Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Clinically Oriented Anatomy, Introduction: Integumentary system
- Essential Cell Biology, hoofdstuk 16: Cell Communication
- Essential Cell Biology, hoofdstuk 20: Cellular Communities
- Histology, hoofdstuk 1: Methods
- Histology, hoofdstuk 4: Tissues
- Histology, hoofdstuk 5: Epithelial tissue
- Histology, hoofdstuk 6: Connective tissue
- Histology, hoofdstuk 15: Integumentary system
Clinically Oriented Anatomy, Introduction: Integumentary system
Inspectie van de huid bij lichamelijk onderzoek geeft een goede indruk over de algemene gezondheidstoestand. Functies van de huid zijn:
Bescherming van het lichaam tegen omgevingsfactoren als wrijving, vochtverlies, schadelijke stoffen, ultraviolet stralen en het binnen dringen van micro organismen.
Begrenzing van lichaamsstructuren (weefsels en organen) en vitale delen (extracellulaire vloeistoffen), voorkomt dehydratatie, dit kan vooral zeer ernstig zijn bij uitgebreide huidverwonding zoals brandwonden.
Warmte regulatie door middel van transpiratie/zweten en/of het verwijden en vernauwen van oppervlakkige bloedvaten.
Sensatie (pijn) door middel van oppervlakkige zenuwen en zenuw uiteinden.
Aanmaak en opslag van vitamine D
De huid is het grootste orgaan van het lichaam. Het bestaat uit de epidermis (een oppervlakkige cellaag, ook wel de opperhuid genoemd), en uit de dermis (een bindweefsellaag, ook wel de lederhuid genoemd).
De epidermis is een epitheellaag bestaande uit keratine. Het bestaat uit onder andere een oppervlakkige hoornlaag (stratum corneum) en een regeneratieve, gepigmenteerde laag (stratum basale). Het bevat zelf geen bloed- of lymfevaten, daarom moet het gevoed worden middels diffusie vanuit de gevasculariseerde dermis. Afferente zenuwuiteinden in de huid registreren druk, pijn en temperatuur. De meeste zenuwuiteinden lopen tot in de dermis, maar een aantal loopt door tot in de epidermis.
De dermis is een compacte laag, bestaande uit collageen en elastische vezels. De spanning en rimpels in de huid zijn een uiting van de richting waarin de collageenvezels lopen.
Druk- of Langerlijnen lopen in de lengterichting over de ledematen en lopen dwars in de nek en romp. In de elleboog, knie, enkel en pols lopen de druklijnen loodrecht op de druklijnen van de ledematen. Een snee die parallel loopt aan een Langerlijn, vermindert de kans dat huidranden van elkaar wijken, geneest sneller en veroorzaakt minder littekenweefsel dan een snee die dwars op een Langerlijn wordt gemaakt.
De diepere laag van de dermis bevat haarzakjes die verbonden zijn met gladde spiercellen en talgklieren. Samentrekking van deze spiertjes leidt tot het overeind gaan staan van de haartjes (kippenvel) en compressie van de talgklieren. Thermoregulatie kan door middel van transpiratie uit de zweetklieren waardoor warmteafgifte wordt bewerkstelligd. Dilatatie van de arteriolen leidt tot vulling van de capillaire vaten en daarmee tot warmtestraling.
Onder de dermis bevindt zich subcutaan weefsel (hypodermis) bestaande uit losmazig bindweefsel opgeslagen vet, oppervlakkige bloed- en lymfevaten en zweetklieren. Vrouwen hebben meer subcutaan vet in de borsten en heupen en mannen meer onderin de buik. Subcutaan weefsel fungeert als isolatie, beschermt de huid tegen compressie tegen uitstekende botdelen zoals de zitbotjes, en vormt een energiebron.
Talloze ligamenten lopen door het subcutane weefsel om de dermis te verankeren aan de diepere fascia. De lengte en dikte van zo’n ligament bepaalt de bewegelijkheid van de huid over dieper gelegen anatomische structuren.
Lichamelijk onderzoek
De huidskleur wordt beïnvloed door de doorbloeding van oppervlakkige capillaire vaten in de dermis. De huidskleur kan belangrijke aanwijzingen geven bij het diagnosticeren van bepaalde ziektes:
De huid verkleurt blauw of cyanotisch indien de zuurstofspanning in het bloed te laag is, bij ademhalingsnood en bij falende bloedcirculatie. Normaliter is hemoglobine helderrood als het aan zuurstof is gebonden en blauw als het zuurstofarm is. Cyanose is goed waarneembaar op plekken waar de huid dun is, zoals bij de lippen, oogleden en nagels.
Huidschade, overmatige blootstelling aan hitte, infectie, ontsteking of allergische reacties kunnen leiden dat de oppervlakkige capillaire vaten overvol raken, waardoor de huid extreem rood kleurt. Dit fenomeen heet erythema.
Bij bepaalde leverziektes stapelt het gele pigment bilirubine zich op in het bloed waardoor het oogwit en de handpalmen geel kleuren. Dit heet geelzucht.
De huid staat altijd onder een bepaalde spanning. Over het algemeen genezen laceraties en incisies goed en met weinig litteken vorming als ze parallel lopen aan de druklijnen, omdat er dan minimale verstoring van het collageen is. Dwars over de druklijnen lopende laceraties of incisies beschadigen meerdere collageenvezels. De onderbroken druklijnen zorgen ervoor dat de wondranden van elkaar wijken waardoor het geneest met overmatig littekenweefsel. Chirurgen proberen littekenvorming te minimaliseren door incisies zoveel mogelijk parallel aan de druklijnen te zetten.
Striae in de huid
Het collageen en de elastische vezels in de dermis vormen een flexibel en sterk netwerk waardoor de huid aanzienlijk kan rekken en groeien in omvang. Zo kan er met een kleine incisie een groter operatiegebied worden bekeken dan bij een gebalsemd kadaver, waarbij de huid geen elasticiteit meer bevat. De buikhuid kan in relatieve korte tijd snel in omvang toenemen, bijvoorbeeld bij een zwangerschap of gewichtstoename. Bij te snel uitrekken van de huid kan het collageen beschadigen. Dunne gekronkelde strepen (L. striae gravidarum) zijn aanvankelijk rood, daarna paars en kleuren later wit. Deze kunnen verschijnen op de buik, billen, dijen en borsten gedurende de zwangerschap. L. striae cutis distensae komen voornamelijk voor bij zwaarlijvige mensen en bij bepaalde ziektes (zoals hypercortisolisme of Cushing syndroom). Striae vervagen over het algemeen na een zwangerschap en na gewichtsreductie, maar zullen nooit volledig verdwijnen.
Huidverwondingen en wonden
Laceraties zijn ongelukkige oppervlakkige of diepe huidscheuren. Oppervlakkige laceraties beschadigen de epidermis en eventueel de oppervlakkige laag van de dermis. Ze kunnen bloeden maar onderbreken niet de doorlopende structuur van de dermis. Diepere laceraties doordringen de diepere dermis, de subcutane laag en mogelijk verder. De wondranden wijken en de huid moeten worden gehecht om littekenvorming te minimaliseren. Brandwonden worden veroorzaakt door thermisch trauma, ultraviolette of ioniserende straling of door chemische middelen. Brandwonden worden onderverdeeld naar ernst en op basis van diepte van de huidschade.
Eerstegraadsbrandwond (bijvoorbeeld zonverbranding): beschadiging van de epidermis. Symptomen zijn erythema, pijn en oedeem (zwelling) en desquamatie (vervelling) van de oppervlakkige huidlaag, wat enkele dagen later optreedt. Deze huidlaag wordt snel vervangen door de basale laag van de epidermis zonder significante littekenvorming.
Tweedegraadsbrandwond: epidermis en oppervlakkige dermis is beschadigd en er zijn blaren (oppervlakkige wond) of huidverlies (diepere wond). De zenuwuiteinden zijn beschadigd, wat zorgt voor zeer veel pijn. De zweetklieren en haarzakjes worden niet aangetast en kunnen samen met de cellen van de wondranden als bron fungeren ter vervanging van de cellen van de epidermale basaal laag. Genezing duurt 3 weken tot verscheidene maanden met litteken vorming en contracturen (samentrekking) van de huid.
Derdegraadsbrandwond: de gehele huiddikte is beschadigd en mogelijk ook onderliggende spieren. Er is aanzienlijk oedeem en de brandwond zelf is gevoelloos aangezien de sensorische zenuwuiteinden zijn beschadigd. Een klein gedeelte van de brandwondrand zal genezen maar het open, zwerende gedeelte vereist huidtransplantatie: dood materiaal wordt verwijderd en vervangen door gezonde huid van een ander lichaamsdeel (autograft), huid van menselijke kadavers of varkens, of gekweekte (kunstmatige) huid.
De mate van brandwond (percentage van totale aangedane lichaamsoppervlakte) is van meer betekenis dan de graad bij het inschatten van het welzijn van een slachtoffer. Volgens de classificatie van de Amerikaanse Brandwonden Federatie is er sprake van een grote brandwond als:
Meer dan 10% van het totale lichaamsoppervlak een 3e-graadsverbranding heeft.
Meer dan 25% van het totale lichaamsoppervlak een 2e–graadsverbranding heeft.
Er een 3e-graadsverbranding is aan het gezicht, de handen, voeten of het perineum, inclusief de anale en urogenitale regio’s.
Essential Cell Biology, hoofdstuk 16: Cell Communication
“General principles of cell signaling” tot “Each cell responds…”
Afzonderlijke cellen en cellen in meercellige organismen gebruiken een grote hoeveelheid aan extracellulaire moleculen om met elkaar te communiceren. Dit gebeurt door signalen naar elkaar te sturen. Dit heet signaaltransductie.
Voorbeelden van signaaltransductie zijn:
Endocriene signalen: hormonen geproduceerd in de endocriene klieren worden in de bloedbaan uitgescheiden en zo door het hele lichaam verspreid. De pancreas produceert bijvoorbeeld insuline. Dit hormoon reguleert de glucoseopname in cellen.
Paracriene signalen: de signaalmoleculen diffunderen lokaal door het extracellulaire medium, en blijven zo in de buurt van de cel die de signaalmoleculen heeft uitgescheiden. Zij fungeren dus als lokale mediatoren op nabijgelegen cellen. Je ziet dit vaak bij een ontstekingsreactie. Soms reageren de cellen die de moleculen hebben uitgescheiden zelf op dit signaal. Dit wordt ook wel autocriene signalering genoemd, en komt veel voor bij tumorcellen, die zo hun eigen overleving en proliferatie in stand kunnen houden.
Neuronale signalen: neuronen zenden elektrische impulsen uit tot 100m/sec over lange neuronale afstanden. Bij deze vorm van signalering wordt het elektrische signaal alleen langs specifieke axonen verstuurd. Vervolgens leidt het elektrische signaal tot een vrijlating van chemische moleculen, neurotransmitters, die gericht de doelcellen aanstuurt.
Contact-afhankelijke signalen: bij deze vorm van signalering is er géén uitscheiding van een molecuul nodig. In plaats daarvan maken de cellen rechtstreeks contact met de signaalmoleculen die in het plasmamembraan zitten. De signaaltransductie vindt plaats via een signaalmolecuul van de signalerende cel dat zich bindt aan een receptormolecuul ingebed in het plasmamembraan van de doelcel. Bijvoorbeeld gedurende de embryonale ontwikkeling zijn alle aangrenzende cellen aanvankelijk hetzelfde. Door deze manier van signaleren kunnen ze in differentiëren in verschillende celtypes.
Zie ook afbeelding 16-3 ECB op bladzijde 533.
Essential Cell Biology, hoofdstuk 20: Cellular Communities
Pagina 689-691, 700-707, 711-714
Cellen zijn de bouwstenen van organismen. De meeste cellen werken goed samen en vormen weefsels. Weefsel bestaat uit:
Cellen
Extracellulaire matrix
Vezels
Grondsubstantie
De meercellige organisatie van dieren en planten is onafhankelijk geëvolueerd en de bouw van hun weefsels is op verschillende principes gebaseerd.
De belangrijkste functie van epitheel is het vormen van een barrière. Je kunt epitheel op basis van verschillende eigenschappen indelen:
Op het aantal lagen:
Eenlagig epitheel (simple epithelium)
Meerlagig epitheel (stratified epithelium)
Pseudomeerlagig epitheel
Op de vorm:
Kubisch epitheel (vierkant)
Cilindrisch epitheel (langgerekt)
Plaveiselepitheel (plat, Engels: squamous)
Een epitheellaag heeft twee vlakken:
Het apicale oppervlak: deze is blootgesteld aan de lucht of een waterige vloeistof.
Het basale oppervlak: deze rust op een ander weefsel waaraan het is bevestigd.
Om het basale oppervlakte te ondersteunen ligt hieronder een dunne en harde structuur, het basale lamina, bestaande uit een speciaal type collageen en diverse andere moleculen, waaronder een eiwit genaamd laminine. Laminine zorgt voor de ‘plakfunctie’ van de intergrines. De apicale en basale kant van het epitheel zijn chemisch verschillend, waardoor het interne milieu gepolariseerd is.
Verschillende types van cel-cel verbindingen worden gevonden in epitheel:
Tight junctions hebben een afsluitende functie en voorkomen lekkage tussen cellen. Ze worden gevormd uit claudine- en occludine-eiwitten. Ook spelen ze een belangrijke rol bij het handhaven van de polariteit.
Adherens junctions hebben hechtende verbinding tussen 2 epitheelcellen, en zitten om het transmembraaneiwit cadherine heen. Een cadherinemolecuul in het cytoplasmamembraan van een cel bindt aan een identiek cadherinemolecuul in het cytoplasmamembraan van buurcel. De cadherine zit intercellulair verbonden aan actinefilamenten.
Desmosomen hebben hechtende verbinding tussen 2 epitheelcellen, en zitten om het transmembraaneiwit cadherine heen. De cadherine wordt verbonden aan keratinefilamenten.
Gap junctions vormen kanalen die passage van kleine moleculen en ionen mogelijk maakt tussen de cellen. Op deze manier kunnen cellen communiceren.
Hemidesmosomen verbinden de epitheelcellen met de extracellulaire matrix.
Veel van de gedifferentieerde cellen die voortdurend moeten worden vervangen zijn zelf niet in staat om te delen. Rode bloedcellen, epidermale cellen, de absorptie- en slijmbekercellen van de darmwand zijn van dit type, ook wel aangeduid als terminaal gedifferentieerde cellen.
Vervanging voor terminaal gedifferentieerde cellen wordt gegenereerd uit een voorraad van prolifererende cellen, die meestal afkomstig zijn van stamcellen. De stamcellen en prolifererende cellen worden vastgehouden in de overeenkomstige weefsels samen met de gedifferentieerde cellen. Wanneer een stamcel deelt blijft de ene dochter een stamcel en de ander wordt een terminaal gedifferentieerde cel.
Embryonale stamcellen kan je onbeperkt in kweek zetten en ze kunnen blijven differentiëren tot elk celtype in het lichaam. Er is echter een groot probleem bij het gebruik van embryonale stamcellen voor weefselherstel. Indien de getransplanteerde cellen genetisch verschillen ten opzichte van de cellen van de patiënt, worden zij afgekeurd en vernietigd door het immuunsysteem.
Histology, hoofdstuk 1: Methods
Pagina 1-7
De histologie gaat over het begrijpen van de microanatomie van cellen, weefsels en organen en hoe structuur en functie samenhangen. Vaak wordt gebruik gemaakt van de lichtmicroscoop, maar voor een meer gedetailleerde weergave wordt de elektronenmicroscoop (EM) gebruikt. Om iets te weten te komen over de cel en de moleculaire biologie wordt van verschillende technieken gebruik gemaakt:
Histochemie en cytochemie
Immunofluorescentie
Autoradiografie
Weefselkweek
Centrifugatie om cellen en organellen te scheiden
Gespecialiseerde microscopie
Wanneer je onder de normale microscoop naar coupes kijkt, zijn deze meestal behandeld met formaline, paraffine, hematoxyline en eosine.
De eerste stap bij het maken van een preparaat, is zorgen dat de structuur behouden blijft, door middel van fixatie. Fixatie zorgt voor:
Stoppen van het celmetabolisme
Voorkomen dat door enzymen het preparaat verteerd wordt door autolyse
Pathogene micro-organismen doden, zoals bacteriën, schimmels en virussen
Het sterker maken van het preparaat
Formaline is het meest gebruikte fixatiemiddel. Het bestaat uit tot 37% verdunde formaldehyde. Echter, formaline behoudt niet alle cel- en weefselcomponenten. Een ander fixatiemiddel dat daarom vaak gebruikt wordt, vooral bij preparaten voor de EM, is osmium oxide.
Een preparaat moet in zeer dunne plakjes gesneden kunnen worden, om onder de microscoop bekeken te kunnen worden. Daarom wordt het in de tweede stap gemengd met gesmolten paraffine. Wanneer de paraffine is afgekoeld en hard is geworden, wordt het in coupes gesneden.
Als derde stap wordt gezorgd dat het preparaat gekleurd wordt, zodat er iets te zien is onder de microscoop. Dit gebeurt vaak met een combinatie van hematoxyline en eosine, ook wel H&E-kleuring genoemd. Deze kleuring is echter niet geschikt bij het bekijken van elastisch materiaal, basaal membranen en vetten. In dit geval wordt er gebruik gemaakt van andere kleuringsmethoden.
Specifieke chemische procedures kunnen informatie geven over de functie van de cel en de extracellulaire componenten van weefsels. Ze kunnen gebaseerd zijn op bindingen van een kleurstof, of de enzymatische activiteit van een celcomponent. De samenstelling van een weefsel dat geprepareerd is, is meestal anders dan die van een levend weefsel. Geprepareerde weefsel bevatten vaak grote moleculen die niet oplossen in het fixatiemiddel. Deze vormen de basis van de organisatie van de cel. Veel weefselcomponenten gaan echter verloren tijdens de H&E-kleuring. Deze kunnen meestal bewaard gebleven worden door het gebruik van een ander fixatiemiddel.
Er zijn chemisch gezien twee soorten kleurstoffen: zure en basische. Een zure kleurstof, zoals eosine, is negatief geladen, en bindt dus aan positief geladen cellen. Basische kleurstoffen zijn positief geladen, en binden dus aan negatief geladen componenten. Het binden van kleurstoffen wordt ook beïnvloedt door de pH van de omgeving.
Bepaalde celstructuren zijn basofilisch (houdend van basisch). Voorbeelden hiervan zijn de nucleolus, cytoplasmacomponenten en extracellulaire materialen. Voorbeelden van acidofilische (houdend van acid = zuur) celstructuren zijn cytoplasmafilamenten, intracellulaire membranen en extracellulaire vezels.
Histology, hoofdstuk 4: Tissues
Pagina 98-101
Weefsels zijn georganiseerde groepen cellen die een of meerdere specifieke functies uitvoeren. Vaak kun je verschillende weefsels van elkaar onderscheiden onder een lichtmicroscoop. Ze zijn vooral herkenbaar aan de manier waarop de cellen ten opzichte van elkaar gelegen zijn. Cellen in weefsels communiceren met elkaar via gap junctions. Er zijn vier basis categorieën:
Epitheelweefsel bedekt het lichaamsoppervlak, de lichaamsholtes en het vormt klieren.
Bindweefsel ondersteunt de andere drie categorieën qua structuur en qua functie.
Spierweefsel bestaat uit cellen met een samentrekkingsvermogen en is verantwoordelijk voor beweging.
Zenuwweefsel ontvangt en stuurt informatie van binnen en buiten het lichaam om zo de activiteit van het lichaam te kunnen controleren en besturen.
Iedere categorie wordt ook weer opgesplitst in verdere subgroepen.
Histology, hoofdstuk 5: Epithelial tissue
Pagina 105-110,113-115,121-127,133-136,140-151
Epitheel bedekt lichaamsoppervlakten, lichaamsholten en klieren. Epitheel is niet gevasculariseerd ( het bevat geen bloedvaten). De cellen waaruit het epitheel bestaat hebben drie belangrijke kenmerken:
Ze zijn sterk aan elkaar gelinkt, door middel van specifieke cel-tot-cel-adhesiemoleculen. Zo worden cel-junctions gevormd.
Ze zijn gepolariseerd en daarvan, en van de morfologische oppervlaktekenmerken, hebben ze verschillende functies. Ze hebben een vrij oppervlak, het apicale membraan, een lateraal membraan en een basaal membraan. Afhankelijk van de functie van het epitheel, verschillen de verhoudingen.
Het basale oppervlak is verankerd aan een onderliggend basaalmembraan, een laag zonder cellen, eiwit-polysacharide-rijke laag, die te zien is onder de microscoop.
Epitheel zorgt voor een selectieve barrière tussen het externe milieu en het onderliggende bindweefsel. Het kan de passage van specifieke stoffen toelaten of juist verhinderen.
Classificatie
De indeling van epitheel is beschrijvend en gebaseerd op twee kenmerken, namelijk het aantal cellagen en de vorm van de cellen. De naam zegt dus iets over de structuur en niet over de functie.
Termen die gebruikt worden zijn:
Simple/eenlagig: één cellaag dik
Stratified/meerlagig: twee of meer cellagen
Squamous/plaveisel: de breedte is groter dan de dikte
Cuboidal/kubisch: breedte, dikte en hoogte zijn even groot
Columnar/cilindrisch: de hoogte is veel groter dan de breedte
Er zijn ook nog twee speciale categorieën epitheel:
Pseudomeerlagig epitheel: dit lijkt meerlagig, aangezien sommige cellen de vrije oppervlakte niet bereiken, maar alle cellen zitten vast aan het basaalmembraan. Dus eigenlijk is het eenlagig epitheel.
Transitioneel epitheel (urotheel): deze term wordt specifiek gebruikt voor het epitheel dat het onderste gedeelte van de urineweg bekleedt. Dit bestaat uit meerlagig epitheel, maar met specifieke morfologische karakteristieken.
Endotheel en mesotheel is eenlagig plaveiselepitheel dat in het vasculaire systeem en de lichaamsholten ligt.
Endotheel: het epitheel aan de binnenkant van bloedvaten en lymfevaten.
Endocard: aan de binnenkant van de atria en ventrikels van het hart.
Mesotheel: aan de binnenkant van de gesloten holtes in het lichaam, zoals de buikholte, het pericard en de pleuraholten.
Verschillende epitheelvormen hebben ook verschillende functies in het lichaam, afhankelijk van het orgaan waarin het zich bevindt.
Secretie: in de maag en de maagklieren.
Absorptie: in de darmen en de nieren.
Transport: door motile cilia die cellen of stoffen langs het epitheel verplaatsen, of juist van en naar het bindweefsel.
Bescherming: de huid en het epitheel in de blaas.
Receptie: signalen ontvangen en doorgeven, zoals op de tong, neus, oor en oog.
Cellen zijn polair, waardoor ze een apicale, laterale en basale kant hebben. Elk oppervlak heeft specifieke biochemische karakteristieken. Het apicale domein is altijd gericht naar het exterieure oppervlak, of het lumen van een holte. Het laterale domein communiceert met aangrenzende cellen en zorgt voor hechting. Het basale domein rust op de basale lamina en verankert de cellen aan het onderliggende bindweefsel.
Vrijwel alle apicale epitheelcellen hebben speciale structuren om hun specifieke functies te kunnen uitvoeren. Dit zijn enzymen, ionkanalen, ionpompen en microvilli, sterocilia en cilia. De microvilli zijn vingerachtige cytoplasmatische projecties die zorgen voor transport van vloeistof en het absorberen van metabolieten.
De laterale epitheelcellen hebben veel cel-tot-celadhesiemoleculen (CAM’s). Deze zijn onderdeel van gespecialiseerde celjunctions. Er zijn verschillende soorten:
Occluding junctions: ondoorlaatbaar, het epitheel is een barrière. Ze worden ook tight junctions genoemd. Ze zorgen voor de scheiding tussen verschillende weefselcompartimenten.
Anchoring junctions: zorgen voor mechanische stabiliteit, door het cytoskelet van de cellen aan elkaar te houden. Ze zorgen voor de structurele eenheid van het epitheel.
Communication junctions: zorgen voor communicatie tussen verschillende cellen door middel van kleine moleculen.
Plooien in het laterale celoppervlak, de plicae, zorgen voor een enorme oppervlakvergroting. Dit is met name belangrijk voor epithelen die moeten zorgen voor vloeistof- en elektrolytentransport, zoals in de darmen en galblaas. Bij actief vloeistoftransport worden natriumionen uit het cytoplasma gepompt door de Natrium-Kalium-ATPase-pomp die in het membraan zit. Anionen diffunderen vervolgens over het membraan om de elektrische neutraliteit te behouden en zo komt water van het cytoplasma in de intercellulaire ruimte, gedreven door de osmotische gradiënt. De intercellulaire ruimte wordt groter doordat er meer water inkomt, maar kan maar tot een bepaald volume opzwellen, dankzij de junctions die de cellen bij elkaar houden. Zo wordt hydrostatische druk opgebouwd in de intercellulaire ruimte. Door de druk wordt een isotone vloeistof van de ruimte in het onderliggende bindweefsel geperst. De occuding junctions voorkomen dat de vloeistof de andere kant op stroomt.
Klieren worden onderverdeeld in twee grote groepen, afhankelijk van hoe ze hun producten uitscheiden:
Exocriene klieren secreteren hun producten direct op het oppervlakte of via kanalen of buizen die in direct contact met het lumen staan.
Endocriene klieren hebben geen afvoerbuis. Ze secreteren hun producten in het bindweefsel, vanwaar ze naar hun doelcellen gaan via de bloedbaan. De producten zijn hormonen.
Histology, hoofdstuk 6: Connective tissue
Pagina 158-169
Bindweefsel bestaat uit diverse groepen van cellen in een weefselspecifieke matrix. Over het algemeen bestaat de matrix uit bindweefselvezels en gespecialiseerde eiwitten die de grondstof vormen. Via de basale lamina wordt bindweefsel aan verschillende epithelen gebonden en zorgt het in het hele lichaam voor stevigheid en enorm compartiment. Verschillende typen bindweefsel hebben allerlei functies, afhankelijk van de cellen waaruit het is opgebouwd. De classificatie is gebaseerd op de compositie en de organisatie en de functie:
Embryonaal bindweefsel
Mesenchym
Muceus bindweefsel
Echt bindweefsel
Losmazig
Vast (regelmatig en onregelmatig)
Gespecialiseerd bindweefsel
Kraakbeen
Bot
Vetweefsel
Bloed
Lymfatisch weefsel
Hemopoetisch weefsel
Bindweefselvezels zijn in verschillende mate aanwezig, afhankelijk van de functie van het weefsel. Elk type vezel wordt geproduceerd door fibroblasten en is samengesteld uit eiwitten die bestaan uit lange peptidekettingen. Er zijn drie soorten vezels:
Collageenvezels: meest voorkomende. Bestaat uit een triple helix die is samengesteld uit drie in elkaar gedraaide polypeptidekettingen. Ze zijn flexibel en erg sterk.
Reticulaire vezels zorgen voor een ondersteunend netwerk voor de cellulaire componenten van weefsels en organen. Ze worden gemaakt van type lll collageen.
Elastische vezels zorgen dat weefsel kunnen rekken en terugveren. De vezels zijn dunner dan collageen en ze vormen een driedimensionaal netwerk.
Histology, hoofdstuk 15: Integumentary system
Pagina 488-500
De huid, ook wel cutis of integument, vormt de externe bedekking van het lichaam en is het grootste orgaan. De huid bestaat uit twee hoofdlagen.
Epidermis bevat verhoornd plaveiselepitheel, wat continu groeit, maar de normale dikte behoudt, doordat de bovenste laag vervelt. Epidermis is in de embryonale fase ontstaan uit ectoderm.
Dermis wordt samengesteld uit dicht bindweefsel, wat zorgt voor mechanische ondersteuning, sterkte en dikte van de huid. Dermis is ontstaan uit mesoderm.
De hypodermis bevat verschillende hoeveelheden van vetweefsel, die gescheiden worden door septa. Het ligt diep in de dermis en is hetzelfde als de subcutane fascia. Bij mensen met overgewicht kan deze vetlaag erg dik worden.
In de huid zitten nog meer structuren:
Haarfollikels en haar
Zweetklieren
Talgklieren
Nagels
Borstklieren
De huid zorgt voor enkele essentiële functies. Het is een complex orgaan dat is samengesteld uit veel verschillende celtypen. De verschillende functies zijn:
Barrière: bescherming tegen fysische, chemische en biologische agenten uit het externe milieu.
Immunologie: het bieden van immunologische informatie die verkregen is tijdens de antigeenpresentatie aan de effectorcellen in het lymfatische weefsel.
Homeostase: de lichaamstemperatuur en de wateruitscheiding wordt geregeld.
Sensorisch: informatie uit de omgeving wordt doorgegeven aan het zenuwstelsel.
Endocrien: hormonen worden uitgescheiden, maar ook cytokines en groeifactoren en voorlopermoleculen worden omgezet in actieve hormonen (bijvoorbeeld vitamine D).
Excretie: de uitscheiding van zweet en talg.
De huid wordt onderverdeeld in dikke en dunne huid. Over het hele lichaam varieert de dikte, van minder tot 1 mm tot meer dan 5 mm. De handpalmen en voetzolen zijn overduidelijk anders dan de rest. Hier groeit ook geen haar en dit is de dikke huid. De rest is de dunne huid, die over het algemeen overal haarzakjes heeft.
De epidermis bestaat uit verhoornd plaveiselepitheel, dat uit verschillende lagen bestaat, namelijk het basaalmembraan, stratum basale, stratum spinosum, stratum granulosum, (stratum lucidum) en stratum corneum. De differentiatie van de epidermaalcellen is eigenlijk een speciale vorm van apoptose. Er worden vier verschillende cellen gevonden in de epidermis: keratinocyten, melanocyten, Langerhans’ cellen en Merkels cellen.
De dermis ligt onder de epidermis, die aan elkaar vastzitten met behulp van dermale papillae. De dermis bestaat uit twee lagen: de papillairlaag en de reticulairlaag. Direct hieronder liggen vetweefsel en spieren (glad en gestreept).
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution