Strafrecht 3 - Recht - B3 - RUG - Oefenmaterialen
- 3378 reads
Uitspraak 3 november 2015
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
Op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Hengelo, zittingsplaats Hengelo, van 15 december 2012, in de strafzaak tegen Erik Schoenmaker, geboren te Urk op 10 mei 1956.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N.K. Ravolkovic, advocaat te Vriezenveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal L.K. Lievendal heeft geconcludeerd (..) .
2 Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de verdachte dan wel bewijsuitsluiting op onjuiste gronden, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
2.2.1.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen: "De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De politie heeft bij de aanhouding van de verdachte gehandeld in strijd met artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie) door bij die aanhouding gebruik te maken van vuurwapens. Het hof is van oordeel dat het gebruiken van vuurwapens bij de aanhouding van verdachte inderdaad in strijd was met de Ambtsinstructie. Verdachte had immers voordat hij wegvluchtte zijn rijbewijs aan de verbalisanten getoond, waardoor zijn identiteit bij de verbalisanten bekend was. De verbalisanten hebben niet geschoten ter afwending van dreigend gevaar. Zij hebben de verdachte, nadat hij met een personenauto op een verbalisant was ingereden, immers achternageschoten. Het hof is echter van oordeel dat het handelen van de verbalisanten in strijd met de Ambtsinstructie geen vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert. Het hof komt reeds hierom niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar-ministerie, zoals door de raadsman is bepleit. Evenmin zal dit handelen tot bewijsuitsluiting leiden. Bovendien heeft verdachte zichzelf in de situatie gebracht dat de politie zich genoodzaakt voelde om een vuurwapen te gebruiken, door weg te rennen terwijl hij door een verbalisant onder schot werd gehouden."
Het Hof oordeelt dat het handelen in strijd met de Ambtsinstructie geen vormverzuim oplevert in de zin van art. 359a Sv. Is dit oordeel juist? Rechtsvraag: is handelen in strijd met art. 7 Ambtsinstructie een “vormverzuim” i.d.z.v. art. 359a Sv?
Stel: het handelen in strijd met de Ambtsinstructie levert wel een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv op.
Aan de hand van welk criterium moet in dat geval naar geldend recht worden beoordeeld of het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard? Is aan dit criterium voldaan?
Rechtsvraag: wat is naar geldend recht het criterium aan de hand waarvan moet worden beoordeeld of het OM n-o moet worden verklaard ihkv 359a Sv? Is daaraan voldaan?
Stel: De raadsman heeft in hoger beroep nog een verweer gevoerd: ‘Tot mijn verbazing zie ik hier mr. Havinkga achter de tafel. Mijn cliënt en ik hebben U in deze zaak namelijk al eerder gezien. U heeft als rechter-commissaris in deze zaak nog de voortgang van het onderzoek beoordeeld. Twee jaar geleden, nadat de voorlopige hechtenis van cliënt was opgeheven, heb ik dat verzoek tot U gericht, omdat ik niet begreep waarom het Openbaar Ministerie zo treuzelde. U heeft ons toen laten weten dat U voor zichzelf geen taak zag, omdat het opsporingsonderzoek al was afgerond. Ik stel mij op het standpunt dat U zowel op grond van de wettelijke regeling als op grond van art. 6 EVRM niet aan de berechting kunt deelnemen.’
Beoordeel of deelname van mr. Havinkga aan de berechting in hoger beroep in overeenstemming is met zowel de eisen die het EHRM stelt aan de onpartijdigheid van de rechter als de regeling in het Wetboek van Strafvordering.
Twee vragen: is het beoordelen van de voortgang van het opsporingsonderzoek (art. 180 lid 2 Sv) en het nadien als zittingsrechter deelnemen aan de berechting in overeenstemming met de EHRM-eisen tav onpartijdigheid resp. de Nederlandse wettelijke regeling?
Stel, anders dan hiervoor, dat Erik Schoenmaker niet wordt vervolgd door het OM. Stel daarnaast dat Karel Egtenaard, de verbalisant waar Erik Schoenmaker op inreed, kan worden beschouwd als ‘slachtoffer’ in de zin van het Wetboek van Strafvordering. Hij beklaagt zich er bij het Openbaar Ministerie over dat het feit niet vervolgd wordt als een poging tot doodslag. Hij zou zich in een strafvervolging ter zake van poging tot doodslag willen voegen als benadeelde partij, om een vergoeding te krijgen voor de schrik die hij kreeg toen Erik Schoenmaker met de auto op hem inreed. Maar het Openbaar Ministerie blijft weigeren; een veroordeling wegens poging tot doodslag is naar het oordeel van het Openbaar Ministerie niet haalbaar. Karel overweegt om naar het Gerechtshof te gaan om zich te beklagen over het niet vervolgen van dit strafbare feit. Maar zijn dochter Lisa, die rechten studeert, raadt hem dit af: ‘Het bewijs is te zwak, pa. Je zou eerst voor elkaar moeten krijgen dat de rechter-commissaris die collega van jou als getuige hoort. Als die daar zou vertellen hoe kantje boord het was, en dat je voor hetzelfde geld dood was geweest, zou je een kans hebben.’
Kan Karel naar geldend recht bewerkstelligen dat de rechter-commissaris zijn collega-verbalisant als getuige hoort?
Zou Karel, als het Gerechtshof uiteindelijk wel een bevel tot strafvervolging ter zake van poging tot doodslag zou geven, zich bij de daaropvolgende berechting mogen uitlaten over de vraag of de rechter tot een bewezenverklaring zal moeten komen als het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel inzake het spreekrecht zou zijn aangenomen en in werking getreden?
Stel: Karel negeert het advies van zijn dochter, en beklaagt zich wel bij het Hof. Dat beveelt de vervolging van Erik Schoenmaker ter zake van poging tot doodslag. Het Hof meent dat het proces-verbaal dat door de collega van Karel is ondertekend, waarin deze zelfstandig verslag doet van de wijze waarop Erik Schoenmaker op Karel inreed, vervolging ter zake van dit delict rechtvaardigt. De advocaat van Erik Schoenmaker verzoekt de rechter-commissaris vervolgens op grond van art. 182 lid 1 Sv om het verhoor van de collega van Karel. Die collega, Tim Pietersveen, die inmiddels ontslag heeft genomen bij de politie, is tijdens dat verhoor een stuk minder zeker van zijn zaak als op papier leek: ‘Het is misschien een beetje overtrokken. Karel stond er bij toen ik het uittikte, en vertelde hoe hij het in zijn proces-verbaal op papier had gezet. Als U mij op de man af vraagt: moest Karel echt op het laatste moment opzij springen, was hij werkelijk bijna overreden, dan zeg ik: dat valt eigenlijk wel wat mee. Ik wil er niet te veel van zeggen, ik heb een mooie tijd gehad bij de politie, maar ik had soms wel het idee dat het mensen ook wel mooi uit kwam om weer eens benadeelde partij te wezen. Een weekendje Parijs vindt iedereen leuk.’
Kan de rechtbank dit proces-verbaal voor het bewijs gebruiken, als Tim Pietersveen ter terechtzitting niet als getuige gehoord is?
(De feiten die uit de casus volgen:
verbalisant Karel Egtenaard heeft een belastende verklaring neergelegd in een pv over de wijze waarop verdachte Schoenmaker op hem is ingereden (vgl. ‘Karel stond er bij toen ik het uittikte (…)’);
verbalisant Pietersveen heeft zelfstandig een soortgelijke belastende verklaring neergelegd in een pv, welke verklaring volgens het Hof vervolging voor poging tot doodslag rechtvaardigt;
verdachtes raadsman heeft de r-c verzocht om Pietersveen te verhoren (vgl. art. 182 Sv)
ten overstaan van de r-c legt Pietersveen een op essentiële onderdelen ontlastende verklaring af/herroept hij zijn belastende verklaring)
Rechtsvraag: kan de rechtbank de eerdere belastende verklaring van Pietersveen als bewijsmiddel gebruiken, gegeven het feit dat hij a) die verklaring eerder heeft afgezwakt (zie casus) en b) ter terechtzitting niet als getuige is gehoord?
Op maandagmiddag 22 februari 2016 omstreeks 14 uur loopt Laura Wende met gevulde boodschappentas in de richting van de uitgang van de Jumbo aan het Martin Luther King plein in Schagen. Bij de uitgang van de supermarkt wordt ze aangesproken door een man in een versleten rood trainingspak. De man heeft een opvallend litteken op zijn rechterwang. Hij schiet Laura aan, en vraagt met dubbele tong: ‘Heeft u misschien een kleine bijdrage voor de nachtopvang?’ Laura is best bereid te helpen, maar ze heeft geen contant geld op zak. ‘Geld heb ik niet’, antwoordt ze, ‘maar je mag best een appel hebben.’ Daarop reikt ze in haar tas en toont een stuk fruit. De man trekt een vies gezicht en weigert de appel aan te nemen. ‘Neem toch, het is hartstikke goed voor je', dringt Laura vriendelijk aan. Dit schiet de man in het verkeerde keelgat. Hij trekt een mes, en komt dreigend op Laura aflopen: ‘Oprotten met die appel van je, anders steek ik je lek!’
Daarop rent Laura in paniek weg. Na te zijn gekalmeerd besluit ze twee uur later dat ze het er niet bij wil laten zitten, en belt ze de politie. Ze doet haar verhaal aan de meldkamer. De meldkamer speelt haar melding onmiddellijk door naar wijkagent Hobbesmann. Deze weet genoeg. Hij vermoedt dat de bedreiging zal zijn geuit door de hem ambtshalve bekende Harry Beukels. Het is Hobbesmann namelijk bekend dat Harry doordeweeks vaak rondhangt bij de betreffende Jumbo, dat hij doorgaans een versleten rood trainingspak draagt en dat een opvallend litteken diens rechterwang ontsiert.
Hobbesmann neemt meteen poolshoogte bij de supermarkt. Hij treft Harry inderdaad bij het bewuste Jumbo-filiaal. De in een rood trainingspak gehulde Harry ligt languit op een nabijgelegen bankje. Hobbesmann spreekt Harry direct aan: ‘Heb jij vanmiddag met een mes staan zwaaien, Harry? Een brave huisvrouw de stuipen op het lijf gejaagd?’ Harry negeert Hobbesmann en blijft strak voor zich uit kijken. Harry maakt op Hobbesmann een rustige indruk, en naar zijn inschatting bestaat er op dit moment geen risico dat Harry door het lint zal gaan. Hij neemt contact op met het politiebureau, en spreekt de situatie door met de hulpofficier van justitie van dienst. Deze stemt in met Hobbesmanns voorstel om Harry aan te houden op verdenking van bedreiging met zware mishandeling (art. 285 lid 1 Sr). Daarop wordt aan Harry medegedeeld dat hij ter zake van dit feit wordt aangehouden, en wordt hij naar een politiebureau vervoerd. Direct daarop wordt hij voorgeleid aan de hulpofficier van justitie.
In bovenstaande casus zijn vormen verzuimd. Motiveer kort en bondig welke twee vormverzuimen zijn begaan.
Stel dat Harry op basis van het voorgaande wordt gedagvaard om voor de meervoudige kamer van de rechtbank te verschijnen. Met het oog op de bedreiging is aan Harry tenlastegelegd dat ‘hij op 22 februari 2016, in de gemeente Schagen, Laura Wende heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde Laura dreigend de woorden toegevoegd: "oprotten met die appel, anders steek ik je lek” en zich opzettelijk met een opgeheven mes dreigend begeven in de richting van die Laura.’
Ter terechtzitting stelt de raadsman onder meer: ‘Mijn cliënt is tweemaal door de politie verhoord. Beide keren heeft hij verzocht kennis te mogen nemen van de verslaglegging daarvan, maar beide keren heeft hij bot gevangen. Pas na de betekening van de dagvaarding heeft hij bedoelde stukken kunnen inzien. Deze gang van zaken is zonder meer in strijd met de wet.’
Op basis van het procesdossier lijkt het tenlastegelegde feit zonder meer bewijsbaar. Om die reden richt de discussie tussen de officier van justitie en de raadsman zich op de zitting voor het overige uitsluitend op de aard en duur van de eventueel op te leggen straf.
Na beraadslaging komt de rechtbank tot een veroordeling van Harry. Deze berust op de bewezenverklaring dat ‘hij op 22 februari 2016, in de gemeente Schagen, Laura Wende heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde Laura dreigend de woorden toegevoegd: "oprotten met die appel, anders steek ik je lek” en zich opzettelijk dreigend met een opgeheven mes begeven in de richting van die Laura.’
In het kader van de straftoemeting benadrukt de rechtbank dat zij het de verdachte zwaar aanrekent dat hij het slachtoffer met de dood heeft bedreigd, en dat die bewezenverklaarde aard van de bedreiging van wezenlijke invloed is geweest op de duur van de opgelegde straf.
De raadsman concludeert dat het niet mogen inzien van de verslagen van de verhoren in strijd is met de wet. Is die conclusie juist? Bij de beantwoording mag u ervan uitgaan dat de door de raadsman ter terechtzitting gestelde feiten juist zijn.
Stelling: de bewezenverklaring is zowel in strijd met de Nederlandse grondslagleer als in strijd met rechtspraak van het EHRM over art. 6 EVRM. Is deze stelling juist?
Wat is het relevante verschil tussen tenlastelegging en bewezenverklaring?
Stel, anders dan hiervoor, dat de raadsman op de zitting het volgende verweer heeft gevoerd: ‘Edelachtbaar College, het merkwaardige aanbod van mevrouw Wende is mijn cliënt in het verkeerde keelgat geschoten. Ik geef ruiterlijk toe dat verdachtes bewoordingen en gedragingen van dien aard zijn geweest dat bij mevrouw Wende de redelijke vrees kon ontstaan dat zij zwaar zou worden mishandeld. Toch houd ik op dit punt twijfels. Mijn cliënt heeft immers in het geheel geen stekende bewegingen gemaakt in de richting van mevrouw Wende en hij is haar niet achterna gegaan, nadat zij de benen nam. Een en ander maakt dat de tenlastegelegde bedreiging naar mijn mening niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.’
In zijn requisitoir concentreert de officier van justitie zich op een ander aspect van de strafzaak. Zij stelt onder meer: ‘Harry is een verstokte recidivist. Hij is al vaak door uw rechtbank veroordeeld voor geweldsdelicten, zo volgt uit de vuistdikke justitiële documentatie die u in het dossier aantreft. Harry weigert domweg te leren van zijn fouten. Hij blijft dus een voortdurend gevaar voor de maatschappij. Om die reden vorder ik de oplegging van een forse vrijheidsstraf om de samenleving te beschermen tegen Harry’s agressie. Ik vorder de oplegging van 190 dagen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.’
Is de rechtbank verplicht om in haar vonnis beargumenteerd te reageren op het door de raadsman respectievelijk officier van justitie gestelde, wanneer de rechtbank Harry veroordeelt tot 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf?
Het EVRM bevat een aantal begrippen die relevant zijn in het kader van tal van verdragsbepalingen. Voorbeelden daarvan zijn de termen ‘waiver’ en ‘law’ (of lawful).
Noem twee eisen die het EHRM stelt aan een rechtsgeldige waiver.
Noem de twee inhoudelijke kwaliteitseisen die worden gesteld aan law in de zin van het EVRM.
Art. 359a Sv ziet op vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Daaronder vallen onrechtmatigheden begaan i.h.k.v. de opsporing/aanhouding (vgl. art. 132 Sv). Toepassing op casus: het draait om het onrechtmatig vuurwapengebruik bij de aanhouding (vgl. zowel rdsm als Hof gaan daarvan uit), onherstelbaar en rechtsgevolg blijkt niet uit de wet. Conclusie: vormverzuim i.d.z.v. art. 359a Sv, dus oordeel Hof onjuist.
Ook goed: het is een vormverzuim dat aan de aanhouding kleeft, en dat daarom niet (enkel) in het kader van art. 59a Sv maar ook in het kader van art. 359a Sv een rol kan spelen.
Zwolsmancriterium: n-o bij een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde begaan door met opsporing/vervolging belaste opsporingsambtenaren waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. arrest Loze hashpijp).
Aan dit criterium is niet voldaan: niet blijkt dat de “fair hearing” in het gedrang komt, bv. doordat de waarheidsvinding aanmerkelijk wordt bemoeilijkt (bv. achterhouden ontlastend bewijsmateriaal/vernietigen DNA-monsters o.i.d. (vgl. p. 542-543 boek).
Zie:
Arrest Loze hashpijp
Ons strafrecht 2, hoofdstuk 15, paragraaf 15.3.2 Het Zwolsman-criterium
EHRM:
criterium vooropstellen: is de schijn van partijdigheid gewekt (objectieve toets)?
vergelijking: de betrokkenheid van de r-c is aanmerkelijk beperkter dan in de zaak De Cubber (vgl. geheime karakter vooronderzoek, zeer uitgebreide bevoegdheden en grondige dossierkennis waardoor kennisvoorsprong tov andere zittingsrechters) of Hauschildt (in het geheel geen oordeel over de verdenkingsgraad/schuld van de verdachte)
conclusie: zeer waarschijnlijk niet in strijd met de EHRM-eisen
Concluderend:
Art. 268 lid 2 Sv bepaalt dat de rechter die als rechter-commissaris “enig onderzoek” in de zaak heeft verricht, behoudens bij toepassing van art. 316 lid 2 Sv op straffe van nietigheid aan het onderzoek op de terechtzitting niet deelneemt.
Art. 316 lid 2 Sv niet van toepassing (want de zittingsrechter doet na aanvang ottz enig onderzoek als r-c; daarvan in casu geen sprake)
Sprake van “enig onderzoek”? Daaronder viel bv. ook de rechter-commissaris die de toets van de inverzekeringstelling verrichtte ex art. 59a Sv (hc 2A p. 11)
Vermoedelijk staat de wettelijke regeling in de weg aan een later optreden als zittingsrechter (verdedigbare afwijkende conclusies ook gehonoreerd)
Zie:
Arrest De Cubber
Arrest Hauschildt
Nee. Het slachtoffer mag vragen (vragen staat vrij), maar hij heeft geen wettelijke bevoegdheid om opsporingshandelingen uit te lokken.
Ja. Poging tot doodslag betreft een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (art. 51e lid 1 Sv). Het wetsvoorstel staat het spreekgerechtigde slachtoffer bij een delict als poging tot doodslag (vgl. art. 51e lid 1 Sv; misdrijf, >8 jaar, dus spreekrecht geldt) toe een verklaring af te leggen, zonder het onderwerp daarvan te beperken.
Zie:
Het college over het slachtoffer in het strafproces
Criterium: uit het arrest Ambtshalve oproeping kan worden afgeleid dat indien een in het opsporingsonderzoek afgelegde belastende verklaring van een persoon het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen en die persoon nadien door een rechter-commissaris is gehoord en ten overstaan van deze die verklaring heeft ingetrokken, deze persoon ter terechtzitting dient te worden gehoord op straffe van onbruikbaarheid van het proces-verbaal (oproepplicht).
Toepassing: het ligt niet voor de hand dat dit het enige bewijsmiddel is: uit het gestelde blijkt dat Karel zelf ook proces-verbaal heeft opgemaakt.
Conclusie: het proces-verbaal kan dus in beginsel voor het bewijs worden gebruikt.
Zie:
Arrest Ambtshalve oproeping
Ons strafrecht 2, hoofdstuk XIV, paragraaf 14.4.3 De verklaring van de verdachte en hoofdstuk XIII, paragraaf 13.13 De griffier en het proces-verbaal
1) Er is sprake van een ‘verdachte’ (art. 27 Sv) en een ‘verhoor’ (vragen over Harry’s betrokkenheid bij de bedreiging). Hobbesmann had Harry dus de cautie moeten geven , zo volgt uit art. 29 lid 2 Sv.
2) Het betreft een aanhouding buiten heterdaad (art. 54 jo. 128 Sv). Het aanhoudingsbevel had echter moeten worden gegeven door de OvJ (art. 54 lid 1 Sv). De hulp-ovj is alleen bevoegd om een aanhoudingsbevel te geven, wanneer sprake is van een spoedeisende situatie (lid 2). Daarvan blijkt niet. Dus: optreden hulp-ovj onrechtmatig.
Ook goed: identiteitsvaststelling niet nageleefd (art. 55c jo. 27a Sv); art. 27c lid 2 Sv niet nageleefd (verdachte moet vóór verhoor op het politiebureau/op straat o.m. worden gewezen op zijn recht op rechtsbijstand).
Zie:
Ons strafrecht 2, hoofdstuk VII, paragraaf 7.3.3 Cautie en verhoor en 7.4 Recht op rechtsbijstand
Juist, zo volgt uit art. 31 sub a Sv.
Zie:
Ons strafrecht 2, hoofdstuk VII, paragraaf 7.8 Recht op kennisneming van de stukken
Tenlastelegging: “bedreigd met zware mishandeling”
Bewezenverklaring: “bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht”
Dit zijn (alternatieve) bestanddelen van hetzelfde delict (bedreiging ex art. 285 lid 1 Sr).
In strijd met Nederlandse grondslagleer?
Criterium: de bewezenverklaring mag in juridische zin niet wezenlijk afwijken van de tenlastelegging (strafrechtelijke grens).
Toepassing: het bewezen verklaren van een bestanddeel dat niet is tenlastegelegd, maakt zonder meer dat de bewezenverklaring wezenlijk afwijkt van de tenlastelegging (bestanddelen zijn essentieel). Daarmee is de strafrechtelijke grens overschreden; grondslagverlating.
In strijd met EHRM-rechtspraak?
Criterium: met het oog op de verdedigingsrechten moet een beslissing van een rechter voorzienbaar zijn; de verdachte moet immers de mogelijkheid hebben zich te verdedigen tegen de beschuldiging. Dus: koppeling voorzienbaarheid aan reële verdedigingsmogelijkheid.
Toepassing: het toegevoegde bestanddeel – kortweg bedreiging met de dood – is tijdens de zitting niet ter sprake gekomen, terwijl het heeft geleid tot a) een andere bewezenverklaring en juridische variant van bedreiging (bedreiging met de dood i.p.v. met zware mishandeling) en b) wezenlijke invloed heeft gehad op de hoogte van de straf (zie casus).
Op basis van Salvador Torres en Pelissier zijn twee standpunten goed gerekend:
In strijd met EHRM-rechtspraak, want deze bewezenverklaring/kwalificatie/straf was niet voorzienbaar;
Niet in strijd met EHRM-rechtspraak: het gaat om hetzelfde strafbaar feit, namelijk bedreiging.
Zie:
Arrest Salvador Torres
Ons strafrecht 2, hoofdstuk XII Dagvaarding en tenlastelegging
Verweer raadsman:
Type verweer: bewijsverweer (1e materiële vraag).
Voldaan aan de eisen van een UOS? Nee, er is geen sprake van een duidelijk/beargumenteerd standpunt; wat wil de raadsman nu eigenlijk, gelet op zijn argumenten pro en contra bewezenverklaring? Dus: geen responsieplicht.
Standpunt OvJ:
Type standpunt: standpunt t.a.v. straftoemeting (4e materiële vraag).
Voldaan aan de eisen van een UOS? Ja, duidelijk, beargumenteerd, ondubbelzinnige conclusie, ten overstaan van de feitenrechter.
Responsieplicht? Nee, uit het arrest Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt volgt dat een responsieplicht alleen bestaat wanneer de rechter “wezenlijk” afwijkt van het ingenomen standpunt. Daarvan is geen sprake: de officier van justitie eist 190 dagen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de rechtbank legt 6 maanden op. Dus: geen responsieplicht.
Zie:
Ons strafrecht 2, hoofdstuk XVI, paragraaf 16.2.3 Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten
Ondubbelzinnig/voldoende kenbaar;
Vrijwillig;
Ook goed: Verdachte moet de gevolgen van zijn toestemming redelijkerwijs kunnen voorzien (waarvoor bv. ook van belang is of hij al dan niet wordt bijgestaan door een raadsman).
Zie:
Ons strafrecht 2, hoofdstuk XII, paragraaf 12.4 De tenlastelegging
“accessibility” (toegankelijkheid van het recht);
“foreseeability” (voorzienbaarheid van het recht).
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Oude & oefententamens te gebruiken bij strafecht RUG rechten jaar 3
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2275 |
Add new contribution