  • effect radiotherapie

lage dosering > sublethale schade (voor cellen); hoge dosis  > celdood, stop proliferatie

  • doel fractioneren radiotherapie

herstel, celcyclus, hypoxie/stralingsgevoeligheid, grootte van tumor

  • herstel (doel fractioneren radiotherapie)

herstel kan adequaat zijn, maar misrepair kan ook optreden (na 20/30jr secundaire maligniteit), bij inadequaat herstel kan er sprake zijn van mitotische celdood, apoptose of een zogenaamd permanent arrest van de cel

  • celcyclus (doel fractioneren radiotherapie)

cellen zijn sensitief voor radioactieve straling tijdens G2 en M fase, resistent tijdens late S-fase en zeer resistent tijdens G1; door herhaling van bestralingsmomenten heb je meer kans de tumorcellen in de juiste fase te treffen

  • hypoxie (doel fractioneren radiotherapie)

indirect effect door vorming van radicalen waarbij zuurstof nodig is; door zuurstof is het herstel moeilijker dus

  • vasculaire respons op radiotherapie

bron: Dewhrist, Nature Reviews Cancer 2008

  • grootte van tumor (doel fractioneren radiotherapie)

debulking voor operatie; duurt langer voordat je de hele tumor “te pakken hebt”

  • stralingsgevoeligheid

verschilt per type weefsel (vergt dus aanpassing!); houdt ook rekening met welk weefsel je bestraalt (hersens!!!)

  • effect van radiotherapie

afhankelijk van totale dosis (Gy), de dosis per fractie, het aantal fracties en het totale tijdsschema van een serie bestralingen

  • dosis van fracties radiotherapie

palliatief: 1-10 fracties 3-8Gy; curatief 25-35 fracties 1.8-3.5Gy

  • hypofractionering

curatief zeer geleide radiotherapie, een klein stukje krijgt grote dosis

  • bijwerkingen radiotherapie

bijwerkingen treden op daar waar je hebt bestraald; acute bijwerkingen: vermoeidheid, misselijkheid, huid >epidermolyse, slijmvlies > mucositis, darm > diarree, blaas > frequente mictie, beenmerg > aplasie, long > pneumonitis, hersenen > hersenoedeem; chronische bijwerkingen: tumorinductie (enkele % na tientallen jaren) huid > teleangiectasien, verkleuring, slijmvlies > atrofie, bindweefsel > fibrose, longen > afname longfunctie, hersenen > afname cognities, reproductie > steriliteit, endocrien > minder aanmaak van hormonen

  • brachytherapie

interne radiotherapie, zeer hoge dosis, op locatie (dus je spaart meer gezond weefsel), kortdurend

  • moderne radiotherapie

beeldgestuurde radiotherapie; IMRT (patroonschuifjes die als het ware de dosis kunnen boetseren), position verificatie (CT op de versneller, dus beweegt mee met het orgaan/patiënt – die moet erg stil liggen), MRI accelerator

  • naamgeving tumoren van mesenchymale afkomst

benigne: fibroom, lipoom, chrondroom, oesteoom

maligne: fibrosarcoom, liposarcoom, chondrosarcoom, ostegenisch sarcoom

  • naamgeving tumoren van endotheel en gerelateerde weefsels

bloedvaten – benigne: hemangioom, maligne: angiosarcoom

lymfevaten – benigne: lymfangioom, maligne: lymfangiosarcoom

synovium – maligne: synoviaal sarcoom

mesothelium – maligne: mesothelioom

meninges – benigne: meningioom, maligne: invasief meningioom

  • naamgeving tumoren van bloedcellen en gerelateerde cellen

hemopoietische cellen - maligne: leukemie

Lymfoïd weefsel - maligne: lymfomen

  • naamgeving tumoren van spieren

gladde spieren – benigne: leiomyoom, maligne: leiomyosarcoom

dwarsgestreepte spieren – benigne: rhabdomyoom, maligne: rhabdomyosarcoom

  • naamgeving tumoren van epitheliale afkomst

plaveiselcel – benigne: plaveiselcel papilloom, maligne: plaveiselcelcarcinoom

basale cellen van huid en adnexen – maligne: basaalcelcarcinoom

epitheel van klieren/ducti – benigne: adenoom/papilloom/cystadenoom, maligne: adenocarcinoom/papillair carcinoom/cystadenocarcinoom

respiratoir – benigne: bronchiaal adenoom, maligne – bronchogenisch carcinoom

nierepitheel – benigne: renaal tubulair adenoom, maligne: niercelcarcinoom

lever – benigne: lever cel adenoom, maligne: hepatocellulair carcinoom

urinair – benigne: overgangsepitheel papilloom, maligne: overgangsepitheel carcinoom

placenta – benigne: hydatidiforme molus, maligne: choriocarcinoom/seminoom

testiculair – maligne: seminoom/embryonaal carcinoom

  • naamgeving tumoren van melanocyten

benigne: naevus, maligne: melanoom

  • oestrogenen

hebben invloed op borstklier, endometrium

  • 5-alfa-hydrotestosteron

wordt door 5-alfa-reductase gereduceerd tot testosteron, werkt op prostaat

  • progesteron

moduleert effect van oestrogenen en androgenen

  • relatie genmutaties en kanker

BCRA-1 en BCRA-2 > mammacarcinoom, ovariacarcinoom; MSH-2, MLH-1en puntmutatie 1q24-13 > lunch II syndroom (colon en endometrium); Xq27-38 en BCRA-2 > prostaat

  • werkingsmechanisme steroidhormonen

receptoren in de kern > dimerisatie treedt op > groeifactoren productie gestimuleerd of geremd > profileren/differentiëren/groeistilstand kern

  • meting receptoren voor steroid hormonen

LBA – ligand binding assay: pulveren celmateriaal > suspensie > weefselfractie > cytosol > radioactief merken > bind aan receptoren

EIA – enzymimmunobepaling : monoklonale antigenen voor epitoop van het receptoreiwit, vrije en bezetten receptoren meten, kleurreactie maat voor receptorconcentratie

ICA – immunicytochemische bepaling: incuberen weefselcoupes

  • gevolgen gonadale uitval

vrouw: onvruchtbaarheid, opvliegers, atrofie vaginale slijmvliezen/bekkenbodem, libidoverlies, osteoporose, ongunstig lipidenpatroon, cognitieve achteruitgang?

man: onvruchtbaarheid, opvliegers, libidoverlies, osteoporose, cognitieve achteruitgang?

  • morfologie kankerontwikkeling

differentiatiegraad, kerngrootte, kern-cytoplasmaratio, hyperchromasie, verhoogd aantal mitosen

  • transformatie tot kankercel

morfologische en functionele celveranderingen

  • klinische verschijnselen tumorgroei

lokaal: zwelling, obstructie, ulceratie, bloedverlies; systemisch: gewichtsverlies, paraneoplastische verschijnselen

  • invasie van tumor

losraken uit weefselverband (E-cadherine en integrinen los) > proteolyse van e.c.m. componenten (MMP, uPA, batimastat) > migratie (autocriene motilityfactor, integrinen hechten aan collageen, zo “loopt” de tumor)

  • weg van metastaseren van verschillende tumoren

buikviscera > v. porta > lever; huid en bewegingsapparaat > v. cava > longen; longen > vv. pulmonalis > systemische arteriën/organen

  • algemene diagnostieke beschrijving van een tumor

orgaan van origine, histopathologische diagnose, lokale uitbreiding (T), regionale lymfogene uitbreiding (N), metastasering op afstand (M)

  • stadieringsmethoden oncologie

klinisch stadieren – gebaseerd op anamnese, lichamelijk onderzoek, eenvoudige laboratorium-, radiodiagnostische en endoscopische onderzoeken; radiologisch stadieren – ook gebruik van moderne beeldvormende technieken (CT, MRI en PET); chirurgische stadiering – bevindingen tijdens de operatie worden ook bestrokken; pathologische stadiering – houdt rekening met histologische beoordeling

  • patiëntgebonden prognostische factoren oncologie

leeftijd, performance status (mate van eigen activiteit), voedingstoestand, immunologische afweer, co-morbiditeit

  • nieuwe tumorkenmerken met prognostische of therapeutische betekenis

chromosomen (deleties, translocaties, numerieke afwijkingen), DNA-gehalte (aneupoidie, DNA-histogram), celkinetiek (labeling, mitose-index, expressie van proliferatie-geassocieerde kernantigenen zoals ki-67 en PCNA), oncogenen (mutaties, amplificaties, abnormale expressie van bijvoorbeeld erb-B2), tumorsuppressorgenen (p53), hormoonreceptoren (aard, hoeveelheid, functionele status), groeireceptoren, groeifactorproductie, differentiatieantigenen (fenotype, cytoplasmatische producten), angiogenese (microvaatdichtheid, VEGF), expressie-arrays

  • symptomatologie oncologie

lokale symptomen en symptomen veroorzaakt door metastasen moeten onderscheiden worden

  • positieve/negatieve aannemelijkheidquotiënt (regel van Bayes)

beschrijft de kans op ziekte over niet-ziekte bij een positief/negatief resultaat; het positieve aannemelijkheidquotiënt is gelijk aan het percentage terecht-positieven (sensitiviteit) gedeeld door het percentage fout-positieven (100%-specificiteit); het negatieve aannemelijkheidquotiënt is gelijk aan het percentage fout-negatieven (100%-sensitiviteit) gedeeld door het percentage terecht-negatieven (specificiteit); diagnostische tests moeten worden gebruikt als kenmerk dtat het negatieve aannemelijkheidquotiënt zo klein mogelijk is

  • screeningssituatie

zeer hoge prevalentie van de te detecteren aandoeningen, de noodzaak om zo veel mogelijk tumoren in een vroeg stadium op te sporen en de wenselijkheid om overdiagnostiek te voorkómen

  • beeldvormende technieken oncologie

conventioneel röntgenonderzoek, digitale radiografie, computertomografie, echografie, nucleaire magnetische resonantie (MRI), magnetische resonantie spectroscopie (MRS), scintigrafie

  • interventieradiologie

verzamelnaam voor alle radiologische procedures, waarbij op geleide van een monitorbeeld ten behoeve van diagnose of behandeling naalden of katheters in het lichaam worden gebracht

  • endoscopische technieken

mogelijkheid organen op hoge resolutie en vergroting te bekijken, laesies te biopteren, materiaal voor cytologisch onderzoek te verkrijgen door brush of spoelsel en een bijdrage te leveren aan de stadiering door middel van endoscopische ultrasonografie; soorten: endoscopische retrigrade cholangio-pancreaticografie (ERCP), colonoschopie, laparoscopie, bronchoscopie, panendoscopie

  • klinisch belangrijkste tumormarkers

marker – tumoren waarbij het voorkomt (waarvoor het gebruikt wordt, als hier niets staat wordt het dus niet gebruikt)

 

CEA - colorectaal (prognose, recidief), borst (prognose, respons), ovarium, pancreas, long, maag

CA125 – ovarium (residu, recidief), pancreas, long, borst, colorectaal

CA19-9 – pancreas (diagnose, respons, recidief), colorectaal

AFP – lever (vroege detectie, diagnose), galweg, niet-seminomateuze testistumoren (diagnose, respons, recidief)

HCG - , niet-seminomateuze testistumoren (diagnose, respons, recidief, prognose), seminoma, chorioncarcinoom (diagnose, prognose, respons, recidief)

PSA – prostaat (diagnose, respons, recidief)

  • the tissue is the issue

stelregel van de behandeling van kankerpatiënten is dat hiermee niet begonnen wordt voordat histo- of cytologische diagnose is gesteld; paraffinecoupes op in formaline gefixeerd materiaal

  • bepaling chirurgie bij kankerpatiënt

gebaseerd op tumorlokalisatie, tumortype en het klinische stadium van de ziekte

  • oncolytica

alle geneesmiddelen die worden gebruikt bij behandeling van kanker, verschillende soorten:

bron: hoorcollege oncolytica Yves Liem

  • adjuvante behandeling

behandeling die lokale behandeling (heelkunde of radiotherapie) aanvult; doel: klinisch niet-detecteerbare metastatische ziekte elimineren; behandelingsstrategie: curatief of palliatief

  • klassieke chemotherapie

chemische substanties en moleculen geëxtraheerd uit planten en schimmels; klassieke middelen zijn meestal acuut actief tegen kanker met de meeste bijwerkingen; groepen: alkylerende middelen, platinaverbindingen, anti-metabolieten, topo-isomeraseremmers, antracyclines, vinca-alkaloiden, taxanen

  • celcyclus

G1-fase: volgt op G0-fase, cel groeit, vorming enzymen; S-fase: DNA synthese, verdubbeling van genetisch materiaal, restrictiepunt; G2-fase: voorbereiden mitose; M-fase: mitose en cytokinese, cel deelt

  • restrictiepunt

overgang van G1 naar S waarbij cellen over een soort van drempel heen moeten om de S fase te bereiken

  • cytostatica

geneesmiddelen die de celdeling remmen

  • antimetabolieten

vervalsing of remming synthese natuurlijke bouwstenen DNA; werking in S-fase; subgroepen: foliumzuurantagonisten (methotrexaat), purine-antagonisten (fludarabine), pyrimidine-antagonisten (capecitabine, fluorouracil)

  • foliumzuurantagonisten

cytostaticum behorend tot de antimetabolieten; voorbeeld: methotrexaat; werking: remming dihydrofolaatreductase > remming tetrahydrofoliumzuur > remming purinesynthese (G, A, en T) > geen DNA-synthese mogelijk > cel uiteindelijk in apoptose

  • purine-antagonisten

cytostaticum behorend tot de antimetabolieten; voorbeeld: fludarubine, mercaptopurine; werking: fludarabine > remming base DNA en DNA polymerase, mercaptopurine > remming enzym glutamine 5- fosforinosyl-pyrofosfaat aminotransferase > eerste stap purinesynthese geremd

  • 5-fluouracil (5-FU)

cytostaticum behorend tot de pyrimidine antagonisten; verwant aan uracil (RNA) en thymine (DNA); werking: 5-FU  > omgezet tot F-dUMP > remming thymidylaat synthetase > remming DNA synthese

  • capecitabine

orale prodrug van 5-FU

  • gemcitabine

cytostaticum behorend tot de pyrimidine antagonisten; werking: remming rionucleotidereductase > rem DNA synthese; competitie met deoxycytidinetrifosfaat voor inbouw in cellulair DNA; volledige remming DNA synthese > initieerd celdood

  • alkylerende stoffen

alkylering van het DNA door een of twee reactieve, alkylerende groepen aan DNA basen te binden (met name guanine) en adducten te vormen; cross-linking mbv. reactieve alkylerende groepen; dwarsverbindingen > DNA kan niet repliceren; subgroepen: stikstofmosterdderivaten (melfalan ,chloorambucil, cyclofosfamide, etc.), alkylsulfonzuurderivaten (busulfan), nitrosereumderivaten (lomustine), oxazafosforinen, overig, platinaverbindingen

  • platinaverbindingen

cytostaticum behorend tot de alkylerende stoffen; voorbeeld: cisplatine, carboplatine, oxilaplatine; zelfde werking als andere alkylerende stoffen; anders: bij binnendringen van cel zorgt dissociatie van chloride dat een reactief complex gevormd wordt en bindt  aan DNA > lokale denaturatie van het DNA;bijwerkingen: nefrotoxiteit en neurotoxiteit

  • radicaal- en superoxidevormers

veroorzaken door reactie met DNA breuken in de strengen; voorbeeld: bleomycine; prodrugs: worden mbv. straling in actieve vorm gebracht (5-ALA en Temoprofine)

  • topo-isomerase remmers

remmen topo-isomerase; brengt gecontroleerd breuken aan die noodzakelijk zijn voor genexpressie; subgroepen: type I en type II

  • topo-isomerase I remmers

voorbeelden: topotecan en irinotecan; werking: verstoring replicatie door stabilisatie van het DNA met topo-isomerase I enzyme; bijwerking (irinotecan): diarree

  • topo-isomerase II remmers

werking: tijdelijke breuken in DNA gemaakt door topo-isomerase behouden (kunnen ook voor secundaire maligniteiten zorgen); subgroepen: epipodofyllotoxinen (etoposide en tinposide; gebruik bij genitale wratten), antracyclines (doxorubicine, epirubicine,daunorubicine, mitoxantron)

  • antracyclines

subgroep van de topo-isomerase II remmers; voorbeeld: doxorubicine, epirubicine, daunorubicine, mitoxantron; bijwerkingen: cardiotoxiteit (doxorubine en epirubine); let op: kruisresistentie, maximale cumulatieve dosering > van tevoren ECG en ejectiefractiebepaling

  • antimitotische stoffen

werking: aangrijpen op microtubuli (netwerk voor vorm en stevigheid cel); subgroepen: vinca-alkaloiden (vincristine, vindestine, vinorelbine), texanen (paclitaxel, docetaxel)

  • vinca-alkaloiden

cytostatica behorend tot de groep anti-mitotische stoffen; werking: binden aan tubuline waardoor polymerisatie van microtubules wordt voorkomen, mitose staakt tussen metafase en anafase; voorbeeld: vincristine, vindestine, vinorelbine

  • texanen

cytostatica behorend tot de groep anti-mitotische stoffen; werking: binding aan tubuline, bevriezen microtubuli na polymerisatie; voorbeeld: paclitaxel, docetaxel; bijwerkingen: alopecia, neutropenie en neuropathie

  • alopecia

kaalheid

  • nieuwe cytostatica

werken trager, maar met minder bijwerkingen; signaaltransductieremmers: EGFR, TKI’s, mAbs, overig

  • normale signaaltransductie binnen een cel

stof > receptor > actief > cascade signalen > kern > genexpressie > effect in celkern dus ook celcyclus

  • signaaltransductieremmers

Epidermal growth factor receptor (EGFR); Tyrosinekinaseremmers (TKI’s):imatinib (Glivec®)\

Monoklonale antilichamen: trastuzumab (Herceptin®) (magic bullets, immunogeen, cytotoxiteit via antibody-dependent cytotoxity, complemen-dependent cytotoxity en directe inductie van apoptose)

Trastuzumab: MAb tegen HER2-neu-receptor: behandeling borstkanker

Alemtuzumab

Bevacizumab

Cetuximab

Rituximab

Tyrosinekinase-remmers: erlotinib, gefitinib (inhiberen het intracellulaire ATPase-domein van de EGFR-1), dasatinib, imatinib en nilotinib (induceren apoptose door remming van bcr-abl, een tyrosinekinase dat wordt geproduceerd door het Philadelphia(Ph)-chromosoom), lapatinib (remt de tyrosinekinase-activiteit van zowel EGFR als HER-2), sorafenib en sunitinib (multikinaseremmer)

 

  • bijwerkingen cytostatica

overgevoeligheidsreacties (blozen, jeuk, huiduitslag, angio-oedeem, zwelling slijmvlies strottenhoofd, ademhalingsproblemen, pijn op de borst, hypotensie, bronchospasmen, koorts, misselijkheid, braken, diarree, psychische onrust, bewustzijnsdalingen tot coma toe), bijwerkingen op maag-darmkanaal (mondproblemen, orale mucositis, mondinfecties, misselijkheid braken, obstipatie, diarree), beenmergsuppressie

  • braken bij cytostaticagebruik

acuut braken: binnen 24 na de kuur; vertraagd braken: langer dan 24 u, veelal 2-5 dagen na de kuur; anticipatoir braken: braken voordat het middel wordt toegediend; risicofactoren op braken en misselijkheid na chemo: vrouw, jonge leeftijd, gevoeligheid voor misselijkheid, angst, spanning, slechte eerdere ervaringen met chemo; behandeling: acuut > serotonine antagonisten/corticosteroiden/aprepitant of fosaprepitant, vertraagd> aprepitant en dexamethason/metoclopramide erbij, anticipatoir > anti-emetische therapie/eventueel benzodiazepine

  • obstipatie bij cytostaticagebruik

oorzaken: bedlegerigheid, afsluiting darm door tumor, bijwerking vinca-alkaloiden/serotonine antagonisten/opiaten; preventie: vochtinname, vezelrijke voeding, beweging, rustige toiletgang, laxantia (lactulose of Movicolon)

  • diarree bij cytostaticagebruik

oorzaken: direct effect op darmslijmvlies (fluorouracil en irinotecan), andere geneesmiddelen, darminfectie die ontstaat tijdens leukopene fase; behandeling: loperamide (max 48u, geen koorts, geen rectaal bloedverlies), vochttekort aanvullen met 2L vocht per dag

  • beenmergsuppressie bij cytostaticagebruik

aanmaak cellen in beenmerg ook geremd; tekort: erytrocyten (anemie), granulocyten (neutropenie), trombocyten (trombocytopenie)

  • neurologische paraneoplastische syndromen

encephalomyelitis, cerebellaire degeneratie, retinopathie, opsolclonus-myoclonus-ataxie, subacute sensorische neuropathie, Lambert-Eaton myasthenisch syndroom (LEMS),

  • paraneoplastische limbische encephalitis of encephalomyelitis

immunohistochemie: anti-Hu > long (ziekte van Hodgkin), anti-Yo > ovarium/mamma, anti-Hu > long, anti-Tr > ziekte van Hodgkin, anti-Ri mamma

  • paraneopastische opsoclonus-myoclonus ataxie

immunohistochemie: anti-ri > neuroblastoom (kinderen)/mamma/long

  • paraneoplastische fotoreceptordegeneratie

immunohistochemie: anti-Hu > long

  • paraneoplastische subacute sensorische neuropathie

immunohistochemie: anti-Hu > long (meestal kleincellig); zuiver sensorisch neuropathie

  • LEMS

Lambert-Eaton myasthenisch syndroom; voltage gated calcium channel; komt voor bij: mammacarcinoom, ovariumcarcinoom , longcarcinoom, lymfoom

  • hematologische paraneoplastische syndromen

rode bloedcellen: anemie, erytrocytose; witte bloedcellen: leukocytose, neutopenie; trombocyten: trombocytopenie, functionele afwijking trombocyten; trombocytose; stollingsstoornissen: trombotisch (syndroom van Trousseau, niet-bacteriële trombotische endocarditis, syndroom van Budd-Chiari en vena-portae-trombose), bloedingsneiging (gedissemineerde intravasale stolling, amyloidose, verworven ziekte van Willebrand)

  • endocriene metabole syndromen (tgv neoplasma)

hypercalciemie > osteolytische skeletmetastasering, hypercalciemie > mammacarcinoom met skeletmetastasering, hypoglycemie > insulinoom/mesenchymale tumoren/bijniercarcinoom/maag-darmtumoren, ACTH-overproductie/syndroom van Cushing > bijnieradenoom, IADH-syndroom > kleincellig longcarcinoom (15%, andere veel niet neoplastische oorzaken), osteomalacie > benigne mesenchymale tumoren, protein-losing enteropathy > TD-tumoren, anorexie/cachexie > bij meeste tumoren, nierafwijkingen/nefrotisch syndroom > ovariumcarcinoom/maagcarcinoom/mammacarcinoom/niercarcinoom/loncarcinoom/coloncarcinoom, dermatomyositis > gynaecologische maligniteit

  • IADH syndroom

inappropriate antidiuretisch hormoon-syndroom

  • internationale debulking norm

complete debulking: geen macroscopische tumorresten meer zichtbaar; optimale debulking: minder dan 1cm grote tumorresten zichtbaar; incomplete debulking: meer dan 1cm; interval debulking: na 3 kuren chemotherapie

  • HIFU

high intensity focused ultrasound: het koken van de tumor

  • cryotherapie

het bevriezen van de tumor (met stikstof)

 

 

 

Mamma

  • epidemiologie mammacarcinoom

incidentie 130/100.000 vrouwen (2007); oorzaken: risicofactoren, bevolkingsonderzoek; 10-jaarsprevalentie 9.3/1000 vrouwen

  • risicofactoren mammacarcinoom

geslacht, leeftijd, leeftijd eerste menarche (onder 12 hoger risico), aantal zwangerschappen (meer verlaagt), geven van borstvoeding (wel geven verlaagd) leeftijd van zwangerschap (hogere leeftijd hoger risico), belaste familieanamnese, atypische hyperplasie, mutatie RAS, oestrogeen blootstelling, stralingsbelasting hoog, contralateraal carcinoom, carcinoom endometrium, dieet, obesitas, beweging, roken

  • screening mammacarcinoom

lifetimerisk op mammacarcinoom voor vrouwen is 1 op 9 (13%); mammografie eens in de twee jaar voor vrouwen 50-75 jaar; BRCA1 of -2 in familie strengere screening (of beladen familieanamnese)

  • triple diagnostiek mammacarcinoom

lichamelijk onderzoek, beeldvorming (X-mammae, echografie), punctie (of biopt)

  • BIRADS classificatie

classificatie van mammogram; 0 niet te beoordelen, 1 normaal, 2 benigne, 3 benigne, 4 waarschijnlijk maligne, 5 zeer verdacht maligne, 6 maligne; BIRADS 3 en 4 zijn lastig!

  • bepaling therapie mammacarcinoom

informatie over carcinoom (subtype, afmeting – groter dan 5 cm bijna altijd ablatio- , lnn. met metastasen); karakteristieke patiënt (leeftijd, conditie, wens van patiënt)

  • radicale mastectomie

m. pectoralis major, m. pectoralis minor, okselklieren (okselkliertoilet = OKT), borst

  • gemodificeerd radicale mastectomie

fascie van m. pectoralis major (spier laten zitten), okselklieren (OKT), borst

 

  • ablatio mammae

borst, alleen als geen lnn. met metastasen, tepel wordt meegenomen

  • lumpectomie

weghalen van de tumor met een marge

  • MST

mammasparende therapie; lumpectomie, sentinal node procedure, okselkliertoilet

  • okselkliertoilet (OKT)

verwijderen van vetweefsel in de axilla, inclusief aanwezige

lymfklieren; grenzen axilla: thoraxwand (m. serratus anterior), m. latissimus dorsi, v axillaris ; cave: nn intercostobrachialis, n. thoracodorsalis, n. thoracicus longus

  • reconstructiemogelijkheden na mastectomie

siliconen, spierflap (m. rectus abdominis TRAM of m. latissimus dorsi ), vrije perforator flappen (DIEP, deep inferior epigastric artery perforatory flap); na zes maanden (behandeling moet volledig afgerond zijn)

  • prognose en factoren van voorspellende waarde bij mammacarcinoom

invasief/in situ, metastasen op afstand, lymfekliermetastasen, tumor grootte, eerdere ziekte (lokaal), ontsteking; van minder toegevoegde waarde: histologisch subtype, histologische gradering, ER/PR-status, Her2/Neu status, lymfovasculaire invasie, MAI, DNA inhoud, reactie op neo-adjuvante therapie, genexpressie profilering

  • behandelingsopties mammacarcinoom

lokaal: chirurgisch, radiotherapie; systemisch (hematologisch): chemotherapie, hormoonbehandeling, targetted therapy

  • indicatie adjuvante behandeling mammacarcinoom

leeftijd, stadium ziekte (grootte tumor, lymfeklierstatus, metastasen op afstand), weefselkenmerken (aantal mitosen, Her2/neu status)

  • adjuvant online

online programma waar gegevens van patiënt ingevuld kunnen worden waarna indicatie voor adjuvante behandeling wordt “berekend”

  • chemotherapie

combinatie van celdodende middelen (cytostatica); infuus of tabletvorm; ingrijpen op celdeling (vooral veel effect op sneldelende cellen); normale celdeling wordt ook beïnvloed

  • bijwerkingen

misselijkheid, braken, haarverlies (niet bij alle cytostatica), vermoeidheid, nierfunctiestoornissen (cisplatin). ototoxiteit (cisplatin), beenmergdepressie, stomatitis/mucositis, infertiliteit

  • chemotherapie bij mammacarcinoom

behandeling met 6-9 kuren adjuvante chemotherapie reduceert de kans op overlijden aan borstkanker: met circa 38% per jaar voor vrouwen onder de 50 jaar en met circa 20% per jaar voor vrouwen tussen de 50 en 69 jaar

  • endocriene behandeling borstkanker

onderscheid tussen pre- en postmenopauzaal dient gemaakt te worden: premenopausaal: 5 jaar Tamoxifen + uitschakelen ovariele functie, postmenopausaal: 2-3 jaar Tamoxifen gevolgd door 2-3 jaar aromataseremmer; behandeling start na einde chemotherapie, kan wel gelijktijdig met Trastuzumab

bron: hoorcollege adjuvante behandeling mamma carcinoom Inge Baas Internist-oncoloog

  • Her2/Neu

Her2/neu receptor op celmembraan van tumorcellen (veel meer aanwezig dan normaal), 30% van de patiënten met mammacarcinoom hebben een positieve Her2/neu status; blokkeren met trastuzumab (Herceptin), gaat in de receptor zitten

  • bouw mamma

gemodificeerde zweetklier; acht melkgangen die de borst in segmenten verdelen; ductulo/lobulaire units

  • benigne afwijkingen mamma

fibrocysteuze veranderingen (mastopathie): cysten, ductectasien, apocriene metaplasie, papillomatose, epitheliale hyperplasie (ductaal of lobulair), scleroserende adenose

  • apocriene metaplasie

ducti gaan meer op zweetklieren lijken weer

histologisch beeld:

bron: hoorcollege pathologie van de mammae

  • adenose

histologisch beeld:

bron: hoorcollege pathologie van de mammae

  • scleroserende adenose

meer ducti en bindweefsel

histologisch beeld:

bron: hoorcollege pathologie van de mammae

  • papillomatose

ontstaan van kleine poliepjes

histologisch beeld:

bron: hoorcollege pathologie van de mammae

  • ductaal epitheel hyperplasie

toename van het aantal cellen in de ductus/ducti

histologisch beeld:

bron: hoorcollege pathologie van de mammae

  • masthopathie en risico op mammacarcinoom

geen bij cysteuze veranderingen/ductectasien, apocriene metaplasie en geringe hyperplasie; licht toegenomen bij matige tot uitgebreide epitheel hyperplasie zonder atypie; duidelijk toegenomen bij atypische ductale of lobulaire hyperplasie

  • voorstadia mammacarcinoom

atypische ductale hyperplasie > ductaal carcinoom in situ > ductaal carcinoom; atypische lobulaire hyperplasie > lobulair carcinoom in situ > lobulair carcinoom

  • atypische ductale hyperplasie

voorstadium ductaalcarcinoom van mamma

histologisch beeld:

bron: hoorcollege pathologie van de mammae

  • ductaal carcinoma in situ (DCIS)

segmentaal proces; predispositie voor recidief in hetzelfde gebied in dezelfde mamma; radicaal verwijderen; controle X-thorax; vormen:

cribriform (Zwitserse gatenkaas) (hieronder graad I)

micropapillair (uitstulpinkjes) (hieronder graad I)

differentiatiegraad: graad I hierboven

graad II toegenomen cytoplasma/microcalcificaties,

graad III grote bizarre kernen/hyperchromasie/sterk toegenomen cytoplasma/hoge groeisnelheid

hoe hoger de graad, des te eerder wordt het DCIS invasief

  • ontstaan microcalcificaties

binnenkant van tumor wordt niet goed gevasculariseerd, hier treedt necrose op; necrotisch weefsel trekt kalk aan

  • lobulair carcinoma in situ (LCIS)

multifocaal, diffuus proces; invasieve groei overal mogelijk; radicale verwijdering alleen mogelijk door mastectomie; mutatie E-Cadherine gen (adhesiemolecuul);

  • TNM classificatie mammacarcinoom

Tx geen meetbare tumor

T0 geen tumor aantoonbaar

Tis CIS

T1 tumor < 2 cm

T2 2cm< tumor < 5 cm

T3 tumor > 5cm

T4 tumor + uitbreiding (a – fixatie thoraxwand, b – oedeem/klier/satelliet, c – 4a + 4b, d- mastitis carcinomatosa)

 

Nx regionale lymfeklieren niet beoordeelbaar

N0 geen palpabele okselklier

N1 palpabele mobiele okselklier

N2 vergroeide/gefixeerde okselklier

N3 parasternale/ infraclaviculaire/ supraclaviculaire palpabele lymfeklieren

 

Mx metastasen op afstand niet beoordeelbaar

M0 metastasen op afstand niet aantoonbaar

M1 metastasen op afstand aanwezig

  • prognostische factoren mamma carcinoom

tumor grootte, lymfeklierstatus, histologisch type tumor, differentiatie graad (=percentage buisvorming + cytonucleaire atypie), groeisnelheid (MAI), ER/PR status, Her2neu over-expressie

  • MAI

mitose index per 2 mm2

  • ER/PR status

gevoeligheid voor oestrogeen en/of progesteron

  • acute mastitis

ontstaat door scheurtjes in de borst doordat de baby aan de tepel zuigt; vooral tijdens eerste maanden van de

lactatie; in kraambed relatie met periductitis; verwekker: s. aureus of streptokok; klinische presentatie: rode pijnlijke borst, koorts; therapie: antibiotica en drainage van abces

  • periductitis

niet geslachtsgebonden; ontstaan van fistel door verwijding van ductus door secreetopstapeling (keratine); oorzaken: naar binnen getrokken tepel tgv. fibrose en littekens, vitamine A deficiëntie tgv. roken

  • autoimmuun mastitis (lobulitis)

fibrosering van stroma; klinische presentatie: harde palpabele massa’s ( soms te hard om biopt te kunnen nemen!)

  • traumatische vetnecrose

na trauma, operatie of radiotherapie; necrose van vetweefsel waarna ontsteking optreedt, wat samen een palpabele massa vormt

  • niet-proliferatieve fibrocysteuze veranderingen

benigne cysten; worden nooit maligne; klinische presentatie: (meestal) tepeluitvloed, lumpy-bumpy borsten, pijn, klachten afhankelijk van menstruele cyclus (meestal na ovulatie klachten)

  • proliferatieve fibrocysteuze veranderingen

zelden palpabel, zichtbaar als calcificatie op mammogram; verhoogd risico op mammacarcinoom; atypische hyperplasie

  • fibroadenoom

ontstaat uit stroma; komt voor bij alle leeftijden; klinische presentatie: jonge vrouwen palpabele massa, oudere vrouwen microcalcificaties of densiteit op mammografie; regressie na menopauze; kan optreden na toediening van cyclosporine A (niertransplantatie)

bron: MTE komt een vrouw bij de dokter

  • phyllodes tumor

ontstaat uit interlobulair stroma; klinische presentatie: palpabele tumor; zelden metastase (anders hematogeen); therapie: lumpectomie met ruime marge of mastectomie; geen SNP

  • intraductaal papilloom

Een papilloom is een andere naam voor poliep en een poliep is een weefseluitstulping op een steel; een papilloom in een melkgang (intraductaal papilloom) bestaat uit een toename van buisjes en stroma; daardoor lijkt het wel een beetje op een adenoom, maar dat is het niet; klinische presentatie: bloederig of sereus secreet uit tepel

  • gynaecomastie

abnormale ontwikkeling van bindweefsel en melkgangen (dus niet van de klier! klierweefsel is alleen het weefsel wat melk produceert, dus de mamma-lobuli of de acini, die hebben mannen niet!) van de mannelijke borst; symptoom van: hyperoestrogenisme, levercirrose, overgewicht, functionele testiculaire tumor, Klinefelter syndroom, medicatie/drugs (alcohol, marihuana, heroïne, antivirale middelen, anabole steroïden en sommige psychoactieve medicamenten)

  • Klinefelter syndroom

XXY, dus extra X-chromosoom bij jongens/mannen; meer risico op de volgende aandoeningen: hypothyreoïdie, diabetes type II, een grotere dan normale pulparuimte in de tanden (taurodontie), ELE (lupus erythematodes), kiemceltumoren borstkanker: 50x verhoogde kans tov normale mannen, longziekten zoals chronische bronchitis, spataderen

  • schildwachtklier procedure (indicatie/contra-indicatie)

indicatie: solitaire tumoren, graad T1-T2 (kleiner dan 5 cm); contra-indicaties: multicentrisch, lymfadenopathie bij LO, eerdere operatie aan mamma

  • belaste familieanamnese voor het risico op mammacarcinoom

eerstegraads familielid die premenopausaal (voor 50) mammacarcinoom heeft gehad

  • morbus paget van de tepel

carcinomateus eczeem van areola en/op papilla mammae; gaat uit van DCIS; basaalmembraan wordt gespaard

bron: http://img.medscape.com/pi/emed/ckb/dermatology/1048885-1101235-863.jpg gevonden op 30-10-2010

  • mastitis carcinomatosa

inflammatoir carcinoom; histologisch: hyperkeratose, polymorfe tumorcellen, invasief; klinisch: rode, warme borst, jeuk, ingetrokken tepel, pijn; prognose: ongunstig, overleving 1 jaar maximaal zonder behandeling

  • mammografisch occult carcinoom

niet op mammogram zichtbaar, vaak ook niet palpabel; diagnostiek door biopt

  • thoraxwand

wordt gevormd door sternum, 12 ribben (waarvan 2 zwevend), clavicula en scapula

  • costae (ribben)

vertebrocostaal (1-7), vertebrochondraal (8-10), vrije (11 en 12);  typische opbouw: caput, collum, tuberculum, corpus atypische opbouw: 1,2,10,11 en 12; kraakbeen: anterior verlengen, elasticiteit thoraxwand, tot 7e rib wordt kraakbeen steeds meer, daarna neemt het af; intercostaalspieren: onder costae, onder 12e rib heet subcostaal

  • vertebrae

demifacetten aan de corpi vertebralis (vormen facetgewrichtjes), costale facetten aan de processus transversus, processus spinosus

  • spieren instandhouding/beweging thorax

m. pectoralis major, m. pectoralis minor, m. serratus anterior, m. subclavius, m. intercostalis externa/interna, m. obliquus externa, m. rectus abdominis, m. scateni, m. latissimus dorsi

  • vascularisatie mammae

bron: http://plasticsurgerynotes.net/anatomy/breast.asp 30-10-2010

  • route van lymfedrainage mamma

tepel > areola > lobules > subareolaire plexus; naar axillair (90%) of parasternaal (10%)

  • Li Fraumeni syndroom

autosomale dominante mutatie p53

  • Cowden syndroom

kiembaanmutaties PTEN

  • Peutz Jeghers

polyposis, mutatie STKJ 11 LKB1 gen

  • mammateam

chirurg, radiodiagnost, cytopatholoog, radiotherapeut, internist, mamma-careverpleegkundige

  • echografie bij verdenking op mammacarcinoom

je kunt met een echo onderscheid maken tussen cyste of solide tumor; ook handig voor analyse andere palpabele afwijkingen die mammografisch occult of onduidelijk zijn

  • stroma mamma

interlobulair: dens fibreus bindweefsel, beetje vetweefsel; intralobulair: fibroblastachtig (hormoonafhankelijk), lymfocyten, oedemateus na ovulatie

 

 

 

Huid

  • huid opbouw

subcutis (vet), dermis, epidermis

  • epidermis

meerlagig verhoornend plaveiselepitheel; vanuit stratum basale groeien keratinocyten naar boven en verliezen hun kern; desmosomen tussen keratinocyten (stekellaag); huidadnexen zijn naar beneden gegroeide keratinocyten; melanocyten geven via uitlopers pigment uit aan de keratinocyten; langerhandscellen hoger in epidermis (afweer)

  • dermis

celarm, veel bindweefsel (veel collageen, minder elastine), enkele ontstekingscellen, spiertjes, zenuwtakjes, bloedvaten

  • subcutis

vet, bloedvaten, enkele zenuwtakjes

  • huidtumoren

keratinocyten – benigne: verruca vulgaris (wrat), verruca seborrhoica, benigne huidadnextumoren; maligne: plaveiselcelcarcinoom, basaalcelcarcinoom, maligne huidadnextumoren

melanocyten – benigne: naevus; maligne: melanoom

langerhandscellen – benigne/maligne: langerhandscel histiocytose

fibroblasten – benigne: (dermato)fibroom; maligne (dermato)fibrosarcoom

bloedvaten – benigne: haemangioom; maligne: angiosarcoom

zenuwtakjes – benigne: neurofibroom; maligne: neurofibrosarcoom

haarspiertjes – benigne: leiomyoon; maligne: leiomyosarcoom

vetcellen – benigne: lipoom; maligne: liposarcoom

  • verruca seborrhoica

hoorncyste, breed epitheel, kleine cellen, veel melanine pigment

  • basaalcelcarcinoom huid

histologisch beeld: basaloide epitheliale velden, perifere palissadering, spijtruimte; groeiwijzen: nodulair, superficieel, sprieterig; 80% van non melanoom maligniteiten van de huid; metastaseren “nooit”; invasief en destructief; klinische varianten: nodulair, superficieel, cicatriceel (verlittekenend), gepigmenteerd, ulcus rodens; diagnosticeren: klinisch beeld, incisie biopt (stansbiopsie), histopathologisch onderzoek; therapie - superficiele BCC: cryotherapie, fluorouracil crème, fotodynamische therapie, (chirurgie); kleine compacte BCC: cryotherapie, curettage en coagulatie, chirurgie; grote compacte en sprieterige BCC: chirurgie, radiotherapie

nodulair                      nodulair                  gepigmenteerd

 

superficieel               cicatricieel               ulcens rodens

bron: hoorcollege dermato-oncologie, Dr Vigfus Siggurdsson, Dr. Marijke van Dijk

  • plaveiselcelcarcinoom huid

ook wel spinocellulair carcinoom; 20% van non melanoom maligniteiten van de huid; nodulaire tumor met hyperkeratose; vaak necrose en ulceratie; mannen>vrouwen; vaak bij oude mensen ontstaan uit dysplasie: ziekte van Bowen (HPV) of keratosis actinica (zonlicht);hoog-risico plaveiselcelcarcinoom: multipel, snel recidief, voorhoofd, temporaal, oren, lippen, slijmvliezen, >2cm, slecht gedifferentieerd, perineurale groei, diepe invasie (>4-6mm) tot vet/spieren/kraakbeen/bot; diagnosticeren: klinisch beeld, incisie biopt (stansbiopsie), histopathologisch onderzoek; therapie: chirurgie, radiotherapie, voor kleinere tumoren ook cryotherapie/curretage en coagulatie

bron: hoorcollege dermato-oncologie, Dr. Vigfus Siggurdsson, Dr. Marijke van Dijk

  • ziekte van Bowen

geassocieerd met humaan papilloma virus; brede epidermis, atypie van hele dermis, veel mitosen; carcinoma in situ; gehele epidermis abnormaal, niet invasief; gaat over in plaveiselcelcarcinoom; solitair, scherp begrensde, erythemato-squameuze of erosief-crusteuze laesie; doet denken aan eczeem of psoriasis maar jeukt niet en reageert niet op eczeem/psoriasis behandeling; therapie: cryotherapie (N2), fluorouracil crème, curettage en coagulatie, fotodynamische therapie, excisie

bron: hoorcollege dermato-oncologie, Dr. Vigfus Siggurdsson, Dr. Marijke van Dijk

  • keratosis actinica

brede hoornlaag, atypie van basale keratinocyten, zonbeschadigde dermis; premaligne huidafwijking; veelvoorkomend bij oudere mensen; zonlicht blootgestelde huid: gelaat, handruggen, schedeldak; harde keratotische elementen; 0,5-20% gaat over naar plaveiselcelcarcinoom; therapie: cryotherapie (N2), fluorouracil crème, curettage en coagulatie, fotodynamische therapie, (Chemische peeling), (CO2-laser resurfacing)

bron: hoorcollege dermato-oncologie, Dr. Vigfus Siggurdsson, Dr. Marijke van Dijk

  • kans op huidkanker

type 1: albino’s; type 2: roodharige/rossige types met blanke huid en sproeten (snel zonnebrand, langzaam bruin worden); type 3: wordt redelijk snel bruin, ook snel zonnebrand; type 4: geen zonnebrand, moeilijk bruin

  • aantal nieuwe patiënten met melanoom

Per jaar in Nederland: 2500

per huisarts: 1 per 3 jaar

per huidarts (maatschap): 15 per jaar

per chirurg (maatschap): 13 per jaar

met recidieven/meta’s: 600 per jaar

overleden aan melanoom 500 per jaar

  • melanoom

leeftijdspiek 40-50 jaar, mannen vaker romp, vrouwen vaker benen, 5-10% familiair; risicofactoren: endogeen (huidtype, veel moedervlekken - > 50 > 2mm - >3 dysplastische moedervlekken, melanoom bij familieleden), exogeen (UV, zonverbranding op jonge leeftijd); klinisch beeld: veranderende moedervlek, asymmetrische groei, pigmentverschuiving, jeuk/stekend gevoel, ulceratie en bloeding; diagnose: klinisch beeld, excisie biopsie met 2 mm marge, histopathologisch onderzoek; Clark level en dikte volgens Breslow; prognose: afhankelijk van Breslow (<0.75mm – 5jr 96% 10jr 93%, 0.76-1.55mm – 5jr 95% 10jr 93%, 1.51-3mm – 5jr 73% 10jr 50%, >3mm – 5jr 48% 10jr 46%), leeftijd, lokalisatie, ulceratie

  • Clark level

level:

1 – alleen epidermis

2 tot stratum papillare

3 tot stratum reticulare

4 tot subcutis

5 alle lagen tot en met subcutis

bron: interactief college dermato-oncologie, Dr. V. Sigurdsson, Dr. M. van Dijk

  • Breslow dikte

dikte van het melanoom in mm

  • mucocutane paraneoplastische syndromen

pathogenese (?): overproductie van groeifactoren zoals IGF, TNF-alfa en door tumor geïnduceerde auto-immuunfenomenen; voorbeelden: amyloidose, hypertrofische pulmonale oesteoartropathie (syndroom van Pierre-Marie-Bamberger) en trommelstokvingers, acanthosis nigricans, Syndroom van Sweet, verworven ichthyosis en pruritis, erythromyalgie, pyoderma gangraenosum, paraneoplastische pemphigus, syndroom van Bazex

  • amyloidose

systeemziekte, manifestaties: purpura, plaques, papels, scleroderma-achtige infiltraten, nagelveranderingen, kaalheid; kan optreden bij Hodgkin, niercarcinomen, andere tumoren

  • acanthosis nigricans

etiologie: hyperinsulinemie en insulineresistentie; komt voor bij: intra-abdominale adenocarcinomen (maagkanker); komt ook voor bij obese mensen, dan heet het pseudo-acathosis nigricans

  • syndroom van Bazex

paraneoplastische acrokeratose; papulosquameuze afwijkingen van de acra, keratoderma van de voetzoelen en handpalmen en psoriatiforme plaques (aanvankelijk vooral op oor en neus); komt voor bij: planocellulair carcinoom in hoofd-halsgebied

  • erythromyalgie

symptomen: hevige brandende pijn, erytheem, warmtegevoel van extremiteiten (vooral voeten en handen); provocatie: inspanning, hoge omgevingstemperatuur, bepaalde lichaamshoudingen; pathologie: afsluiting van kleine arteriën en arteriolen ten gevolge van thrombi uit plaatjesaggregaten; komt voor bij: myeloproliferatieve aandoening (polycythaemia vera), reuma, DM, zwangerschap, auto-immuunaandoeningen

  • pyoderma gangraenosum

neutrofiele dermatose; symptomen: pijnlijke papel of pustel die zich ontwikkelt tot ulcus; komt voor bij: infecties, multipel myeloom, acute myeloide leukemie

  • paraneoplastische penphigus

symptomen: polymorfe laesies van huid en slijmvliezen (erytheem, vesikels, blaren, papels, plaques, oppervlakkige erosies); komt voor bij: chronische lymfatische leukemie en non-Hodgekin-lymfomen

  • ichthyosis

symptomen: kleine, wit tot bruine hoekige schubben (vooral op romp en benen), jeuk; komt voor bij: ziekte van Hodgkin, mammacarcinoom, mindere mate ook bij sarcomen, myelomen en non-Hodgkin-lymfomen

  • pruritis

  • syndroom van Sweet

acute febriele, neutrofiele dermatose; klinische manifestatie: koorts, neutrofilie, pijnlijke erythemateuze plaques op huid (arm, benen, hoofd, hals), snelle respons op behandeling met corticosteroïden

 

 

Long

  • bronchuscarcinoom

epidemiologie: incidentie 10.500, mortaliteit 9.500, 24% van alle carcinomen, 35% van alle kankermortiliteit, man/vrouw 3,4, 90% rokers;

  • pathogenese roken en longcarcinoom

lipofiele toxische stoffen passeren celmembraan via passieve diffusie, intracytoplasmatisch worden ze opgezet tot carcinogenen (m.n. via cytochroom p450 systeem), te goede werking van de actieve enzymen, verminderde werking detoxificatie enzymen, minder adequate DNA repair > hoger risico longkanker

  • pre-invasieve laesies longcarcinoom

squameuze dysplasie (carcinoma in situ), atypische adenomateuze hyperplasie, diffuse idiopathische pulmonale neuro-endocriene celhyperplasie (DIPNECH)

  • plaveiselcelcarcinoom long

ontwikkelt zich via metaplasie en dysplasie tot infiltrerend carcinoom; 50-60% van alle longcarcinomen; celbruggen; lokalisatie: merendeel centraal segmentaal en subsegmentale bronchi; erythymisatie

  • atypische adenomateuze hyperplasie long

focale laesie (<5mm), waarbij de alveolaire en respiratoire bronchioli bekleed zijn met monotome, atypisch kubische of cilidrische epitheliale cellen met een dicht chromatine, kleine nucleoli en weinig cytoplasma

  • DIPNECH

diffuse idiopathische pulmonale neuro-endocriene celhyperplasie; histologie: proliferatie van neuro-endocriene cellen, beperkt tot het bronchusepitheel; toename losse cellen, kleine nodules of lineaire proliferaties; meestal niet invasief

  • kleincellig carcinoom long

20-25% van alle longcarcinomen; histologie: kleine cellen, weinig cytoplasma, granulair chromatine patroon, geen/weinig nucleoli, ronde/ovale/spoelvormige cellen, nuclear moulding; bij diagnose 50% gemetastaseerd; lokalisatie: centraal gelegen

  • adenocarcinoom long

30% van alle longcarcinomen; lokalisatie: perifeer; oorsprong: epitheel, seromukeuze cel, Clara-cel, type II pneumocyt; metastaserend

  • adenosquameuscarcinoom

10% van alle longcarcinomen, aanwezigheid van zowel plaveiselcel- als adenocarcinoom

  • grootcellig carcinoom (long)

5% van alle longcarcinomen; snel groeiend carcinoom, slechte prognose; histologie: organoide nestvorming, trabekels, rozetten, pallisadering; neuro-endocriene tumor; pleyomorfe/sarcomateuze elementen

  • carcinoid tumor (long)

histologie: organoide trabeculaire groei, nesten, strengen, diffuus gelegen cellen, palissadering; typisch: < 2 mitosen/2mm2, atypisch tussen 2 en 10 mitosen/2mm2

  • TNM classificatie longcarcinoom (2002)

Tx geen oordeel over primaire tumor mogelijk of cytologisch wel aangetoond maar niet zichtbaar

T0 geen aanwijzing voor primaire tumor

T1 tumor met diameter tot 3 cm, omgeven door longweefsel of viscerale pleura, zonder uitbreiding proximaal van een kwabbronchus bij bronchoscopie

T2 tumor >3cm of van willekeurige grootte + atelectase/obstructiepneumonie tot aan hilus (niet in hele long)/ingroei pleura/tumor in hoofdbronchus ten minste 2 cm van hoofdcarina

T3 willekeurige grootte, ingroei in thoraxwand/diafragma/processus transversus (niet corpus vertebrae)/n. phrenicus/mediastinale of parietale pleura/pericard of atelectase/obstructiepneumonie van gehele long of in hoofdbronchus < cm van carina (carina zelf niet aangedaan)

T4 willekeurige grootte, ingroei in mediastinum/mediastinale vaten/trachea of hoofdcarina/wervellichaam of maligne pericarditis of pleuritis/pariëtaal biopt op afstand van primaire tumor of satellietnodi in dezelfde kwab als tumor

 

Nx geen oordeel

N0 geen aantasting regionale lymfeklieren

N1 aantasting peribronchiale of ipsilaterale hiluslymfeklieren, inclusief directe doorgroei

N2 aantasting van ipsilaterale, mediastinale of subcarinale lymfeklieren

N3 aantasting van elke scalenus- of supraclaviculaire lymfeklier of aantasting van contralaterale mediastinale of hilaire lymfeklieren

 

Mx geen oordeel

M0 geen metastasen op afstand aangetoond

M1 metastasen of afstand of satellietnodi in andere kwab/long of aantasting van niet-regionale lymfeklieren (axillair, inguinaal, abdominaal

  • therapie longcarcinoom

chirurgie: niet-kleincelige carcinomen, stadium I of II of T3; radiotherapie: niet-kleincellig carcinoom, stadium I of II, als het niet operabel is; combinatietherapie: 33-53% recidief na chirurgie, 68-74% metastasen op afstand, (neo-)adjuvant, stadia I-III niet kleincellig; chemotherapie; endobronchiale therapie

  • endobronchiale therapie

röntgenologisch occult carcinoom; HRCT/PET/fluorescentiebronchoscopie/biopt; catheterisatie met NdYAG-laser

  • therapie kleincellig longcarcinoom

zonder behandeling overlijden 6wk-3mnd; chemotherapie (combinatie cisplatine etoposide), profylactische radiotherapie tegen hersenmetastasen (epilepsie/gedragsveranderingen)

  • chronische hoest

oorzaken (op volgorde van voorkomen): post nasal drip, astma, gastro-oesophagale reflux, COPD, bronchiectasie, overig (o.a. longcarcinoom); chronische prikkelhoest (langer dan drie maanden) presentatie longcarcinoom

  • longmetastase of primaire tumor

p53 mutatie analyse; plaveiselcelcarcinomen gaan vaak gepaard met p53 mutatie; kijk naar mutatie in eerdere tumor en longtumor

  • paraneoplastische syndromen longcarcinoom

inadequate ADH secretie, Cushing syndroom (ACTH), hypercalciemie, hypocalciemie, gynaecomastie, carcinoid syndroom (serotonine, bradykinine)

 

 

Prostaat

  • prostaat algemeen

opbouw: centrale zone, perifere zone, transitionele zone/peri-urethrale zone, anterieure zone; stroma: glad spierweefsel, bindweefsel, bloedvaten, lymfevaten; klierweefsel: secretoire cellen, basale cellen, neuro-endocriene cellen; afwijkingen: ontsteking (prostatitis), benigne prostaat hyperplasie (BPH), tumor

  • acute bacteriële prostatitis

oorzaak: micro-organisme (gram-negatieve bacteriën); infectieroute: lymfo-hematogeen, reflux urine, manipulatie; klinisch beeld: geen koorts, wel pijn bij plassen; histopathologie toont neutrofiele granulocyten

  • chronische bacteriële prostatitis

wel sprake van ontsteking, kan geen micro-organisme gekweekt worden; al klierbuisbekledende epitheel verdwijnt; histopathologie toont lymfocyten en plasmacellen

  • nodulaire hyperplasie

benigne prostaat hyperplasie (BPH), toename van het stroma (fibromusculair) en enigszins ook van klierbuizen; vergroting prostaat rond urethra; voorkomen: 40jr 20%, 60 jr 70%, 70 jr 90%; symptomen: compressie urethra,  moeilijk starten en stoppen met plassen, dysurie, (acute) retentie van urine in de blaas (cystitis), hypertrofie en distentie van de blaas (trabekelblaas), nierinfectie (pyelonefritis/hydronefrose), asymtomatisch; oorzaak: dihydrotestosteron

bron: hoorcollege pathologie van prostaat en ovarium

  • prostaat intraepitheliale neoplasie (PIN)

voorloper van carcinoom; verlies oriëntatie secretoire cellen, bij invasie verdwijnen basale cellen

  • carcinoom vs PIN

beiden: toename met leeftijd, perifeer, multifocaal, zelfde genetische afwijkingen; PIN: totaal volume PIN stijgt bij uitgebreidheid ca. en uitbreiding buiten de prostaat, regressie/progressie (?), geen stijging PSA

  • PSA

prostaat specifiek antigen; stijgt bij: carcinoom, BPH, prostatitis, na biopt/operatie van prostaat, infarct; productie door secretoire cellen; waarden (ng/ml): <4 klein risico, 4-10 hoog risico, >10 grotere kans op carcinoom

  • prostaatcarcinoom

vóórkomen: >50jr 20%, 70-80jr 70%, negroïden>blanken, zeldzaam bij Aziaten; risicofactoren: familie, leeftijd, ras, hormonaal, omgevingsfactoren, dieet, obesitas, roken; macroscopisch occult; histologie: kleine buizen (adenocarcinoom), prominente nuclei, vrijwel geen mitosen zichtbaar, bij slechte differentiatie ook strengetjes te zien; immunohistochemische kleuring: p63, kleurt basale cellen aan (dus geen aankleuring als het een carcinoom betreft); AMACR: enzym dat tot expressie komt in kankerbuizen, kan ook aangekleurd worden; symptomen: pijn (perineurale groei)

  • diagnostiek prostaatcarcinoom

rechtaal toucher, transrectale echografie, PSA

  • differentiaal diagnose prostaatcarcinoom

chronische prostatitis (onderscheidbaar m.b.v. cytologisch onderzoek) en prostaatstenen (echo)

  • TNM prostaatcarcinoom

T2 beperkt tot de prostaatkwabben, T3 doorgroei in het kapsel en vesiculae seminales, T4 doorgroei naar omliggende weefsels

  • therapie prostaatcarcinoom

T1 en T2 curatief: radicale prostatectomie (prostaat en vesiculae seminales verwijderen, nadat alle lnn. tumornegatief zijn bewezen), uitwendige of inwendige radiotherapie; T3: radiotherapie gecombineerd met hormoonbehandeling (moet levensverwachting wel goed zijn; T4 en alle stadia met metastasen op afstand palliatief: hormoontherapie met LHRH-agonisten (2-3 jaar minder pijn en vermindering mictieklachten, bijwerkingen: impotentie, opvliegers, osteoporose, spierzwakte, gynaecomastie)

  • prognose en follow up prostaatcarcinoom

T1 en T2 5-jaarsoverleving 80-90%; T3 60% ziektevrije 10-jaarsverleving; T4 5-jaarsoverleving 10-20%; follow up: PSA 1x/2jr

 

 

Gynaecologisch

  • ovarium algemeen

anatomie: epitheel, stroma, kiemcellen;

bron: http://img.tfd.com/dorland/thumbs/ovarium.jpg 30-10-2010

oorsprong tumoren: epitheel, sex-cord-stroma, kiemcellen, metastasen

  • epitheliale tumoren ovaria

65-70% van alle ovariumtumoren; sereuze tumor: benigne 60%, borderline 15%, maligne 25%; mucineuze tumor: benigne 80%, borderline 10%, maligne 10%; endometroid carcinoom; clear cell carcinoom

  • kiemcel tumoren ovaria

15-20% van alle ovariumtumoren; dysgerminoom, teratoom, endodermale sinus tumor (AFP), choriocarcinoom (Beta-HCG), embryonaalcarcinoom

  • sex-cord-stroma tumoren ovaria

5-10% van alle ovariumtumoren; fibroom/thecoom, granulosa cel tumor, Sertoli-Leydig cel tumor

  • sereuze epitheliale ovarium tumoren

benigne tumoren: cysteus (cysteus sereus adenoom), jonge leeftijd (20-45 jaar), bilateraal (25%), glad oppervlak, therapie: ovariectemie;

 

borderlinetumoren (low malignant potential tumoren): vooral vrouwen tussen 20 en 50 jaar, 30% bilateraal, papillaire groei en dysplasie van het epitheel, geen infiltratie, celatypie en vele mitosen, kan overgaan in maligne sereuze tumor, kan kleine tumorhaarden op darm geven;

 

maligne tumoren: 45% van alle maligne ovarium tumoren, cysteus > sereus adenocarcinoom, vooral oudere dames (40-65 jaar), 65% bilateraal, microcalcificaties schildklier kunnen optreden, invasief (door kapsel heen), metastasen op darmen worden Psammoma bodies genoemd

  • mucineuze epitheliale ovarium tumoren

benigne: mucineus cystadenoom, geen haartjes aan oppervlak maar slijmproducerende tumoren, 5% bilateraal, glad oppervlak, groter dan sereuze tumoren, dik mucineus vocht, geen papillaire groei, vaak multicysteus;

 

borderline (low malignant potential): leeftijd 20-60jr, 10% bilateraal, papillaire groei mogelijk, veel mitosen, geen infiltratie, dysplasie, atypie, dikke slijmerige partijen

 

maligne: 5% van alle ovarium maligniteiten, groei tot 25 kilogram, invasief, 5% bilateraal, differentiatie essentieel

  • krukenberg tumoren

metastase in ovaria van elders gelegen tumor, vaak afkomstig uit adenocarcinoom van maag (75%) of colon

  • metastasering ovariumcarcinoom

uterus, tuba uterina, mamma, pancreas; metastasen van mucineuze variant moeten uitgesloten worden

  • anatomie uterus en adnexen

bron: fig 3.39 Moore Clinically Oriented Anatomy

  • gynaecologische tumoren

12% van alle carcinomen bij vrouwen; geen TNM classificatie > FIGO; klinische of chirurgische stadiering

  • vulvacarcinoom

epidemiologie: oudere vrouwen, 2.7/100.000 per jaar, 320 per jaar; symptomen: jeuk, branderigheid, pijn, zwelling; patiënt delay (schaamte, niet goed kijken naar vulva) en dokter delay; diagnostiek: stansbiopt of kleine excisie, uitstrijkje, echogram op metastasen (lymfogeen naar liesklieren); behandeling: radicale excisie, SNP, als chirurgie niet mogelijk is > radiotherapie; complicaties: chirurgisch (verstoorde wondgenezing, mictieproblemen, sexualiteit, zitproblemen, lymfoedeem) radiotherapeutisch (natte dermatitis, verlittekening); prognose: stadium I en II operabel, 5-jaarsoverleving stadium I 90%, stadium II 80%, stadium III 70%, stadium IV 25%

  • stadiering vulvacarcinoom

Stadium I          Tumorgroei beperkt tot vulva of perineum

Stadium IA        ≤ 2 cm, stroma invasie ≤ 1,0 mm

Stadium IB        ≤ 2 cm, stroma invasie > 1,0 mm

Stadium II         Tumor beperkt tot vulva/perineum > 2cm in grootste afmeting

Stadium III        Tumor, ongeacht grootte, invadeert distale urethra en/of vagina en/of anus en/of unilaterale regionale lymfkliermetastasen

Stadium IV        invasie

Stadium IVA     Tumor invadeert : proximale urethra en/of blaas mucosa en/of rectum mucosa en/of pelviene bot, en/of bilaterale regionale lymfkliermetastasen

Stadium IVB     Metastasen op afstand inclusief pelviene lymfklieren

  • opbouw cervix

endocervicaal (eenlagig cilinderepitheel) en ectocervicaal deel (meerlagig plaveiselepitheel); maligne ontaarding cilinderepitheel = glandulaire maligne metaplasie; carcinomen ontstaan in transformatiezone

  • transformatiezone cervix

verplaats gedurende het leven van een vrouw; bij jong kind vrij hoog in endocervicale kanaal, na geboorte veel verder naar buiten; lage pH van vagina geeft reactie met eenlagig cilinderepitheel waardoor dit verdikt, dat is transformatiezone

  • eieren van Nabot

vergrootte klierbuizen die lijken op cyste of tumor (door transformatiebuizen)

  • maligne afwijkingen cervix

biopt van overgangszone; CIN I normaal plaveiselepitheel met abnormale uitrijping; CIN II dysplastisch epitheel met atypische cellen met grote kernen; CIN III is CIS

  • KOPAC

kwaliteit, ontstekingsverschijnselen, plaveiselepitheel, andere afwijkingen van het endometrium en endocervix cilinderepitheelafwijkingen; PAP I geen afwijkingen, PAP II abnormale plaveiselcellen, PAP III atypische squameuze metaplasie, PAP IIIa geringe dysplasie, PAP IIIb matige dysplasie, PAP IIIc ernstige dysplasie, PAP IV carcinoma in situ, PAP V invasief carcinoom

  • cervixcarcinoom

epidemiologie: incidentie 7.5/100.000, 699 nieuwe gevallen per jaar, sterfte (NL) 250 per jaar, HPV 16 en 18 gerelateerd, wereldwijd 270.000 doden jaarlijks; ontstaan: normaal epitheel > HPV infectie > CIN1 > CIN2 CIN3 > carcinoom (CIN stadia duren jaren); symptomen: lage stadia (abnormaal bloedverlies, fluorklachten, contactbloedingen), hoge stadia (abnormaal bloedverlies, fluorklachten, contactbloedingen, mictie/defaecatieklachten, pijn in rug/flank/onderbuik/been, lymfoedeem); diagnostiek: uitstrijkje portio, colposcopie, biopt, cystoscopie, disseminatie onderzoek (lab, X-thorax, echo bovenbuik, MRI en PET op indicatie; metastasering: lymfogeen naar kleine bekken via iliacale vaten, omhoog naar a. iliaca communis, naar para-aortale lnn.; therapie: radicale hysterectomie (uterus + steunweefsel), ook wel conisatie, trachelectomie of excentratie, chemoradiatie (latere stadia), radiotherapie e.c.m. hyperthermie, IMRT, brachytherapie en neo-adjuvante chemotherapie

  • FIGO cervixcarcinoom (behandeling en prognose)

FIGO IBI of een kleine IIA: deze tumor is beperkt tot de cervix en kleiner dan 4 cm, en beperkt tot de proximale vagina; therapie: standaard, er kan eventueel een trachelectomie (kinderwens); aanvullende therapie bij krappe snijranden, ingroei in het parametrium of positieve lymfeklieren, soms ook chemoradiatie of aanvullende radiotherapie;

FIGO IB2, bulky 2A en 2B-IVA: chemoradiatie, soms ook hyperthermie, neo-adjuvante chemo, radiotherapie, palliatie; prognose (5jr): IA 98%, I 78%, II 60%, III 35%, IV 10%

  • ovariumcarcinoom

epidemiologie: 11.5/100.000 per jaar, 1203 nieuwe gevallen per jaar, 5010% o.b.v. erfelijke component; histologische typen zie hierboven; therapie: debulking laparotomie, stagiering laparotomie (omentectomie kan plaatsvinden), belangrijkste is chemotherapie!(platinum en taxol iv zes kuren in drie weken); prognose: 1 op 5 heeft al metastasen op tijdstip van diagnose, laag stadium 90-100%, slecht gedifferentieerd 65-85%, IIB-IV 30%; follow up: tumormarker CA-125

  • vaginacarcinoom

2% van alle gynaecologische tumoren; 50 nieuwe gevallen per jaar (NL); therapie: primaire radiotherapie, chemoradiatie, chirurgie

  • familiaire gynaecologische tumoren

hereditair mamma/ovarium syndroom - BCRA1: chromosoom 17, gemuteerd in 50-85% van mammacarcinomen en 60% van ovariumcarcinomen, BCRA2: chromosoom 13, in 50-85% van mammacarcinomen, 15-20% van ovariumcarcinomen; preventie: ovariumcarcinoom (jaarlijks echo, CA-125 vanaf 35, vanaf 40/geen kinderwens meer adnexextirpatie, restrisico <5%) mamma (jaarlijks mammografie vanaf 25jr, halfjaarlijks controle chirurg, maandelijks zelfonderzoek, preventieve mastectomie vanaf 25e, restrisico <10%)

  • endometriumcarcinoom

oorzaak: HNPCC mutatie, autosomaal dominant, screening dmv. coloscopie vanaf 20-25 jaar elke twee jaar; preventieve chirurgie mogelijk

  • oorzaak postcoïtaal bloedverlies

premenopausaal: ectropion, chlamydia, poliep, zwangerschap, cervixcarcinoom; postmenopausaal: vaginale atrofie, poliep, cervixcarcinoom

  • ectropion

fysiologische situatie waarbij endocervix sterk naar buiten ligt, er kan beschadiging van endocervicale cellen optreden

  • benigne tumoren met bloedverlies

poliepen (endometrium of cervix) en myomen (hypermenorroe, menorragie)

  • maligne tumoren met bloedverlies

endometriumcarcinoom, cervixcarcinoom, vulvacarcinoom, vaginacarcinoom, (ovariumcarcinoom)

  • aanvullend onderzoek bloedverlies

postmenopausaal: cervix cytologie, urine sediment, vaginale echografie; postcoïtaal bloedverlies: cervix cytologie, chlamydiakweek, vaginale echografie

  • humaan papilloma virus

bouw: dubbelstrengs DNA in een capside; type 16 en 18 oncogeen (cervix-, vulva-, vagina-, penis-, orofarynxcarcinomen); kans op besmetting HPV 80-05%; prevalentie grootst 20-24jr (10-25%); infectie duurt 6 tot 8 maanden, symptoomloos;

  • transmissie HPV

genitaal huid-op-huid contact; condooms helpen, maar bieden geen volledige bescherming

  • HPV vaccin

virus-like-particles; bevatten onderdelen van capside > zetten aan tot aanmaak antistoffen; cervarix (alleen tegen cervixcarcinoom, langer antistoftiter), gardasil (ook tegen genitale wratten, HPV 6 en 11); vaccinatieprogramma (vanaf 2009) meisjes 12t/m16 jaar

 

 

Urologisch

  • diagnostiek hematurie

pijnloos: kweek en cytologie, cystoscopie, echografie; pijnlijk: urinekweek, CT-urografie (voor hogere urinewegen)

  • urologische tumoren

prostaatcarcinoom (adenocarcinoom), niercelcarcinoom, blaaskanker (overgangsepitheelcarcinoom of urotheelcarcinoom), testiscarcinoom (kiemceltumoren) en het peniscarcinoom (plaveiselcelcarcinoom); symptomen: hematurie, obstructieve klachten (hesitatie, slappe straal, onderbroken mictie, gevoel niet goed te kunnen legen), irritatieve klachten (toegenomen frequentie, imperatieve drang, nycturie), nadruppelen, incontinent, pijn bij passen

  • plasklachten (oorzaken)

blaashals: sclerose; prostaat: BPH (-itis, carcinoom); urethra: strictuur; meats urethra: stenose

  • diagnostiek LUTS patiënten

Urine sediment / kweek, rectaal toucher, plasdagboek, flow meting en residu na de mictie, PSA(?) Serum Creatinine(?), beeldvorming huw (niet aangeraden), cystoscopie (niet aangeraden)

  • therapie prostaatcarcinoom

tumor beperkt tot prostaat: radicale prostatectomie, radiatie (uit- of inwendig); tumor met metastasen op afstand: hormonale behandeling (testosteron!) > medicamenteuze castratie

  • therapie BPH

lichte klachten: watchfull waiting; matig-ernstige klachten zonder hinder: watchfull waiting; matige-ernstige klachten met hinder: medicamenteuze behandeling; retentie/stuwing/hoog UW/blaasstenen/recidiverende UWI/macrohematurie: operatief

  • blaascarcinoom

type: >90% overgangsepitheeltumor – urotheelceltumor – TCC, 3-7% plaveiselcelcarcinoom, 2% adenocarcinoom; epidemiologie: man/vrouw 3:1, 75% niet-invasief, 10-15% progressief, van spierinvasiefen is 85% primair spierinvasief, van spierinvasieve tumoren 50% metastasen, ratio doden tov nieuwe gevallen: 1:4.5; diagnostiek: anamnese, urine sediment, urine cytologie, cytoscopie, TUR-BT, CT IVP

  • TNM stadiering blaascarcinoom

 

N1 1 + lnn ≤2 cm

N2 1 + lnn > 2 tot 5 cm; meer + lnn ≤5 cm

N3 > 5 cm

 

M0/M1 Geen/wel metastasen

 

G1 Goed gedifferentieerd

G2 Matig gedifferentieerd

G3 Slecht gedifferentieerd

  • therapie blaascarcinoom

Oppervlakkige overgangsepitheeltumoren (TCC: volledige resectie via TUR-BT > PA > lokale chemotherapie noodzakelijk?

Invasieve tumoren (T2-3-4-): radicale cystectomie, bij vrouwen soms met uterus en ovaria; gemetastaseerde ziekte (M+): chemotherapie (MVAC, Gem-Cis)

  • prognose blaascarcinoom

5-jaarsoverleving na radicale cystectomie: T1 90-95%, T2 65-75%, T3 35-35%, T4a 25-35%, N+ 20-30%

  • BCG

bacterie (een verzwakte tubercel bacterie) die vroeger werd gebruik ter inenting tegen TBC > immuunreactie (ook werkzaam tegen tumoren) > minder progressie

  • niertumoren

benigne: simpele cyste, oncosytoom, angiomyolipoom, tubereuze sclerose (m. Bourneville); complexe cyste: Bosniak-classificatie; maligne: heldercellig (75%), papillair (15%), chromophoob (5%), overgangsepitheeltumor

voorkomen: man/vrouw 1.5:1

  • diagnostiek niertumoren

>50% van alle RCC incidentaloom (echo, CT, MRI); trias: hematurie, pijn, palpabele massa; paraneoplastische syndromen: hoge BSE, hypertensie, anemie, gewichtsverlies, cachexie, afwijkende leverfunctie, hypercalciemie, polycythemie; beeldvorming (CT/MRI)

  • TNM niertumoren

T1 ≤7cm beperkt tot de nier

T2 >7cm beperkt tot de nier

T3a tot in perinefrisch vet

T3b tot in niervene en vena cava (onder diafragma)

T3c tot in vena cava boven diafragma of invasie in wand vena cava

T4 tot voorbij fascie van Gerota

bron: urologische tumoren Dr. B. Merks

  • therapie niercelcarcinoom

afhankelijk van stadiering – vroeg: chirurgisch ingrijpen (tumor resectie of radicale nefrectomie, open/laparoscopisch/robot), HIPU en cryotherapie, laat: metastasectomie, immunotherapie

 

 

 

Testis (en penis)

  • anatomie testis

bron: 2.21 Moore Clinically Oriented anatomy

  • testistumoren

epidemiologie: life time prevalentie 0,4%, leeftijd 15-35 en >60, hoogste cure rate van alle maligniteiten, voornamelijk bij caucasische ras; pathofysiologie: 95% kiemcel tumor (seminoma, non-seminoma), 5% overig (Leydig/sertoli tumor, lymfoom); risicofactoren: cryptorchidie, testiculaire dysgenesie (Klinefelter), atrofie, infertiliteit, positieve familie anamnese, contralateraal carcinoom; klinische presentatie: pijnloze zwelling, raar gevoel in onderbuik, metastasering (massa nek, hoesten, anorexie, rugpijn); lichamelijk onderzoek: bimanueel onderzoek op zwelling, consistentie, regulariteit, hard/zacht, vergelijking contralaterale zijde, hydrocele, onderzoek abdomen, onderzoek tepels; aanvullend onderzoek: lab (AFP – niet verhoogd bij seminomen -, bHCG, LDH), echo scrotum, CT-Thorax en abdomen (metastasen)

  • crytorchidie

testis niet (volledig) ingedaald

  • differentiaal diagnose zwelling scrotum

testiscarcinoom, hydrocele/spermatocele, caricocele, eidymitis/orchitis, torsio testis, hernia inguinalis, lymfoom

  • tumormerkstoffen bij kiemceltumoren testis

alfa-foetoproteïne - herkomst: dooierzakelementen in tumor, halfwaardetijd: 5-7 dagen; bèta-HCG - herkomst: syncytiotrofoblastair weefsel, halfwaardetijd: 18-24 uur; LDH - herkomst: kan verhoogd zijn bij seminoom, beperkte sensitiviteit, relatie met tumormassa

  • stadiering testis tumor

I beperkt tot testis

II lymfekliermetastase(n) infra-diafragmatisch

III lymfekliermetastase(n) supra-diafragmatisch

IV metastasen op afstand (met name long, lever, skelet en hersenen)

  • behandeling testis tumor

stadium I+II – seminoom: radiotherapie, afwachten, chemotherapie; non-seminoom: vervolgd, klierdissectie, chemotherapie

stadium III+IV – beide vormen: chemotherapie, afwijkingen na chemo wegsnijden, prognose slecht, overleving goed

  • torsio testis

steeldraai van de testis; kan hierdoor afsterven door gebrek aan bloedcirculatie

  • epididymitis

verwekkers – acuut: e. coli, klebsiella, proteus, pseudomonas, chlamydia (jongeren); als gevolg van urethritis voorafgaand aan epididymitis pollakisurie, imperatieve drang en pijn bij urineren

  • peniscarcinoom

plaveiselcelcarcinoom; zeer mutulerend

 

Colorectaal

  • epidemiologie colorectaal carcinoom

10.000 gevallen per jaar erbij, dit zal in 2014 14.000 gevallen zijn;
5 jaarsoverleving 40-45%; levenslang risico sporadisch 5-6%

  • pathogenese colorectaal carcinoom (CRC)

drie stappen die onthouden dienen te worden: normaal darmweefsel >
mutatie APC > poliep > mutatie p53 > carcinoom

hieronder uitgebreid schema:

bron: Robbins Patholgic basis of disease figuur 17-60

  • poliep

slijmvlieslaesie; 30-50% van de mensen ontwikkelt adenomateuze poliepen, 10% van de poliepen worden CRC, meeste komen voor in het linker deel van het colon:

 

; poliepverwijdering: reductie CRC, zgn. polypectomie (coloscopie>metalen lis>snijstroom>poliep naar PA); zonder (sessiel) en met steel (gesteeld).

  • niet premaligne poliepen

ontstekingspoliep (reparatieweefsel, granulatieweefsel)

 

pseudopoliep (restant van colitis ulcerae),

hyperplastisch (versnelde uitrijping, veel slijmproductie) histologisch:

 

juveniel (ook wel hamartoom, weefsels wat daar niet hoort) histologisch:

mesenchymaal (uit steunweefsel)

 

  • premaligne poliepen

histologie: atypie (op cel- en kernniveau: cel lijkt niet meer op wat hij is) en dysplasie (op weefselniveau/architectuur: weefsels zijn oriëntatie en cohesie kwijt), dedifferentiatie van epitheel door aangeboren en of opvolgende mutaties in cellulaire DNA; typen:

tubulair adenoom (buisjes)

bron: http://firstaidteam.com/usmlerximages/d/220-4/USMLERxTubular+adenoma.gif 30-10-2010

tubulo-villeus adenoom (buisjes en vingervormige uitstulpingen)

bron: http://www.solunetti.fi/tiedostot/kuvat_patologia/Elinpatologia/Ruoansulatus/Paksusuoli/E34_40b.jpg 30-10-2010

villeus adenoom (vingervormige uitstulpingen)

bron: http://rad.usuhs.edu/medpix/include/medpix_image.php3?imageid=7144 30-10-2010

  • histologisch beeld atypie

kernen: groter, opgeblazen, meer chromatine in brokken en stukken, grote nucleoli, meer en pathologische celdelingen, pseudostratificatie; cytoplasma: verlies van uitrijpingskenmerken, relatief kleiner, minder tot geen slijmproductie of juist ophoping van slijm (zegelring)

  • histologisch beeld dysplasie

op weefselniveau: rangschikking van de cellen gaat verloren, verlies van polariteit en oriëntatie, omgekeerde slijmbekercellen, basaalmembraan verdwijnt, cribriforme groei, sliertjes, rijtjes (in plaats van buisjes), lossen cellen, cohesie verlies; hooggradige dysplasie is wat we in andere organen het carcinoma in situ zouden noemen

 

  • TNM classificatie CRC

T1 tumor beperkt tot mucosa en submucosa

T2 tumor ingroei in spierlagen

T3 tumor ingroei in subserosa

T4 tumor ingroei in ander orgaan (niet resectabel)

 

N0 geen lymfeklieren

N1 1-3 tumor positieve locoregionale lymfeklieren

N2 >4 tumor positieve lymfeklieren

N3 hoogste lymfeklier tumor positief

 

Mx niet bekend

M1 haematogene metastasen

  • CEA

carcino-embryonaal antigen: tumormarker voor colon, rectum en ovarium; tijdens embryonale ontwikkeling wordt deze marker in de normale situatie geproduceerd in de lever; wordt gebruikt als screeningsmethode op recidieven

  • screeningsmethoden CRC

Guaiac feces occult bloed test: feces met waterstofperoxide in reactie gebracht, oxidatie zorgt voor kleurverandering (oxidatie gekatalyseerd door haemgroep van bloed), sensitiviteit 11-37%, PPV 7-13%, positieve test 0.8-3.9%; sigmoidoscopie: endoscopie van het linker colon tot aan flexura lienalis, voorbereiding met fosfaat klysma, geen sedatie; colonoscopie; virtuele colonoscopie

  • risico coloncarcinoom

algemeen 4%, 1x1e graads verwant 6%, 1x1e graads + 1x2e graads verwant 8%, 1x1e graads verwant <45 jaar 10%, 2x1e graads verwant 17%, erfelijk CRC 15-100%

  • HNPCC

hereditair non poliposis colorectaal carcinoom – klinische criteria: 1e graads verwant CRC < 50 jaar, 2 opeenvolgende generaties, tumor zichtbaar gevolg van mutaties; bethesda criteria:

1. CRC < 50 jr

2. Synchrone of metachrone CRC of HNPCCgeassociëerde

tumoren, ongeacht leeftijd

3. CRC met MSI-H-histologie in patiënt < 60 jr

4. CRC of HNPCC-geassociëerde tumor in minimaal 1

1e graads familielid < 50 jr

5. CRC of HNPCC-geassociëerde tumor op elke

leeftijd bij ³ 2 1e of 2e graads familieleden

surveillance: colonscopie 1x per 2 jr vanaf 20-25 jaar, gynaecoloog 1x per jaar vanaf 30-35 jaar, familie > 2 familieleden maag/urologische tumoren > 1x per 2 jr. gastroscopie, 1x per jaar urologie

  • FAP

familiaire adenomateuze polyposis; epidemiologie 1% van alle CRC, autosomaal dominant mutatie APC gen op chromosoom 5; op 20-30e jaar al 100-1000 poliepen, op 40e jaar 95% erfelijke darmkanker;

  • subclassificaties FAP

klassiek: 100-1000 poliepen, vanaf 100 poliepen diagnose, 100% risico op CRC; attunuated: minder poliepen (+/- 30), voornamelijk in proximale colon, 50% life-timerisk; Gardner syndroom: klassiek FAP + multipele osteomen (kaak, schedel, bot, long), epidermale cysten fibromatose; Tarcot syndroom: APC met CNS tumoren (medulloblasten)

  • behandeling colorectaalcarcinoom

afhankelijk van: lokalisatie en lymfedrainagegebied; coloncarcinoom: resectie evt. in combinatie met adjuvante chemotherapie; rectumcarcinoom: preoperatieve radiotherapie/radiochemotherapie, resectie

  • open vs laparoscopische CR chirurgie

ervaring chirurg, eerder operaties in zelfde gebied, uitbreiding van tumor, anatomie (lokatie)

 

 

 

 

 

 

  • verschillende resecties CRC

afhankelijk van lymfedrainage en bloedvoorziening

bron: hoorcollege colorectale chirurgie en levermetastasen, Dr. IQ molenaar

  • verschillende anastomoses

side to side, end to end, end to side

  • perioperatieve complicaties CRC

naadlekkage, intra-abdominaal abces, wondinfectie, andere chirurgische complicatie, niet chirurgische complicatie

  • principes van colorectale chirurgie

identificatie ureter, beschermen autonome zenuwen, ligatie van aanvoerende bloedvaten, lymfadenectomie, intra-abdominale mobilisatie en resectie, geen verschil tussen laparoscopische en open chirurgie

 

Lever

  • levertumoren

benigne – epitheliaal: focale nodulair hyperplasie, adenoom, mesenchymaal: hemangioom, cysten: simpel enkelvoudig, polycysteus, echinococcen cyste; maligne – (primair) epitheliaal: hepatocellulair carcinoom, cholangiocarcinoom, cystadenocarcinoom, mesenchymaal: angiosarcoom, gemengd: hepatoblastoom, (secundair) (coloreactale) metastasen

  • anatomie lever couinaud

bron: bron: hoorcollege colorectale chirurgie en levermetastasen, Dr. IQ molenaar

  • Operatie (technieken) levertumoren

metastasectomie, segmentresectie, hemihepatectomie L/R, extended hemihepatectomie L/R, evt. in combi met Radio Frequency

Ablation (RFA), laparoscopische resecties, levertransplantatie

  • principes van leverchirurgie

occlusie van afferente en efferente vaten; inflow occlusie van de rest (pringle, ischemic preconditioning, totale occlusie); transsectie (digitoclasie, clamp crushing, CUSA, ultracisie, ligasure, RFA/Habibsealer, argon)

  • RFA voor terugkerende colorectale metastase in lever

voordelen: minder invasief, lagere morbiditeit en mortaliteit; nadelen: incomplete destructie tumor, gelimiteerd door aanliggende structuren, adequate inspectie van het abdomen is niet mogelijk, hogere recidiefkans (?); indicaties: HCC cirrotische lever, bilobair CRM

  • behandeling CRM

neo-adjuvant: capoxB 3 maand, daarna CT; adjuvant: capox, hepatica (Capox vs CapoxB); palliatief (gemetastaseerde setting): capoxB

  • icterus

oorzaak: obstructie afvoer gal (steen, periampullaire tumoren), leverfalen

 

 

Pancreas

  • periampullaire tumoren

pancreaskop carcinoom, papil carcinoom, distale galweg carcinoom, duodenum carcinoom

  • anatomie structuren rondom pancreas

bron: fig 2.59 Moore Clinically Oriented Anatomy

  • pancreas tumoren algemeen

incidentie: 9/100.000; man-vrouw verhouding 1,5:1; mediane leeftijd van diagnose 70-74; 95% van exogene origine; 75% in kop gelokaliseerd; vaak al lymfekliermetastasen

  • anamnese pancreastumor

specifiek; specifiek: (koliek)pijnloze obstructie icterus, jeuk, verschijnselen van nieuwe DM, 5% presenteert zich met beeld van pancreatitis

  • diagnostiek pancreastumor

icterus, krabeffecten, Virchow Klier, hydrops van de galblaas (Courvoisier), ascites, rectaal toucher (Douglas metastasen); laboratorium: anemie, verhoogd glucose, verhoogd amylase, verhoogd bili, verhoogd AF, tumor markers (onbetrouwbaar) CA 19-9 verhoogd bij grote tumor load; beeldvormend: echografie (niet erg betrouwbaar ivm lucht/adipositas), CT abdomen, ERCP/endoecho, CT-thorax/Xthorax (longmetastasen), PM

  • behandeling periampullaire tumoren

PPPD (pylorus sparende pancreaticoduodenectomie), whipple; adjuvante chemotherapie effectief in pancreaskopcarcinoom; adjuvante radiotherapie niet bewezen

  • PA diagnostiek periampullaire tumoren

biopten papilla van Vater, trans-duodenale naald biopten pancreas, brush ductus pancreaticus en ductus choledochus, per-operatieve vriescoupes

  • problemen/complicaties na chirurgie periampullaire tumoren

aspirantie (maagsonde, voeding TPV), gastroparese (prokinetica, primpan 3 dd 30 mg, erytomycine 3 dd 80 mg iv), naadlekkage (amylase uit drains bepalen), steatorrhoe (pancrease), DM

 

 

Oesophagus en maag

  • differentiaal diagnose dysfagie

oropharyngeaal (neurogeen, myogeen, tumor), oesophagus (anatomisch: tumor, peptische stenose, divertikel, oesophagitis, eosinofiele oesophagitis; motiliteits stoornissen: achalasie, diffuse spasmen, sclerodermie)

  • route patiënt dysfagie

anamnese, scopie, biopten indien afwijkingen/manometrie indien geen afwijkingen, PA

  • slokdarm tumoren

plaveiselcelcarcinoom: gaat uit van plaveiselepitheel boven de slijmvlies-overgang, geassocieerd met roken/drinken/weinig fruit en groenteconsumptie, radiotherapie, achalasie, lokalisatie meeste in middelste thoracale deel; adenocarcinoom: meestal op slijmvlies-overgang gelokaliseerd, geassocieerd met Barret oesophagus, kan ook opgroeien maagcardia carcinoom zijn, meestal gelokaliseerd in laagste thoracale deel oesophagus of cardia van de maag; andere: leiomyoom, gastro-intestinale stroma-tumor, lipoom;

  • behandeling oesophagus tumoren

stadiering - curatieve behandeling: T1t/m3 N0 of N1, M0 of M1a; palliatieve behandeling voor T4, M1B, slechte algehele conditie, recidief na eerdere operatie;

type tumor – plaveiselcelcarcinoom > resectie, adenocarcinoom > neo-adjuvante chemotherapie, resectie, postoperatieve chemotherapie

  • palliatieve behandeling oesophaguscarcinoom

locaal: stent, radiotherapie, systemisch: chemotherapie

  • anatomie oesophagus en omliggende structuren

bron: interactief college dysfagie

  • operatie technieken oesophaguscarcinoom

  • prognostische factoren oesophaguscarcinoom

tumorinvasie-status, radicaliteit-status (circumferentieel klievingsvlak), klier-status (aantal lymfekliermetastasen, totaal aantal verwijderd, extracapsulaire groei), afstandsmetastasen-status (lymfeklieren op afstand, hematogene metastasen)

  • kijkoperaties vs open operaties oesophagus

kijkoperatie: minder bloedverlies, minder complicaties, minder pijn, sneller herstel, beter cosmetisch resultaat >> robot systeem (zgn. robotgeassisteerde slokdarmresectie)

  • acute gastritis

voorbijgaande mucosale ontstekingsreactie; symptomen: geen, epigastrische pijn, misselijkheid, braken; ernstig: mucosale erosie, ulceratie, bloeding, melaena, massief bloedverlies; ontstaan: storing beschermende mechanismen maag, directe beschadiging cellen (NSAID’s, h. pylori, overmatige alcoholconsumptie, chemotherapie, radiotherapie)

  • chronische gastritis

persisterende minder ernstige symptomen dan acute gastritis (misselijkheid, soms braken); oorzaak: infectie h. pylori, psychologische stress, cafeïne, alcohol, roken

  • auto-immuungastritis

chronische gastritis; antilichamen tegen pariëtale cellen en intrinsic factor die kunnen worden ontdekt in serum en maagsecreties; verminderde serum pepsinogeen I concentratie; hyperplasie van de endocriene cellen in het antrum; vitamine B12 deficiëntie; gestoorde maagzuursecretie

  • Barret oesophagus histologie

metaplasie van slijmbekercellen, dysplasie (rommelige groeiwijze, hyperchromasie)

bron: practicum MDL tumoren

  • adenocarcinoom oesophagus

bron: http://www.pathconsultddx.com/pathCon/largeImage?pii=S1559-8675(06)70059-6&figureId=fig1&ecomponentId=mmc1 30-10-2010

  • plaveiselcelcarcinoom slokdarm histologie

onderscheid tussen plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom is de verhoorning die hier te zien is, bij adenocarcinoom zie je bovendien buisjes

bron: practicum MDL tumoren

  • Lynch syndroom

HNPCC, type I: gastro-intestinale tumoren, type II: gastro-intestinale tumoren + endometrium + cervix

  • anemie

microcytair (ijzer – inname > derde wereld/geriatrie, afbraak > hemolyse/thalassemie, bloed), normocytair, macrocytair

 

  • oorzaken positieve occult bloedtest

menstruatie, ontlasting (ulcus, maligniteit), ontsteking (Crohn, collitis ilcerosa), perforatie, maagzweer, bloed van tandenpoetsen, voeding (bloedworst)

  • hernia diafragmatica

10% van de bevolking heeft het; types: para-oesophagaal en sliding (LES is verschoven, dat is bij para-oesophagaal niet het geval)

  • risicofactoren refluxziekte

overgewicht (intra-abdominale druk wordt verhoogd), roken, alcoholgebruik, achalasie, syndroom van Plummer Vinson

  • syndroom van Plummer Vinson

ijzergebreksanemie, Webbing, anemie, glossitis

  • Webbing

aangeboren, obstruerende afwijking in de oesophagus; symptomen: dysfagie, kinderen al lastig met eten

  • globale opbouw maag-darmkanaal

De submucosa bevat bloedvaten, steunweefsel en lymfefollikels (de GALT). Het wordt omgeven door een dun laagje spierweefsel, de muscularis mucosae. Dit zorgt voor het inkrimpen van de submucosa. Verder naar binnen ligt de lamina/tunica propriae, dit is het steunweefsel van het epitheel. De mucosa loopt tot de buitenste spierlagen. Een T2 tumor loopt tot in de muscularis propriae, een T4 tumor is door de subserosa heen

 

 

Lymfestelsel

  • functies lymfestelsel

circulatie, afweer, vetabsorptie

  • chylus

lymfe afkomstig uit darm; beetje wittig door de chylomicronen

  • localisatie van lymfecapillairen

alle weefsels, met uitzondering van: avasculaire weefsels (epidermis, haren, nagels, cornea, gewrichtskraakbeen), CZS, beenmerg, bot (wel in periost); bovendien vrij weinig in spieren

  • drainageschema lymfe

lymfecapillairen > lymfevaten > nodi lymphatici > evt. andere lymphonodi > trunci lymphatici (10) > terminale lymfevaten

  • lymphonodi (lnn)

400-450 in totaal, waarvan 100 in thorax, 230 in abdomen/pelvis; voorkeurslokaties: axillair, lies, hals, mediastinum, mesenteria, achterste buikwand, bekken; regionale groep heeft drainage regio; let op de grote vaten (daar liggen ze bij in de buurt)

  • naamgeving lymphonodi

naar vaten, topografische locatie, oppervlakkig/diepe ligging, relatie met organen

  • terminale lymfvaten

ductus thoracicus: draineert onder diafragma L/R en boven diafragma L; ductus lymphaticus dexter: draineert boven diafragma R; uitmonding in angulus venosus sinister/dexter; grens ligt bij buikwand lager > ondernavel naar ductus thoracicus, boven de navel L/R gescheiden

  • angulus venosus

samenkomst van v. subclavia en v. jugularis interna

  • anatomie lymfestelsel (belangrijkste vaten)

bron: hoorcollege het lymfestelsel Dr R. Bleys

  • embryologie lymfestelsel

lymfezakken > vormen tot klier; cisterna chyli blijft bestaan; ductus thoracicus eerst ook dubbelzijdig > links/rechts verbindingen werden gemaakt > rechts verdwijnt craniaal/links verdwijnt caudaal

  • lymfestammen (trunci)

rechts - ductus lymphaticus dexter uit: truncus jugularis, truncus subclavia, truncus brochomediastinalis

links –als rechts + truncus lumbalis dexter/sinister, truncus intestinalis dexter/sinister (of enkelvoudig)

  • transport van lymfe

weefseldruk, spierpomp, kleppen, arteriële pulsaties, ademhaling (lage druk in thorax zuigt aan), glad spierweefsel in de trunci

  • lymfedrainage mamma

axillair en parasternaal;

  • axillaire klieren

groep – aantal – voornaamste drainagegebied

pectoraal – 4/5 – mamma, anterolaterale rompwand boven navel

subscapulair – 6/7 – rug

lateraal – 4/6 – arm

centraal 3/4 – pectorale, subscapulaire en laterale groepen, ook direct van mamma mogelijk

apicaal – 6/12 – centrale, pectorale, subscapulaire en laterale groepen, ook direct van mamma mogelijk

bron: hoorcollege lymfestelsel Dr. R. Bleys

  • lymfedrainage longen

lnn. tracheobronchialis, gaan met lnn. parasternalis naar truncus bronchomediastinalis

  • lymfedrainage abdomen/pelvis

terminale vat is ductus thoracicus (begint bij cisterna chyli), trunci: truncus lumbalis L/R en truncus intestinalis L/R (soms ook enkelvoudig);

1. 

 

2. 

  • lymfestation testes/ovaria

lnn. lumbales

  • lymfestation bekkenorganen

lnn. iliaci interni

  • lymfestation nieren

lnn. lumbales

  • lymfestation colon ascendens

lnn. mesenterici superiores

 

 

Hersenen

  • primaire hersentumoren

gliomen, hersenlymfoom, meningioom

  • gliomen

astrocytomen (80%), oligodendrogliomen, epidimonen, gemende gliomen; incidentie 9/100.000, 1.500 nieuwe patiënten per jaar (neuroloog ziet 2x per jaar, huisarts 1x in 5 jaar patiënt met hersentumor)

  • laaggradig glioom

diffuus infiltrerend, langzaam groeiend, 20-40jr, eerste presentatie: epileptische aanval, meestal geen neurologische uitval, diagnostiek: MRI (meer sensitief dan CT, tumoren kleuren niet aan, onscherpe begrenzing)

  • hooggradig glioom

diffuus infiltrerend, snel groeiend, 30-60jr; eerste presentatie: subacute focale uitval, epilepsie, verschijnselen a.g.v. intracraniele drukverhoging; diagnostiek: MRI (grillige begrenzing, aankleuring, oedeem, cyste/holtevorming; symptomen: hoofdpijn, gedragsverandering; komt veel frontaal voor, duurt lang voordat je echt symptomen opmerkt

  • lymfoom

diffuus infiltrerend, 4/1000.000, 50 per jaar, immuundeficiëntie patiënten en ouderen; eerste presentatie: cognitief/gedragsveranderingen, focale uitval, 5-20% ook epilepsie; beeldvormende diagnostiek: MRI/CT, aankleuring, scherp omgrensd; komt vaak voor bij ventrikels en corpus collosum

  • meningioom

gaan uit van meningen, vaak toevalsbevinding (bij lichaamsAPK); beeldvormende diagnostiek: CT/MRI, goed omschreven, vast aan meningen, in principe geen massawerking

  • metastasen

LBS&KG (longen, borst, skin, kidney, gastro-intestinaal), nooit van prostaat (>wervels), huidkanker, oesophagus; incidentie >11/100.000 (cijfers onzeker, wordt vaker gevonden door betere diagnostiek, maar chemo komt niet door BHB dus een kankercel kan “veilig” ontwikkelen tot metastase); eerste presentatie: focale uitval, verschijnselen a.g.v. intracraniele drukverhoging; beeldvormende diagnostiek: CT/MRI (>50% multipel, ringvormig aankleurend, oedeem, bloeding in metastase 15%)

  • hypofysetumoren

“goedaardige” tumoren adenohypofyse; symptomen: bitemporale gezichtsuitval (nabij chiasma opticum), endocrinologische verschijnselen (ammenorroe, galactorroe > prolactinoom, reuzengroei > groeihormoonproducerend adenoom, Cushing > corticotropine producerende tumor); behandeling: chirurgie (indien mogelijk)

  • vestibulair schwannoom

austicustumor; gaan uit van schwanncellen of endoneurale fibroblasten n. vestibularis; kan uiting zijn van neurofibromatose type 2; symptomen:gehoorverlies, oorsuizen, perifere facialisparese/dysfagie/sensibiliteitsstoornissen (tumor in Brughoek); behandeling: chirurgie

  • craniofaryngioom

gaat uit van faryngeaal epitheel; symptomen: groeistoornissen bij kinderen, bij volwassenen seksuele functiestoornissen; diagnostiek: MRI (verkalkte tumor van de hypothalamus, het chiasma opticum, of het gebied rond het 3e ventrikel)

  • hemangioblastoom

uitgaande van bloedvaten; komt voor in cerebellum; symptomen: ataxie, nystagmus en verschijnselen behorende bij een obstructiehydocephalus; beeldvormende diagnostiek: MRI/CT (sterk aankleurende, vaatrijke laesie); komen alleen voor of in combinatie met andere tumoren bij de ziekte van Hippel-Lindau; behandeling: chirurgie

  • cellen in centrale zenuwstelsel

neuronen, gliacellen (astrocyten, oligodendroglia, ependymcellen, microglia), meningeale cellen

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Waarom een account aanmaken?

  • Je WorldSupporter account geeft je toegang tot alle functionaliteiten van het platform
  • Zodra je bent ingelogd kun je onder andere:
    • pagina's aan je lijst met favorieten toevoegen
    • feedback achterlaten
    • deelnemen aan discussies
    • zelf bijdragen delen via de 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Celbiologie - Geneeskunde - Bundel

Celbiologie - Geneeskunde - Bundel

Bevat collegeaantekeningen, oefenmateriaal e.d. bij het blokken van verschillende universiteiten van de afgelopen studiejaren. Gebaseerd op vergelijkbare onderwerpen