Tentamenvragen GIR

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

 

Oefenvragen januari 2011

 

Onderdeel A – MC-vragen

 

Bij dit onderdeel kiest u het meest juiste antwoord en beargumenteert u waarom dat antwoord juist is. U mag uw antwoord niet motiveren met de opmerking dat de andere alternatieven onjuist zijn.

 

Vraag 1

Arendse heeft een perceel grond in eigendom in Gieten (Drenthe). Op deze grond heeft Arendse een motorcrossbaan aangelegd. Arendse is van plan om te verhuizen naar Rotterdam en daarna naar Den Haag. Hij wil daarom de grond verkopen aan Berendse. Arendse wil echter wel van de motorcrossbaan gebruik blijven maken. Bovendien wil hij ’s avonds en ’s nachts kunnen racen.

Arendse is daarom van plan om bij de koop te bedingen dat:

(1) Berendse moet gedogen dat Arendse na de overdracht van het perceel zal blijven racen, en dat

(2) Berendse gehouden zal zijn om een verlichtingsinstallatie op het terrein aan te leggen. Arendse weet echter dat de kans bestaat dat Berendse de grond zal overdragen aan een derde

of dat Berendse failliet zal gaan waarna de curator de grond aan een derde zal overdragen.

Arendse wil zeker weten dat hij in beide gevallen beide bedingen tegen deze derde (verder:

‘een nieuwe grondeigenaar’) kan inroepen. Welke stelling is in dit verband juist?

a. Arendse kan, als Berendse daaraan meewerkt, bewerkstelligen dat Arendse beide bedingen tegen een nieuwe grondeigenaar kan inroepen.

b. Arendse kan, als Berendse daaraan meewerkt, enkel bewerkstelligen dat Arendse beding (1) tegen een nieuwe grondeigenaar kan inroepen.

c. Arendse kan, als Berendse daaraan meewerkt, enkel bewerkstelligen dat Arendse beding (2) tegen een nieuwe grondeigenaar kan inroepen.

d. Arendse kan, zelfs met medewerking van Berendse, niet bewerkstelligen dat Arendse beding (1) of beding (2) tegen de nieuwe grondeigenaar kan inroepen.

 

 

 

Vraag 2

 

Antons koopt een tweedehands Opel Corsa van autohandelaar Beukers. Nadat Antons de auto heeft opgehaald, meldt zich ene Cornelissen. Cornelissen stelt dat hij eigenaar van de auto is. Cornelissen heeft de auto namelijk een week geleden ter reparatie bij Beukers ingeleverd. Vervolgens heeft Beukers de auto aan Antons verkocht en geleverd. Antons stelt op zijn beurt dat hij eigenaar van de auto is geworden en dat hij onderzoek heeft gedaan naar de autopapieren die bij de auto horen. Volgens Antons bleek uit deze autopapieren dat de auto daadwerkelijk eigendom van Beukers was. Een expert stelt later vast dat de autopapieren een vervalsing betreffen die voor een leek niet van echt te onderscheiden is.

 

Salomons heeft geschreven over de bescherming van de verkrijger te goeder trouw van een roerende zaak. In dit artikel komt Salomons tot een voorstel hoe deze bescherming moet worden vorm gegeven. Het artikel is opgenomen in het studiemateriaal (§5.1).

 

 

 

Welke stelling is juist?

 

a. Aangezien Beukers geen eigenaar van de auto was, kan naar geldend Nederlands recht Antons geen eigenaar van de auto worden. Een onderzoek door Antons naar de autopapieren is dan ook niet relevant. In het voorstel van Salomons kan Antons wél eigenaar van de auto worden. Daarbij is een onderzoek naar de autopapieren echter wél relevant.

b. Aangezien Beukers geen eigenaar van de auto was, kan naar geldend Nederlands recht Antons geen eigenaar van de auto worden. Een onderzoek door Antons naar de autopapieren is dan ook niet relevant. In het voorstel van Salomons kan Antons evenmin eigenaar van de auto worden. Een onderzoek naar de autopapieren is in dit voorstel daarom evenmin relevant.

c. Hoewel Beukers geen eigenaar van de auto was, kan naar geldend Nederlands recht Antons wél eigenaar van de auto worden. Daarbij is onder meer van belang dat hij onderzoek heeft gedaan naar de autopapieren van de Opel. In het voorstel van Salomons geldt hetzelfde. Antons kan eigenaar van de auto worden. Daarbij is eveneens van belang of hij onderzoek naar de autopapieren heeft gedaan.

d. Hoewel Beukers geen eigenaar van de auto was, kan naar geldend Nederlands recht Antons wél eigenaar van de auto worden. Daarbij is onder meer van belang dat hij onderzoek heeft gedaan naar de autopapieren van de Opel. In het voorstel van Salomons kan Antons eigenaar van de auto worden en is een onderzoek naar de autopapieren niet relevant.

 

 

Vraag 3

Albers BV (verder: ‘Albers’) drijft een meubelfabriek. Op 1 augustus 2010 leent Albers € 100.000,- van de B-Bank. Op 1 augustus vestigt Albers op de voet van art. 3:237 BW en voor zover nodig bij voorbaat een stil pandrecht op alle reeds gefabriceerde en nog te fabriceren meubels. Op 1 september

2010 wordt Albers door de rechtbank failliet verklaard met benoeming van mr. J. Bot tot curator. Op dat moment bevinden zich twee partijen meubels in de fabriek, namelijk (1) de meubels die vóór 1 augustus 2010 zijn geproduceerd en (2) de meubels die ná 1 augustus 2010 zijn geproduceerd. Mr. Bot besluit de fabriek nog een maand, dat wil zeggen tussen 1 september 2010 en 1 oktober 2010, door te laten draaien. Mr. Bot vraagt zich af of de bank een geldig pandrecht heeft verkregen, dan wel zal verkrijgen op

(1) de meubels die vóór 1 augustus 2010 zijn geproduceerd,

(2) de meubels die tussen 1 augustus 2010 en 1 september 2010 zijn geproduceerd en

(3) de meubels die tussen 1 september en 1 oktober zullen worden geproduceerd.

 

Welk antwoord is juist?

a. De bank verkrijgt wél een geldig pandrecht op de meubels genoemd onder (1), maar niet op die genoemd onder (2) en (3).

b. De bank verkrijgt wél een geldig pandrecht op de meubels genoemd onder (1) en (2), maar niet op die genoemd onder (3).

c. De bank verkrijgt een geldig pandrecht op de meubels genoemd onder (1), (2) en (3). d. De bank verkrijgt slechts een geldig pandrecht op de meubels genoemd onder (3).

 

 

 

 

 

Onderdeel B - Stellingen

Vraag 1

De heer Antons en mevrouw Van Buren zijn met elkaar getrouwd. Tussen hen gelden geen huwelijkse voorwaarden. Antons leent op 1 maart 2009 €100.000van de Kredietbank. Als Antons de lening niet terugbetaalt vordert de Kredietbank veroordeling van Antons voor de bevoegde rechter. Nadat Antons door de rechter tot betaling is veroordeeld en het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, wil de Kredietbank zich verhalen op (1) de aan Antons toebehorende Porsche, (2) de tot de gemeenschap behorende antieke boekenverzameling en (3) de aan Van Buren toebehorende verzameling Chinees porselein.

Geef gemotiveerd aan of onderstaande stelling juist of onjuist is.

De Kredietbank kan zich op al deze goederen verhalen.

 

Vraag 2

Op 1 mei 2010 wordt de heer Vergeer door de rechtbank failliet verklaard waarbij mr. W. Bot wordt benoemd tot curator. Op dat moment heeft de heer Schepens een vordering op Vergeer van € 3.000. Na het faillissement veroorzaakt Schepens een schade van € 3.000 aan de auto van Vergeer. Schepens wordt vervolgens door curator Bot aangesproken tot vergoeding van de schade. Schepens vraagt zich af of hij beide vorderingen met elkaar kan verrekenen.

Geef gemotiveerd aan of onderstaande stelling juist of onjuist is.

Schepens kan zich niet met succes op verrekening beroepen.

 

Vraag 3

Den Hollander heeft een vordering van €10.000,- opbuurman Tissink. Op 3 juni 2010 vestigt Den Hollander rechtsgeldig een stil pandrecht op deze vordering ten behoeve van de ABC-Bank. Helaas gaat Den Hollander op 15 oktober 2010 failliet. Tissink bedenkt dat hij nog €10.000,- aan Den Hollander moet betalen. Als Tissink hoort dat Den Hollander failliet is, betaalt hij op 25 oktober 2010 het verschuldigde bedrag aan de curator. De curator vraagt zich vervolgens af hoe hij het geïnde moet verdelen.

Geef gemotiveerd aan of onderstaande stelling juist of onjuist is.

In het faillissement heeft de ABC-Bank geen betere positie ten aanzien van het op de vordering geïnde bedrag dan die van een concurrente crediteur.

 

Onderdeel C

 

Vraag 1

 

ACME N.V. (hierna: ACME) fabriceert computers. Deze computers verkoopt en levert ACME onder rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud aan Sinkel BV (hierna: Sinkel). Sinkel verkoopt deze computers op zijn beurt weer aan consumenten. De zaak van Sinkel loopt niet goed en Sinkel wil extra geld van de Handelsbank lenen. De Handelsbank wil Sinkel geld lenen op voorwaarde dat Sinkel een stil pandrecht zal vestigen op de van ACME gekochte computers. Op 1 maart 2009 maken de Handelsbank en Sinkel daarom een onderhandse pandakte op. Op 2 maart 2009 laat de Handelsbank deze pandakte registreren.

 

Op 1 augustus 2009 wordt Sinkel door de rechtbank failliet verklaard. De rechtbank benoemt mr. J.J. de Wilde tot curator.

 

Nadat Sinkel failliet is verklaard, ontstaat een conflict tussen ACME en de Handelsbank. In het bedrijfspand van Sinkel bevinden zich namelijk nog honderd door ACME onder eigendomsvoorbehoud geleverde computers. ACME beroept zich ten aanzien van deze computers op haar eigendomsvoorbehoud. De Handelsbank beroept zich op haar pandrecht. De Handelsbank stelt bovendien dat zij ten tijde van het vestigen van het pandrecht niet op de hoogte was noch moest zijn van het eigendomsvoorbehoud van ACME.

Heeft de Handelsbank een geldig stil pandrecht op de computers verkregen?

 

Vraag 2

Naast de computers heeft ACME ook een bureau bestemd voor de directiekamer van Sinkel en driehonderd printers bestemd voor doorverkoop aan consumenten aan Sinkel geleverd. Zowel het bureau als de printers zijn door ACME onder rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud geleverd. Daags na het faillissement van Sinkel legt de Ontvanger (Fiscus) beslag voor omzetbelastingschulden op het bureau en de printers die zich in het bedrijfspand van Sinkel bevinden.

Kan de Ontvanger zich met succes verhalen op (1) het bureau en (2) de printers?

 

Vraag 3

Ga er voor het vervolg van deze vraag vanuit dat de vorderingen van ACME en de Handelsbank volledig zijn betaald. In de boedel van Sinkel bevinden zich de volgende goederen:

Het bedrijfspand met een netto-executiewaarde van €1.000.000,- Op het bedrijfspand is een hypotheek gevestigd ten behoeve van de Sterbank.

Diverse roerende zaken met een netto-executiewaarde van € 2.000.000,-.

Na enig onderzoek blijkt dat de volgende crediteuren vorderingen op Sinkel hebben: De Sterbank met een vordering van € 1.500.000,-.

Diverse crediteuren met vorderingen ter waarde van € 4.500.000,-.

De werknemers van Sinkel met vorderingen ter waarde van € 1.500.000,- wegens onbetaald loon over de drie maanden voorafgaand aan het faillissement

De Sterbank verklaart de executie van het bedrijfspand zelf ter hand te nemen. Hoe moet de opbrengst van de roerende goederen en het bedrijfspand onder de genoemde crediteuren worden verdeeld? Bereken hierbij hoeveel iedere crediteur ontvangt op zijn vordering en motiveer uw antwoord.

 

 

Antwoorden januari 2011

 

Antwoord A1

Alternatief B is juist.

Arendse kan, als Berendse daaraan meewerkt, enkel bewerkstelligen dat Arendse beding 1 tegen een nieuwe grondeigenaar kan inroepen. Beding 1 kan namelijk worden vastgelegd als een kwalitatieve verplichting in de zin van artikel 6:252 BW. Het betreft een verplichting van de grondeigenaar om iets te dulden (in casu het racen door Arendse) ten aanzien van een hem toebehorend registergoed (in casu het perceel). Beding 1 krijgt de beoogde wer- king pas nadat van de overeenkomst tussen Arendse en Berendse een notariële akte is opgemaakt en deze is inge- schreven in de openbare registers. Hierna kan Arendse beding 1 inroepen in het geval dat Berendse het perceel overdraagt aan een derde of Berendse failliet gaat waarna de curator de grond aan een derde overdraagt.

Ten aanzien van beding 2 geldt dat Arendse niet kan bewerkstelligen dat hij het beding tegen een nieuwe grondei- genaar kan inroepen. Het aanleggen van de verlichtingsinstallatie door Berendse betreft immers een verplichting tot een doen. Indien Berendse het perceel overdraagt aan een derde of Berendse failliet gaat waarna de curator de grond aan een derde overdraagt, zal Arendse beding 2 dus niet tegen de nieuwe grondeigenaar kunnen inroepen.

 

Antwoord A2

Alternatief C is juist.

Antons kan naar geldend Nederlands recht eigenaar van de auto worden.

Een auto is overdraagbaar (art. 3:83 BW). Voor een geldige overdracht dient voldaan te worden aan de vereisten van 3:84 BW, te weten:

(1) Titel – in casu een koopovereenkomst

(2) Levering – geschiedt krachtens art. 3:90 jo. art. 3:114 BW.

(3) Beschikkingsbevoegheid – Beukers was niet beschikkingsbevoegd.

 

Kan Antons zich succesvol beroepen op de derdenbescherming ex art. 3:86 BW? In 3:86 lid 1 BW staan vier vereisten, te weten:

(1) er is overeenkomstig art. 3:90, 91 of 93 BW geleverd (in casu 3:90 BW)

(2) het betreft een roerende zaak, niet-register goed (in casu is een auto een roerende zaak, niet-register goed)

(3) overdracht is anders dan om niet geschied (in casu aan voldaan)

(4) en Antons is te goeder trouw. Deze eis vormt een toepassing van art. 3:11 BW dat een onderzoeksplicht

veronderstelt. Bij de koop van een tweedehandsauto houdt deze onderzoeksplicht in dat de koper tenmin- ste de autopapieren heeft onderzocht met het oog op de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper (zie

ook nr. 372 Snijders). In casu heeft Antons de autopapieren onderzocht waardoor de goede trouw kan worden aangenomen.

 

Antons is derhalve eigenaar geworden van de auto.

 

In het voorstel van Salomons (zie § 5.1 van het studiemateriaal) geldt hetzelfde. Antons kan eigenaar worden, mits hij de autopapieren heeft onderzocht. Salomons bespreekt in zijn artikel dat, door de komst van de e-commerce, er een nieuwe maatstaf moet komen voor het vereiste van te goeder trouw. De nadruk moet worden verschoven van

‘bezit’ naar een ‘duty of care.’ Op de verkrijger rust de plicht de beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder te onderzoeken, zoals deze ook voortvloeit uit art. 3:11 BW. In de rechtspraak wordt deze onderzoeksplicht al aange- nomen. Zo wijst Salomons op de overvloed aan jurisprudentie over te goeder trouw verkregen tweedehandsauto’s en de plicht van de verkrijger om de autopapieren te onderzoeken. Zie punt F op pagina 102 van het studiemateri- aal.

 

Antwoord A3

Alternatief B is juist.

Op de meubels (1) die vóór 1 augustus zijn geproduceerd (de ten tijde van het vestigen van het stil pandrecht reeds bestaande meubels) verkrijgt de B-Bank een geldig stil pandrecht op grond van art. 3:84 jo. art. 3:237 jo. art. 3:98 (schakelbepaling voor het vestigen van een beperkt recht) BW. Er is een geldige titel (geldleen), er is voldaan aan de vestigingsvereisten en Albers is op 1 augustus beschikkingsbevoegd.

Op de meubels (2) die tussen 1 augustus en 1 september zijn geproduceerd (toekomstige meubels) verkrijgt de B- Bank een geldig stil pandrecht bij voorbaat op grond van art. 3:84 jo. art. 3:97 (levering toekomstige goederen) jo. art. 3:98 jo. art. 3:237 BW. Zodra Albers beschikkingsbevoegd wordt, verkrijgt de B-Bank het stil pandrecht.

Op de meubels (3) die tussen 1 september en 1 oktober zijn geproduceerd (toekomstige meubels) verkrijgt de B- Bank geen geldig stil pandrecht. Bij de vestiging van het stil pandrecht bij voorbaat op de toekomstige meubels gelden dezelfde vereisten als voor de meubels onder (2), op grond van art. 3:84 jo. art. 3:97 jo. art. 3:98 jo. art.

3:237 BW. Zodra Albers beschikkingsbevoegd wordt, zou de B-Bank het stil pandrecht verkrijgen. Alleen gaat Albers op 1 september, voor de productie van deze meubelen, failliet. Albers is tijdens het faillissement beschik- kingsonbevoegd, art. 23 jo. art. 35 Fw. Aan de vereisten voor het vestigen van het stil pandrecht op de meubels onder (3) wordt dus niet voldaan.

 

Antwoord B1

De stelling is onjuist.

Aangezien Antons en Van Buren zijn getrouwd zonder huwelijkse voorwaarden bestaat tussen hen een wettelijke of algemene gemeenschap van goederen (art. 1:93 BW). Dit betekent dat in beginsel alle goederen die voordien aan één der echtgenoten toebehoorden na het huwelijk van hen gemeenschappelijk worden (art. 1:94 lid 1 BW). Goederen die na het huwelijk door één van hen worden verkregen worden in beginsel gemeenschappelijk (art. 1:94 lid 1 BW). Deze regel kent echter uitzonderingen (zie bijv. art. 1:94 lid 1 slot en lid 3 BW). Kennelijk is van deze uitzonderingen hier sprake aangezien in de casus naast de tot de huwelijksgemeenschap behorende boekenverza- meling (2) sprake is van een aan Antons behorende Porsche (1) en een aan Van Buren behorende verzameling Chinees porselein (3). De uitwinbaarheid van privégoederen van de echtgenoten en van gemeenschapsgoederen is geregeld in art. 3:276 BW en 1:95 en 96 BW. Voor de beantwoording welke van deze laatste twee artikelen van toepassing is, is het van belang om te weten of de door Anton aangegane schuld in de gemeenschap valt of niet. Dit wordt bepaalt door art. 1:94 lid 2 BW. Dit artikellid bepaalt dan in beginsel alle schulden der echtgenoten in de gemeenschap vallen. Van een uitzondering op de voet van art. 1:94 lid 3 BW is ook geen sprake. Dit betekent dat de schuld in de gemeenschap valt en art. 1:95 BW van toepassing is. (NB: art. 1:96 BW is dus niet van toepassing) Art. 1:95 lid 1 BW bepaalt dat voor de schuld van één der echtgenoten (in casu Antons) de goederen van de ge- meenschap en diens privégoederen kunnen worden uitgewonnen. Dit laatste volgt ook al uit art. 3:276 BW. Dit betekent dat de Porsche (1) en de boekenverzameling (2) kunnen worden uitgewonnen, maar niet de verzameling porselein (3).

 

Antwoord B2

De stelling is juist.

In art. 6:127 BW zijn de vereisten voor verrekening te vinden. Partijen moeten elkaars schuldenaar zijn (een schul- denaar moet om te kunnen verrekenen een tegenvordering op zijn schuldenaar hebben) (1), de schuldenaar moet bevoegd zijn de schuld te betalen (2), de schuldenaar moet bevoegd zijn betaling van zijn vordering af te dwingen (3) en de tegenvordering van de schuldenaar moet vaststaan of eenduidig kunnen worden vastgesteld (het bestaan van de vordering of de omvang ervan moet niet onzeker zijn) (4). De laatste twee vereisten gelden niet in faillis- sement, waar naast art. 6:127 BW ook art. 53 Fw van belang is. Er is voldaan aan de eerste twee vereisten, Sche- pens heeft een vordering op Vergeer en is bevoegd deze te betalen en daarnaast heeft Vergeer een vordering op Schepens.

 

Op grond van art. 53 Fw is verder vereist dat de schuld en vordering zijn ontstaan voor de faillietverklaring, of voortvloeien uit handelingen die voor de faillietverklaring met de gefailleerde zijn verricht. Nu de vordering van Vergeer op Schepens niet voortvloeit uit handelingen die voor de faillietverklaring zijn verricht, maar ná de datum van het faillissement is ontstaan, is verrekening niet mogelijk op grond van art. 53 Fw. We hebben hier te maken met het fixatiebeginsel.

 

 

Antwoord B3

De stelling is onjuist.

Bij verpanding van vorderingen is de pandgever (i.c. Den Hollander) op grond van artikel 3:246 lid 1 BW innings- bevoegd zolang de verpanding niet aan de debiteur van de verpande vordering (i.c. Tissink) is medegedeeld. Door faillietverklaring van Den Hollander gaat deze bevoegdheid over op de curator. Doordat Tissink het verschuldigde bedrag op 25 oktober 2010 aan de curator betaalt, gaat de vordering, die Den Hollander op Tissink heeft, teniet. Conform artikel 3:81 lid 2 sub a BW gaat dan ook het pandrecht van de ABC-Bank op die vordering teniet. In het arrest HR 17 februari 1995 Connection (Mulder q.q./CLBN) oordeelde de Hoge Raad dat er in zo’n geval geen sprake is van zaaksvervanging, in de zin dat het pandrecht van de ABC-Bank voortaan op de opbrengt, het geïnde, komt te rusten. De ABC-Bank heeft als pandhouder ook geen recht op afdracht van het door de curator ontvange- ne. Om toch recht te doen aan de positie van de pandhouder, oordeelt de Hoge Raad dat de pandhouder zijn voor- rang op het geïnde behoudt, ook al is het pandrecht teniet gegaan. De pandhouder moet weliswaar wachten tot de uitdelingslijst verbindend is geworden en hij draagt op grond van artikel 182 lid 1 Fw bij in de algemene faillisse- mentskosten, maar hij heeft het recht om bij de uitdeling overeenkomstig zijn aan het pandrecht ontleende voor- rang te worden voldaan. ABC-Bank heeft dus wel degelijk een betere positie ten aanzien van het op de vordering geïnde bedrag dan die van een concurrente crediteur.

 

Antwoord C1

Tussen de Handelsbank en ACME bestaat een geschil omtrent de geldigheid van het (stil) pandrecht van de Han- delsbank op de aan Sinkel geleverde computers. Deze computers zijn door ACME onder eigendomsvoorbehoud geleverd (art. 3:92 BW). Dat wil zeggen dat ACME eigenaar blijft van de computers zolang de koopprijs niet be- taald is. Sinkel heeft geprobeerd die computers stil aan de Handelsbank te verpanden. De vestigingsvereisten voor een stil pandrecht op zaken volgen uit art. 3:84 jo. art. 3:98 jo. art. 3:237 BW. Tussen Sinkel en de Handelsbank moet een geldige titel bestaan (geldleen), Sinkel en de Handelsbank moeten hebben voldaan aan de vestigingsver- eisten, kort gezegd het opmaken van een akte gevolgd door registratie van die akte, en Sinkel moet beschikkings- bevoegd zijn. Aangezien de computers door ACME onder eigendomsvoorbehoud zijn verkocht en ACME niet is betaald, zijn de computers nog eigendom van ACME en is Sinkel niet beschikkingsbevoegd. De Handelsbank lijkt zich dit te realiseren en beroept zich er daarom op dat zij ten tijde van het vestigen van het pandrecht niet op de hoogte was noch had moeten zijn van het eigendomsvoorbehoud van ACME. Met andere woorden, de Handels- bank doet een beroep op de bescherming van de verkrijger van een pandrecht te goeder trouw. Dit beroep mag de Handelsbank niet baten. Deze bescherming is geregeld in art. 3:238 BW. In dat artikel is geregeld dat deze be- scherming alleen geldt indien de verpande zaak in handen van de pandhouder (de Handelsbank) of een derde is gebracht. Dit is niet het geval.

 

Antwoord C2

De fiscus (Ontvanger) is bevoegd ter zake van de in art. 22 Invorderingswet 1990 genoemde belastingschulden beslag te leggen en verhaal te nemen op bepaalde zaken die zich tijdens de beslaglegging op de bodem van de belastingschuldige bevinden, ook al behoren deze zaken in eigendom toe aan anderen dan de belastingschuldige. In casu zijn het bureau en de printers aan Sinkel onder eigendomsvoorbehoud geleverd, hetgeen betekent dat deze zaken nog in eigendom toebehoren aan ACME en niet aan Sinkel.

Het bodemrecht treft alleen zogenoemde bodemzaken. De wet spreekt van ‘roerende zaken ter stoffering van een huis of landhoef,’ zie artikel 22 lid 3 Invorderingswet 1990. Met stoffering wordt tot uitdrukking gebracht dat de roerende zaken tot een enigszins duurzaam gebruik strekken, in overeenstemming met de bestemming van het gebouw. In casu is het bureau wel een bodemzaak. De printers zijn daarentegen geen bodemzaken, nu de printers zijn te kwalificeren als handelsvoorraad.

Een extra vereiste treft men aan in de Leidraad bij de Invorderingswet 1990. Volgens de Leidraad dient geen ge- bruik te worden gemaakt van het bodemrecht, indien de bodemzaak is te beschouwen als reële eigendom van de derde, d.w.z. dat de zaken niet alleen in juridische zin eigendom zijn van de derde, maar hem ook in economische zin in overwegende mate toebehoren. In casu heeft ACME geleverd onder eigendomsvoorbehoud waardoor AC- ME wel in juridische zin de eigendom heeft, maar in economische zin Sinkel alle risico’s draagt (zoals verlies en waardevermindering). ACME zal derhalve verhaal door de fiscus op het door hem geleverde en in eigendom toe- behorende bureau moeten dulden.

 

Conclusie, de Ontvanger kan zich alleen verhalen op het bureau en niet op de printers.

 

Antwoord C3

- Van het grootste belang is te zien dat:

o het hypotheekrecht rust op het bedrijfspand en niet op de roerende zaken;

o dit bedrijfspand een waarde heeft van € 1.000.000;

o de hypotheekhouder (Sterbank) een vordering heeft van € 1.500.000;

o de hypotheekhouder zich als separatist ex art. 57 Fw jo. art. 3:279 BW buiten het faillissement van Sinkel om mag verhalen op het bedrijfspand;

o de vordering van de hypotheekhouder dan voor een bedrag van € 500.000 niet gezekerd blijkt te zijn;

o het hypotheekrecht echter met de uitwinning van het bedrijfspand is uitgewerkt c.q. tenietge- gaan;

o de hypotheekhouder voor zijn restantvordering van € 500.000 geen zekerheidsrecht of voor- rang meer heeft en concurrent schuldeiser is (art. 59 Fw).

 

- Ten aanzien van de boedel van Sinkel, bestaande uit de roerende zaken ter waarde van € 2.000.000, zijn er nu drie schuldeisers:

1. de Sterbank (concurrent, vordering € 500.000);

2. diverse crediteuren (concurrent, vordering € 4.500.000);

3. de werknemers van Sinkel (voorrang krachtens voorrecht ex art. 3:288, aanhef en onder e, BW, we- gens achterstallig loon = loon tot aan datum faillietverklaring).

 

- De basisrangorde ex titel 3.10 BW (van het bewustzijn van het bestaan van deze rangorde dient te blij- ken) is:

 

o Gelijkheid van schuldeisers (3:277 BW), tenzij voorrang; o Voorrang ex art. 3:278 BW (pand, hypotheek, voorrecht); o Pand/hypotheek voorrang boven voorrecht (3:279).

o (eventueel goed gerekend ook: bijzonder voorrecht voorrang boven algemeen voorrecht, art.

3:280 BW).

 

- (een benadering die tot een veelal juist antwoord leidt is de indeling zoals gegeven in het (casus)college:

1. Wie zijn de schuldeisers; 2. Welke is hun materiële rechtspositie, 3. Hoofdregels rangorde, 4. Uitzon- deringen op rangorde = definitieve verdeling.)

- Toetsing van de casus aan de basisrangorde en de eventuele uitzonderingen daarop leidt tot de volgende rangorde c.q. verdeling van de € 2.000.000:

1. de werknemers, voor € 1.500.000; algemeen voorrecht ex 3:288, aanhef en sub e BW; voorrang bo- ven concurrente schuldeisers ex art. 3:278 BW;

2. de concurrente schuldeisers. Dit zijn de Sterbank en de ‘diverse schuldeisers’ zoals genoemd in de casus. Hun vorderingen bedragen € 500.000 respectievelijk € 4.500.000. Zij dienen ingevolge arti- kel 3:277 BW ‘naar evenredigheid van ieders vordering’ te worden voldaan. Te verdelen is een be- drag van € 2.000.000 - € 1.500.000 (werknemers) = € 500.000. Een (eenvoudige) rekensom leidt dan tot de conclusie dat de Sterbank € 50.000 van haar vordering voldaan ziet en voor de ‘diverse

crediteuren’ € 450.000 overschiet.

 

 

Oefenvragen Juni 2009

 

ONDERDEEL A

Vraag 1 (10 punten)

Huizenbaas Blok vestigt op 15-03-2008 geldig een stil pandrecht ten behoeve van Rekom op alle bestaande en toekomstige huurvorderingen van Blok op zijn huurders. De huurders van Blok betalen op iedere eerste dag van de maand huur over die maand. Op 23-04-2008 vestigt Blok ten behoeve van Weerheim een stil pandrecht op alle bestaande en toekomstige huurvorderingen van Blok op zijn huurders. Weerheim weet niet van het pandrecht van Rekom. Blok komt zijn verplichtingen tegenover zowel Rekom als Weerheim niet na. Weerheim doet op 12-08-2008 mededeling aan de debiteuren van Blok. Rekom doet op 28-08-2008 mededeling van zijn pandrecht. Een van de huurders van Blok aan wie mededeling is gedaan, Van Dam, heeft een openstaande huurschuld over de maand augustus. Op 29-09-2008 gaat Blok failliet. Curator Nispen is belast met de afwikkeling van het faillissement. Van Dam wil op 30-09-2008 overgaan tot betaling van zijn huurschuld. Wie is innningsbevoegd?

 

a. Blok

b. Rekom

c. Weerheim

d. Curator Nispen

 

Vraag 2 (10 punten)

Willemijn en Bart zijn op 5 april 2000 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. Willemijn sluit op 10 januari 2001 een aandelenleasecontract met de Hortis-bank. De overeenkomst is onder de naam “Korting Kado” aangegaan voor de duur van 120 maanden. De koopsom bedraagt € 22.058,30. Over de looptijd van de overeenkomst is rente verschuldigd tot een bedrag van € 27.357.80. Beide bedragen vormen de leasesom van € 49.416,10. Willemijn en de Hortis-bank zijn overeen gekomen dat de leaseprijs in 120 termijnen wordt betaald. Als alle termijnen zijn voldaan, wordt Willemijn rechthebbende van de aandelen. Door de koersval op de beurs krijgen Willemijn (en Bart) het niet meer voor elkaar de lening af te lossen.

 

Welk alternatief is juist?

a. De overeenkomst is nietig.

b. Er is geen sprake van huurkoop, want huurkoop kan alleen betrekking hebben op zaken.

c. Bart kan geen mondelinge toestemming verlenen voor het aangaan van de overeenkomst.

d. Toestemming van Bart is niet vereist voor huurkoop van vermogensrechten.

 

 

Vraag 3 (10 punten)

A is € 150.000 verschuldigd aan B. C verleent tot zekerheid van betaling door A aan B een

hypotheekrecht op zijn eigen (C’s) registergoed. Bovendien stelt D zich borg tegenover B voor de schuld van A. Welk alternatief is juist?

a. Als het registergoed van C wordt uitgewonnen voor de schuld van A, heeft C een regresrecht uit hoofdelijkheid op A.

b. Als het registergoed van C wordt uitgewonnen voor de schuld van A, heeft C een regresrecht uit hoofdelijkheid op zowel A als D.

c. Als D uit hoofde van borgtocht tot betaling overgaat, heeft D een regresrecht uit hoofdelijkheid op A en subrogeert D bovendien in de vordering van B op A.

d. Als D uit hoofde van borgtocht tot betaling overgaat heeft hij een regresrecht uit hoofdelijkheid

op zowel A als C maar subrogeert hij niet in de vordering van B op C.

 

ONDERDEEL B (40 punten)

Casus

Frank Burggraaf start nadat hij in de zomer van 2005 zijn opleiding aan het Grafisch Lyceum heeft

voltooid een eigen bedrijf, Star BV. Hij voorziet reclameborden en voertuigen van reclameteksten. Om financiering te verkrijgen voor zijn startende onderneming sluit hij op 05-07-2006 een

kredietovereenkomst met de ING-bank. Star BV krijgt een doorlopend krediet met een limiet van

€ 200.000. Het krediet wordt door een financiëlezekerheidsovereenkomst gezekerd. Onderdeel van deze overeenkomst is vestiging door Star BV bij voorbaat van een stil pandrecht op alle bestaande en toekomstige vorderingen op haar cliënten. De pandakte wordt op 07-07-2006 geregistreerd. Bovendien geeft Star BV, die rechthebbende is van een pakket beursgenoteerde aandelen Corus, deze aandelen op dezelfde dag in zekerheidseigendom aan de ING-bank. Star BV koopt van de ING-bank in termijnen aandelen van dezelfde soort en hoeveelheid terug, te betalen in gelijke termijnen. Lange tijd gaan de zaken goed voor Burggraaf. Veel reclameborden en voertuigen worden door zijn bedrijf voorzien van belettering. In de zomer van 2008 bereikt de kredietcrisis ook Nederland. Star BV ziet haar inkomsten aanzienlijk teruglopen. Door de vele investeringen die zij in het voorjaar heeft gedaan komt Start BV in betalingsmoeilijkheden. Op 15-11-2008 gaat Star BV failliet.

 

Vraag 1 (12 punten)

De ING-bank deelt Star BV mede dat zij de overeenkomst partieel ontbindt. De bank stelt zich op het standpunt eigenaar te zijn van de aandelen. De curator bestrijdt dit met een beroep op het Sogeleasearrest Wie heeft gelijk?

 

Vraag 2 (16 punten)

Op 17-11-2008 komt nog een grote betaling binnen op de bankrekening van Star BV. Het betreft

betaling van een schuld van een van de klanten van Star BV. Mag de ING-bank deze betaling

verrekenen met de schuld van Star BV uit het krediet?

 

Vraag 3 (8 punten)

Op 05-07-2006 heeft de ING-bank bij het verlenen van het krediet ook stil pandrecht verkregen op de roerende zaken van Star BV. Onder andere is toen ten behoeve van de ING-Bank een stil pandrecht op de computerapparatuur van de BV gevestigd (marktwaarde: € 3.500). Vlak voor faillissement heeft de fiscus bodembeslag gelegd onder Star BV wegens openstaande belastingschulden ter hoogte van € 3.400. De rekening die Star BV aanhoudt bij de ING-Bank heeft positief saldo van € 7.500. De vorderingen van Star BV op haar debiteuren zijn vrij van verpanding. Op 15-11-2008 gaat Star BV failliet. De curator gaat over tot executie van de boedel. De fiscus roept het bodemvoorrrecht in. Stelling: De curator zal de vordering van de fiscus als eerste in rang voldoen uit de opbrengst van de verkochte computerapparatuur.

 

Vraag 4 (4 punten)

De curator ontslaat de twee werknemers van Star BV. Zij hadden nog loon te vorderen over de

maanden september en oktober. Bovendien hebben ze na faillietverklaring nog werkzaamheden voor de curator verricht. Hoe is hun positie bij de verdeling van de failliete boedel?

 

 

 

ONDERDEEL C Vraag 1 (10 punten)

Geef gemotiveerd aan of de onderstaande stelling juist of onjuist is.

Aafje heeft een fraaie woning aan de Boslaan 26 in eigendom. Zij heeft recht van hypotheek gegeven aan de Bob-bank. Omdat zij zich wil verzekeren tegen onder andere brand en inbraak, sluit Aafje vervolgens een opstalverzekering af bij de CBTO-verzekeringsmaatschappij. Wegens geldproblemen leent Aafje daarna geld van buurman Dirk en geeft zij stil pandrecht bij voorbaat aan buurman Dirk op de eventuele vordering van Aafje op de CBTO-maatschappij als gevolg van het uitbreken van brand. Op een kwade dag gaat het huis van Aafje in vlammen op. Er blijft niets meer van over. Stelling: Als Aafje niet voldoet aan haar betalingsverplichtingen kan Dirk zich in rang boven de overige schuldeisers van Aafje verhalen op de vordering die Aafje verkrijgt op de CBTOmaatschappij.

 

Vraag 2 (10 punten)

Geef gemotiveerd aan of de onderstaande stelling juist of onjuist is.

Struiksma NV heeft een groot bedrijventerrein aan de Kralingse Zoom in eigendom. Het terrein is

centraal gelegen bij de toegangswegen naar de A16. Struiksma NV heeft een kredietovereenkomst gesloten met de NBA-bank. Tot zekerheid van terugbetaling van dit krediet vestigt Struiksma NV op 07-07-2006 een recht van hypotheek ten behoeve van de NBA-bank. Koeriersbedrijf T&T, gevestigd in Leiden, wil een aantal van haar bestelbussen parkeren in Rotterdam om de logistiek binnen het bedrijf te optimaliseren. T&T verkrijgt op 28-11-2008 tegen jaarlijkse betaling van € 15.000 aan Struiksma NV het recht om gedurende tien jaren steeds tien bestelbussen op het terrein van Struiksma te parkeren. Afgesproken wordt dat rechtsopvolgers van Struiksma ook gebonden zijn. Dit contract wordt door de notaris op schrift gesteld en in de openbare registers opgenomen. Wanneer Struiksma NV zijn verplichtingen uit de kredietovereenkomst met de NBA-bank niet langer nakomt wil de bank op 04-03-2009 overgaan tot executie. Stelling: De hypotheekhouder kan niet zonder inachtneming van de afspraak tussen Struiksma NV en T&T executeren.

 

Vraag 3 (10 punten)

Geef gemotiveerd aan of de onderstaande stelling juist of onjuist is.

Een incassobureau kan kiezen tussen het aanhouden van een kwaliteitsrekening en een gebruik van een bankrekening op naam van een Stichting Derdengelden. Beide keuzemogelijkheden bieden dezelfde zekerheid bij faillissement van het incassobureau.

 

Antwoorden juni 2009

 

A1. - Antwoord B is juist

- Geldig stil pandrecht (art. 3:98 jo 3:84 jo 3:239 lid 1 BW). Tweede pandrecht kan alleen

gevestigd worden met inachtneming van eerdere pandrecht (nemo plus).

- De eerdere mededeling (3:239 lid 3 BW) van Weerheim aan de debiteuren heeft geen

rangwisseling tot gevolg.

- Rekom heeft het oudste pandrecht. Ex art. 3:246 lid 3 BW is de hoogste gerangschikte

pandhouder na mededeling (art. 3:246 lid 1 BW) bevoegd betalingen in ontvangst te nemen.

 

A2. - alternatief C is juist

- huurkoop art.7A:1576a BW

- schriftelijkheidsvereiste art. 7A 1576i BW jo art.1:88 lid 3 BW

- Dexia-arrest

 

A3. - Alternatief C is juist

- borgtocht regres art.7:866 lid 1 BW

  • borgtocht subrogatie art. 7:850 lid 3 jo 6:12 BW

 

B1. 3:84 lid 3 BW: Zekerheidseigendom en niet-werkelijke eigendomsoverdracht zijn verboden.

De FZO strekt tot zekerheid. Maar zie art. 7:55 BW: Een FZO tot overdracht is geen overdracht tot

zekerheid of een overdracht die de strekking mist het goed na overdracht in het vermogen van de

verkrijger te doen vallen in de zin van art. 3:84 lid 3 BW. Bovendien is een dergelijke cessie-retrocessieovereenkomst te vergelijken met de sale and lease backovereenkomst. Zie Sogelease: Het fiduciaverbod van genoemd wetsartikel strekt ertoe te voorkomen dat rechten met zakelijke werking in het leven worden geroepen op een niet door de wet voorziene wijze. De enkele omstandigheid dat de overeenkomst is gesloten in verband met de verstrekking van enige vorm van krediet, hoeft geen strijd met art. 3:84 lid 3 BW op te leveren.

 

B2. Betreft het een aan de bank verpande vordering? (3:239 BW) Is er een bestaande rechtsverhouding? Zie Vlees en Kipcentrum (Mulder qq/Rabobank): Is dit voldoende bepaald? Als achteraf aan de hand van administratie is vast te stellen dat de vorderingen onder het pandrecht vallen is een dergelijke algemene omschrijving voldoende. Is verrekening mogelijk? Gezien art. 53/54 Fw niet. Maar Mulder/CLBN: door de betaling vervallen de vorderingen en gaat dus ook het pandrecht daarop teniet. Er komt geen pandrecht op het geïnde te rusten, de pandhouder heeft dus ook geen recht op afdracht. Niettemin behoudt de pandhouder wel zijn voorrang conform de rang van pand en mag de pandhouderbank ook tot verrekening overgaan. Dit laatste besliste de HR in genoemd arrest onder r.ov. 3.5.2 met als argument (1) dat dit overeenkomt met de voorrangspositie en (2) met het verrekeningsrecht zoals dat onder oud recht bij de fiduciaire cessie bestond.

 

B3.Bodemvoorrrecht fiscus (art. 21 jo. 22 IW) op stil verpande bodemzaken gaat in beginsel boven stil pandhouder, maar: subsidiariteit, Aerts q.q./ABN AMRO. Eerst verhalen op vrij boedelactief als dat er is (zoals positief saldo en de vorderingen de vrij zijn van verpanding)

 

B4.Voor 15-11-2008: algemeen voorrecht ex 3:288 sub e BW Na 15-11-2008: boedelschuld zie 40 Fw.

 

C1. - Stelling is onjuist

- Art.3:229 lid 1 BW is van toepassing bij het tenietgaan van het huis.

- Goeds/zaaksvervanging

- Van rechtswege een pandrecht in de plaats van het hypotheekrecht

- Art.3:229 lid 2 BW; dit pandrecht gaat boven het stil pandrecht van Cbto

 

 

C2. - Stelling onjuist

- Kwalitatieve verplichting: art. 6:252 BW (NB. Verwijzingen naar kettingbeding en kwalitatieve

verplichting zijn onjuist!)

- In beginsel voldaan aan vereisten art. 6:252 lid 1 en 2 BW

- Art. 6:252 lid 3 sub a BW

  • Recht van hypotheek eerder verkregen, kwalitatieve verplichting geen werking

 

C3. - Stelling is onjuist

- Beatrix/Procall

- Kwaliteitsrekening voor gerechtsdeurwaarder en notaris o.g.v. wet

- HR in Beatrix/Procall: Terughoudend met kwaliteitsrekening

- Kwaliteitsrekening geen alternatief, Stichting enige mogelijkheid om afgescheiden vermogen

te creëren.

 

Oefenvragen Januari 2009

Casus

Scheepswerf Kortmans BV verricht in 2008 op contractsbasis onderhouds- en

reparatiewerkzaamheden voor de baggermaatschappij Van der Wilk NV. Kortmans heeft op 12 juni 2008 een teboekgesteld zeeschip van Van der Wilk ter reparatie onder zich. Wanneer hij op 24 juni 2008 betaling van de reparatiewerkzaamheden (€ 25.000) vordert, meldt Van der Wilk dat hij op dat moment niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen en dat hij verwacht begin augustus weer te kunnen betalen.

 

Vraag 1 (6 punten)

Stel dat Kortmans de afgifte van het schip wil opschorten totdat Van der Wilk de factuur betaalt, kan Kortmans deze opschorting dan ook inroepen tegen een eventuele eerdere hypotheekhouder van het schip? Nadere feiten:

Het schip moet op 1 augustus 2008 worden afgeleverd aan een bevrachter. Bij aflevering zal Van der Wilk een bedrag van € 65.000 ontvangen. Van der Wilk vraagt daarom aan Kortmans het schip vrij te geven. Kortmans is hiertoe bereid onder de voorwaarde dat Van der Wilk haar mooie bedrijfsauto (waarde: € 14.500) aan Kortmans verkoopt voor € 14.500 en de koopprijs verrekend wordt met de vordering tot betaling van de reparatie. Daarnaast eist Kortmans dat Gerrit Steur, de bestuurder van Van der Wilk NV, stil pand verleent op zijn privéauto (waarde € 55.000) tot zekerheid van betaling van het restant van de schuld (€10.500) van Van der Wilk NV aan Kortmans. Deze afspraken worden in juli 2008 uitgevoerd en Van der Wilk NV kan het schip nog op tijd afleveren.

 

Vraag 2 (8 punten)

Stel dat Van der Wilk NV op 3 september 2008 failliet verklaard wordt, terwijl zij het restant van de

openstaande schuld aan Kortmans NV (€ 10.500) nog niet heeft betaald. Kortmans dreigt daarom met executieverkoop van de auto van Gerrit Steur, en deze betaalt om die reden € 10.500 aan Kortmans. Is een dergelijke constructie mogelijk en wat is de positie van Steur in het faillissement van Van der Wilk NV?

 

Vraag 3 (14 punten)

Stel dat Van der Wilk NV op 3 september 2008 failliet verklaard wordt. De curator gaat aan de slag en komt er 15 september 2008 achter dat de bedrijfsauto in juli 2008 is overgedragen aan Kortmans. Kan de curator de overdracht van de bedrijfsauto aantasten?

 

Vraag 4 (12 punten)

Vervolg op vraag 3. Stel dat de curator inderdaad de overdracht aan Kortmans NV kan aantasten.

Kortmans NV meldt vervolgens dat zij de bedrijfsauto in augustus 2008 heeft geschonken aan de

nietsvermoedende Struiksma, een werknemer van Kortmans die toen met pensioen ging. Stel ook dat Struiksma de bedrijfsauto op 10 september 2008 total loss heeft gereden. Welke gevolgen heeft dat voor de positie van de curator ten opzichte van Struiksma?

 

ONDERDEEL C

Vraag 1 (10 punten)

Geef gemotiveerd aan of de onderstaande stelling juist of onjuist is.

Salomons is van mening dat het beschrijven van ‘de bescherming van de verkrijger te goeder trouw’ in sociaal-politieke termen geen nuttig instrument is voor het ontwerpen van nieuwe, Europese wetgeving.

 

Vraag 2 (10 punten)

Geef gemotiveerd aan of de onderstaande stelling juist of onjuist is.

Pauline is op 16 juni 2006 in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd met Harmen. Pauline heeft geen betaalde baan. Ze laat zich graag onderhouden door Harmen. Harmen is op 26 oktober 2006, geheel buiten zijn eigen schuld om, aangereden door een andere automobilist, waardoor hij een whiplash heeft opgelopen. Harmen krijgt door de rechter een vergoeding van immateriële schade toegewezen van € 3.000,-. Pauline heeft slechts één doel in het leven en dat is shoppen. Het is haar met de paplepel ingegoten. Het motto in het gezin luidde immers ‘beter verwend dan verwaarloosd’. Door deze koopverslaving heeft Pauline een enorme schuld opgebouwd. Haar schuldeiser Van Schaik legt op 3 december 2007 beslag op de tot de gemeenschap behorende goederen. Stelling: Het beslag treft ook de toegewezen vergoeding van immateriële schade van Harmen.

 

Vraag 3 (10 punten)

Geef gemotiveerd aan of de onderstaande stelling juist of onjuist is.

Roderick – eigenaar van een strijkplankenfabriek – heeft een gouden idee: de ‘strijk je slank-plank’. Een strijkplank die mensen in een bepaalde houding laat strijken, waardoor ze meer vet verbranden en dus afvallen. Nog niet wetenschappelijk bewezen, maar Roderick heeft het volste vertrouwen in zijn nieuwe idee en gaat ermee aan de slag. Voor de productie van de nieuwe strijkplank heeft Roderick geld nodig. Hij leent €100.000,- van de Bizbank en hij vestigt ten behoeve van de Bizbank een stil pandrecht op de inventaris van zijn fabriek. De strijkplank is inmiddels in productie en kan worden verkocht. Roderick wil een goede verkoop en leent € 10.000,- (nu van de ABN) voor een goede marketingcampagne. Ten behoeve van ABN vestigt Roderick een tweede stil pandrecht op de inventaris. Roderick verklaart bij akte dat er ten behoeve van de Bizbank een eerder stil pandrecht is gevestigd. Inmiddels is wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van de ‘strijk je slank-plank’ gedaan. De ‘strijk je slank-plank’ is een illusie. Dat blijkt ook uit de verkoop en Roderick kan de maandelijkse termijnen aan de ABN niet meer voldoen. Stelling: Bij verkoop van de inventaris door ABN kan Bizzbank niets meer beginnen – vanwege zuivering – na verkoop van het goed waar het pandrecht op rustte.

 

Antwoorden januari 2009

Vraag B1 Kortman heeft ex art. 3:290 BW de bevoegdheid om de afgifte van het schip op te schorten tot de factuur is betaald. De vordering van 24 juni 2008 is opeisbaar. De verbintenis tot afgifte van de zaak vertoont een zodanige samenhang met de verbintenis tot betaling van de

reparatiesom dat opschorting is gerechtvaardigd (art. 6:52 BW).

Op grond van art. 3:291 lid 2 BW kan het retentierecht worden ingeroepen tegen derden met

een anterieur recht op de zaak. Van der Wilk was bevoegd om het schip ter reparatie over te

dragen aan Kortmans, Kortmans had geen reden om te twijfelen aan deze bevoegdheid.

Voor de uitoefening van het retentierecht jegens een derde met een ouder recht is vereist dat

er een (voldoende) verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser en de betreffende

zaak. HR 5 maart 2004, NJ 2004, 548 (VGC Storage&Transport/GE Sea Co Services).

Op grond van Winters/KvdT moet de retentor bij uitoefening van het retentierecht jegens een

derde ervoor zorg dragen dat hij op voor die derden voldoende duidelijke wijze de macht over

de zaak blijft uitoefenen. (Het noemen van Rabobank/Fleuren is ook goed). Retentierecht kan ook worden ingeroepen tegen eerdere hypotheekhouder. NB: eigendomsvoorbehoud is in casu niet aan de orde en art. 8:210a BW ook niet. Het laatste artikel verklaart art. 3:292 BW buiten toepassing, dit laat onverlet dat Kortmans het retentierecht wel kan inroepen tegen een eerdere hypotheekhouder.

 

Vraag B2 De constructie betreft een derdenpand. Steur kan op grond van art. 3:231 lid 1 BW een

pandrecht op zijn privéauto vestigen ten behoeven van Kortmans, tot zekerheid van betaling

van de reparatiesom door Van der Wilk aan Kortmans. Een recht van pand kan ook voor de

vordering op een ander worden gevestigd.

Op het moment dat Steur €10.500,- betaalt om uitwinning van zijn auto te voorkomen gaat de

vordering van Kortmans op Van der Wilk op grond van art. 6:150 sub b BW bij wijze van

subrogatie over. Kortmans had voor de vordering op Van der Wilk geen andere

zekerheidsrechten bedongen. Steur subrogeert in de vordering zonder enige vorm van

zekerheid. Steur is concurrent crediteur voor €10.500,-.

 

Vraag B3 De overdracht van de bedrijfsauto is een Verkoop van een goed door de schuldenaar, waarbij de koopprijs wordt verrekend met een vordering van de koper op de schuldenaar-verkoper.

Dit is een onverplichte rechtshandeling. Zie HR 20 nov 1998, NJ 1999, 611 (Verkerk/Tiethoff

q.q.). Toetsing van het handelen vindt daarom plaats via art. 42 FW:

rechtshandeling

feitelijke handelingen kunnen niet worden vernietigd ogv 42 Fw (6:162 BW)

onverplicht

berusten niet op de wet of overeenkomst

benadeling

schuldeisers ontvangen minder dan zonder rechtshandeling het geval zou zijn geweest.

HR Diepstraten / Gilhuis : hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft.

wetenschap benadeling schuldenaar

bewustzijn is voldoende, bewijs van oogmerk tot benadeling is niet vereist.

Onvoldoende is de kans op benadeling.

wetenschap benadeling bij wederpartij

Het is de vraag of hier sprake is van (een kans op) benadeling en van bewustzijn daarvan bij Van der Wilk. De verkoop kan een aantasting zijn van de paritas creditorum (zie HR 22 mei 1992, NJ 1992, 526 Montana I). De vraag is of dit voldoende is voor de wetenschap van benadeling bij van de Wilk. Allereerst omdat door de afgifte van het schip aflevering aan de bevrachter mogelijk was, waarvoor € 65.000 is ontvangen. Ten tweede had Kortmans het retentierecht ex art. 60 Fw ook in faillissement uit kunnen oefenen.

 

Vraag B4 Van een verkrijger die om niet heeft verkregen van de wederpartij van de gefailleerde kan de zaak worden teruggevorderd

Tenzij deze aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet gebaat was

Dat was de werknemer wel: hij heeft ten tijde van de faillietverklaring de zaak onder zich en is dus gebaat

Dat hij daarna niet langer gebaat is, bevrijdt hem niet van de teruggaveplicht

De werknemer moet aan de curator teruggeven met inachtneming van afdeling 2 van titel 4 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek

De werknemer is op grond van 51 lid 2 Fw jo. 6:203 tot afgifte aan curator verplicht

Omdat de auto total-loss is, zal hij tekortschieten in de nakoming van die verbintenis

hij kan zich op art. 6:204 lid 1 beroepen ter disculpatie

Als dat beroep slaagt hoeft hij niets te vergoeden aan de curator

En als het niet slaagt moet hij vervangende schadevergoeding betalen (art. 6:74 jo. 6:87 (a contrario))

NB onder art. 3.2.2 voorontwerp geldt als omslagpunt niet het moment van faillietverklaring

maar het moment van vernietiging door de bewindvoerder.

 

Vraag C1 De stelling is juist. Salomons erkent dat er socio-politieke aspecten zijn aan de bescherming van de bonafide verkrijger. Met name waar het gaat om de verkoop van tweedehands goederen. Hij is echter van mening dat deze aspecten niet teveel aandacht moeten krijgen bij het ontwerp.

De socio-politieke termen als individualisme en altruïsme zijn termen die geen eenduidige

betekenis hebben wanneer deze worden toegepast op de bescherming van eigendom enerzijds

en de bescherming van de derde anderzijds.

Individualisme geeft het individu de ruimte vooral goed voor zichzelf te zorgen. Dat betekent

dat de eigenaar het recht krijgt te revindiceren, de verkrijger te goeder trouw krijgt aan de

andere kant het recht om de zaak te behouden. Altruïsme impliceert onbaatzuchtigheid. Ook

deze term is misleidend. De bescherming van de derde te goeder trouw betekent niet dat de

oorspronkelijk eigenaar zijn rechten zomaar moet opofferen. Hetzelfde probleem doet zich voor bij de tegenstelling tussen autonomie en solidariteit. Dergelijke termen lijken geen hulpvol instrument te zijn bij het ontwerpen van nieuwe, Europese regelgeving.

Een rechtseconomische benadering is volgens Salomons een betere methode.

 

Vraag C2 Stelling is onjuist. Uitgangspunt is boedelmenging. Uitzondering: art.1:94 lid 3 BW. De

vergoeding van immateriële schade is bijzonder verknocht aan Harmen. Er bestaan volgens de

HR verschillende gradaties van verknochtheid. De vergoeding valt dus niet in de

gemeenschap; het beslag treft niet de toegewezen vergoeding.

(Voor een goede uitleg van art.1:85 BW zijn eveneens punten gegeven. Het overmatig geld

uitgeven aan winkelen, is geen gewone gangschuld.)

 

Vraag C3 Stelling is onjuist. ABN is tweede stil pandhouder en de Bizbank is de hoogst gerangschikte pandhouder. Als een ander dan de hoogst gerangschikte pandhouder verkoopt, dan is dat met handhaving van de hoogst gerangschikte pandhouder op grond van art. 3:248 lid 3 BW. Er vindt geen zuivering plaats bij pand.

NB: stelling onjuist met een beroep op het prioriteitsbeginsel levert de helft van de punten op.

 

 

 

 

 

 

Oefenvragen juni 2008

ONDERDEEL A

Vraag 1 (10 punten)

In het arrest Van den Bergh / Van der Walle oordeelde de Hoge Raad dat beslag op niet benutte

kredietruimte:

a. zonder meer mogelijk is.

b. mogelijk is voor zover de (beslag)debiteur hiervoor aan de derde-beslagene (de bank) opdracht geeft.

c. mogelijk is tot de hoogte van eerder gebruikt maar inmiddels terugbetaald krediet.

d. om verschillende redenen onmogelijk is.

 

Vraag 2 (10 punten)

Wijngaarden krijgt op 5 april een serie Volkswagens geleverd van Volkswagen Rotterdam.

Wijngaarden verkoopt en levert op 25 april drie van deze nieuwe Volkswagens aan autohandelaar

Ames, twee zilvergrijze en een zwarte. Wijngaarden behoudt zich de eigendom voor tot op het

moment van betaling. Nog voor betaling heeft plaatsgevonden, verkoopt en levert Ames op 3 mei

een van deze Volkswagens aan Van der Kolk, een zwarte Volkswagen Polo. Ames spreekt met Van der Kolk af dat de auto tot 6 mei bij Ames blijft staan, omdat er nog een bluetooth handsfree-set moet worden gemonteerd. Op 4 mei betaalt Ames de koopprijs van de drie Volkswagens aan

Wijngaarden. Nog voor Van der Kolk de auto heeft opgehaald doet Volkswagen Rotterdam op 5 mei binnen de wettelijke termijn een beroep op het recht van reclame, want Wijngaarden is na

herhaaldelijk aanmanen in gebreke gebleven met de betaling van de serie Volkswagens.

Wie is op 6 mei eigenaar van de zwarte Volkswagen Polo?

a. Wijngaarden

b. Ames

c. Van der Kolk

d. Volkswagen Rotterdam

 

Vraag 3 (10 punten)

Welke stelling is juist?

a. Economische eigendom is goederenrechtelijk gezien geen eigendom.

b. Het goederenrechtelijk effect van economische eigendom is geregeld in art. 3:92 BW.

c. De economisch eigenaar is jegens derden beschikkingsbevoegd.

d. Een eigendomsvoorbehoud is wel als afhankelijk recht maar niet als nevenrecht aan de

vordering verbonden.

 

ONDERDEEL B Vraag 1 (10 punten)

In 2004 en 2005 heeft Iris een bedrijf met veel werknemers en met veel verantwoordelijkheden.

Begin 2006 erft zij een stuk grond met daarop een woninkje en een oude schuur. In de schuur treft

zij een groot weefgetouw aan. Iris besluit haar leven een nieuwe wending te geven. Iris is artistiek

aangelegd en besluit deels als hobby deels om in haar levensonderhoud te voorzien tapijten te gaan weven. Het eerste tapijt dat zij weeft weet zij gemakkelijk te verkopen en zij besluit de zaken groter aan te pakken.

In juni 2006 levert Breier BV onder eigendomsvoorbehoud voor € 20.000 een partij dure wol. In juli

weeft Iris van een deel van de wol een prachtig tapijt. In augustus merkt zij dat de lucht in de schuur te vochtig is en dat zij maatregelen moet nemen om vochtplekken in de wol en in de tapijten te voorkomen. Friso BV schiet onmiddellijk te hulp door mobiele luchtverversingsunits aan Iris te verhuren voor € 10.000 totaal. Iris weeft in september nog een tapijt maar verliest daarna interesse in het weven en in de verkoop van de tapijten, ondanks dat de twee tapijten die klaar zijn inmiddels gemakkelijk verkocht zouden kunnen worden voor € 10.000 totaal.

In december willen zowel Breier als Friso, die ondanks diverse aanmaningen geen van beiden

betaald gekregen hebben, maatregelen treffen. In de schuur bevinden zich nog de 2 tapijten met een totale waarde van € 10.000 en de resterende wol met inmiddels een waarde van € 10.000.

Bespreek hoe met betrekking tot de wol en de tapijten:

a. Breier een maximale eigendomspositie zal proberen te beargumenteren.

Geef daarbij aan of danwel in hoeverre deze argumenten juridisch houdbaar zijn.

Bespreek hoe met betrekking tot de wol en de tapijten:

b. Friso een bevoorrechte positie zal proberen te beargumenteren.

Geef daarbij aan of danwel in hoeverre deze argumenten juridisch houdbaar zijn.

 

Vraag 2 (10 punten)

Begin 2007 zijn de problemen met Breier en Friso opgelost. De oma van Iris is in de woning

ingetrokken en Iris wil in de schuur gaan wonen. Bij B-bank sluit zij op 1 maart 2007 een lening

voor € 60.000 af, waarbij zij de bank hypotheek geeft op alle onroerende zaken en opstallen. Op 1

maart 2007 komt Iris met aannemer Klus overeen dat Klus voor € 50.000 de schuur geschikt zal

maken voor bewoning. Klus zal het werk met behulp van zijn enige werknemer zelf verrichten, en

voor 1 juni opleveren. Iris, die maandelijks termijnen aan de bank moet betalen ter aflossing van de schuld, heeft vanaf het begin niet betaald. De bank wil op 10 juni tot executie overgaan. Klus heeft echter, omdat Iris hem de verschuldigde € 50.000 nog niet betaald heeft, zijn spullen in de schuur laten staan en een groot hangslot aan de deur gedaan. Wanneer B-bank Klus verzoekt te ontruimen, weigert Klus dit. Bespreek of B-bank, die tot executie wil overgaan, Klus kan dwingen te ontruimen.

 

Vraag 3 (10 punten)

Door alle problemen met B-bank en Klus begrijpt Iris dat het zo niet langer kan. Met behulp van

oma wil Iris wederom een nieuwe start maken en het tapijtweven toch maar weer oppakken. Op 1

januari 2008 vestigt Iris het recht van vruchtgebruik op het huis ten behoeve van oma. Zo weet zij

zeker dat oma haar tot steun blijft, en met het voor het recht van vruchtgebruik ontvangen geld weet zij een regeling te treffen met Klus, en zij betaalt de openstaande termijnen aan B-bank. Het

vruchtgebruik heeft een waarde van € 30.000. Breier levert op 1 februari weer onder

eigendomsvoorbehoud een partij wol ter waarde van € 10.000. Van haar nieuwe vriend Thomas

leent Iris een grote tekentafel ter waarde van €1.000 om nieuwe patronen te kunnen tekenen. Na

echter enkele maanden in de schuur te hebben gewoond en tevergeefs over nieuwe patronen te

hebben nagedacht, ziet Iris de tapijtenhandel helemaal niet meer zitten en vertrekt voor drie

maanden naar Canada.

Bij terugkomst vindt zij een grote stapel rekeningen en andere correspondentie op de deurmat:

- De bank eist de lening op en wil haar rechten op grond van het op 1 maart 2007 gevestigde

hypotheekrecht uitoefenen. Er staat bij de bank nog een schuld van € 50.000 open.

- De fiscus heeft bodembeslag gelegd en zoekt verhaal voor in totaal € 23.000 loonbelasting

die Iris bij haar personeel had moeten inhouden over de jaren 2004 en 2005 van € 23.000.

- Breier heeft de koopovereenkomst ontbonden en wil verder al haar rechten uitoefenen.

- Thomas, die al enkele maanden niets van Iris gehoord heeft, eist zijn tekentafel terug.

Oma logeert een weekje bij een ander familielid, maar vraagt Iris dringend haar zaken eens op orde te brengen, zodat oma ongestoord in het huis kan blijven wonen.

Bespreek wie uit welke hoofde rechten kan doen gelden op de in de casus genoemde zaken en geef aan in welke volgorde de crediteuren zich zullen kunnen verhalen.

Perceel grond:

Tekentafel:

Partij wol:

 

ONDERDEEL C

Geef voor de onderstaande stellingen gemotiveerd aan of deze juist of onjuist zijn en waarom.

1. Een na faillietverklaring zonder rechtsgrond aan de gefailleerde gedane betaling die het gevolg is van een onmiskenbare vergissing, moet terstond, na aftrek van faillissementskosten, worden

gerestitueerd uit de beschikbare middelen van de boedel.

2. Op 1-3 12.00 uur legt A executoriaal beslag op het perceel van B. B verkoopt op 1-3 13.00 uur

het perceel aan C. De leveringsakte wordt verleden op 1-3 om 14.00 uur en ingeschreven in de

openbare registers op 2-3 om 10.00 uur. Het procesverbaal van inbeslagneming is dan al

ingeschreven, dat gebeurde namelijk op 1-3 om 15 uur.

Stelling: C kan zijn recht niet inroepen tegen A.

 

3. A heeft € 100.000 geleend van de B-bank. Tot zekerheid van terugbetaling heeft A al zijn

bestaande en toekomstige vorderingen geldig stil aan de bank verpand, waaronder de

vorderingen op X, Y en Z. Tussen A en C bestaat een rechtsverhouding waaruit op 1 mei 2008

een vordering zal ontstaan en opeisbaar worden. A gaat op 1 april 2008 failliet. Op 1 mei 2008

betaalt C de vordering op de bankrekening die A bij de B-bank houdt (en die inmiddels in het

beheer van de curator is). Stelling: De bank mag als stilpandhouder de betaling op 1 mei 2008 gedaan door C op de rekening die A bij de bank aanhoudt, in faillissement verrekenen.

 

Antwoorden juni 2008

Onderdeel A

Vraag 1 Stelling d is juist.

In het arrest noemt de Hoge Raad drie redenen:

de aard van de relatie tussen de kredietverlenende bank en de cliënt impliceert niet een

voor beslag vatbare vordering. Het wilsrecht van de client is niet overdraagbaar aan een derde en dus naar zijn aard niet vatbaar voor beslag. De bank zou bij uitoefening van het wilsrecht in de executoriale fase zich onmiddellijk op verrekening (art. 6:130 BW) beroepen, zodat het voor de

beslaglegger niet zinvol is.

het systeem van het faillissement- en beslagrecht verzet zich er tegen. In het systeem wordt uitgegaan van beslag met uitzicht op executie. Beslag op toekomstige goederen is voor de beslagene zeer ingrijpend en alleen mogelijk bij faillissement (art. 20 F). Beslag op kredietruimte leidt er toe dat de client geen opdracht tot kredietverlening meer zal geven en dus tot een blokkerende maatregel van onbepaalde duur zonder uitzicht op executie.

praktische redenen. De derde-beslagene mag niet in een slechtere positie komen.

Voor de bank zou de mogelijkheid van niet-bevrijdende betalingen ontstaan, en banken

zouden hun tarieven en algemene voorwaarden gaan aanpassen.

AAe nr. 41 p. 286.

 

Vraag 2 Stelling c is juist

Het recht van reclame dat Volkswagen Rotterdam wil inroepen komt te vervallen ex art. 7:42

BW ten aanzien van de 3 Volkwagens die aan Ames zijn geleverd.

Ames heeft aan Wijngaarden betaald, op het moment van betaling wordt Ames van

rechtswege eigenaar. De voorwaardelijke eigendom wordt onvoorwaardelijk. Wijngaarden

verliest zijn voorbehouden eigendom.

Op 5 mei staat art. 3:111 BW niet langer aan overdracht aan Van der Kolk in de weg. Van der

Kolk is daarom eigenaar op 6 mei.

 

Vraag 3 Stelling a is juist.

In het Nebula-arrest is tot uitdrukking gebracht dat economische eigendom geen eigendom is.

De Hoge Raad wijst daarbij op de totstandkoming van het BW, waarin expliciet besloten

werd het begrip economische eigendom niet in het BW te introduceren. Het begrip heeft dus

geen zelfstandige betekenis, en daarmee wordt dus slechts een aantal verbintenisrechtelijke

rechten en verplichtingen met betrekking tot een zaak aangeduid.

AAe nr. 48 (p. 324-325 onder 1).

 

Onderdeel B

Vraag 1 (10 punten)

Breier kan zich ten aanzien van de wol op het eigendomsvoorbehoud beroepen, echter niet

ten aanzien van de tapijten. SBR nr. 291, 418-419, 493, AAe nr. 10 p. 53.

Motivering: Breier zal betogen dat op grond van (een verlengd) eigendomsvoorbehoud zowel de

resterende partij wol als de tapijten zijn eigendom zijn.

Ten aanzien van de wol klopt het betoog. Op grond van art. 3:92 lid 1 wordt de

verkoper bij een eigendomsvoorbehoud vermoed zich te verbinden tot overdracht van de zaak

onder opschortende voorwaarde van betaling. Iris heeft nog niet betaald en de voorwaarde

geldt dus nog: Breier is eigenaar.

Breier is echter geen eigenaar van de tapijten. Door zaaksvorming, zie art. 5:16 lid 2

is Iris eigenaar. Het eigendomsvoorbehoud geldt niet ten aanzien van de nieuw gevormde

zaak, zie ook het arrest Hollander’s Kuikenbroederij. Er is dus geen verlengd

eigendomsvoorbehoud, de wet (art. 3:92) kent deze figuur niet.

N.B. Er is hier sprake van zaaksvorming, zie art. 5:16, en niet van natrekking roerende zaak

(art. 5:14) of vermenging (art. 5:15).

Friso zal een beroep doen op het voorrecht van art. 3:284, hij kan dit echter niet inroepen.

SBR nr. 713, 715, AAe nr. 10 p. 54.

Motivering: Friso zal aanvoeren dat hij het voorrecht van art. 3:284 heeft, hetgeen zowel relevant is voor de tapijten als voor de wol (zie art. 3:284 lid 2).

Een voorrecht heeft de goederen van de debiteur tot object. De tapijten zijn eigendom

van Iris. Door het eigendomsvoorbehoud is Breier eigenaar van de wol. Friso kan het

voorrecht echter ook inroepen ten aanzien van de wol, op grond van art. 3:284 lid 2: `zonder

dat hem rechten van derden op dit goed kunnen worden tegengeworpen'.

Aan het inroepen van het voorrecht worden echter op grond van het arrest

Hollander’s Kuikenbroederij (AAe nr. 10) strenge eisen gesteld. In het arrest werd gekozen

voor een beperkte interpretatie van het begrip `kosten tot behoud': hieronder vallen alleen

kosten ter voorkoming van fysiek tenietgaan, niet ook onderhoudskosten.

N.B. Het feit dat de te vorderen kosten gemaakt zijn ter uitvoering van een huurovereenkomst

is geen belemmering voor de voorrang op grond van art. 3:284.

 

Vraag 2 (10 punten)

Klus, die een retentierecht heeft, kan dit ook uitoefenen jegens een ouder zakelijk gerechtigde

zoals de hypotheekhouder, zodat de bank hem niet kan dwingen om te ontruimen.

SBR nr. 721, 723, 728, zie ook Huizink p. 97, AAe nr. 16 p. 88.

Motivering: Omdat Klus de opeisbare schuld nog niet betaald heeft gekregen mag hij zijn eigen

verplichtingen opschorten, dat wil zeggen dat hij niet voor 1 juni hoeft op te leveren, zie art.

6:52 en art. 6:262. Op grond van art. 3:290 heeft hij dus de bevoegdheid `afgifte' van de zaak

op te schorten, dat wil zeggen gebruik te maken van zijn retentierecht.

Het retentierecht kan worden uitgeoefend ten aanzien van een onroerende zaak, zie

het arrest Winters / Kantoor van de Toekomst. In plaats van `afgifte' gaat het dan om

`ontruimen'. In de context van onroerende zaken betekent dit dat de aannemer op voldoende

duidelijke wijze de feitelijke macht over het gebouw blijft uitoefenen.

Op grond van art. 3:291 lid 2 kan dit recht ook worden uitgeoefend ten opzichte van

derden met een ouder recht, zoals in dit geval de oudere hypotheekhouder.

N.B. U mocht er van uitgaan dat de hypotheekhouder een ouder recht had. Zie voor een

jonger recht echter ook art. 3:291. Art. 3:267 is irrelevant, de bank wil executeren op grond

van zijn hypotheek, zie art. 3:268.

 

Vraag 3 (20 punten)

Het huis: (7 punten)

De bank heeft een vordering van 50.000 en een op 1 maart 2007 gevestigd hypotheekrecht.

Oma heeft een recht van vruchtgebruik ter waarde van 30.000, gevestigd op 1 januari 2008.

Bij executie door de hypotheekhouder vervalt het latere recht van vruchtgebruik, art. 3:273.

Oma zal zich moeten beroepen op art. 3:282: zij volgt voor haar vordering van 30.000 in rang

onmiddellijk na de hypotheekhouder.

SBR nr. 464, 571, 710.

De fiscus heeft op grond van art. 21 lid 1 Invorderingswet een algemeen voorrecht op de

goederen van de belastingschuldige. Voor zover het voorrecht ziet op de (onroerende) zaken

waarop de rechten van de bank en de rechten van oma betrekking hebben heeft de fiscus op

grond van de algemene rangorde van art. 3:279 jo art. 21 lid 2 Invorderingswet geen

voorrang.

N.B. De bank zal op grond van het recht van hypotheek slechts voorrang hebben bij aan Iris

toebehorende onroerende zaken. Bij de volgende vragen, m.b.t. de tekentafel en de partij wol,

is de positie van de bank (en oma) dus niet relevant.

De tekentafel: (6 punten)

De tekentafel van Thomas is een bodemzaak, de zaak dient `ter stoffering', dat wil zeggen dat

het strekt tot enigszins duurzaam gebruik van het gebouw overeenkomstig zijn bestemming

(atelier), zie art. 22 lid 3. Als verhuurder heeft Thomas echter reële eigendom en hij kan de zaak dus als eigenaar terugvorderen, ook ten opzicht van de fiscus, via art. 22 lid 1 Invorderingswet.

SBR nr. 733, Huizink p. 100

De partij wol: (7 punten)

Breier heeft een eigendomsvoorbehoud op de partij wol. Breier kan (na ontbinding van de

koopovereenkomst) als eigenaar de wol terugvorderen. Door ontbinding eindigt de

overeenkomst. Dit heeft op zich geen goederenrechtelijke consequenties, zie art. 6:269 e.v.

Bij een eigendomsvoorbehoud echter verkrijgt de verkoper weer de onvoorwaardelijke

eigendom.

Iris is geen eigenaar. Aangezien de partij wol geen bodemzaak is, zie art. 22 lid 3

Invorderingswet, kan de fiscus dus geen rechten hier op doen gelden. De vraag of Breier

`reële' eigendom heeft is hier dus niet aan de orde.

SBR nr. 419, 498, Huizink p. 100

 

Onderdeel C

Vraag 1 Deze stelling is onjuist

De Hoge Raad heeft in Ontvanger / Hamm bepaald dat wanneer het gaan om een betaling die

een onmiskenbare vergissing is, de schuldeisers ongerechtvaardigd verrijkt zouden worden

ten koste van degene die bij vergissing heeft betaald. De Hoge Raad is van oordeel dat de

curator uit de beschikbare middelen zo spoedig mogelijk een bedrag gelijk aan dat waarmee

de boedel is verrijkt te voldoen aan degene die onverschuldigd heeft betaald. Zonder

afwikkeling van de boedel af te wachten en met voorbijgaan van aanspraken van andere

boedelcrediteuren. De curator mag geen faillissementskosten verlangen en slechts redelijke

kosten in mindering brengen die als gevolg van de vergissing en het nakomen van bedoelde

verplichting zijn gemaakt.

 

Vraag 2 Deze stelling is onjuist

C kan de verkrijging wel inroepen tegen A. In beginsel is voor een geldige overdracht van

een perceel ex art. 3:89 BW vereist een tussen partijen opgemaakte notariële akte en

inschrijving daarvan in de openbare registers. Op dat moment moet B beschikkingsbevoegd

zijn (art. 3:84 BW) en de beslaglegging maakt hem relatief onbevoegd (art. 505 lid 2 BW).

Maar: Op grond van art. 505 lid 3 Rv. kan deze latere vervreemding wel door C worden

ingeroepen, wanneer de akte van levering al is verleden en deze akte uiterlijk de eerste dag

nadat de Dienst voor het kadaster en de openbare registers open is, wordt ingeschreven.

 

Vraag 3 Deze stelling is onjuist

In casu is geen geldig pandrecht tot stand gekomen. De vordering was bij voorbaat verpand

onder opschortende voorwaarde van beschikkingsbevoegdheid. A gaat op 1 april failliet en is

daarmee beschikkingsonbevoegd (art. 23 Fw) De verpanding is dus nooit tot stand gekomen,

zodat van verrekening ex Mulder q.q. / CLBN geen sprake kan zijn. De bank moet dit bedrag

afdragen aan de curator. (art. 35 lid 2 Fw)

 

Deeltentamen December 2008

 

ONDERDEEL A (10 punten)

Bij dit onderdeel kiest u het juiste antwoord en beargumenteert u slechts waarom dat antwoord juist is. U kunt niet volstaan met de mededeling dat de andere antwoorden onjuist zijn.

Van Zanten BV schenkt op 12-12-2007 een onroerende zaak aan Erga Omnes NV. De leveringsakte wordt opgemaakt bij notaris Sloos op 21-1-2008. Deze akte wordt aangeboden aan en ingeschreven in de openbare registers op 23-1-2008. Het blijkt echter dat Van Zanten BV op 22-1-2008 failliet was verklaard. De curator heeft de faillietverklaring niet ingeschreven in het openbare register bedoeld in art. 3:16 BW.

Welk antwoord is juist?

 

a. De overdracht is niet geldig omdat de verkrijger om niet – anders dan de verkrijger om baat – hier geen bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid toekomt.

b. De overdracht van de zaak is geldig omdat de curator verzuimd heeft het faillissement in te laten schrijven in het openbare register bedoeld in art. 3:16 BW.

c. De overdracht van de zaak is geldig omdat Van Zanten BV ten tijde van het opmaken van de akte beschikkingsbevoegd was.

d. De overdracht van de zaak is niet geldig omdat Van Zanten BV ten tijde van de levering

beschikkingsonbevoegd was.

 

ONDERDEEL B (10 punten)

Bij dit onderdeel kiest u het juiste antwoord en beargumenteert u slechts waarom dat antwoord juist is. U kunt niet volstaan met de mededeling dat de andere antwoorden onjuist zijn.

Beoordeel de volgende twee stellingen:

I. Een derde-beslagene die het verklaringsformulier verkeerd heeft ingevuld, is gehouden de

schade te vergoeden die de beslaglegger daardoor lijdt.

II. De notaris die op een kwaliteitsrekening gelden van zijn cliënten houdt, is geen bezitter maar houder van dit geld.

 

Welk antwoord is juist?

 

a. stelling I is juist, stelling II is onjuist.

b. stelling I is juist, stelling II is ook juist.

c. stelling I is onjuist, stelling II is juist.

d. stelling I is onjuist, stelling II is ook onjuist.

 

ONDERDEEL C (10 punten)

Bij dit onderdeel kiest u het juiste antwoord en beargumenteert u slechts waarom dat antwoord juist is. U kunt niet volstaan met de mededeling dat de andere antwoorden onjuist zijn.

 

De gemeente Almere heeft in het kader van de sociale woningbouw een nieuw concept bedacht: ‘gebonden eigendom’. Het idee is kort gezegd dat minder draagkrachtige inwoners een huis kunnen kopen van de gemeente. In ruil daarvoor wil de gemeente wel een aantal bijzondere voorwaarden stellen. De gemeente overweegt daarom in de leveringsakte onder meer op te nemen:

1. Koper mag de woning alleen maar gebruiken als woning en de zaak dus geen andere

bestemming geven dan die van woning.

2. De koper is niet bevoegd om de woning te verhypothekeren aan enig ander dan aan de

gemeente.

 

Welk antwoord is juist?

 

a. Het is niet mogelijk om bepaling 1 in de akte de vorm te geven van een geldig kettingbeding.

b. Het is niet mogelijk om bepaling 1 in de akte de vorm te geven van een geldige kwalitatieve verplichting.

c. Het is niet mogelijk om bepaling 2 in de akte de vorm te geven van een geldig kettingbeding.

d. Het is niet mogelijk om bepaling 2 in de akte de vorm te geven van een geldige kwalitatieve verplichting.

 

 

Antwoorden december 2008

ONDERDEEL A

Antwoord D is juist

Voor een geldige overdracht zijn (art. 3:84 lid 1 BW) een geldige titel, voltooide levering en

beschikkingsbevoegdheid vereist. De titel wordt gevormd door de schenkingsovereenkomst.

Voor levering van een registergoed (art. 3:89 BW) zijn een notariële akte gevolgd door

inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers nodig.

Ten tijde van het voltooien van de leveringshandeling was Van Zanten echter

beschikkingsonbevoegd. Van Zanten is immers failliet verklaard voor voltooiing van de

leveringshandeling. De gevolgen daarvan zijn onder meer dat Van Zanten het beheer en

beschikking over de boedel verliest (art. 23 Fw) en dus beschikkingsonbevoegd is. Daarnaast kan Van Zanten de levering niet meer voltooien (art. 35 lid 1 Fw). Van Zanten is ten tijde van de inschrijving van de notariële akte beschikkingsonbevoegd, er kan geen sprake zijn van een geldige overdracht. Er is niet voldaan aan de vereisten van art. 3:84 lid 1 BW.

 

ONDERDEEL B

Stelling 1 (5 punten)

Een derde-beslagene die het verklaringsformulier verkeerd heeft ingevuld, is gehouden de

schade te vergoeden die de beslaglegger daardoor lijdt.

De Hoge Raad overweegt in De Jong/Carnifour dat de derde-beslagene die het

verklaringsformulier verkeerd heeft ingevuld niet zonder meer gehouden is tot het vergoeden

van de schade die de beslaglegger daardoor lijdt. In beginsel staat het de derde-beslagene vrij zijn verklaring te herroepen of te wijzigen. Slechts wanneer voldaan is aan de vereisten van onrechtmatige daad of rechtsverwerking zou sprake kunnen zijn van een

schadevergoedingsplicht van de derde-beslagene.

 

Stelling 2 (5 punten)

De notaris die op een kwaliteitsrekening gelden van zijn cliënten houdt, is geen bezitter maar

houder van dit geld.

Een notaris die een generieke kwaliteitsrekening aanhoudt in de zin van art. 25 Wet op het

Notarisambt ten behoeve van zijn cliënten is beheerder van de vordering op naam jegens de

bank die in gemeenschap toebehoort aan de gerechtigde deelgenoten. De vordering valt niet in het vermogen van de notaris en vormt daar evenmin afgescheiden vermogen van. De

vordering valt simpelweg niet in zijn vermogen maar in dat van de deelgenoten. De notaris is

dus niet bezitter en evenmin houder van geld, maar beheerder van een vordering. Zie HR

Beatrix/Procall, ro.3.3.2. Het vorderingsrecht jegens de bank behoort toe aan de gezamenlijke rechthebbenden en dit wordt ten behoeve van de rechthebbenden uitgeoefend door de beherende notaris.

(NB. Verwijzingen naar Notaris Slis-Stroom zijn onjuist. Dit arrest was van toepassing

voordat art. 25 Wet op het Notarisambt was ingevoerd.)

 

ONDERDEEL C

Antwoord D is juist

Een kwalitatieve verplichting houdt in een ‘dulden of niet doen’ (i.c.‘niet doen’, namelijk niet

verhypothekeren), t.a.v. een registergoed’ (woning is registergoed, art. 3:10 BW jo. art. 3:89

BW). Bepaling 2 kan in de akte niet de vorm worden gegeven van een kwalitatieve

verplichting (art. 6:252 BW).

Het doel is dat de verplichting zal overgaan op degenen die het goed onder bijzondere titel

zullen verkrijgen. Weliswaar is aan alle vereisten van art. 6:252 lid 1 BW voldaan (en staan

ook lid 2 en 3 niet in de weg), maar in lid 5 van art. 6:252 BW staat dat dit artikel niet van

toepassing is op verplichtingen die een rechthebbende beperken in zijn bevoegdheid het goed te vervreemden of te bezwaren. Bepaling twee beperkt de koper in zijn bevoegdheid de

woning te bezwaren, namelijk te verhypothekeren. Bepaling twee kan dus inderdaad niet in de akte de vorm worden gegeven van een geldige kwalitatieve verplichting. Verwijzingen naar art. 3:83 BW en Oryx / van Eesteren zijn niet onjuist.

 

 

 

 

 

 

Oefenvragen Juli 2007

 

ONDERDEEL A

1. Welke stelling ten aanzien van openbare cessie van een vordering op naam is juist?

a. Een vordering op naam dient door partijen schriftelijk te worden vastgelegd, aangezien voor levering een akte en mededeling aan de debitor cessus vereist is.

b. Voor levering van een vordering op naam is onder meer een akte met handtekening van cedent en cessionaris vereist.

c. Bij overdracht van een vordering op naam moet in de op te maken akte ook de titel van de overdracht worden vermeld.

d. Mededeling van de cessie aan de debiteur kan rechtsgeldig door de cessionaris worden gedaan.

 

2. Andrea heeft een schuld uit geldlening ten bedrage van € 100.000,- aan Belinda. Tot

zekerheid van de betaling van deze schuld verpandt Andrea haar vordering op Chantal

uit hoofde van koop ten bedrage van € 80.000,- openbaar aan Belinda. Als Andrea

haar vordering op Chantal overdraagt aan Deborah en als Belinda haar vordering op

Andrea overdraagt aan Edith,

a. gaat het pandrecht van Belinda in beginsel mee over op Edith op grond van het 'droit de suite' (zaaksgevolg).

b. gaat het pandrecht van Belinda in beginsel mee over op Edith, omdat dit een afhankelijk recht is.

c. verkrijgt Deborah in beginsel de vordering op Chantal, waarop het pandrecht niet langer rust ingevolge art. 3:86 lid 2 BW.

d. verkrijgt Deborah in beginsel de vordering op Chantal, waarop het pandrecht is blijven rusten, omdat dit een afhankelijk recht is.

 

3. Er is sprake van goederenrechtelijke werking zonder terugwerkende kracht bij:

a. ontbinding van de aan een overdracht ten grondslag liggende overeenkomst

b. vernietiging van de aan een overdracht ten grondslag liggende overeenkomst

c. inroeping van het eigendomsvoorbehoud

d. het in vervulling gaan van een ontbindende voorwaarde in de verbintenis ter uitvoering waarvan geleverd is.

 

ONDERDEEL B

Van der Gelden BV start in januari 2006 met een onderneming in koeriersdiensten. Om

financiering te verkrijgen voor de onderneming, sluit zij op 1-3-2006 een kredietovereenkomst met ABN Amro NV die inhoudt dat Van der Gelden BV een doorlopend krediet met kredietlimiet van € 500.000 krijgt, en natuurlijk dat alle inkomsten en uitgaven van Van der Gelden BV via bankrekeningen bij ABN Amro NV verlopen. Onderdeel van de op 1-3-2006 tussen partijen ondertekende akte zijn onder meer de volgende clausules: Deze akte wordt geregistreerd op 3-3-2006. Als aanhangsel bij het contract wordt een verpandingakte als bedoeld in artikel 11 opgenomen, op grond waarvan de bank de huidige en toekomstige rekening-courantsaldi van cliënt reeds nu verpandt aan haarzelf tot zekerheid van terugbetaling van het doorlopend krediet. Deze verpandingsakte is ook opgemaakt op 1-3- 2006. Van der Gelden BV is helaas geen lang leven beschoren. Op 19-9-2006 vraagt de BV haar eigen faillissement aan en op 26-9-2006 wordt het faillissement uitgesproken. Op datum van faillietverklaring staat op de bankrekening van Van der Gelden BV bij ABN Amro NV een negatief saldo en heeft de bank een flinke vordering op Van der Gelden BV uit het krediet. 9. Van der Gelden BV (hierna: de cliënt) verklaart bij dezen aan ABN Amro NV (hierna: de bank) te verpanden, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie uit welken hoofde ook van de cliënt te vorderen heeft of zal hebben, alle ten tijde van ondertekening van de pandlijst bestaanderechten/vorderingen van de cliënt en alle rechten/vorderingen van de cliënt die worden verkregen uit ten tijde van de ondertekening van de pandlijst bestaande rechtsverhoudingen tussen de cliënt en derden, zoals deze onder meer blijken uit de administratie, correspondentie of andere gegevens van de cliënt. 11. De bank is als gevolmachtigde van de cliënt gerechtigd alle vorderingen die de cliënt uit welken hoofde ook op de bank heeft of krijgt aan zichzelf te verpanden tot zekerheid voor al hetgeen de bank uit welken hoofde ook van de cliënt te vorderen heeft of zal hebben. 14. Cliënt is verplicht desgevraagd voldoende zekerheid te stellen voor de nakoming van zijn bestaande verplichtingen jegens de bank. Is een gestelde zekerheid onvoldoende geworden, dan is cliënt verplicht desgevraagd die zekerheid aan te vullen of te vervangen.

 

Vraag 1 (20 punten)

Op 1-10-2006 wordt op de bankrekening een bedrag bijgeschreven van € 15.000 door PGP

NV, een opdrachtgever die in januari 2006 een meerjarig contract met van Van der Gelden

BV had gesloten, die nog twee facturen verschuldigd was aan Van der Gelden BV. De

facturen dateerden van 21-2-2006 en 21-7-2006. Mag ABN Amro NV de betalingen die PGP NV heeft gedaan, verrekenen met de debetstand van de bankrekening?

 

Vraag 2 (13 punten)

Het blijkt dat de bank op 12-9-2006 clausule 14 heeft ingeroepen vanwege de teruglopende

opbrengsten van de onderneming en de vrees bij de bank dat de onderneming failliet zou

kunnen gaan. Op grond van het inroepen van de clausule heeft Van der Gelden BV op 16-9-

2006 een stil pandrecht gevestigd ten behoeve van de bank op de nieuwe bedrijfswagen.

De curator wil deze verpandingshandeling vernietigen. Hij doet daarom een beroep op de

Faillissementspauliana aan de hand van de volgende twee argumenten:

1. De verpandingshandeling is primair aantastbaar met een beroep op art. 42 Fw.

2. Subsidiair is art. 47 Fw. van toepassing omdat de bank ten tijde van de verpanding wist dat het faillissement spoedig zou worden aangevraagd. Zijn dit valide argumenten?

 

Vraag 3 (7 punten)

Op 29-9-2006 wordt op de bankrekening van Van der Gelden BV bij de ABN Amro NV per

abuis een bedrag bijgeschreven. Dat bedrag is afkomstig van Sallant BV, die bij de

overboeking per ongeluk een verkeerd bankrekeningnummer heeft ingevoerd. Sallant BV

vordert het bedrag terug van de curator. Deze is daartoe bereid, maar alleen onder aftrek van een bijdrage in de faillissementskosten. Sallant BV verzet zich daartegen. Wie heeft gelijk?

 

ONDERDEEL C

Geef voor de onderstaande stellingen gemotiveerd aan of deze juist of onjuist zijn.

1. De verkoper die een grondstof onder eigendomsvoorbehoud verkoopt doet er verstandig aan een stil pandrecht te vestigen op het eindproduct.

2. In een sale and financial lease back-constructie blijft de economische eigendom bij de lessee berusten, daarom is de overdracht aan de lessor in strijd met art. 3:84 lid 3 BW.

 

Antwoorden juli 2007

Onderdeel A

Vraag 1

Ad a: Onjuist: het gaat om een vordering, die niet contractueel (bijv. geldlening) hoeft te zijn.

Een vordering ‘op naam’ is elke vordering die niet aan toonder of order is gesteld.

Ad b: Onjuist: slechts de handtekening van de cedent is vereist.

Ad c: Onjuist: vereist is slechts een onderhandse akte (geschrift bestemd om tot bewijs te

dienen), ondertekend door de cedent. Zie verder art. 3:94 lid 3.

Ad d: Juist

 

Vraag 2

Ad a: De stelling is onjuist.

Zaaksgevolg geldt voor de vordering waarop het pandrecht rust, de vordering A - C. Deze

vordering wordt overgedragen aan Deborah. Edith staat hier buiten.

Ad b: De stelling is juist.

Ad c: De stelling is onjuist.

Het pandrecht rust wel degelijk op de vordering. Een andere vraag is of de derde-verkrijger

beschermd wordt. Voor vorderingen op naam geldt art. 3:88.

Ad d: De stelling is onjuist.

Algemeen

Het pandrecht van B is een zekerheidsrecht op de vordering op naam tot zekerheid voor de

voldoening van een schuld. Het pandrecht is dus afhankelijk (art. 7:3 / 7:82) van de schuld die A

aan B heeft, maar rust op de vordering van A op C. Het zaaksgevolg, ‘droit de suite’, betreft dus de

vordering van A op C. Pand als nevenrecht noemen? 6:142 BW. Pitlo nr. 274. Voor afhankelijk

recht zie Pitlo nr. 27, 99, 599. Voor zaaksgevolg zie Pitlo nr. 584.

 

Vraag 3. D is juist, Pitlo nr 122

 

ONDERDEEL B

Vraag 1

Verrekening van een debetstand met betalingen die na faillissement op de rekening worden

bijgeschreven is in beginsel niet toegestaan, zo volgt uit art. 53 Fw. In het hier voorliggende

geval is dat anders. Op 3-3-2006 wordt pandrecht gevestigd (akte plus registratie, art. 3:237 BW) op de vorderingen van Van der Gelden BV op derden. Hoewel de pandakte nogal algemeen is

opgesteld, is toch sprake van rechtsgeldige verpanding. Dit volgt uit HR 2002 (Mulder

qq/Rabobank = Vlees- en Kipcentrum Steekterweg), r.o.v. 3.6. Achteraf kan immers zonodig

aan de hand van administratie worden vastgesteld welke vorderingen bedoeld werden.

De factuur van 21-2-06 betreft per definitie een schuld die al bestond ten tijde van de stille

verpanding. De vordering waarvoor een factuur werd opgemaakt op 21-7-06 was ten tijde van

de vestiging op 3-3-06 wellicht nog niet bestaand. Of de vestiging geldig is, hangt dan af van

de vraag of er op 3-3-06 al een rechtsverhouding bestond waar de vordering rechtstreeks uit

zou voortvloeien. Dat lijkt het geval te zijn, nu PGP een meerjarig contract (‘reeds bestaande

rechtsverhouding’) met Van der Gelden BV had. Als beide vorderingen rechtsgeldig stil zijn verpand is de vraag wat de betaling op de rekening van de gefailleerde teweegbrengt. Op grond van HR Connection kan worden gezegd dat door de betaling de vorderingen en dus ook het pandrecht daarop teniet gaan. Er komt geen pandrecht op het geïnde te rusten, en hij heeft dus ook geen recht op afdracht. Niettemin behoudt de pandhouder wel zijn voorrang conform de rang van pand en mag de pandhouderbank ook tot verrekening overgaan. Dit laatste besliste de HR in genoemd arrest onder r.ov. 3.5.2 met als argument (1) dat dit overeenkomt met de voorrangspositie en (2) met het verrekeningsrecht zoals dat onder oud recht bij de fiduciaire cessie bestond.

 

Vraag 2

1. Dit betoog zal niet slagen nu ten tijde van het verpanden weliswaar mogelijk wetenschap

van benadeling bestond, maar de verpandingshandeling op dat moment niet onverplicht was.

Die verplichting was namelijk al in het leven geroepen met clausule 14 en alleen als toen al

bij beide partijen wetenschap van benadeling aanwezig was (de casus geeft geen aanleiding

dat te veronderstellen) kan art. 42 Fw tot vernietiging leiden.

2. Dit betoog zal niet slagen omdat voor toepasselijkheid van art. 47 Fw niet wetenschap van

op handen zijnde aanvraag volstaat , maar alleen wetenschap van werkelijke aanvraag. Zie

HR NJ 2000/578 (Van Dooren qq/ABN Amro I). Een beroep op art. 47 Fw is overigens ook

weinig kansrijk, omdat daarvoor meer is vereist dan kwade trouw.

 

 

Vraag 3

Sallant heeft gelijk omdat het hier een uitzonderlijke boedelschuld betreft. De Hoge Raad

heeft beslist in HR NJ 98/437 Ontvanger/Hamm qq, r.ov. 3.4, dat als de curator een bedrag

ontvangt wegens een onmiskenbare vergissing van een derde op hem de betamelijkheidplicht

rust om het bedrag waarmee de boedel ongerechtvaardigd is verrijkt zonder meer terug te

geven. Daarbij moet de curator voorbij gaan aan de aanspraken van andere boedelcrediteuren

en moet hij de betaler direct betalen zonder een omslag in de algemene faillissementskosten te

vragen. Wel mag hij vergoeding van kort gezegd de redelijke kosten van ongedaanmaking

vragen.

 

ONDERDEEL C

Geef voor de onderstaande stellingen gemotiveerd aan of deze juist of onjuist zijn.

1. Juist, het eigendomsvoorbehoud vervalt door natrekking, vermenging of zaaksvorming. De

fabrikant van het eindproduct verkrijgt (orginaire) eigendom. Een zogenaamd verlengd

eigendomsvoorbehoud, waarbij de verkoper zich tevens de eigendom voorbehoudt van het

eindproduct is niet mogelijk. Dit zou een vorm van eigendomsverkrijging betekenen die de

wet niet kent. Om niet iedere vorm van zekerheid te verliezen doet de verkoper er

verstandig aan om een stil pandrecht te vestigen op het eindproduct. Dit stille pandrecht

geeft echter minder zekerheid dan het eigendomsvoorbehoud, omdat het mogelijk is dat het

geproduceerde al eerder verpand is aan bijvoorbeeld de bank.

Pitlo nr. 967

2. Onjuist, De Hoge Raad heeft in het Sogelease-arrest bepaald dat partijen met een

dergelijke sale and lease back constructie, waarbij de zaak door de lessee aan de lessor in

eigendom wordt overgedragen en dat de lessee (tegen betaling) een gebruiksrecht op de

zaak verkrijgt, een werkelijke overdracht kunnen hebben beoogd. Van strijd met art. 3:84

lid 3 (fiduciaverbod) is daarom geen sprake.

(wellicht wat (te) kort door de bocht?)

 

 

 

Oefenvragen juni 2007

ONDERDEEL A

1. Beoordeel de volgende stellingen en geef aan welk alternatief juist is:

I. Kredietruimte is aan te merken als vermogen en is als zodanig vatbaar voor beslag.

II. Zekerheidstelling ten behoeve van alle toekomstige vorderingen is mogelijk.

a. I is juist, II is onjuist

b. I is onjuist, II is juist

c. I en II zijn beide juist

d. I en II zijn beide onjuist

 

2. Mario heeft het plan opgevat een restaurant-pizzeria te beginnen. Hij huurt een gedeelte van het Groot Handelsgebouw op het Oostelijk Handelsterrein en richt dit geheel naar zijn smaak in. Wanneer Mario meer geld nodig blijkt te hebben om het restaurant draaiende te houden, leent hij een bedrag van € 25.000 van de Futora Bank. Tot zekerheid van terugbetaling vestigt Mario een stil pandrecht op de inventaris van het restaurant. Niet lang daarna verkrijgt Mario krediet van Heinz B.V., waarvoor hij ook een stil pandrecht op de inventaris vestigt. Heinz weet noch behoeft te weten van het stil pandrecht van de Futora bank. Stel dat Mario in gebreke blijft bij de terugbetaling, wiens vordering zal bij een eventuele executie als eerste worden voldaan?

a. De vordering van de Futora Bank, het oudere recht van de bank gaat immers voor het recht van Heinz (prior tempore).

b. De vordering van de Futora Bank, want Mario was niet bevoegd een tweede pandrecht op de inventaris te vestigen.

c. De vordering van Heinz B.V., aangezien Heinz B.V. een beroep kan doen op rangwisseling.

d. Beide vorderingen zijn gelijk in rang en zullen naar evenredigheid worden voldaan uit de executieopbrengst.

 

3. Mr. Daalder heeft na zijn studie rechten het plan opgevat een juridisch adviesbureau te

beginnen en heeft een kantoorunit gehuurd van Houtgraaf. De ambitieuze Daalder heeft zijn kantoor ingericht met designmeubelen en de beste computerapparatuur. De computerapparatuur is aan Daalder onder voorbehoud van betaling van de gehele koopprijs geleverd door ICH-computers. De kantoorunit van Houtgraaf beschikt niet over een aircosysteem. Nu het voorjaar van 2007 zo warm begonnen is, leent Daalder van zijn goede vriend Wouter een mobiele airco. De juridische praktijk en het voeren van een eigen bedrijf vallen voor Daalder toch tegen, met alle financiële gevolgen van dien. Op 7 juni 2007 legt de fiscus beslag op alle daarvoor in aanmerking komende zaken in het kantoor van Daalder. Waarop kan de fiscus zich verhalen?

a. Op de designmeubelen, de computerapparatuur en de mobiele airco.

b. Op de designmeubelen en de computerapparatuur.

c. Op de designmeubelen en de mobiele airco.

d. Alleen op de designmeubelen.

 

 

 

 

ONDERDEEL B

Albers is eigenaar van enkele percelen grond en wil een woning, kassen en een stal bouwen. Hij vindt de BHU-bank bereid om de bouw te financieren met een lening van € 250.000. Ten behoeve van de BHU-bank vestigt Albers een hypotheekrecht op al zijn grond. De hypotheekakte wordt op 8 april 2007 ingeschreven in de openbare registers. Tevens vestigt Albers ten behoeve van de BHU-bank op 8 april 2007 rechtsgeldig en zonodig bij voorbaat een stil pandrecht op alle bestaande en toekomstige vorderingen die hij heeft en zal verkrijgen op derden.

Op 29 augustus 2007 geeft Albers het recht van vruchtgebruik van een appelboomgaard die zich op zijn terrein bevindt aan een familielid, Granny Smith. Het recht van vruchtgebruik heeft een waarde van € 15.000 Op 1 september 2007 verhuurt Albers per onmiddellijk voor een periode van twee maanden de nieuwe stal aan zijn buurman Derksen, die tijdelijk stalruimte nodig heeft. De

huurprijs bedraagt € 800 per maand en dient op de eerste dag van iedere maand te zijn

betaald. Buurman Derksen neemt diezelfde dag de stal van Albers in gebruik, maar betaalt de

verschuldigde huur niet. Op 15 september 2007 bouwt aannemer Albast zelf een keuken in in de

nieuwgebouwde woning van Albers. De kosten bedragen € 20.000. De vordering van Albast

is onmiddellijk opeisbaar. Op 16 september 2007 heeft bollenboer Knol wegens geleverde bloembollen opeisbaar € 25.000 van Albers te vorderen.

Albers betaalt zijn rekeningen niet. Op 24 september 2007 doet de BHU-bank mededeling van

haar stil pandrecht aan buurman Derksen. Op 29 september 2007 wordt het faillissement van

Albers uitgesproken. Curator is Nauta.

 

 

Vraag 1

Aan wie moet buurman Derksen nu de huur over de maand september 2007 betalen? En over

de maand oktober 2007?

 

Vervolg casus. De BHU-bank gaat op 3 oktober 2007 ex art. 3:268 BW over tot de openbare verkoop (executie) van de grond met daarop de afgebouwde woning, kassen en stal van Albers. De BHU-bank heeft op dat moment € 200.000 opeisbaar te vorderen van Albers. De koper is De

Vries. De levering aan De Vries vindt diezelfde dag, 3 oktober 2007 plaats. De nettoopbrengst

bedraagt € 250.000. Curator Nauta vordert inmiddels als salaris € 10.000.

 

Vraag 2

Geef gemotiveerd aan – met vermelding van de rangorde – hoe de netto-opbrengst van

€ 250.000 moet worden verdeeld.

 

Vervolg casus Stel dat op 17 september in een berg bloembollen die op een afgelegen plek op het terrein van Albers ligt 'bollenbroei' ontstaat. Buurman Faber ziet het gevaar toevallig en weet het beginnende brandje te blussen met het brandblusapparaatje uit zijn auto, zonder verdere

schade aan de bollenberg. De berg vertegenwoordigt een waarde van € 1000. Faber moet nu

wel een nieuw brandblusapparaat kopen: kosten zijn € 30. Stel bovendien dat Albers op 18 september ten behoeve van Krediet-bank een stil pandrecht heeft gevestigd op alle roerende zaken van Albers.

 

Vraag 3

Beschrijf hoe in faillissement de rechten van Faber en Krediet-bank ten aanzien van de

bollenberg zich tot elkaar verhouden.

 

 

ONDERDEEL C

1. Faillissement van de juridische eigenaar brengt mee dat de economische eigenaar zijn

gebruiksrecht verliest.

2. Elke door een advocaat aangehouden bankrekening levert afgescheiden vermogen op.

3. Een tegoed op een bankrekening moet worden beschouwd als een rechtsverhouding

krachtens welke de bank voor de begunstigde rekeninghouder gelden onder zich houdt

in de zin van art. 3:107 BW.

 

 

 

 

 

 

 

Antwoorden juni 2008

ONDERDEEL A

Vraag 1. Alternatief d is juist

I. Onjuist.

De Hoge Raad heeft in het arrest Van Den Bergh / Van de Walle (HR 29 oktober 2004, NJ 2006, 203) geoordeeld dat voor de bank die aan zijn cliënt kredietfaciliteit verschaft pas een verbintenis tot uitbetaling van een bedrag uit de kredietruimte ontstaat, wanneer die cliënt van zijn bevoegdheid tot afroep gebruik maakt. Het enkele bestaan van een kredietrelatie tussen de bank en de cliënt brengt niet mee dat de cliënt een voor beslag vatbare vordering heeft op de bank.

Het wilsrecht van die cliënt dat ligt besloten in de bevoegdheid tot afroep is naar zijn aard niet vatbaar voor beslag en executie omdat dit recht niet kan worden overgedragen.

II. Onjuist.

In beginsel kan een recht van hypotheek voor een toekomstige vordering worden gevestigd. (art. 3:231 lid 1 BW eerste zin). De vordering waarvoor hypotheek wordt gegeven moet echter wel voldoende bepaalbaar zijn. (art. 3:231 lid 2 BW).

 

Vraag 2 Alternatief a is juist

Futora bank heeft een ouder recht, in beginsel gaat een ouder recht voor een jonger recht.

(prior tempore). Op deze regel is in art. 3:238 lid 2 een uitzondering gemaakt. Deze uitzondering geldt echter niet voor een stil pandrecht, aangezien art. 3:238 lid 1 vereist dat sprake is van een

‘in zijn macht’. Heinz heeft een stil pandrecht. Hij kan geen beroep doen op rangwisseling.

De hoofdregel is in dit geval van toepassing. De Futora bank zal dus als eerste worden

voldaan. Pitlo nr. 780-781, 589.

 

Vraag 3 Alternatief b is juist.

De Fiscus kan zich op grond van art. 3:276 BW verhalen op de designmeubelen van Derksen. Daarnaast kan de Fiscus zich verhalen op de computerapparatuur door ICH aan Derksen onder eigendomsvoorbehoud geleverd ex. art. 22 Inv. Het betreft een bodemgoed: roerende zaak, bestemd tot blijvend gebruik dat zich op de bodem van de debiteur bevindt. Tevens is door de levering onder evb de eigendom van ICH niet reeël. Op de airco kan de fiscus zich niet verhalen, de eigendom van Wouter is reële eigendom.

 

ONDERDEEL B

Vraag 1 Huur over september per 1 september opeisbaar. Eerst dan bestaande vordering. Per 1 september: voorwaarde beschikkingsbevoegd worden vervuld in stille verpanding bij voorbaat. Per 1 september dus stil pandrecht op vordering op Derksen. Derksen moet betalen aan BHU-bank. BHU-bank is inningsbevoegd na mededeling pandrecht, 3:246 lid 1 BW.

Per 1 oktober huur opeisbaar. Hiermee zou in ondeelbare seconde voorwaarde van

beschikkingsbevoegd worden zijn vervuld in stil pand bij voorbaat. Echter: Albers op 29 september

failliet. Art. 23 jo. 35 lid 2 F: beschikkingsbevoegdheid van Albers geblokkeerd, voorwaarde kan

niet meer worden vervuld. Derksen moet aan curator betalen.

De BHU-bank gaat op 3 oktober 2007 ex art. 3:268 BW over tot de openbare verkoop (executie)

van de grond met daarop de afgebouwde woning, kassen en stal van Albers. De BHU-bank heeft op dat moment € 200.000 opeisbaar te vorderen van Albers. De koper is De Vries. De levering aan De Vries vindt diezelfde dag, 3 oktober 2007 plaats. De netto-opbrengst bedraagt € 250.000. Curator Nauta vordert inmiddels als salaris € 10.000.

 

 

Vraag 2 Volgorde (met curator als vertegenwoordiger van de schuldeisers):

1. € 200.000 BHU-bank, hypotheekhouder, 3:279 jo. 3:278 BW

2. € 15.000 Granny Smith, 3: 282 jo 3:273 BW (`met voorrang onmiddellijk na hen tegen wie…’). Curator met salarisvordering komt na Granny Smith. Immers, curator heeft boedelvordering, terwijl Granny Smith buiten de boedel om wordt betaald (3:270 BW jo. 182 F.)

3. € 10.000 curator voor salaris, boedelschuldeiser, gaat boven

4. € 20.000 curator, uit hoofde van vordering van aannemer Albast. Voorrecht 3:285 BW, staat ten achter bij hypotheek, 3:279 BW.

5. € 5.000 curator, uit hoofde van vordering van Knol

 

 

 

Vraag 3 Faber heeft een voorrangsrecht ex. art. 3:284 BW op (de opbrengst van) de berg

bloembollen. De kosten waren ook daadwerkelijk noodzakelijk voor het behoud van de zaken, vergelijk (HR 24 maart 1995 Hollander’s Kuikenbroederij). Zijn vordering bedraagt € 300, de waarde is € 1000, dus hij kan zich met voorrang verhalen op de berg bollen. Echter de Krediet-bank heeft een pandrecht. De normale regel is dat pandrecht boven voorrecht gaat, art. 3:279 BW. Echter: ogv art. 3:284 lid 2 gaan latere rechten van derden voor. Echter: deze uitzondering geldt niet voor stil pandrecht. Conclusie: Faber gaat voor de Krediet-bank.

 

ONDERDEEL C

1. Deze stelling is onjuist omdat het faillissement niet alleen het vermogen omvat ten tijde van

faillietverklaring maar ook hetgeen na datum faillissement nog aanwast. Art. 20 Fw. Een

bezitsverschaffing na datum faillissement leidt dus gewoon tot eigendomsverkrijging.

2. Deze stelling is onjuist omdat ze te algemeen is. Wel is het zo dat op grond van HR Procall de vertrouwenspersoon die lijkt op de notaris – zoals de advocaat – een kwaliteitsrekening kan houden in eigen naam die een afgescheiden vermogen oplevert ten behoeve van de begunstigden van die rekening. Dat gaat natuurlijk niet op voor willekeurig welke bankrekening.

3. Dit is onjuist, een tegoed op een bankrekening moet worden beschouwd als een obligatoire

rechtsverhouding tussen rekeninghouder en bankinstelling op grond waarvan de

rekeninghouder bij positief saldo een vordering op de bank heeft (en bij negatief saldo is het

omgekeerde waar). Het houderschap waar art. 3:107 naar verwijst heeft dus geen betrekking

op vorderingen op naam.

 

 

Oefenvragen Augustus 2005

 

CASUS I

Artisjok B.V. is een winkel die kant en klare maaltijden en accessoires verkoopt. De winkel wordt gedreven in een woonboot, die eigendom is van Artisjok B.V.. Deze woonboot is niet te boek gesteld. Ter financiering van de aankoop van de woonboot heeft Artisjok B.V. een lening verkregen van de Rijkbank. Tot zekerheid van terugbetaling van deze lening heeft Artisjok B.V. op 1 januari 2000 ten behoeve van de Rijkbank een zekerheidsrecht gevestigd op de woonboot en tevens een recht van stil pandrecht op alle bedrijfsgoederen van Artisjok B.V. De bedrijfsgoederen bestaan uit inventaris en voorraden.

 

Vraag 1 Wat voor zekerheidsrecht wordt er gevestigd op de woonboot: een pand- of een hypotheekrecht? Van welke factoren is uw antwoord afhankelijk?

 

De belangrijkste leverancier van Artisjok B.V. is Biovita B.V., een groothandel in biologische voedingsmiddelen. Biovita B.V. heeft een opeisbare vordering op Artisjok B.V. van € 10.000. Wanneer Artisjok B.V., ook na herhaalde aanmaningen, in gebreke blijft met de voldoening van deze vordering, vraagt Biovita B.V. op 1 juni 2005 het faillissement van Artisjok B.V. aan. Op 2 juni 2005, de dag na die waarop Biovita B.V. het faillissement van Artisjok B.V. heeft aangevraagd, voldoet Artisjok B.V. een opeisbare vordering van een van haar andere leveranciers, wijngroothandel Verrevin. Op 5 juni 2005 wordt Artisjok B.V. in staat van faillissement verklaard. Op 7 juni 2005 wordt het faillissement in de daartoe aangewezen nieuwsbladen gepubliceerd.

Vraag 2 De curator overweegt de betaling aan Verrevin aan te tasten. Wat dient hij te stellen en te bewijzen wil hij daarin slagen?

 

Artisjok B.V. heeft een aantal werknemers in dienst. Zij hebben al vanaf maart 2005 geen betaling van hun loon ontvangen.

Vraag 3 Kan de curator de arbeidsovereenkomst met de werknemers van Artisjok B.V. beëindigen?

 

Vraag 4 Wat is in het faillissement van Artisjok B.V. de rechtspositie van de werknemers van Artisjok B.V. ten opzichte van de overige schuldeisers met betrekking tot (i) het achterstallig salaris dat voor het faillissement verschuldigd was, en (ii) het salaris dat na faillissementsdatum verschuldigd wordt?

 

In april 2005 heeft Kwast, een schilder met een eenmansbedrijf, de woonboot van Artisjok B.V. nog van een fris kleurtje voorzien. Zijn vordering is nog niet betaald. Ook de Fiscus heeft nog een vordering van € 20.000 wegens over 2004 verschuldigde omzetbelasting. De Fiscus legt op 11 mei 2005 beslag op de volgende goederen in de woonboot:

een van Simon geleend antiek espresso-apparaat;

50 Alittala glazen van Artisjok B.V., bestemd om te verkopen in de winkel;

een professionele set Le Creuset pannen van Artisjok B.V., bestemd om de diners in te bereiden.

Vraag 5 Welke van de hiervoor onder (i), (ii) en (iii) genoemde goederen vallen onder het beslag van de Fiscus en op grond waarvan?

 

Vraag 6 Wat moeten (i) Kwast en (ii) de Fiscus in het faillissement van Artisjok B.V. ondernemen om hun vorderingen door de curator betaald te krijgen?

 

Vraag 7 De Rijkbank beroept zich op haar recht van parate executie van art. 57 F en verkoopt alle aan haar verhypothekeerde en verpande goederen executoriaal.

Wat is de rangorde met betrekking tot de opbrengst van de verkoop van de verpande voorraden? De schuldeisers die zich bij de verdeling van deze opbrengst melden zijn de Rijkbank, Biovita B.V., de werknemers van Artisjok B.V., Kwast, de Fiscus en de curator.

Wat is de rangorde met betrekking tot de opbrengst van de verkoop van de verpande bedrijfsinventaris? De schuldeisers die zich bij de verdeling van deze opbrengst melden zijn de Rijkbank, Biovita B.V., de werknemers van Artisjok B.V., Kwast, de Fiscus en de curator.

 

CASUS II

Op 2 mei 2005 is Piet failliet verklaard. Tot curator is benoemd mr. Van Staal. Eén van Piets schuldeisers is de Bank. Piet heeft met de Bank een zogenoemde ‘stampandovereenkomst’ gesloten op 7 maart 2005, bij welke overeenkomst Piet al zijn bestaande en toekomstige vorderingen op derden aan de Bank heeft verpand. In de pandovereenkomst (de pandakte) wordt dit als volgt verwoord:

`De pandgever verklaart bij deze aan de Bank te verpanden, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Bank blijkens haar administratie uit welken hoofde ook van de pandgever te vorderen heeft of zal hebben, alle ten tijde van ondertekening van de pandakte bestaande rechten/vorderingen van de pandgever en alle rechten/vorderingen die worden verkregen uit ten tijde van de ondertekening van de pandlijst bestaande rechtsverhoudingen tussen de pandgever en derden, zoals deze onder meer zullen blijken uit de administratie, correspondentie of andere gegevens van de pandgever, daaronder begrepen intercompany-vorderingen en vorderingen in rekening-courant.’

In de pandakte wordt niet verwezen naar enige (computer)lijst waarop de vorderingen gespecificeerd beschreven zijn. Evenmin wordt een globale omschrijving van de vorderingen gegeven.

Vraag 1 In de hierboven weergegeven bepaling komt deze zin voor:

‘(..) tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de Bank blijkens haar administratie uit welken hoofde ook van de pandgever te vorderen heeft of zal hebben, (..)’.

Betekent deze zin dat het pandrecht van de Bank rechtsgeldig gevestigd kan worden, terwijl zij, de Bank, (nog) geen vordering op Piet heeft? Zo ja, hoe verklaart u dat dan, gezien het principe van art. 3:7 BW?

 

In de administratie van Piet treft de curator, mr. Van Staal een vreemde brief aan, gericht aan Piet en geschreven door de aan Piet niet bekende ‘Jasper’. De brief is gedateerd 28 april 2005. Jasper schrijft aan Piet dat wanneer deze niet per omgaande de bronzen beelden van Helleense goden uit zijn (Piets’) tuin zal verwijderen, Jasper deze zal besmeuren met verf. Op 3 mei 2005 staan de beelden nog onaangetast in de tuin van Piet. De Bank stelt zich op 3 mei 2005 tegenover de curator op het standpunt dat ook de toekomstige vordering van Piet op Jasper (vordering tot schadevergoeding indien de beelden worden besmeurd met verf) onder het op 7 maart 2005 bij voorbaat gevestigde pandrecht valt. De curator, mr. Van Staal, bestrijdt deze stellingname.

Vraag 2 Wie heeft gelijk, de Bank of de curator? Motiveer uw antwoord.

 

De curator, mr. Van Staal stelt zich jegens de Bank op het standpunt dat met de aanduiding in de pandakte, dat worden verpand ‘(..) alle ten tijde van ondertekening van de pandakte bestaande rechten/vorderingen van de pandgever en alle rechten/vorderingen die worden verkregen uit ten tijde van de ondertekening van de pandlijst bestaande rechtsverhoudingen tussen de pandgever en derden, zoals deze onder meer zullen blijken uit de administratie, correspondentie of andere gegevens van de pandgever, daaronder begrepen intercompany-vorderingen en vorderingen in rekening-courant.’,niet is voldaan aan het in art. 3:84 lid 2 BW neergelegde vereiste van voldoende bepaaldheid. De curator betwist aldus, dat de Bank op enige vordering die Piet heeft op derden, een geldig pandrecht heeft verkregen.

 

Vraag 3 Heeft de curator gelijk in zijn stellingname, dat de Bank niet een geldig pandrecht kan hebben of heeft verkregen?

 

Stel dat Piet, anders dan hierboven werd aangegeven, krachtens de ‘stampandovereenkomst’ verplicht was om wekelijks pandlijsten aan de Bank op te sturen. Op die pandlijsten staan de vorderingen vermeld die hij op dat moment op zijn afnemers heeft. Eén van deze pandlijsten is op 29 april 2005 ter registratie aangeboden bij de Dienst Registratie en Successie. De daadwerkelijke registratie vond plaats op 3 mei 2005. De curator, mr. Van Staal stelt zich nu op het standpunt dat de in deze pandlijst vermelde vorderingen niet rechtsgeldig aan de Bank zijn verpand, omdat het proces van registratie eerst ná de faillietverklaring werd voltooid en art. 35 lid 1 F (jo. art. 3:239 lid 1 BW) dan aan een geldige verpanding in de weg staan.

 

Vraag 4 Wat vindt u van het standpunt van mr. Van Staal?

 

Multiple choice vragen

1. In de hal van Toon liggen 400 zakken aardappels, die identiek zijn. Twee van die zakken zijn van Toon zelf, de rest is van Clara. Welk alternatief is juist?

a. Er is sprake van oneigenlijke vermenging en dus worden Toon en Clara mede-eigenaars van het geheel.

b. Er is sprake van oneigenlijke vermenging en dus is Toon - onweerlegbaar - eigenaar van het geheel.

c. Er is sprake van oneigenlijke vermenging en dus wordt Toon vermoed eigenaar van het geheel te zijn. Tegenbewijs door Clara is praktisch niet mogelijk.

d. Er is sprake van vermenging en dus is Clara eigenaar van het geheel.

 

2. Roel steelt van Geurt een wekker en schenkt deze aan Toon, die wel weet dat de wekker gestolen is. Welk alternatief is juist?

a. Toon wordt direct bij de schenking en levering eigenaar op grond van art. 3:84 BW.

b. Toon wordt direct bij de schenking en levering eigenaar op grond van art. 3:84 jo 86 BW.

c. Toon wordt na drie jaren eigenaar op grond van art. 3:99 BW.

d. Toon wordt na twintig jaren eigenaar op grond van art. 3:105 jo 306 BW.

 

3. Aad verkoopt en levert feitelijk een teboekgesteld schip aan Bart. Bart verkoopt en levert het schip feitelijk door aan Cor. Vervolgens wordt de koopovereenkomst tussen Aad en Bart vernietigd wegens dwaling. Cor was niet op de hoogte van deze dwaling. Welk alternatief is juist?

a. Ondanks de goede trouw van Cor kan hij geen succesvol beroep doen op enige derdenbeschermingsbepaling en blijft Aad eigenaar van het schip.

b. Cor blijft eigenaar van het schip, omdat Bart beschikkingsbevoegd was op het moment van de vervreemding aan Cor.

c. Cor heeft achteraf gezien van een beschikkingsonbevoegde verkregen, maar kan een succesvol beroep doen op art. 3:86 lid 1 BW.

d. Cor heeft achteraf gezien van een beschikkingsonbevoegde verkregen, maar kan een succesvol beroep doen op art. 3:88 lid 1 BW.

 

4. De Investeringsgroep BV heeft een pand laten bouwen waarin zij appartementen wil gaan verhuren. Aannemer is Bouwgroep BV. Als de laatste termijn aan Bouwgroep BV niet betaald wordt, weigert Bouwgroep BV het pand op 1 mei 2005 op te leveren en beroept Bouwgroep BV zich op een retentierecht. Investeringsgroep heeft op 10 mei 2005 één van de appartementen verhuurd aan Koos. Koos verzoekt Bouwgroep BV de door hem ingehuurde schilder toe te laten tot het door hem gehuurde appartement. Bouwgroep BV weigert. Welk alternatief is juist?

a. De weigering van Bouwgroep BV is terecht, temeer nu Bouwgroep er belang bij heeft haar retentierecht op een voor ieder kenbare wijze uit te oefenen.

b. De weigering van Bouwgroep BV is alleen terecht als Investeringsgroep bevoegd was de huurovereenkomst met Koos aan te gaan.

c. De weigering van Bouwgroep BV is niet terecht, nu de schilderswerkzaamheden in het appartement van Koos geen afbreuk kunnen doen aan het retentierecht.

d. De weigering van Bouwgroep BV is niet terecht, nu zij het retentierecht immers in de openbare registers kan doen inschrijven en iedereen er te allen tijde kennis van kan nemen.

 

5. Unox levert aan Albert Heijn 1.000 dozen met blikjes knakworst onder eigendomsvoorbehoud. In de overeenkomst is met betrekking tot het eigendomsvoorbehoud een beschikkingsbevoegdheids­clausule opgenomen, inhoudende dat Albert Heijn de blikjes in het kader van de normale bedrijfsuitoefening mag vervreemden. Albert Heijn verkoopt 10 blikjes aan mevrouw van Dorp. Welk alternatief is juist?

a. Albert Heijn is door de beschikkingsbevoegdheidsclausule beschikkingsbevoegd. Deze clausule verhindert alleen dat Albert Heijn zekerheden vestigt op de door Unox geleverde worstjes.

b. Albert Heijn is door het eigendomsvoorbehoud beschikkingsonbevoegd en kan dus alleen maar onder opschortende voorwaarde van eigendomsverkrijging eigendom overdragen aan mevrouw van Dorp.

c. Albert Heijn is door het eigendomsvoorbehoud op zich beschikkingsonbevoegd, maar nu Albert Heijn in het kader van de normale bedrijfsuitoefening 10 blikjes overdraagt, wordt Albert Heijn een ondeelbaar moment beschikkingsbevoegd en draagt Albert Heijn de onvoorwaardelijke eigendom over aan mevrouw van Dorp.

d. Albert Heijn is door het eigendomsvoorbehoud beschikkingsonbevoegd en kan dus alleen maar onder ontbindende voorwaarde van niet betaling door Albert Heijn aan Unox eigendom overdragen aan mevrouw van Dorp.

 

6. Beoordeel de volgende stellingen en geef aan welk alternatief juist is:

Als B in opdracht en voor rekening van A voor A, maar op eigen naam een stoel bestelt, dan wordt B bij aflevering een ondeelbaar moment eigenaar, waarna hij direct houder wordt voor A.

Als B in opdracht en voor rekening voor A en op A’s naam een stoel bestelt, dan wordt B bij aflevering te zijner (B’s) huize, een ondeelbaar moment eigenaar, waarna hij direct houder wordt voor A.

a. I is juist, II is onjuist.

b. I is onjuist, II is juist.

c. I en II zijn beide juist.

d. I en II zijn beide onjuist.

 

7. Firma B bestelt op 1 februari 2005 bij fietsenfabriek A een partij fietsen. A zal de fietsen op 1 augustus 2005 leveren. B verkoopt en levert bij voorbaat de fietsen op 1 mei 2005 aan C. Op 1 juni 2005 verkoopt en levert B de fietsen nogmaals bij voorbaat aan D. Welk alternatief is onjuist?

a. Als de fietsen aan B worden geleverd, wordt B in een ondeelbaar moment van bezitter tot houder voor C.

b. Als de fietsen aan B worden geleverd en B levert ze vervolgens feitelijk aan D, wordt D eigenaar, mits hij op dat moment te goeder trouw is ten aanzien van de eerdere levering aan C.

c. Als de fietsen aan B worden geleverd, wordt D vervolgens eigenaar als B de fietsen bij inontvangstname voor D gaat houden.

d. Als de fietsen aan B worden geleverd en B is op dat moment failliet, dan vallen de fietsen in de boedel.

 

8. Wat is de vestigingshandeling die is vereist voor de vestiging van een openbaar pandrecht op een vordering, zodanig dat dit openbare pandrecht onmiddellijk na de vestiging jegens de debiteur van de vordering kan worden uitgeoefend?

a. Machtsverschaffing, art. 3:236 lid 1 BW.

b. Akte en mededeling, art. 3:236 lid 2 jo art. 3:94 BW.

c. Authentieke of geregistreerde onderhandse akte, art. 3:237 lid 1.

d. Authentieke of geregistreerde onderhandse akte, mits dit recht op het tijdstip van de vestiging van het pandrecht reeds bestaat of rechtsreeks zal worden verkregen uit een reeds bestaande rechtsverhouding, art. 3:239 lid 1 BW.

 

9. Beoordeel de volgende stellingen en geef aan welk alternatief juist is:

De hypotheekhouder is op basis van art. 3:267 BW niet bevoegd om een verhypothekeerde zaak nog voor de executoriale verkoop deels te slopen.

Bij een executoriale verkoop is de executerende hypotheekhouder niet bevoegd het te executeren goed te slopen, ook niet als hij dat heeft afgesproken met de koper.

 

I is juist, II is onjuist.

I is onjuist, II is juist.

I en II zijn beide juist.

I en II zijn beide onjuist.

10. Albert verhuurt een studentenkamer aan Bert. Ze spreken af dat Bert als huurder de maandelijkse huurtermijn enkel en alleen aan verhuurder Albert verschuldigd zal zijn. Welke stelling is onjuist?

a. Albert kan de huurtermijnen niet cederen aan Bank C.

b. Albert kan op de huurtermijnen geen vruchtgebruik ten behoeve van zijn moeder vestigen.

c. Albert kan wel de huurtermijnen openbaar verpanden aan Bank C

d. Albert kan de huurtermijnen niet stil verpanden aan Bank C.

 

11. Willem, een verstrooid oud mannetje, verkoopt en levert op 1 mei 2005 zijn elektrische kettingzaag aan Hanna voor € 75,-. Op 10 mei 2005 verkoopt en levert Hanna, die heel goed wist dat de zaag veel meer waard was dan € 75,-, de kettingzaag aan Arend voor € 2.000. Ze spreken af dat de zaag voorlopig bij Hanna blijft liggen, omdat Arend pas over twee jaar terugkomt in Nederland. Het is een industrieel apparaat en dus veel meer waard dan de € 75 die Hanna aan Willem betaalde. Willem komt hier achter en de koopovereenkomst tussen Willem en Hanna wordt succesvol vernietigd wegens dwaling. Welk alternatief is juist?

a. Arend is eigenaar geworden, ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van Hanna, omdat hij wordt beschermd op grond van art. 3:86 BW.

b. Arend is wel eigenaar geworden via art. 3:86 en 3:84 BW - dus ondanks de beschikkingsonbevoegdheid van Hanna - maar deze eigendom geldt niet ten opzichte van Willem.

c. Arend is geen eigenaar geworden, omdat Hanna beschikkingsonbevoegd was en omdat Hanna als houder geen bezit kon verschaffen, dus er is geen plaats voor bescherming op grond van art. 3:86 BW.

d. Arend is geen eigenaar geworden omdat Hanna beschikkingsonbevoegd was en omdat Hanna daarom niet geldig per constitutum possessorium kan leveren.

 

12. Ada heeft op 1 mei 2005 een zadel verkocht en feitelijk geleverd aan Bas. Bas heeft op 10 mei 2005 ten behoeve van Clara een stil pandrecht op het zadel gevestigd. Bas gaat, voordat hij de koopsom aan Ada heeft betaald failliet op 2 juni 2005.

Welk alternatief met betrekking tot de positie van Ada in het faillissement van Bas is juist?

a. Ada kan, als aan de eisen is voldaan, het reclamerecht niet inroepen tegen Clara, omdat het inroepen van het reclamerecht geen terugwerkende kracht heeft.

b. Ada kan, als aan de eisen is voldaan, het reclamerecht inroepen ondanks het stil pandrecht van Clara, nu de zaak zich nog bij Bas bevindt.

c. Ada kan het recht van reclame niet inroepen, omdat Bas failliet is verklaard.

d. Ada kan het recht van reclame alleen inroepen als er sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Bas.

 

13. Klaas is bloot eigenaar van een huis met tuin. Hij verkoopt dit huis met tuin aan Lies. In de notariële akte staat ten onrechte dat de moeder van Klaas, die een vruchtgebruik op het huis met de tuin heeft, is overleden en dat daarmee het vruchtgebruik is geëindigd. In werkelijkheid is de moeder van Klaas aan het overwinteren in Zuid-Spanje. Klaas heeft aan Lies en de notaris een valse overlijdensakte laten zien. De overdrachtsakte wordt ingeschreven in de openbare registers. Lies verkoopt en levert het huis onmiddellijk door aan Marthe. Marthe veronderstelt op basis van de ingeschreven overdrachtsakte Klaas-Lies dat het vruchtgebruik is geëindigd en gaat in het huis wonen. Als de winter voorbij is komt de moeder van Klaas terug en treft tot haar stomme verbazing Marthe in haar huis aan. Marthe weigert te vertrekken. Welke stelling is juist?

a. Marthe wordt beschermd tegen de moeder van Klaas op grond van art. 3:25 BW.

b. Marthe wordt beschermd tegen de moeder van Klaas op grond van art. 3:36 BW.

c. Marthe wordt beschermd tegen de moeder van Klaas op grond van art. 3:88 BW.

d. Marthe wordt niet beschermd door de hierboven genoemde wetsartikelen.

 

14. Welk hieronder staand recht uit het goederenrecht is nooit een afhankelijk recht:

a. stil pandrecht

b. recht van opstal

c. recht van reclame

d. erfdienstbaarheid

 

15. Jan exploiteert een café. De caféruimte huurt hij van Karel. De inventaris van het café krijgt Jan in bruikleen van Leendert. Deze inventaris heeft Leendert al eerder stil verpand aan de B-bank. Omdat het café van Jan niet goed loopt, staakt Jan na enige maanden de exploitatie van het café. In overleg met Karel wordt de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd. Omdat er nog een huurschuld is die hij niet kan betalen, draagt Jan tegen kwijtschelding van die schuld, de inventaris over aan Karel, die niets weet van de eigendom van Leendert, noch van het stil pandrecht van B-bank. De B-bank wil zijn pandrecht uitoefenen en de inventaris executeren. De B-bank vordert hiertoe afgifte van de inventaris van Karel. Moet Karel de inventaris afgeven aan de B-bank?

a. Nee, want Karel wordt tegen de beschikkingsonbevoegdheid beschermd op grond van art. 3:86 lid 1 BW;

b. Nee, want Karel wordt tegen de beschikkingsonbevoegdheid beschermd op grond van art. 3:86 lid 1 BW en tegen het stil pandrecht op grond van art. 3:86 lid 2 BW.

c. Ja, want Karel is geen eigenaar geworden, nu niet is voldaan aan de eis van beschikkingsbevoegdheid van art. 3:84 BW en art. 3:86 BW hem hiertegen geen bescherming biedt.

d. Ja, want Karel is geen eigenaar geworden door de overdracht, nu niet is voldaan aan het vereiste van een geldige titel uit art. 3:84 BW en art. 3:86 hem hiertegen geen bescherming biedt.

 

 

Antwoorden Augustus 2005

 

 

CASUS I

Vraag 1 Woonboot: roerende zaak pandrecht. Afhankelijk van de vraag of woonboot registergoed is: art. 3:227 jo 3:10 BW Ook goed gerekend: roerend/onroerend, Portacabin, pandrecht.

 

Vraag 2 47 F, voldoening van een opeisbare schuld. Vernietigbaar als curator kan stellen en bewijzen: hetzij dat Verrevin wist dat het ft al was aangevraagd, hetzij dat de betaling het gevolg was van overleg tussen Artisjok en Verrevin, dat ten doel had Verrevin te bevoordelen boven de andere schuldeisers.

 

Vraag 3 Ja, 40 F, hij kan de overeenkomsten opzeggen met inachtneming van de contractuele opzegtermijn, maar in ieder geval met inachtneming van een opzegtermijn van 6 weken.

 

Vraag 4 Achterstallig salaris van vóór ft: Algemeen voorrecht, Art. 3:288 sub e BW Salaris vanaf ft: Boedelschuld, 40 lid 2 F

 

Vraag 5 Bodembeslag: 22 IW

Bodemgoed is: op de bodem en bedoeld om de bodem blijvend te dienen o.i.d.

i. Antiek espresso-apparaat: bodemgoed, niet van Artisjok, maar van Simon. Simon heeft reële eigendom (bruikleen). Dus: niet onder het beslag

ii. Glazen: handelsvoorraad  geen bodemgoed, want niet bestemd om de bodem blijvend te dienen/geen stoffering, valt niet onder bodembeslag. Wel gewoon beslag mogelijk.

iii. Pannen: bodemgoederen, Artisjok, vallen wel onder het beslag, maar als A ft, vervalt het, 33 lid 2

 

 

Vraag 6 Vorderingen aanmelden ter verificatie, 26 F; Daarbij beroep doen op hun ev. Voorrang, 110 F

 

 

 

Vraag 7

a. voorraden

crediteuren rechten volgorde hoofdr uitz

volgorde

Rijkbank stil pr, 237 1 1

Biovita conc, 277 5 5

Werknemers i alg voorr, 288 e 3 4

Werknemers ii boedelschuld, 40 F 2 2

Kwast conc, 277 5 5

Fiscus alg voorr, 21 IW 4 21 voor alle voorr, 3

Geen bodemg

Curator boedelschuld 2 2

 

b. inventaris

crediteuren rechten volgorde hoofdr uitz

volgorde

Rijkbank stil pr, 237 1 2

Biovita conc, 277 5 5

Werknemers i alg voorr 288 e 3 4

Wernemers ii boedelsch, 40 F 2 3

Kwast conc, 277 5 5

Fiscus alg voorr, 21 IW 4 21 voor alle voorr 1

Wel bodem, voor pr

Curator boedelschuld 2 3

 

 

CASUS II

Vraag 1 Pitlo 752, 3:231 BW; Kan ook voor toekomstige vorderingen worden gevestigd, mits voldoende bepaalbaar. Voldoende is dat als executie noodzakelijk is, aan de hand van de rechtsverhouding tussen de zekerheidsgever en –nemer kan worden vastgesteld tot zekerheid voor welke vorderingen het verleende verhaal strekt. Het gaat om bepaalbaarheid op het tijdstip waarop wordt overgegaan tot het zoeken van verhaal. Er wordt dus enigszins geabstraheerd van de afhankelijkheidseis

 

Vraag 2 Hier gaat het om een pr op een toekomstige vordering (itt tot vraag 1). 3:239: geregistreerde onderhandse of authentieke akte, geen mededeling aan debiteur. Op tijdstip van vestiging moet vordering op debiteur reeds bestaan of rechtstreeks voortvloeien uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding. Aan dit laatste vereiste niet voldaan bij mogelijke toekomstige od, de curator heeft dus gelijk.

 

Vraag 3 Nee, zolang maar achteraf aan de hand van objectieve gegevens kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat, is voldaan aan de eis van voldoende bepaaldheid. (Spaarbank Rivierenland/Gispen en Mulder/Rabobank)

 

Vraag 4 Onjuist. Moment van aanbieden geldt als moment van registratie. (HR Spaarbank Rivierenland/Gispen)

 

 

Antwoorden multiple choice

1: c

2: d (bezitter niet te goeder trouw)

3: d

4: a (art. 3:291 lid 1 BW, Winters/Kantoor van de Toekomst)

5: c

6: d (I: 3:110 BW; II: 3:66 BW)

7: c (97 lid 2)

8: b

9: a (HR-arrest 26 april 2002, Deutsche Hypothekenbank / Liagre Böhl qq, ro. 5.2)

10: c (art. 3:83 lid 2 BW / HR 17 januari 2003, Oryx/Van Eesteren)

11: b (art. 3:90 lid 2 BW)

12: b (art. 7:42 BW)

13: d (geen kracht van authenticiteit (Pitlo 214), niet voldaan eisen 36 en 88.

14: c (art. 3:7 BW / Pitlo nr. 27)

15: b

 

 

Oefenvragen Juni 2005

CASUS I

Jeanine drijft een ruitersportwinkel. Op 25 april 2005 verkoopt en levert zij een klein én een groot zadel aan Hannes. Hannes houdt het kleine zadel zelf; het grote verkoopt en levert hij op 27 april 2005 aan Kitty. Omdat Kitty niet met de auto is, speekt zij met Hannes af dat het grote zadel tot 20 mei 2005 bij Hannes zal blijven liggen. Op 28 april 2005 vestigt Kitty een stil pandrecht op het grote zadel, zulks ten behoeve van de Bank en tot zekerheid voor een lening die zij die dag van de Bank verkrijgt.

 

Vraag 1 Op welke wijze vindt de levering van het grote zadel door Hannes aan Kitty plaats?

 

Vraag 2 Hoe dient het stil pandrecht ten behoeve van de Bank door Kitty te worden gevestigd?

Op 28 april 2005 zadelt Hannes zijn paard met het kleine zadel. Na een half uurtje rijden hoort hij een scheurend geluid en jawel, het zadel is over een lengte van 20 cm ingescheurd. Hij brengt het zadel nog dezelfde dag naar reparateur Leo. Op 17 mei 2005 vernietigt Jeanine rechtsgeldig de koopovereenkomst met Hannes wegens door Hannes gepleegd bedrog en vordert de beide aan hem geleverde zadels van hem op.

 

Vraag 3 Geef aan welke gevolgen de vernietiging door Jeanine van de koopovereenkomst met Hannes zijn voor

  1. het eigendomsrecht van Kitty van het grote zadel;

  2. het stil pandrecht van de Bank met betrekking tot het grote zadel.

 

De opeisbare vordering voor het repareren van het kleine zadel is door Hannes nog niet voldaan aan reparateur Leo. Jeanine wordt, wanneer zij na de vernietiging van de koopovereenkomst met Hannes ook het kleine zadel van hem opvordert, door Hannes doorverwezen naar Leo. Leo weigert echter dit zadel aan Jeanine af te geven, zolang de reparatiesom niet aan hem is voldaan.

 

Vraag 4 Kan Leo rechtens en met succes weigeren om het zadel aan Jeanine af te geven?

 

CASUS II

Op 2 mei 2005 wordt Janneke, die een winkel in dierenvoeders drijft, in staat van faillissement verklaard. Tot curator in het faillissement wordt benoemd mr. Van Hout. Eén van de schuldeisers van Janneke is Mira, die 5.000 euro opeisbaar van haar te vorderen heeft. Op datum faillissement heeft Janneke echter ook zelf een opeisbare vordering van 5.000 euro, en wel op Otto. Wanneer Mira en Otto van elkaars rechtspositie vernemen, verkoopt en levert Mira op 3 mei 2005 haar vordering op Janneke voor een bedrag van 2.500 euro aan Otto. Op 4 mei 2005 spreekt de curator Otto aan tot betaling van de 5.000 euro. Otto weigert echter betaling, stellende dat hij een tegenvordering heeft en dientengevolge zelf 5.000 euro van Janneke (de boedel) te vorderen heeft.

 

Vraag 1a Welke rechtsgrond zal Otto aan deze weigering ten grondslag (willen) leggen?

Vraag 1b Zal de weigering van Otto door de curator gehonoreerd moeten worden?

 

Met machtiging van de rechter-commissaris zet mr. Van Hout de winkel van Janneke nog twee maanden (tot 1 augustus 2005) voort teneinde enige lopende orders af te maken. Eén van de werkneemsters van Janneke is Lieke. Haar wordt door mr. Van Hout verzocht om de lopende orders af te maken; Lieke gaat in op dit verzoek. Haar wordt vervolgens ontslag aangezegd door mr. Van Hout per 1 augustus 2005. Lieke heeft over de maanden maart en april 2005 nog salaris tegoed van Janneke.

 

Vraag 2 Welke rang in het faillissement van Janneke heeft de salarisvordering van Lieke

  1. terzake van het achterstallige loon over de maanden maart en april 2005;

  2. terzake van het loon over de maanden mei t/m juli 2005?

 

Vraag 3 Moet Lieke voor haar vordering(en), genoemd in vraag 2 sub a en sub b, bijdragen in de kosten van het faillissement? Motiveer u antwoord.

 

CASUS III

Agnes is eigenaresse van drie hectaren grond met een woning erop, waarde 800.000 euro. In een schuur bij de woning drijft zij een wijnhandel. Op 6 juni 2005 vestigt zij ten behoeve van de E-Bank rechtsgeldig een recht van eerste hypotheek op de grond met de zich daarop bevindende opstallen, zulks tot zekerheid voor een door de E-Bank verstrekte lening van 200.000 euro. In de hypotheekakte heeft de E-bank een huurbeding doen opnemen. Krachtens dit beding is het Agnes niet toegestaan om de woning of een der andere opstallen aan derden te verhuren anders dan met toestemming van de E-bank. Op 20 juni 2005 verhuurt Agnes de woning aan Laura, voor 3.000 euro per maand. De E-bank is van de verhuur niet op de hoogte. Op 27 juni 2005 leent Agnes wederom 200.000 euro, nu van de F-bank. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening vestigt zij diezelfde dag rechtsgeldig zowel een recht van tweede hypotheek op de grond met daarop de woning, als een stil pandrecht op al haar bestaande en toekomstige roerende zaken. Dan komt Agnes in financiële problemen. Op 1 juli 2005 legt de fiscus terzake van een opeisbare vordering wegens verschuldigde omzetbelasting beslag op alle daarvoor in aanmerking komende roerende zaken. In de schuur van Agnes bevinden zich op dat moment de volgende goederen (hierna de ‘Goederen’):

  1. een voorraad Franse wijn (waarvan de koopprijs is betaald);

  2. een (losstaande) weegschaal, aan Agnes geleverd in 2001;

  3. een door wijnhandelaar Pierre onder eigendomsvoorbehoud geleverd wijnvat van originele makelij. De opeisbare koopsom van dit wijnvat is nog niet door Agnes voldaan.

 

Vraag 1 Geef aan welke van de Goederen onder het door de fiscus gelegde beslag vallen.

Op 8 juli 2005 gaat Agnes failliet. Tot curator wordt benoemd mr. Van Halen. Wijnhandelaar Pierre is op dat moment nog niet betaald. De vordering van de F-bank is opeisbaar. In het faillissement bestrijden de fiscus en de F-bank elkaars rechten met betrekking tot de genoemde Goederen.

 

Vraag 2 Geef nauwkeurig aan welke rechten de fiscus, de F-bank en/of Pierre op of na 8 juli 2005 kunnen doen gelden ten aanzien van de Goederen, alsmede hoe deze rechten zich onderling (qua onderlinge voorrang) verhouden.

 

Op 15 juli 2005 gaat de E-bank de grond en de daarop gebouwde opstallen van Agnes uitwinnen. De – opeisbare - vorderingen van zowel de E-bank als de F-bank op Agnes bedragen op dat moment nog 200.000 euro. Beide banken stellen zich uitdrukkelijk op als separatist in de zin van art. 57 F.

De schade van huurder Laura bij een eventuele ontruiming van het gehuurde zal 50.000 euro bedragen. Aannemer Joop heeft in juni 2005 werkzaamheden verricht aan het huis van Agnes en heeft uit dien hoofde een opeisbare vordering op Agnes van 60.000 euro. Verder heeft zich bij de curator ter verificatie gemeld Johanna, met een opeisbare vordering op Agnes van 150.000 euro wegens een in januari 2005 verstrekte lening van 150.000 euro. De opeisbare vordering van het veilinghuis (kosten van de executie van de grond en de opstallen) bedraagt 15.000 euro. Het salaris van curator mr. Van Halen bedraagt 30.000 euro.

 

Vraag 3 Hoe verhouden zich – na de executie – op het punt van de onderlinge voorrang, de rechten van de E-bank, de F-bank, Laura, aannemer Joop, Johanna, het veilinghuis en de curator mr. Van Halen? Motiveer uw antwoord.

 

Multiple choice vragen

1. Een student leent tijdens het hoorcollege zijn stift uit aan de docent. De docent stopt de stift na afloop van het college in zijn zak en houdt hem vervolgens 21 jaar. Wordt de docent eigenaar van de stift?

  1. Nee.

  2. Ja, na 3 jaren.

  3. Ja, na 10 jaren.

  4. Ja, na 20 jaren.

 

2. Wat heeft de Hoge Raad in het arrest Hollander’s kuikenbroederij (HR 24 maart 1995, NJ 1996, 158) niet overwogen?

  1. Het hof heeft aangenomen dat de behandeling van de eieren door Hollander’s Kuikenbroederij als een vorming voor zichzelf van nieuwe zaken (kuikens) moet worden aangemerkt, en dit geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

  2. Euribrid was eigenaar van de kippen die de door haar aan Hollander’s Kuikenbroederij afgeleverde broedeieren hadden gelegd, zodat Euribrid ook eigenaar werd van de uit die eieren geboren kuikens, die immers de natuurlijke vruchten zijn van die kippen.

  3. Het begrip ‘kosten tot behoud’ moet beperkt worden opgevat. Onderhoudskosten, te weten dat wat nodig is voor het houden of fokken van planten en dieren, vallen daar in beginsel niet onder.

  4. De levering van een toekomstig goed bij voorbaat werkt niet tegen iemand die het goed ingevolge een eerdere levering bij voorbaat heeft verkregen, ook niet als de wil van de vervreemder bij de verkrijging van het goed erop is gericht het door hem verkregen goed te gaan houden voor de latere verkrijger bij voorbaat.

 

3. Stel, A en B zijn buren. A mag over het erf van B naar de weg lopen. Hiertoe is een erfdienstbaarheid gevestigd. Als A zijn erf verkoopt en levert aan C en B doet hetzelfde maar dan aan D, welke stelling is dan juist:

  1. Het erf van D is het heersende erf en dat van C is het dienende erf;

  2. C mag volgens de erfdienstbaarheid over het land van D lopen, omdat de erfdienstbaarheid bij de overdracht door A aan C zaaksgevolg heeft gehad;

  3. D hoeft alleen te dulden dat C over zijn land loopt, als dat door B is gemeld aan D bij de overdracht;

  4. D moet dulden dat C over zijn land loopt, omdat het recht van A, resp. C zaaksgevolg heeft ten opzichte van het dienende erf.

 

4. Jansen koopt op 1 juni 2004, het huis van Klaassen onder de ontbindende voorwaarde dat hij een vergunning zal krijgen om in de tuin een gastenhuisje te bouwen om zijn eenzame oude vader in te huisvesten. Het huis wordt op 1 juli 2004 geleverd. Op 2 juli 2004 wordt door Jansen een hypotheekrecht op het huis gevestigd, ten behoeve van A-bank. Op 1 oktober 2004 wordt de vergunningsaanvraag definitief afgewezen. Welk alternatief is juist?

  1. De koopovereenkomst moet worden ingeschreven in de openbare registers en Jansen was beschikkingsbevoegd toen hij het hypotheekrecht verleende.

  2. De koopovereenkomst mag worden ingeschreven in de openbare registers en Jansen was beschikkingsbevoegd toen hij het hypotheekrecht verleende, echter hij kon dit alleen doen onder dezelfde ontbindende voorwaarde als waaronder hij de eigendom verkreeg.

  3. Zowel de koopovereenkomst als de transportakte moeten worden ingeschreven in de openbare registers en Jansen was beschikkingsbevoegd toen hij het hypotheekrecht verleende, echter hij kon dit alleen doen onder dezelfde ontbindende voorwaarde als waaronder hij de eigendom verkreeg.

  4. De koopovereenkomst mag worden ingeschreven in de openbare registers, de transportakte moet worden ingeschreven in de openbare registers en Jansen was beschikkingsonbevoegd ten tijde van het vestigen van het hypotheekrecht, omdat vervulling van de voorwaarde goederenrechtelijk effect heeft en terugwerkende kracht.

 

5. Vic verkoopt aan Kar zijn huis. De notariële transportakte wordt verleden op 1 februari 2005 om 12.01 uur. Dezelfde dag wordt ten laste van Vic door de A-bank executoriaal verhaalsbeslag gelegd op het huis. Dit beslag wordt ingeschreven op 1 februari 2005 om 12.10 uur. De transportakte wordt ingeschreven op 2 februari 2005 om 9.05 uur. Wordt Kar eigenaar?

  1. Nee, de verkoper moet beschikkingsbevoegd zijn gedurende de (gehele) levering op grond van art. 3:21 lid 1 jo 19 lid 2 BW.

  2. Ja, Kar wordt beschermd op grond van art. 3:24 BW.

  3. Ja, Kar wordt beschermd op grond van art. 3:88 BW.

  4. Het antwoord op de vraag wordt geregeld in het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering.

 

 

6. Beoordeel de volgende stellingen en geef aan welk alternatief juist is:

  1. Erfpacht is een absoluut recht, pacht is een relatief recht.

  2. Zowel het recht van gebruik en bewoning als het huurrecht geven het recht een bepaald object te gebruiken.

a. I is juist, II is onjuist.

b. I is onjuist, II is juist.

c. I en II zijn beide juist.

d. I en II zijn beide onjuist.

 

7. Een Gemeente (G) die percelen verkoopt, wil dat de nieuwe eigenaren hun respectieve heggen/ erfafscheidingen aan de straatkant, niet hoger maken en/of laten worden dan 1 meter. Hoe kan G het zó regelen dat ook de opvolgende eigenaren zich aan deze verplichting zullen moeten houden?

  1. Dit kan door een erfdienstbaarheid te vestigen op de percelen.

  2. Dit kan door een kwalitatieve verplichting in een notariële akte op te nemen en deze in te schrijven in de openbare registers.

  3. Dit kan waterdicht worden geregeld door middel van een kettingbeding.

  4. Dit kan worden geregeld door middel van een kettingbeding, maar waterdicht is dit niet.

8. Heleen heeft een vordering op Frank. Heleen verkoopt en levert haar vordering op Frank aan Astrid. Astrid draagt de vordering vervolgens bij wijze van schenking over aan Rocus. Daarna wordt de koopovereenkomst tussen Heleen en Astrid vernietigd wegens bedrog. Rocus is te goeder trouw ten aanzien van het bedrog en de mogelijkheid van vernietiging. Welk alternatief is juist?

  1. Rocus wordt niet beschermd, omdat hij om niet heeft verkregen.

  2. Rocus wordt niet beschermd, omdat de onbevoegdheid van Astrid niet voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg was van onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.

  3. Rocus wordt beschermd, omdat de onbevoegdheid van Astrid voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg was van onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.

  4. Rocus wordt beschermd, omdat de onbevoegdheid van Astrid voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die het gevolg was van onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.

 

9. Beoordeel de volgende stellingen en geef aan welk alternatief juist is:

  1. Een hypotheekhouder mag bij de executoriale verkoop van de onroerende zaak waarop zijn recht rust, zelf meebieden.

  2. Op een onoverdraagbare vordering kan geen pandrecht worden gevestigd.

a. I is juist, II is onjuist.

b. I is onjuist, II is juist.

c. I en II zijn beide juist.

d. I en II zijn beide onjuist.

 

10. Beoordeel de volgende stellingen en geef aan welk alternatief juist is:

  1. Gedurende de afkoelingsperiode in een faillissement mag een hypotheekhouder niet executeren.

  2. Pand- en hypotheekhouders hoeven nooit mee te betalen aan de faillissementskosten.

a. I is juist, II is onjuist.

b. I is onjuist, II is juist.

c. I en II zijn beide juist.

d. I en II zijn beide onjuist.

 

12. Welke stelling is inzake art. 288 lid 2 Fw onjuist? Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan worden afgewezen, wanneer de verzoeker:

  1. niet te goeder trouw is ex art. 3:11 BW;

  2. de sterke neiging vertoont om voortdurend ver boven zijn stand te leven;

  3. niet te goeder trouw is ex art. 54 Fw;

  4. weigert zich te laten behandelen voor zijn alcoholverslaving.

 

13. Welke stelling inzake het retentierecht is juist?

  1. Raakt de zaak vrijwillig of onvrijwillig uit de macht van de houder/retentor, dan kan deze de zaak van niemand meer opeisen.

  2. Raakt de zaak vrijwillig of onvrijwillig uit de macht van de houder/retentor, dan kan deze de zaak van een ieder met uitzondering van de schuldenaar of de rechthebbende opeisen.

  3. Raakt de zaak vrijwillig of onvrijwillig uit de macht van de houder/retentor, dan kan deze de zaak van een ieder inclusief de schuldenaar en de rechthebbende opeisen.

  4. Raakt de zaak slechts onvrijwillig uit de macht van de houder/retentor, dan kan deze de zaak van een ieder inclusief de schuldenaar en de rechthebbende opeisen.

 

14. A verkoopt op 24 mei 2005 onder eigendomsvoorbehoud aan B een auto voor de som van  25.000,- euro. Het eigendomsvoorbehoud is mede bedongen tot zekerheid voor een op 10 mei 2005 door A aan B verstrekte geldlening van 100.000,- euro. Een deel van de geldlening is door B gebruikt voor de koop van de auto. Beoordeel de volgende stellingen en geef aan welk alternatief juist is:

  1. De eigendom is in casu geldig voorbehouden voor de geldlening van 100.000,- euro.

  2. Indien de vordering op B door A wordt gecedeerd aan C, dan verkrijgt C hiermee tevens het voorbehouden eigendomsrecht van A.

a. I is juist, II is onjuist.

b. I is onjuist, II is juist.

c. I en II zijn beide juist.

d. I en II zijn beide onjuist.

 

15. Welke stelling is met betrekking tot de gevolgen van faillissement onjuist?

  1. De failliet verliest de beschikkingsbevoegdheid en het beheer over zijn vermogen.

  2. De failliet verliest niet zijn handelingsbevoegdheid

  3. De conservatoire beslagen op het vermogen van de failliet vervallen.

  4. De executoriale beslagen op het vermogen van failliet worden geschorst.

 

 

 

 

 

 

Antwoorden Juni 2005

CASUS I

  1. c.p, 3:115 a

  2. 3:237 lid 1 jo. 3:98 jo. 3:84; authentieke/gregistreerde onderhandse akte

  3. vernietiging heeft terugwerkende kracht (3:53) en goederenrechtelijk effect (causaal stelsel)

a. J eig., c.p-levering, 3:90 lid 2;

b. K bob, 3:238? Nee, want zadel nog bij H.

  1. 3:291 lid 2, retentierecht. Ja, ouder gerechtigde, Leo had geen reden aan de bevoegdheid van Hannes te twijfelen

 

CASUS II

  1. a: verrekening, 6:127

b. Nee, 54 lid 2 F. Na de faillietverklaring overgenomen vorderingen kunnen niet worden verrekend

  1. a. vóór ft: alg. voorrecht, 3:288 e

b. ná ft: boedelschuld, 40 lid 2 F

  1. ad a. Achterstallig loon wel, 182 F

ad b. Boedelschuld niet, faill.kosten

 

CASUS III

  1. 3:276: weegschaal en voorraad zijn van Agnes, beslag sowieso mogelijk. Het wijnvat is van Piet, maar valt onder bodemgoederen, 22 lid 3 IW: ook beslag mogelijk.

  2. a. wijn is geen bodemzaak (van Agnes), dus geldt als rangorde vlg. hoofdregel: F-bank (stil ph) – fiscus (voorracht ex 21 IW) – Pierre (conc cred)

b. weegschaal (van Agnes), is bodemzaak. Uitz. 21 lid 2 geldt: fiscus vóór F-bank. Volgorde dus: fiscus (21 IW) – F-bank (stil ph) – Pierre (conc)

c. wijnvat (van Pierre), is bodemzaak, 22 lid 3 IW, bevindt zich op de bodem, Pierre eigendomsvoorbehoud, geen reële eigendom, dus Pierre kan zich niet verzetten. F-bank geen pandrecht op het wijnvat en geen vordering op Pierre. Volgorde is dus: fiscus – Pierre.

  1. Volgorde en rechten:

    1. veilingkosten bijz. executiekosten, bijv. 3:277 lid 1, 3:270 lid 1 BW

    2. E-bank 1e hypotheekhouder

    3. Laura 3:264 lid 7 BW, ontruimde huurder

    4. F-bank 2e hypotheekhouder

    5. curator boedelschuld, 182 F

    6. Joop bearbeiding, 3:285 BW

    7. Johanna concurrent schuldeiser, 3:277

 

 

Antwoorden multiple-choice

1. a (de docent is en blijft houder)

2. b (onjuist, dit was een van de middelen die ongegrond werd bevonden)

3. d

4. b

5. d

6. c

7. d en a beide goed (verplichting om te doen kan in beginsel niet in een kwalitatieve verplichting/erfdienstbaarheid. Zie echter art. 5:71 lid 2 BW, bij edbh zijn er meer mogelijkheden. Daarom is alternatief a ook goed gerekend. Alternatief b onjuist, vgl. Pitlo nr. 618 slot. Een kettingbeding heeft geen absolute werking en is niet waterdicht)

8. c, art. 3:88 BW

9. c (art. 3:268 lid 2, Oryx/Van Eesteren)

10. a, d wordt ook goed gerekend (63a F; 58, 182 F)

(11. b (overdracht via 3:95, daarvoor werkt art. 3:110 niet, Pitlo 304)) Uitgevallen

12. a (HR 12 mei 2000 schuldsanering, goede trouw, r.o. 3.2.1)

13. b (art. 3:295 BW / HR-arrest 20 september 2002, ro. 3.5)

14. d (art. 3:92 lid 2 BW; Pitlo nrs. 965 e.v.)

15. d (art. 23 en 33 FW

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Oefenvragen mei 2004

 

Korte vragen

Maarten leent op 7 januari 2004 € 5.000,- aan Ronald. Op 2 april 2004 verkoopt Maarten zijn vordering op Ronald aan Werner. Ter uitvoering van deze koop­overeenkomst maken Maarten en Werner op 3 april 2004 een akte van cessie op. Op 4 april 2004 om 9.00 uur doet Werner de mededeling zoals bedoeld in art. 3:94 lid 1 BW aan Ronald. Op 4 april 2004 om 15.00 uur wordt het faillissement van Maarten uitgesproken.

 

Vraag 1a

Is Werner op 4 april 2004 rechthebbende geworden met betrekking op de vordering van € 5.000 op Ronald?

 

De curator in het faillissement van Maarten is er niet zeker van of de door Werner beoogde cessie rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.

Vraag 1b

Kan de curator, in geval zijn onzekerheid omtrent de rechtsgeldigheid van de cessie juist blijkt te zijn, de alsdan nog benodigde mededeling doen aan Ronald om de cessie te voltooien?

 

Vraag 2

Frits begint in zijn huis uit 1642 een café. Hij laat door Hans in februari 2004 een biertapinstallatie aanleggen. De installatie wordt zo aangelegd dat deze op eenvoudige wijze en zonder schade verwijderd kan worden. Hans behoudt zich bij de verkoop en levering (de aanleg) de eigendom van de biertapinstallatie voor totdat Frits de gehele koopprijs ervan zal hebben betaald.

In mei 2004 gaat Frits failliet. Hans roept zijn eigendomsvoorbehoud in en wil, stellende dat hij eigenaar is, de biertapinstallatie terughalen. De curator stelt zich op het standpunt dat Frits eigenaar van de biertapinstallatie is, omdat de biertapinstallatie bestanddeel van het café zou zijn geworden. wie heeft gelijk, Hans of de curator?

 

Vraag 3

Op 14 april 2004 vestigt A ten behoeve van B een recht van hypotheek op de aan hem, A, toebehorende grond. Op 15 april 2004 bezwaart A zijn grond met een recht van erfpacht ten behoeve van C. Op 16 april 2004 bezwaart A zijn grond met een recht van vruchtgebruik ten behoeve van D.

Wanneer A in verzuim raakt met de betaling aan B van rente en aflossing, gaat B over tot hypothecaire executie van de grond van A op 3 mei 2004.

Welk(e) gevolg(en) heeft de executie door B van de grond van A, voor de rechtsposities van C onderscheidenlijk D?

 

Vraag 4

Het faillissement van Natasha wordt op 8 juni 2004 uitgesproken. Op 15 juni 2004 rijdt Natasha in haar auto door een rood stoplicht en veroorzaakt een botsing met Ilonka, die met haar motor komt te vallen en ernstig lichamelijk letsel oploopt. Kan Ilonka de door haar geleden schade op de boedel verhalen? Motiveer uw antwoord.

 

Vraag 5

Janneke gaat failliet op 29 april 2004. Haar werknemer Jip heeft per die datum een vordering op Janneke wegens achterstallig salaris over de maanden februari, maart en april 2004. De curator in het faillissement van Janneke zegt vervolgens de arbeidsovereenkomst met Jip op, met een opzegtermijn van 6 weken. Over deze 6 weken ontvangt Jip wederom geen loon.

Welke rechtspositie neemt Jip in het faillissement van Janneke in met betrekking tot

  1. zijn vordering betreffende het achterstallige salaris over de maanden februari, maart en april 2004;

  2. het salaris over de opzegtermijn van 6 weken?

 

 

Casus 2

Antiquair Anton is goed bevriend met Bert. Hij verkoopt op 12 april 2004 een antieke scooter aan Bert tegen een - voor een dergelijke scooter - normale prijs, maar onder de volgende ontbindende voorwaarde: wanneer het voor 26 april 2004 geplande huwelijk van Bert met Silvia, de zus van Anton, niet zal doorgaan, zal de koopovereenkomst zijn ontbonden. Bert neemt de scooter onmiddellijk mee.

 

Vraag 1

Heeft Bert, op 12 april 2004 de straat oprijdend bij Anton vandaan, voorwaardelijke of onvoorwaardelijke eigendom van de scooter verkregen? Motiveer uw antwoord.

 

 

Op 13 april 2004 verkoopt en levert Bert de scooter aan Chris. Chris rijdt vrolijk met de scooter bij Bert vandaan. Op 25 april 2004 maakt Bert bekend dat Tanja zijn vriendin is en dat hij niet zal trouwen met Silvia. Bert annuleert alle afspraken met betrekking tot het aanstaande huwelijk met Silvia.

 

Vraag 2

Wie is na deze bekendmaking door Bert eigenaar van de scooter, Anton of Chris? Motiveer uw antwoord.

 

In zijn antiekwinkel verkoopt Anton op 10 mei 2004 een fraai beeldje van de bekende kunstenaar Loek Loos voor € 7.000 aan Dana. Thuisgekomen zet Dana het beeldje in een vitrinekast. Zij verzekert het op 11 mei 2004 bij Verzekeraar tegen diefstal. Enkele dagen later wordt het beeldje door Xander bij Dana thuis gestolen. Conform de polisvoorwaarden draagt Dana haar eigendomsrecht met betrekking tot het beeldje over aan Verzekeraar. Verzekeraar keert daarop € 7.000 uit aan Dana. Op 18 mei 2004 vernietigt Anton rechtsgeldig de koopovereenkomst met Dana wegens bedrog.

 

Vraag 3

Duidt kort maar gemotiveerd de goederenrechtelijke rechtspositie aan die Anton, Dana, de Verzekeraar en/of Xander op 18 mei 2004, na de vernietiging innemen ten aanzien van het beeldje.

 

Anton leent op 7 juni 2004 € 10.000 van Petra. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening vestigt Anton diezelfde dag een stil pandrecht ten behoeve van Petra op zijn auto. Op 9 juni 2004 draagt Petra haar vordering op Anton, groot € 10.000, ex art. 3:94 lid 1 BW over aan Tine.

 

Vraag 4

Heeft de overdracht van de vordering op Anton aan Tine gevolgen voor het door Anton gevestigde stil pandrecht op diens auto? Motiveer uw antwoord.

 

Casus 3

Kredietbank NV (hierna: de Kredietbank) verstrekt op 30 november 2003 aan advocaat mr. Fritz een krediet van € 100.000. Tot zekerheid voor de terugbetaling van het krediet vestigt mr. Fritz diezelfde dag – en voor zoveel nodig: bij voorbaat – rechtsgeldig een stil pandrecht ten behoeve van de Kredietbank op zijn bestaande en toekomstige roerende kantoorinventaris en op al zijn bestaande en toekomstige vorderingen op derden.

 

Vraag 1

Geef kort, maar nauwkeurig aan, aan welke eisen de vestiging van het betreffende stil pandrecht op de (toekomstige) vorderingen op derden dient te voldoen.

 

Op 4 december 2003 bestelt mr. Fritz een zwarte bureaustoel bij het Stoelenhuis. De stoel dient eerst nog gefabriceerd te worden; de levering ervan door het Stoelenhuis aan mr. Fritz vindt bij voorbaat plaats. Op 25 januari 2004 wordt de bureaustoel bij het Stoelenhuis afgeleverd door de fabrikant.

 

Vraag 2

Duidt kort maar gemotiveerd de goederenrechtelijke rechtspositie aan die het Stoelenhuis, mr. Fritz en de Kredietbank op 26 januari 2004 innemen ten aanzien van de bureaustoel (de stoel staat nog bij het Stoelenhuis). Student Hendrik huurt de bovenverdieping van het kantoorpand van mr. Fritz. Hendrik en mr. Fritz spreken met elkaar af dat mr. Fritz op eigen naam, maar voor rekening van Hendrik een rode tafel voor Hendrik zal kopen bij het Stoelenhuis. Op 3 maart 2004 koopt mr. Fritz de rode tafel. Hij neemt deze dadelijk mee naar zijn kantoor. Voordat hij ertoe gekomen is de rode tafel aan Hendrik af te geven, wordt mr. Fritz op 10 maart 2004 failliet verklaard.

 

Vraag 3

Duidt kort maar gemotiveerd de goederenrechtelijke rechtspositie aan die mr. Fritz, Hendrik en de Kredietbank op 11 maart 2004 innemen ten aanzien van de rode tafel (de tafel staat nog bij mr. Fritz op kantoor).

 

Omdat mr. Fritz zijn faillissement zag aankomen, heeft hij in februari 2004 met zijn laatste geld de opeisbare vordering inzake de zwarte bureaustoel voldaan aan het Stoelenhuis.

Vraag 4

Ziet u voor de curator in het faillissement van mr. Fritz een mogelijkheid om deze betaling aan het Stoelenhuis ongedaan te maken? Zo ja, wat zal de curator dan moeten aantonen?

 

In de huurovereenkomst tussen mr. Fritz en Hendrik is neergelegd dat Hendrik zijn huur maandelijks en bij vooruitbetaling zal voldoen. De Kredietbank heeft voorts op 2 maart 2004 op de voet van art. 3:239 lid 3 BW mededeling van haar pandrecht gedaan aan Hendrik Op 3 maart 2004 heeft de fiscus rechtsgeldig derdenbeslag gelegd op de huurvorderingen die mr. Fritz op dat moment heeft en nog zal verkrijgen op zijn huurder Hendrik. Op 4 maart 2004 spreken zowel de Kredietbank als de fiscus de huurder, Hendrik, aan tot betaling van de huurschuld over de maand maart 2004.

Vraag 5

Aan wie dient Hendrik op 4 maart 2004 (dus nog vóór het faillissement van mr. Fritz) de huur over de maand maart 2004 te voldoen, aan de Kredietbank of aan de fiscus? Motiveer uw antwoord.

 

Vraag 6

Geef aan of en in hoeverre het faillissement, de surséance van betaling en de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen qua doelstelling van elkaar verschillen dan wel met elkaar overeenkomen.

 

Casus 4

Lidwien heeft een stuk grond gekocht aan de Reeuwijkse plassen. Zij geeft aannemer Klus op 22 april 2004 de opdracht om een vakantiehuisje op de grond te bouwen. De financiering voor de bouw verkrijgt Lidwien van de Bank. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de financiering verlangt de Bank een recht van hypotheek op het stuk grond en op het daarop te bouwen vakantiehuisje. Op 23 april 2004 vestigt Lidwien ten behoeve van de Bank rechtsgeldig een recht van hypotheek op het stuk grond.

 

Vraag 1

Dient Lidwien, wanneer het huisje door Klus zal zijn voltooid, opnieuw een recht van hypotheek te vestigen, maar nu op dat huisje, teneinde ook dat hypothecair te verbinden ten behoeve van de Bank?

 

Op 26 april 2004 sluit Pia, een bij Lidwien inwonende en meerderjarige zus, een aanvullende overeenkomst met Klus aangaande de eventuele meerkosten van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot het vakantiehuisje. Lidwien vertelt bij die gelegenheid aan Klus dat zij (Lidwien) geen bezwaar heeft tegen de aanvullende overeenkomst, omdat haar zus op die wijze ook een zekere verantwoordelijkheid neemt voor het huisje. In het huisje zullen zij immers samen de vakanties doorbrengen.

In juni 2004, wanneer het vakantiehuisje is afgebouwd, verzoekt Klus om de kosten van het meerwerk ad € 8.000 aan hem te voldoen. Lidwien en Pia geven echter geen gehoor aan dit verzoek, ook niet nadat Klus hen in gebreke heeft gesteld en heeft gemaand om uiterlijk op 1 juli 2004 deze kosten aan hem te hebben betaald. Klus besluit zich op het retentierecht te beroepen.

 

Vraag 2

Wat moet Klus bewerkstelligen om zich op het retentierecht te beroepen, nu hij dit recht wil uitoefenen met betrekking tot het perceel van Lidwien en het daarop door hem gebouwde vakantiehuisje?

 

Op 15 juli 2004 kondigt de Bank aan het perceel grond en het vakantiehuisje executoriaal te gaan veilen, teneinde uit de opbrengst de openstaande vordering betreffende de kosten van het meerwerk ad € 8.000 te voldoen. Klus beroept zich op het retentierecht en weigert de toegang tot het vakantiehuisje aan de Bank. De Bank stelt echter dat Klus zich hier niet kan beroepen op het retentierecht, omdat Pia niet bevoegd was de overeenkomst van 26 april 2004 met betrekking tot de eventuele meerkosten met Klus aan te gaan.

 

Vraag 3

Heeft de Bank gelijk? Motiveer uw antwoord.

 

 

 

 

Antwoorden  mei 2004

 

Vraag 1a

Overdracht van vorderingen komt pas tot stand als aan alle vereisten voor overdracht zijn voldaan. Dit zijn titel, levering en beschikkingsbevoegdheid (art. 3:84 BW). Problematisch is de levering cq de beschikkingsbevoegdheid. De levering is pas voltooid als aan de eisen die art. 3:94 stelt is voldaan. Dit zijn akte en mededeling. Pas op 4 april om 9.00 uur is aan beide eisen voldaan. Echter ingevolge art. 23 jo 35 Fw kan vanaf 0.00 uur de levering en dus de overdracht niet meer voltooid worden.

 

Vraag 1b

Heeft de poging van de curator om de cessie te erkennen dan wel zelf mededeling te doen effect? Nee, niet volgens het arrest Van de Mosselaar/Mr. Drs. X (r.o. 3.4.3). De curator kan niet de door Maarten beoogde en deels verrichte cessie (alleen een akte) voltooien. De curator zou wel zelf de voor een cessie benodigde rechtshandelingen kunnen verrichten ((nieuwe) cessieakte, gevolgd door mededeling).

 

Vraag 2

De curator stelt dat o.g.v. bestanddeelvorming de installatie eigendom van Frits is geworden (art. 5:3 jo. 3:4 BW).

Aangezien de installatie zonder (noemenswaardige) schade uit het café verwijderd kan worden kan geen sprake zijn van bestanddeelvorming ex art. 3:4 lid 2 BW. Blijft over de vraag of wellicht sprake is van bestanddeelvorming ex art. 3:4 lid 1 BW (verkeersopvattingen). Het is dan de vraag of het gebouw zonder de tapinstallatie als onvoltooid moet worden beschouwd. Niet om de vraag of een café zonder tapinstallatie als onvoltooid moet worden beschouwd. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Zie: Dépex/curatoren Bergel AA nr. 5.

 

Eventuele extra informatie die studenten mogen geven is dat de installatie en het gebouw niet als een constructieve eenheid kunnen worden gezien, nu het niet waarschijnlijk is dat een pand uit 1642 en een tapinstallatie uit 2004 constructief op elkaar zijn afgestemd.

 

Vraag 3

  • 3:273 lid 1 jo. 3:282: rechten C en D vervallen, omdat zij als jongere beperkte rechten niet tegen de verkoper konden worden ingeroepen;

  • 3:282: schadevergoeding met voorrang onmiddellijk na degene tegen wie het vervallen recht niet kon worden ingeroepen. (Eventueel nog: C komt na B, D komt na C).

 

Vraag 4

Nee, art. 24 F. Het gaat hier om een verbintenis van de schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, terwijl de boedel niet is gebaat bij de verbintenis (integendeel).

 

Vraag 5

  • Achterstallig salaris: 3:288 sub e BW, algemeen voorrecht. Rang: 3:279, 3:280, 3:281 lid 2.

  • Salaris over opzegtermijn: 40 lid 2 F, boedelschuld. Dient bij voorrang en als eerste uit de boedel te worden voldaan.

 

Casus 2

Vraag 1

Voorwaardelijke eigendom. Nemo plus-regel, terug te vinden in 3:84 lid 4 BW: Bert verwerft slechts een voorwaardelijk recht krachtens zijn voorwaardelijke titel.

 

 

Vraag 2

Anton is weer eigenaar, tenzij Chris een beroep op 3:86 lid 1 BW kan doen (indien voldaan is aan de eisen van 3:86).

De voorwaarde is in vervulling gegaan. De vervulling heeft weliswaar geen terugwerkende kracht, art. 3:38 lid 2 BW en de levering aan Chris geschiedde daarmee door een beschikkingsbevoegde, maar er zat ook een voorwaarde in die levering (3:84 lid 4 BW en de nemo plus-regel, zie vraag 1). Chris verkreeg dus van een beperkt beschikkingsbevoegde. Het vervullen van de ontbindende voorwaarde doet ook het voorwaardelijke recht van Chris eindigen. Anders gezegd: er is wel goederenrechtelijk effect. Chris heeft, net zoals Bert, krachtens een voorwaardelijke titel een slechts voorwaardelijk recht verkregen. Chris heeft eigendom verkregen onder dezelfde ontbindende voorwaarde als waaronder Bert eigenaar werd.

 

NB. Bert was beperkt beschikkingsbevoegd. Indien voldaan is aan de eisen van art. 3:86 lid 1 BW zal Chris derdenbescherming krijgen.

 

Vraag 3

  • 3:53 BW: vernietiging heeft terugwerkende kracht en goederenrechtelijke werking. Anton is in beginsel altijd eigenaar gebleven, Dana heeft als beschikkingsonbevoegde geleverd aan Verzekeraar (levering ex art. 3:95 BW). Wordt Verzekeraar tegen deze bob van Dana beschermd? Niet op grond van art. 3:86 lid 1 BW, omdat de levering krachtens art. 3:95 BW geschiedde (en art. 3:86 een levering ex art. 3:90, 91 of 93 vereist). Wel op grond van art. 3:88 BW: er is een gebrek de vroegere overdracht (Anton-Dana) die niet het gevolg was van de onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder (Anton). Ergo: Verzekeraar is eigenaar.

  • Maar: dief Xander is de bezitter, ook met en na de vernietiging. De Verzekeraar heeft krachtens art. 3:88 alleen het eigendomsrecht van het beeldje.

 

Vraag 4

Het pandrecht gaat als afhankelijk en nevenrecht – dus afhankelijk van het bestaan van de vordering - met de vordering mee over op Tine, 3:82 jo. 6:142 BW.

 

Casus 3

Vraag 1

3:239 lid 1: authentieke/geregistreerde onderhandse akte, bij toekomstige vorderingen: bestaande rechtsverhouding, 3:98 jo 3:84 lid 1 (T/L/B) en lid 2 (bepaaldheidseis). Jurisprudentie bepaaldheidseis (HR Mulder, 20 sept. 2002): kern: verpanding van alle toekomstige vorderingen is geldig, mits ontstaand uit bestaande rechtsverhouding, 3:239 lid 1. Of rechtsverhouding en vordering echter bestonden, mag achteraf vastgesteld worden.

 

Vraag 2

Op 26 januari is er een levering c.p. 3:84, 3:115a. Dit was een levering bij voorbaat, terwijl er op de toekomstige stoel van mr. Fritz ook een stil pand bij voorbaat tbv de Kredietbank rustte. Op 25 januari wordt mr. Fritz eigenaar= beschikkingsbevoegd, 3:84, de Kredietbank is stil pandhouder, de stoel bevindt zich nog onder het Stoelenhuis als houder voor mr. Fritz.

 

Vraag 3

3:110: H eigenaar (directe leer); mr. Fritz: niets, Kredietbank: niets. Uitleg: tafel is nimmer in vermogen van mr. Fritz gekomen als gevolg van werking 3:110 BW: bezit en eigendom gaan buiten vermogen van mr. Fritz om naar Hendrik.

 

Vraag 4

Zien: opeisbare vordering, daarmee art. 47 F (en niet 42 F). Eisen toetsen (faillissementsaanvraag of samenspanning)

 

Vraag 5

Aan de Kredietbank. Per 1 maart is de huurvordering ontstaan. Daarmee stil pandrecht geldig (bestond bij voorbaat, 3:84, voorwaardelijke vestiging tav nog niet bestaande vorderingen, voorwaarde in eis bbv, deze eis op 1 maart om 00.00.01 uur vervuld). Op 2 maart: mededeling = inningsbevoegdheid, 3:246 BW: betalen aan pandhouder Kredietbank. Op 3 maart: derdenbeslag op de sinds 1 maart bestaande vordering over maart. Het pandrecht is geldig, de pandhouder kan zich als separatist opstellen (art. 57 F). De pandhouder is door de mededeling ook bij uitsluiting inningsbevoegd (art. 3:246 lid 1 BW). De pandhouder heeft voorrang boven de beslaglegger (art. 475h Rv a contrario).

 

Vraag 6

Faillissement: liquidatie van vermogen van de failliet ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Surséance van betaling: uitstel van betaling, bedoeld om schuldenaar gelegenheid te geven orde op zaken te stellen. Schuldsanering: schuldenaar kans bieden om – na liquidatie van daartoe bestemd vermogen – met schone lei te beginnen.

 

Casus 4

Vraag 1

Nee, huisje wordt door natrekking eigendom van Lidwien en valt daarmee – als onroerende zaak – onder het hypotheekrecht. Art. 3:3 lid 1 jo. 5:3 jo. 3:227 lid 2 BW (minimaal twee artikelen). (Art. 5:20, aanhef en sub e jo. art. 3:4 lid 2 zijn ook goed, mits aangevoerd ter ondersteuning/adstructie van dit antwoord).

 

Vraag 2

Vaste regel uit jurisprudentie, bijv. NJ 1996, 216, r.o. 3.5.1 (Deen/vdDrift): vereist: houderschap bij schuldeiser/retentor, dwz over de zaak direct of indirect de naar verkeersopvatting, wet en uiterlijke omstandigheden te beoordelen feitelijke macht uitoefenen, zodanig dat ex 3:290 BW ‘afgifte’ nodig is om de zaak weer in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende te brengen. Bij onroerende zaken geschied afgifte door de zaak te ontruimen. Meer feitelijk geformuleerd: schuldeiser moet op een voor een derde voldoende duidelijke wijze de feitelijke macht over de betrokken zaak uitoefenen. Bijv. hek eromheen, honden binnen het hek, borden ‘Hier wordt het retentierecht uitgeoefend’, etc.

 

Vraag 3

Ja, arrest Derksen/Rabobank, NJ 2000, 730, r.o. 3.3: waar 3:291 lid 2 spreekt van de bevoegdheid om de overeenkomst (i.c. die van 26 april 2004) aan te gaan, doelt de bepaling op de bevoegdheid van de schuldenaar daartoe in zijn verhouding tot de derde met het oudere recht. Dat is in het onderhavige geval de Bank. In zodanig geval – zoals ook hier -, waarin de derde met een ouder recht (de Bank) niet is de eigenaar van de zaak, is het voor het aannemen van de in 3:291 lid 2 bedoelde bevoegdheid niet voldoende dat de eigenaar aan de schuldenaar (Pia) de bevoegdheid had verleend tot het aangaan van de overeenkomst of de schuldeiser geen reden had te twijfelen aan die bevoegdheid. In casu: uit omstandigheid dat Lidwien instemde met tekenen door Pia, valt toestemming door de Bank als ouder gerechtigde nog niet af te leiden.

 

 

 

Oefenvragen Augustus 2003

 

Vraag 1 Frank is huurder van een fraai huis. Hij ruilt in de zomer dit huis met dat van zijn eeneiige tweelingbroer Rob. Tijdens het verblijf van Rob in het huurhuis van Frank vindt Rob het paspoort van Frank. Daarmee gewapend doet Rob zich zonder veel moeite voor als Frank. Hij verkoopt het huis van Frank aan Ina, overtuigt de notaris ervan dat hij Frank is en zo wordt de overdrachtsakte getekend en ingeschreven in de openbare registers. Ina gaat dadelijk in het huis wonen. Wanneer Frank terugkeert van vakantie treft hij Ina in zijn huis aan. Hij sommeert haar onmiddellijk te vertrekken. Ina wil zich beroepen op de derdenbeschermingsartikelen 3:88 en/of 3:36 BW. Geef (kort) gemotiveerd aan of Ina zich met succes op art. 3:88 en/of 3:36 BW kan beroepen.

 

Vraag 2 De lage tuinhekken die Suzanne in haar tuin wil hebben zijn uitverkocht bij tuincentrum A. Suzanne geeft Michiel de opdracht om voor haar, Suzanne, maar op zijn eigen naam de lage tuinhekken te kopen bij tuincentrum B. Zo gezegd, zo gedaan. Op 10 juni 2003 koopt Michiel de bedoelde tuinhekken bij tuincentrum B. Hij neemt ze meteen mee. Wanneer Michiel op 11 juni 2003 failliet wordt verklaard, staan de tuinhekken nog in zijn bestelauto. Wie is eigenaar van de tuinhekken in Michiels auto op 11 juni 2003?

 

Vraag 3 Gerbrand heeft op 4 juli 2003 het hem toebehorende huis bezwaard met een recht van opstal ten behoeve van Nelleke. Nelleke heeft op 11 juli 2003 haar recht van opstal bezwaard met een recht van hypotheek ten behoeve van de Bank. Op 18 juli 2003 doet Nelleke afstand van haar recht van opstal. Welke consequentie(s) heeft de afstand van het recht van opstal door Nelleke voor de goederenrechtelijke positie van de hypotheekhouder (de Bank)?

 

Vraag 4 Henk heeft op 4 augustus 2003 aan Anton een koelkast verkocht en geleverd. De (opeisbare) koopprijs van € 1.000 wordt door Anton niet voldaan. Op 9 december 2003 gaat Anton failliet. Henk wil zijn vordering van € 1.000 voldaan zien. mHoe dient Henk te handelen in het faillissement van Anton om betaling van zijn vordering te verkrijgen?

 

Vraag 5a Op 1 augustus 2003 sluit verhuurder Victor een huurovereenkomst met huurder Hop. De huurprijs bedraagt € 900 per maand en dient steeds per de eerste van de maand te zijn voldaan.

Op 8 augustus 2003 verkoopt en levert Victor alle huurvorderingen die hij in de toekomst op Hop zal verkrijgen aan Ysbrand. De mededeling van de cessie wordt diezelfde dag aan Hop gedaan. Op 15 augustus 2003 verkoopt en levert Victor opnieuw alle huurvorderingen die hij in de toekomst op Hop zal verkrijgen, maar ditmaal aan Zapper. De mededeling van de cessie wordt diezelfde dag aan Hop gedaan. Wie is op 1 september 2003 rechthebbende op de vordering op Hop tot betaling van de huur over de maand september 2003? Motiveer uw antwoord.

 

Vraag 5b Op 22 september 2003 wordt Victor failliet verklaard. Tot curator wordt benoemd mr. Dirks. Wie is op 1 oktober 2003 rechthebbende op de vordering op Hop tot betaling van de huur over de maand oktober 2003?

 

CASUS I

Pieter wil een huis gaan bouwen op zijn grond en vestigt in verband met de financiering daarvan rechtsgeldig een eerste hypotheekrecht ten behoeve van de Grondbank. Aannemer Kees zal het huis gaan bouwen. Tot zekerheid voor de betaling van de aanneemsom vestigt Pieter ten behoeve van Kees rechtsgeldig een recht van tweede hypotheek op zijn grond. Kees voert allerlei bouwmaterialen aan die hij voor eigen rekening inkoopt en legt deze los op de grond van Pieter. Ook zet Kees een hoog hek om het bouwterrein en hij laat daarbinnen een aantal grote waakhonden rondlopen. Daarna, op 11 juni 2003 gaat Pieter failliet. Kees heeft dan juist een gedeelte van het huis gebouwd, maar van de reeds verschuldigde aanneemsom is nog niets door Pieter betaald aan Kees. Kees hangt nu op de hekken rond het bouwterrein borden waarop staat geschreven: `Hier wordt het retentierecht uitgeoefend.’

Vraag 1 Maakt het voor de rangorde in het faillissement van Pieter nog verschil uit of aannemer Kees zich op zijn recht van tweede hypotheek beroept of op zijn retentierecht?

 

Een jaar voor hij failliet ging, op 11 juni 2002, heeft Pieter voor een normale prijs een scooter gekocht in een winkel voor tweedehands meubelen. Het staat vast dat Pieter te goeder trouw was ten aanzien van het feit dat de scooter ruim één maand eerder, op 3 mei 2002 was gestolen van Dave. De curator in het faillissement van Pieter komt echter ter ore dat Dave de bestolene is. De curator vraagt zich af wie hij per datum faillissement, 11 juni 2003 als eigenaar van de scooter moet beschouwen?

 

Vraag 2 Wie is op 11 juni 2003 als eigenaar van de scooter aan te merken, Dave of Pieter?

Stel dat energiebedrijf Achnon per datum faillissement een opeisbare vordering op Pieter heeft van € 8.000. De vordering betreft de periode voorafgaand aan het faillissement van Pieter. Achnon vordert op 12 juni 2003 onmiddellijke en integrale betaling van deze vordering door de curator. Indien de curator niet binnen een week na 12 juni 2003 aan deze vordering heeft voldaan, dreigt Achnon de energietoevoer aan de failliete Pieter te staken.

 

Vraag 3 Geef aan op welke juridische grond het dreigement van Achnon door de Hoge Raad in beginsel als aanvaardbaar wordt beoordeeld. In het faillissement van Pieter meldt zich op 13 juni 2003 ene Clara, die stelt eigenaar te zijn van de gazonmaaier die in Pieters schuur staat. Clara vordert onmiddellijke afgifte aan haar van de gazonmaaier door de curator. Zij legt een afleveringsbon over aan de curator, waaruit blijkt dat de gazonmaaier aan haar, Clara is geleverd door een tuincentrum. De curator kan in de administratie van Pieter geen aanwijzingen vinden voor enig recht van Pieter met betrekking tot de maaier.

 

Vraag 4 Moet de curator gezien de bovenvermelde feiten de gazonmaaier aan Clara meegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op grond waarvan?

 

Vraag 5 Stel dat de curator zich eerst een goed beeld van de toestand van de failliete boedel van Pieter wil vormen en hij uit dien hoofde Clara wil berichten dat hij voorlopig nog niet op haar vordering kan of zal ingaan. Kent u een wettelijk instrument dat de curator ten dienste staat om aldus te handelen? Een werknemer van Pieter is Hendrik. Hendrik heeft over de maanden april, mei en juni (tot 11 juni) 2003 geen salaris van Pieter ontvangen. De curator in het faillissement van Pieter verzoekt Hendrik om nog tot 1 augustus 2003 te willen doorwerken om het onderhanden zijnde werk te voltooien. Hendrik aanvaardt dit verzoek.

Vraag 6 Welke rang neemt Hendrik in het faillissement van Pieter in met betrekking tot:

a. zijn vordering uit hoofde van het achterstallige salaris over de maanden april, mei en juni (tot 11 juni) 2003;

b. zijn vordering uit hoofde van de voortzetting van de arbeidsovereenkomst met de curator over de periode 12 juni 2003 tot en met 31 juli 2003?

 

CASUS II

Gerard is antiekhandelaar. Het gaat goed in de antiekhandel en in maart 2003 besluit Gerard zijn bedrijfsgebouw ingrijpend te gaan verbouwen. Hij vindt de Bank bereid hem geld te lenen voor de verbouwing. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening vestigt Gerard op 14 april 2003 ten behoeve van de Bank een recht van hypotheek op zijn bedrijfsgebouw. Hij vestigt die dag tevens een stil pandrecht op al zijn bestaande en toekomstige roerende zaken, aanwezig in het bedrijfsgebouw én in zijn woonhuis dat zich elders in de stad bevindt. In het bedrijfsgebouw bevinden zich onder meer een in de muur ingemetselde vitrine en een op eenvoudige wijze los te maken luchtbevochtigings­installatie.

Vraag 1 Strekt het hypotheekrecht van de Bank zich ook uit over de vitrine? De Bank stelt dat haar hypotheekrecht zich uitstrekt over de luchtbevochtigingsinstallatie, omdat het antiekbedrijf niet kan worden uitgeoefend zonder dat de bedrijfsruimte van de juiste vochtigheidsgraad is voorzien.

 

Vraag 2 Wat acht u van de stelling van de Bank met betrekking tot de luchtbevochtigings­installatie, juist of onjuist?

 

In augustus 2003 komt Gerard in financiële problemen. Hij staakt de betaling van rente en aflossing aan de Bank. Deze dreigt hem nu met uitwinning (openbare verkoop) van het bedrijfsgebouw op de voet van art. 3:268 BW. Gerard besluit daarop dat het zover niet zal komen en houdt een lucifer bij een van de meubelen in zijn bedrijfsgebouw. Het gebouw is tegen brand verzekerd bij Insura. Tussen de brandweerlieden staat hij te kijken hoe zijn onroerende zaak tot de grond toe afbrandt.

 

Vraag 3 Heeft het afbranden van het bedrijfsgebouw van Gerard gevolgen voor het hypotheekrecht van de Bank? Gerard woont in een oud huis elders in de stad. Het in april 2003 ten behoeve van de Bank gevestigde hypotheekrecht rust niet op dit huis. In het huis bevinden zich op 8 september 2003 een voorraad portretlijsten, eigendom van Gerard, en een door Mayo geleverde frituurpan. Mayo heeft zich bij die levering eigendom van de frituurpan voorbehouden totdat de gehele koopprijs ervan zou zijn betaald. Gerard betaalt ook zijn belastingschulden niet. De fiscus legt daarom op 9 september 2003 rechtsgeldig beslag op alle daarvoor in aanmerking komende goederen die zich in het huis van Gerard bevinden.

 

Vraag 4 Geef aan welke van de in het huis aanwezige goederen onder het door de fiscus gelegde beslag vallen. Motiveer uw antwoord. Op 23 september 2003 gaat Gerard failliet. Leverancier Mayo is op dat moment nog steeds niet betaald. Ook de Bank heeft nog een opeisbare vordering op Gerard. In het faillissement bestrijden de Bank en de fiscus elkaars rechten met betrekking tot de in het huis aanwezige goederen.

 

 

Vraag 5 Wie van beide (de Bank en de fiscus) heeft welke rechten ten aanzien van de in het huis aanwezige goederen en hoe (in welke rangorde) verhouden deze zich onderling?

 

Antwoorden Augustus 2003

 

  1. 3:88/3:36. 3:88: geen vroegere overdracht. 3:36: toedoen van Frank? Toetsen! Is huizenruil voldoende om bij derden schijn te wekken dat er is overgedragen? En in combinatie met laten slingeren van paspoort? Hoe dan ook: het is een huurhuis, dus uit de registers blijkt dat Frank niet de eigenaar is, 3:23 jo. 3:11 BW. Ina had naar de registers kunnen gaan en wordt daarom al niet beschermd.

 

  1. Michiel koopt op eigen naam. Lijkt dus op indirecte/middellijke vertegenwoordiging (hij wordt eigenaar/bezitter en moet doorleveren aan Suzanne), maar zie uitzondering voor roerende zaken van 3:110 BW. Suzanne is eigenaar/bezitter (en kan de tuinhekken uit het faillissement opvorderen). Bezit en eigendom gaan rechtstreeks op haar over zodra de tuinhekken aan Michiel zijn geleverd in het tuincentrum. Michiel is vanaf het moment van levering van de tuinhekken houder voor Suzanne, zie `rechtsverhouding’ in 3:110 BW. Deze rechtsverhouding brengt dit goederenrechtelijke resultaat mee.

 

  1. Pitlo nr. 603: Hypotheekrecht rustte op het opstalrecht. Wanneer Nelleke afstand doet van haar opstalrecht, komt het hypotheekrecht in beginsel te vervallen op grond van art. 3:81 onder a BW. Het opstalrecht blijft echter sluimerend bestaan/gaat relatief teniet bij de hoofdgerechtigde (Gerbrand), louter ten behoeve van de Bank (de hypotheekhouder) en op grond van 3:81 lid 3 BW. Wanneer Nelleke haar schuld jegens de Bank niet voldoet, kan de Bank het opstalrecht alsnog in het openbaar verkopen en het opstalrecht – ten behoeve van de uitwinning – doen herleven. (Inzicht in ratio van e.e.a., dat je door afstand doen van opstalrecht niet het hypothecaire verhaal door je schuldeiser, de schuldeiser, kunt frustreren met iets van 3:81 onder a: ook 3 punten).

 

  1. 26 jo. 110 F, vordering indienen ter verificatie (onder vermelding van eventuele voorrang, i.c. geen).

 

  1. 3:97 lid 2 BW: de oudste levering bij voorbaat gaat voor. Ysbrand is de rechthebbende op de vordering over de maand september.

 

  1. (=5b.) 23 jo. 35 lid 2 F: vanaf de dag van de faillietverklaring is Victor beschikkingsonbevoegd. De leveringen bij voorbaat aan Ysbrand en Zapper geschiedden echter onder de opschortende voorwaarde dat Victor beschikkingsbevoegd zou worden m.b.t. die maandelijkse vordering, en wel door het opeisbaar worden (het ontstaan) van de maandelijkse huurvordering op de eerste van iedere maand. Die voorwaarde kan m.i.v. 22 september 2003 niet meer worden vervuld. De huurvordering m.b.t. de maand oktober valt in de faillissementsboedel, Victor/zijn curator is de rechthebbende.

 

CASUS I

  1. Als hyp.houder tweede in rang, afwachten wat er na executie door de eerste hypotheekhouder overschiet om vordering te kunnen voldoen. Als retentor kan hij

  2. betaling afdwingen (60 lid 1, tweede zin F), hij blijft dan buiten de faill.kosten;

  3. gedwongen worden tot `afgifte’ van het goed (60 lid 1, eerste zin F), dan wel omslag in faill.kosten, maar zijn voorrang m.b.t tot de eerste hypotheekhouder ex 3:292 jo. 3:291 lid 2 BW blijft behouden;

  4. mogelijk zelf tot parate executie overgaan (blijft dan ook buiten faill.kosten, 182 F)

 

  1. Vraag: was winkel b.o.b.? Zo nee, dan verkreeg Pieter eigendom door 3:84 BW en is hij eigenaar. Zo ja, dan 3:86 lid 1 toetsen, aan voldaan. 3:86 lid 3: 3 jaar revindicatie? ja, tenzij winkelkoop (lid 3a). In casu geen winkelkoop (tweedehands meubelen is geen reguliere scooterwinkel, zie `soortgelijke zaken’ in lid 3a). Dan kan Dave dus opvorderen en dient de curator hem als eigenaar te beschouwen, nu hij bekend is als zijnde de bestolene.

 

  1. Opschortingsbevoegdheid art. 6:262 lid 1 BW, jur.bundel blz. 220 (HR Van der Hel/Edon).

 

  1. Ja, op grond van art. 5:2 BW, het opvorderingsrecht (revindicatie) van de eigenaar van een goed.

 

  1. art. 63a F, rechter-commissaris verzoeken een afkoelingsperiode af te kondigen.

 

  1. a. art. 3:288 sub e: algemeen voorrecht;

b. art. 40 lid 2 F: boedelschuld vanaf dag faillietverklaring.

 

CASUS II

  1. Vraag: valt vitrine onder `al hetgeen de eigendom van de zaak omvat’ (art. 3:227 lid 2 BW?). Toetsen: art. 5:20 jo. 5:3 BW, natrekking doordat vitrine bestanddeel wordt van bedrijfsgebouw, art. 3:4 lid 2 BW (fysieke verbinding). Antwoord: ja.

 

  1. Onjuiste stelling van de Bank, HR Depex/curatoren Bergel c.s., jur.bndl. blz. 40: het gaat niet om de vraag of de (fysieke) verbondenheid met het antiekbedrijf (produktieinrichting) in de zin van hoofdzaak, maar om de vraag naar de (fysieke) verbondenheid met het gebouw waarin de luchtbevochtigingsinstallatie staat.

 

  1. Hypotheekrecht gaat teniet (art. 3:81 lid 2 sub a BW), maar 3:229 BW: van rechtswege een pandrecht op alle vorderingen tot vergoeding die in de plaats van het verbonden goed treden.

 

  1. Gewoon beslag (Rv) op lijsten; bodembeslag ex 22 lid 3 Inv.w. op frituurpan. Criteria bodembeslag toetsen: bodem (exclusief gebruiksrecht m.b.t. bodem), bestemd tot stoffering. Resultaat: frituurpan voldoet aan criteria 22 lid 3 Inv.w. Voorts zien:

1. eigendom Gerard x eigendom Mayo.

2. Eigendomsvoorbehoud is niet-reële eigendom.

Bodembeslag fiscus treft dus doel op frituurpan.

 

  1. Door faillissement vervallen beslagen, 33 lid 2 F, doch alleen op eigendommen failliet. Bodembeslag op frituurpan (eigendom Mayo) kan vervolgd; fiscus kan deze uitwinnen voor schuld van Gerard. Bank heeft hierop geen pandrecht, want Gerard geen eigenaar (edvbh).

T.a.v. lijsten: beslag wel vervallen ex 33 lid 2 F, want eigendom van Gerard. Bank heeft hierop stil pandrecht, Fiscus algemeen voorrecht. Hoofdrangorde: 3:279 BW, pand voor voorrecht. Uitzondering 21 lid 1 Inv.w. van toepassing (voorrang van voorrecht fiscus boven stil pand van Bank)? Alleen indien lijsten bodemgoed. Lijsten echter `voorraad’ dus geen stoffering, geen bodemgoed, Bank gaat boven fiscus ex 3:279.

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1443