Samenvatting verplichte stof deel 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1

 

De geschiedenis

Er is veel nieuwe interesse in het bestuderen van ruimte, tijd en criminaliteit. Er zijn tegenwoordig steeds meer politie-instanties die nieuwe technologie gebruiken om hen te helpen bij het vinden van criminele ‘’hotspots’’. Veel televisieprogramma’s laten regelmatig het gebruik van de zogenaamde crime mapping techniek zien. In de tijd van de Beltway Sniper Case, kreeg deze techniek veel media aandacht. Het gebruik van deze ‘crime maps’ (criminaliteitskaarten) is tegenwoordig erg populair, maar de interesse naar deze mappen dateert al van rond 1800.
Adriano Balbi en Andre-Michel Guerry zijn meestal degene die worden gezien als de eerste makers van de criminaliteitskaarten. In 1827 werden de eerste criminaliteitsstatistieken gepubliceerd en Balbi en Guerry raakten geïnteresseerd. Ze begonnen met het combineren van criminele gegevens met demografische cijfers. Het in kaart brengen ging op basis van gegevens als armoede, opleiding en criminaliteit.
Een andere pionier op het gebied van criminaliteit en demografie is Adolphe Quetelet, een Belgische wiskundige en astronoom. Zijn interesse ging uit naar de nieuw uitgebrachte criminaliteitscijfers uit Frankrijk. Hij gebruikte zijn wiskundige kennis om vrij geavanceerde statistische analyses te maken met de data. Hij onderzocht het karakter van degene die beschuldigd werden van criminele activiteiten evenals de locaties waar de delicten waren gepleegd. Zijn conclusie was dat het ene individu nou eenmaal eerder criminaliteit zou plegen als een ander, vooral degene die jong, arm, werkloos en man waren.
Ook kwam hij erachter dat gebieden waar veel armoede en werkloosheid was, er minder criminaliteit gerapporteerd werd. Quetelet concludeerde dat arme mensen eerder criminaliteit plegen tegen rijke en opgeleide personen dan tegen mensen van hun eigen ‘soort’.
Het werk van Quetelet was erg invloedrijk, maar toch verminderde de interesse in de geografische kenmerken van criminaliteit. Dit had een twee redenen:
 

  • Allereerst is het, zonder het gebruik van rekenmachines en statistische programma’s, erg moeilijk om kaarten en betekenisvolle vergelijkingen te maken tussen criminele data en andere gegevens.

  • Daarnaast was de beschikbaarheid van data een probleem, zeker in de VS. Veel landen (vooral Frankrijk) hadden een redelijk modern en nationaal niveau van gegevens beschikbaar voor analyse, maar dit was niet in alle landen het geval.

 

Ruimte’
In deze tekst zijn er een aantal verschillende temen gebruikt voor het woord ‘ruimte’. Bijvoorbeeld locatie, plaats, adres, buurt, politiezones, etc. Deze termen lijken uitwisselbaar te zijn, maar het is belangrijk om te begrijpen van er een paar subtiele verschillen zijn in de betekenis van deze woorden.

De meeste van de woorden die een gebied of locatie aanduiden kunnen gesplitst worden in twee termen: place (plaats) en space(ruimte).

Een place kan een huis zijn of een bedrijf, klaslokaal, adres of een andere individuele locatie. Een place is veel kleiner dan een space-- het is een individueel punt binnenin een space.
Een space houdt dingen in als een buurt of andere grote terreinen.
De grens van een ruimte van op verschillende manieren worden gevormd. Bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met ‘’Welkom in de Kenwood buurt’’ of ‘’U bevind zich nu in de Seminole Heights buurt’’.

 

Het verschil tussen space en place kan soms wat warrig worden. Is een school bijvoorbeeld een plaats of een ruimte? Het antwoord hangt af van de persoon die de afweging maakt. Een directeur van een school zal het als een ruimte zien met verschillende plaatsen (klaslokalen, gangen, etc), maar iemand die in de buurt van een school woont zal het zien als een individuele plaats gelegen in een groter geheel (de space).
‘Tijd’
Tijd is een belangrijke factor in het bestuderen van criminaliteit. Zoals je kunt aflezen in Tabel 1.1 (blz. 7 Space, time and crime) zijn er bepaalde tijdszones waarin men eerder slachtoffer wordt van bepaalde delicten. Het is waarschijnlijker dat iemand slachtoffer wordt van moord gedurende de avonduren, in het weekend.

Weekenden zijn sowieso erg gevaarlijk, want mensen hebben dan de neiging om uit te gaan en zichzelf te betrekken in sociale evenementen en begeven zich dan in openbare ruimten. Ze komen meer in contact met problematische situaties en personen. Tel hier een goede dosis alcohol en drugs bij op en dan heb je een goed recept voor criminaliteit.
Naast uur van de dag of dag van de week, zijn er ook andere belangrijke overwegingen die men moet maken met betrekking tot tijd en zijn relatie met slachtofferschap.
Er kan ook gekeken worden naar week in de maand, kwartaal- en jaarlijkse schommelingen en seizoenstrends. Er zijn zelfs analisten die zeggen dat criminaliteit veranderd gedurende de volle maan. Over het algemeen wordt de bestudering van tijd en criminaliteit temporal analysis genoemd.
Tijdsmomenten.
Het begrijpen van het begrip ‘tijd’ kan soms wat moeilijker zijn dan die van ruimte. Dit wordt nog moeilijker wanneer men tijd en ruimte tegelijkertijd gaat bekijken. Er zijn verschillende manieren te kijken naar de geografische en tijdelijke analyse van criminaliteit:
Allereerst is er het zogenaamde moment. Een moment bepaalt de tijd dat een delict zich heeft afgespeeld in een ruimte-- wanneer en waar het delict zich heeft voorgedaan. Het lijkt makkelijk om een precieze tijd en locatie van een delict te krijgen, maar het kan voor sommige delicten een aardige opgave zijn.

Bij het identificeren van een moment bij een misdrijf, zijn er twee belangrijke dingen waar je rekening mee moet houden: Exact time crimes en time span crimes.

Een exact time crime is een delict waarbij het slachtoffer de tijd waarin het gebeurde redelijk precies kan identificeren. Bijvoorbeeld als je het klaslokaal uitloopt en je wordt overvallen door een jonge man die vraagt om je geld. Je geeft je portemonnee en gaat daarna onmiddellijk naar het dichtstbijzijnde gebouw op de campus om de politie te waarschuwen. Zelfs al heb je niet op de klok gelet toen het gebeurde, je kan toch een aardig precieze tijd geven. Dit komt omdat je weet wanneer je les eindigde en je dus ongeveer weet hoe laat je door de gangen liep. Bij time span crimes is dit niet het geval.

 

Time span crimes zijn delicten waarbij de tijd dat het gebeurde een langere tijd is en het kan dan niet precies worden aangewezen. Je gaat bijvoorbeeld om 09.00 uur van huis om naar school te gaan. Na school ga je direct door naar je werk en daarna nog even langs vrienden. Uiteindelijk kom je om 01.00 uur pas weer thuis. Op dat moment kom je erachter dat er is ingebroken. Als de politie dan vraagt wanneer het is gebeurt kan je alleen zeggen: tussen 09.00 en 01.00. Hier kan de politie natuurlijk niet zo veel mee. Daarom hebben ze verschillende manieren om met time span crimes om te gaan.

De eerste techniek is de midpoint analysis. Hierbij neemt de politie de tijd die in het midden van de tijdszone zit. In het geval van het voorbeeld zal dat 17.00 uur zijn. Dit wordt dan gerapporteerd als een split time.

Een tweede methode is de weighted time span method. Deze methode is iets gecompliceerder, maar wel preciezer als de midpoint analysis. Stel je gaat van huis om 09.00 uur en je komt om 12.00 uur terug. Je ontdekt dan dat er is ingebroken. Je hebt dan 3 uur waarin het gebeurt kan zijn. Om de weighted risk te berekenen, wordt het getal waarin het delict gepleegd kan zijn (in dit geval 3 uur) gedeeld door 3. Er is dus een 33% kans dat het gebeurde tussen 09.00 en 10.00, een 33% kan op 10.00 en 11.00 en 33% kans op 11.00 en 12.00. Deze methode is vooral handig als er een serie overvaller in een buurt bezig is.
De volgende manier waarop er naar tijd gekeken kan worden is duration. Dit wordt gedefinieerd als: hoe lang een gebeurtenis of proces wordt voortgezet in een bepaalde ruimte. Bijvoorbeeld: Hoe lang duurde het voordat de gijzelsituatie werd opgelost? Of: Hoe lang was een criminele ‘hotspot’ ook daadwerkelijk ‘hot’?
De laatste manier waarop we naar tijd kunnen kijken is via distance. Afstand kan ook als een tijdswaarde worden aangemerkt. Sommige mensen vinden het zelfs makkelijker om een afstand te horen in tijd dan in kilometers.
‘Criminaliteit’
De vraag ‘’Wat is criminaliteit?’’ kan een heel boek beslaan. Een deel van de complexiteit is dat criminaliteit niet absoluut is. Wat in de ene staat als crimineel wordt aangemerkt, hoeft dat in de andere staat niet te zijn. Wetten die aangeven wat crimineel is en wat niet zijn zowel tijd als plaatsgebonden.
Het verschil tussen crimineel en deviant.
Deviantie is een brede en sociologische term die wordt gebruikt om gedrag te beschrijven dat algemene geaccepteerde verwachtingen overschrijdt. Deze geaccepteerde verwachtingen worden ook wel normen genoemd.

Criminelen overtreden de wet, terwijl iemand die deviant is alleen normen overschrijdt.
Vaak kan het zo zijn dat normen een sterkere invloed hebben dan wetten in het dagelijks leven van mensen. In een stad is de wet overal hetzelfde, maar de normen in buurten kunnen totaal verschillend zijn. Waar in de ene buurt het de norm is dat je de voortuin goed bijhoudt, want anders krijg je de buurt op je dak, kan dat in een andere buurt totaal anders zijn.
Het definiëren van nomen kan soms wat moeilijk zijn, maar misdaden definiëren is niet zo moeilijk. Hoe weten mensen wat wel en wat niet crimineel is? Om deze vraag te beantwoorden moet er gekeken worden naar de penal codes. Dit zijn goed georganiseerde, gedetailleerde verslagen van alle geschreven wetten in een bepaald rechtsgebied.
Deze geschreven wetten kunnen verdeeld worden in twee types: procedural en substantive.

Substative wetten zijn wetten die erg gedetailleerde definities hebben over welk gedrag crimineel is en welke straf daar dan bij hoort. Deze wetten gelden voor alle mensen binnen een samenleving.

 

De procedural wetten zijn de wetten waar in staat hoe de actoren in het strafrechtssysteem het materiële recht moeten toepassen. Dit zijn bijvoorbeeld wetten die gaan over bewijs, de procedure, etc.
Statistieken van criminaliteit
De penal codes (de wetten) zijn bronnen die misdaden aanduiden. Maar dit geeft nog niet weer hoeveel criminaliteit er in een bepaald gebied voorkomt. De wetshandhavinginstanties zijn de populairste bronnen als het om criminele data gaat. De data die verzameld is door deze instanties worden vaak ‘’officiële statistieken’’ genoemd en omvatten dingen als: calls for service, incident reports, de FBI-UCR (Federal Bureau of Investigation’s Uniform Crime Reports) en de NIBRS (National Incident Based Reporting System).
Calls for service
De politie-instanties maken een verslag van alle burgers die bellen voor assistentie.
Elk politiedistrict rapporteert de hoeveelheid gesprekken die ze hebben ontvangen (zowel 911 gevallen als de niet-noodgevallen), de reden voor het bellen, de tijd waarin er gebeld werd en de locatie van de klacht. Deze data wordt dan automatisch opgeslagen door een CAD(computer-assisted dispatch). Door het gebruik van deze techniek krijgt men alleen een algemeen idee over de hoeveelheid criminaliteit in een bepaald gebied.

Een nadeel van het gebruik van deze techniek is dat niet alle criminaliteit die wordt gerapporteerd door burgers, ook daadwerkelijk klopt. Bijvoorbeeld: als er een buurt is waar veel ouderen wonen, dan kan het zijn dat deze nogal angstig zijn voor tieners. Als er dan een groepje jongeren aan het hangen is op straat, dan kan het zijn dat de ouderen daarvoor de politie bellen en zeggen dat er bendes op straat staan. Dit is niet het geval, maar als we alleen afgaan op de telefoontjes, dan zou de buurt dus blijkbaar overlopen van de bendes.
Het tweede nadeel van deze manier is dat er zich een probleem voordoet genaamd the dark figure of crime. Dit zijn delicten die niet bekend zijn bij de politie, maar die wel voorkomen. Mensen bellen namelijk niet altijd en doen niet altijd aangifte als ze te maken krijgen met een delict. Op deze manier kunnen die delicten dus ook niet in officiële data terecht komen, waardoor het criminaliteitsniveau ergens hoger kan zijn dan de cijfers doen blijken.
FBI UCR
Dit is de oudste en meest erkende bron voor alle misdaad gerelateerde gegevens. De FBI UCR begon in 1930 op verzoek van de IACP (International Assosiation of Chiefs of Police). Het doel van de FBI UCR was om gegevens te verzamelen van criminaliteit vanuit het hele land. Er waren strikte regels over wat voor criminaliteit gerapporteerd moest worden en wanneer het ingeleverd moest zijn. Alle wetshandhavinginstanties werden aangespoord om hun gegevens over criminaliteit binnen hun gebied te leveren aan de FBI. Dit was vrijwillig en hoefde dus niet te gebeuren.
Vandaag de dag verdeeld de FBI de criminaliteit in twee verschillende groepen:
Part I offences, dit zijn de ergere en serieuzere misdrijven en krijgen meerstal meer publiciteit. De FBI geeft een duidelijke selectie voor part I offenses, deze zijn:
Moord, verkrachting, overvallen, zware mishandeling, inbraak, diefstal, diefstal van motorvoertuigen en brandstichting.

Part II offenses zijn dus de minder erge misdrijven en overtredingen.
In Juni 2004 kwam de FBI met de crime index. Dit was een totaal van alle part I misdrijven, op brandstichting na. Ook deze manier van criminaliteit in kaart brengen heeft z’n nadelen.
 

  • Allereerst is ook dit gebaseerd op criminaliteit die bekend is bij de politie. De nauwkeurigheid van de getallen wordt beïnvloed door onderrapportage van burgers. De FBI UCR houdt geen rekening met de dark numbers.

  • Ten tweede, de definities van de staat en de definities van de FBI over criminaliteit zijn anders. Volgens de FBI kunnen vrouwen bijvoorbeeld alleen verkracht worden, terwijl in sommige staten ook mannen volgens de wet verkracht kunnen worden.
    Ook hebben politie-instanties vaak niet de tijd en de middelen om alle criminaliteit te berekenen voor de FBI.

  • Als derde kunnen politie-instanties expres hun data manipuleren. Stel dat een politieafdeling op een college campus zit. Deze moet ook data aan de FBI leveren en deze data wordt dan gepubliceerd in nationale kranten. Als er op die school veel verkrachtingen voorkomen, dan zal de politie dit niet snel melden, want dat zorgt voor slechte publiciteit. Hierdoor klopt de data die de FBI ten gehore krijgt dus niet altijd.

  • Een vierde nadeel is de hierarchy rule. Volgen de FBI UCR regels moeten alleen de ergste delicten worden gemeld. Hierdoor krijg je een onderrapportage van criminaliteit. Stel dat er bij je wordt ingebroken, de inbreker steelt je portemonnee, slaat jou aan gort en gaat er dan vandoor. Het enige wat de FBI dan gemeld wil zien is de mishandeling, terwijl er veel meer gebeurd is.

  • Het laatste nadeel is ‘’the show must go one’’. Alle politie-instanties krijgen een specifieke datum waarop ze alle gegevens moeten hebben ingeleverd. Doen ze dit niet, dan worden hun gegevens niet meegenomen in de rapportage van de FBI.
     

NIBRS
Door de groeiende ontevredenheid over de FBI UCR, werd een nieuw systeem ontwikkeld met betrekking tot het rapporteren van criminaliteitsgegevens. Dit was de NIBRS (National Incident-Based Reporting System). Dit systeem werd ontwikkeld om een veel gedetailleerder en nauwkauriger beeld te geven van de criminele activiteiten per gebied.
Dit systeem verschilt op een aantal manieren van de UCR.

 

  • In het oude systeem werden er weinig details opgenomen bij de gerapporteerde criminaliteit. De data was kort en samengevat. Dit werd ook wel het summary reporting system genoemd. Bij de NIBRS moet de informatie veel nauwkeuriger zijn en veel meer details bevatten. Het tegenovergestelde van het UCR systeem. Dit wordt ook wel incident-based reporting genoemd.

  • Een ander verschil is dat de NIBRS gebruik maakt van de begrippen Group A offenses (de oude part I) en Group B offenses (de oude part II).

  • Daarnaast geldt bij de NIBRS de hierarchy rule ook niet meer. Alle delicten binnen een incident moeten gemeld worden en dus niet alleen de ergste.

  • Ook voegt de NIBRS een criminaliteitscategorie toe. Bij de UCR waren er twee categorieën: violent (geweld) en property(eigendom). Het NIBRS systeem voegt hier ‘’Crimes against society’’ aan toe. Dit zijn dus misdaden tegen de maatschappij. Hierbij kun je denken aan drugsdelicten, overtredingen van de wapenwet, overtreding bij het gokken, etc. De reden voor de nieuwe categorie was dat veel van de delicten in de nieuwe categorie geen slachtoffer hadden en ook niet meteen delicten tegen eigendom zijn en dus niet pasten in de oude categorieën.

  • Het laatste verschil is dat het bij de UCR niet duidelijk was of een delict echt gepleegd was of dat er alleen een poging gedaan was. Bij de NIBRS is dit verschil wel duidelijk.

 

Het grote nadeel van de NIBRS is dat het verkrijgen van zoveel gedetailleerde informatie veel tijd kost en erg duur is.
 

Onofficiële data
Zoals net duidelijk is geworden heeft veel van de ‘’officiële data’’ tekortkomingen. Hierdoor hebben sommige onderzoekers zich gewend tot andere manieren om criminaliteit te onderzoeken. De resultaten van deze methoden kunnen een totaal andere uitkomst geven als de officiële data.
 

Surveys
Deze vorm van onderzoek kan veel informatie verschaffen over types criminaliteit en de hoeveelheid die zich in een buurt voordoen. Aan de ene kant kan dit dus zorgen voor goed georganiseerde en goed onderbouwde resultaten. Maar aan de andere kant kan een survey ook slecht uitgevoerd zijn en twijfelachtige resultaten geven. Deze vorm van onderzoeken heeft dus altijd problemen met nauwkeurigheid.

De problemen die zich voordoen zijn de volgende;

  • Er moet bedacht worden op welke manier dit onderzoek gedaan wordt. Dit kan via de mail, via de telefoon of gewoon in persoon. De keuze die gemaakt wordt hangt vaak af van het budget. Over het algemeen zijn surveys over de telefoon goedkoper dan in-persoon surveys. Maar daar tegenover staat weer dat de response rate bij telefoon surveys een stuk kleiner is. Respons rate is het aantal mensen dat de survey voltooit, gebaseerd op het aantal mensen naar wie de survey is gegaan.

  • Je moet gaan bedenken wie je gaat onderzoeken. Ga je de survey geven aan iedere inwoner van een bepaalde gemeenschap(ook wel population genoemd) of selecteer je maar een deel van de bevolking (een sample)? Als men kiest voor een deel van de bevolking, dan zijn er een aantal sampling techniques die men kan gebruiken. Je kan random mensen gaan kiezen of je gaat ergens staan en laat voorbijgangers de survey invullen.

 

De NCVS (National Crime Victomization Survey)
Dit is een nationale survey van Amerika. Bij deze survey worden ongeveer 50.000 huishoudens twee keer per jaar geïnterviewd. Iedereen ouder dan 12 doet mee. Er zijn maar een aantal delicten die worden opgenomen in de survey: verkrachting, aanranding, diefstal, mishandeling, overvallen, inbraak en gestolen motorvoertuigen. Deze vorm van onderzoeken biedt een schatting naar het ‘dark number’ van criminaliteit. Maar ook deze gegevensbron heeft zijn beperkingen.

Één daarvan is sampling error. Als je een sample onderzoekt worden de antwoorden van deze groep gebruikt om de antwoorden van de gehele onderzoeksgroep te schatten. Dit komt nooit helemaal overeen. Als voorbeeld: er wordt onderzocht wat het gemiddelde cijfer voor de studenten van Omgevingscriminologie is. Iedere student schrijft hun cijfer op en het gemiddelde van de studenten wordt berekend. Dit is de population value. Als we uit deze studenten nu een sample halen (één student) en we vragen zijn cijfer, dan zal het getal dichtbij het gemiddelde liggen, maar nooit helemaal overeen komen. Het verschil tussen population value en sampling value wordt ook wel the sampling error genoemd.
 

Een ander probleem is dat mensen niet altijd meer precies weten wat voor delicten ze hebben meegemaakt in de afgelopen 6 maanden. Hierdoor ontstaat het probleem van series victimization. Dit houdt in dat er zes of meer dezelfde delicten hebben plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer de delicten niet meer kan onderscheiden.

Een laatste probleem is dat huishoudens niet alles rapporteren. Als je bijvoorbeeld thuis aangerand wordt of geslagen, dan kan het zijn dat je dit liever niet meld in een survey.
Een gedetailleerdere discussie over het verschil tussen de NCVS en de FBI UCR kun je vinden op pagina 26 van het boek.
Zelfrapportage surveys
Bij deze vorm van onderzoeken wordt mensen gevraagd of ze zelf wel eens crimineel of deviant gedrag hebben vertoont. Ook deze vorm van onderzoeken heeft weer beperkingen.
 

  • Allereerst verzint de onderzoeker zelf de vragen die gesteld gaan worden. Hierdoor kun je moeilijk de ene survey vergelijken met de andere.

  • Daarnaast plegen de meeste mensen geen ernstige misdrijven. Hierdoor focussen zelfrapportage surveys vooral op de minder ernstige delicten.

  • Als laatste het probleem van convenience samples. Er wordt een grote, niet representatieve groep mensen onderzocht die vaak snel gevonden zijn in één locatie. Bijvoorbeeld het onderzoeken van een klas leerlingen.

 

Kwalitatief onderzoek
De laatste onofficiële databron is die van de kwalitatieve technieken. Er zijn een hele hoop verschillende, maar wij beperken ons tot twee: de diepgaande interviews en de participerende observatie.
 

  • De diepgaande interviews zorgen voor veel informatie. De interviewer moet proberen het vertrouwen van de onderzochte te krijgen en weten op welk moment hij moet doorvragen en op welk moment niet. Het voordeel van deze manier van onderzoeken is dat de onderzoeker het interview kan sturen.

  • Bij participerende observatie begeeft de onderzoeker zich in de ‘echte’ wereld.
    Er zijn meerdere manieren van participerende observatie. Bij de ene manier laat de onderzoeker niet weten dat hij bezig is met een onderzoek. Hij is als het ware undercover en is puur aan het observeren. Een andere manier is dat een onderzoeker zichzelf kenbaar maakt en laat weten dat hij bezig is met onderzoeken. De laatste manier is dat een onderzoeker zelf deelnemer is van een groep en op die manier onderzoek doet.

 

 

Hoofdstuk 2

 

De Chicago school

Begin 20e eeuw was er een groep sociologen op de Universiteit van Chicago. De ideeen die deze groep voorbracht hebben nog steeds invloed op de Criminologie van vandaag. Hoewel deze sociologen van de Chicagoschool niet de eerste waren die de relatie tussen criminaliteit en omgeving bestudeerden, zijn de namen van sommige van deze denkers zoals Robert Park, Ernest Burgess, Clifford Shaw en Henry McKay synoniem geworden met het onderzoek naar criminaliteit en ruimte.

 

De geschiedenis van de Chicago school

In 1830 was Chicago niet groter dan een vierkante mijl. De stad groeide enorm snel. Een aantal jaar later was de stad al 20 vierkante mijl. Uiteraard was uitbreiding naar het Oosten niet mogelijk vanwege Lake Michigan, maar toch was het in 1889 al gegroeid tot 170 vierkante mijl. Ook de populatie van Chicago groeide met sprongen. De stad begon nieuwkomers te krijgen die eerst vooral kwamen uit Engeland, Noord-Westelijke Europese landen en Scandinavie.

Na 1880 kwamen er ook veel Afro-Afrikanen uit de zuidelijke staten van de VS naar Chicago. Niet alle groepen die naar de stad kwamen werden even hartelijk onthaald. Italiaanse en Poolse immigranten werden gezien als inferieur aan de Noordelijke en Westelijke Europeanen. Afro-Amerikanen ondervonden veel discriminatie en vijandigheid, vooral toen de economie begon aan een neergang.

Er ontstond een groot debat onder wetenschappers van verschillende disciplines. De vraag die ze zich stelden was of op sommige groepen immigranten niet van slechte kwaliteit waren en daarom beperkt moesten worden in het binnenkomen van de VS.

 

Het debat

Er waren een aantal wetenschappers die geloofden dat de sociale problemen in de VS (inclusief criminaliteit en delinquentie) werden veroorzaakt door de morele en intellectuele ongeschiktheid van sommige groepen in de samenleving. Als de groei van deze groepen werd verminderd of als ze zouden worden verwijderd, dan zouden criminaliteit, delinquentie en andere sociale problemen ook verminderd worden.
Cesare Lombroso

Het idee dat bepaalde mensen mentaal of biologisch inferieur geboren werden werd snel opgepikt door een aantal erg populaire denkers in de Criminologie. Zo ook door Cesare Lombroso. Hij wordt omschreven als de vader van de Criminologie en zijn werk bleef populair tot ongeveer 1915.
 

Lombroso was een arts in het Italiaanse leger. In deze periode was er een vooroordeel dat mensen uit het zuiden van Italië inferieur waren. Gedurende een autopsie die Lombroso uitvoerde op een dief die uit het zuiden van Italië kwam, ontdekte hij wat volgens hem die sleutel van het probleem was: De schedel van de crimineel leek op dat van primitieve mensen. Hierdoor was de man niet zo hoog ontwikkeld als de 'gewone' mensen.

Hierna zette Lombroso een lijst uit met kenmerken die hij stigmata noemde. Aan de hand hiervan kon men kijken of iemand een primitief mens was. Een aantal van deze stigmata waren te grote of te kleine oren, abnormale tanden, extra tenen of vingers, te veel haar of rimpels en te lange handen. Als iemand 5 of meer van deze stigmata had, dan werd diegene geëtiketteerd als een atavist. Een atavistische man was meer aap-achtig dan menselijk.
Er kwam veel kritiek op zijn ideeën, maar het idee dat criminaliteit een biologische aard had bleef nog vele jaren populair.
 

Henry Goddard

Henry Goddard kwam met het idee dat criminelen geestelijk inferieure mensen waren. Hij noemde dit Feeblemindedness. Deze mensen kon je identificeren door middel van een IQ test. Goddard dacht dat deze feeblemindedness genetisch bepaald was en dat men door middel van selectieve voortplanting dit probleem kon oplossen.

Alle feebleminded mensen waren volgens Goddard potentiële criminelen en daarom moesten ze of opgesloten worden in instituties of ze verbieden om voort te planten (bijvoorbeeld door gedwongen sterilisatie).

 

Goddard en zijn aanhangers waren in staat om een IQ test in te stellen voor nieuwe immigranten. Deze test werd gezien als intelligentiemeter. Een tweetal voorbeelden van de vragen die werden gesteld:

  • Vijfhonderd wordt gespeeld met: a)rackets, b)pinnen, c)kaarten of d)dobbelstenen.

  • Christine Matthewson is bekend als een: a)schrijver, b)artiest, c)honkbalspeler
     

Nieuwe immigranten die deze antwoorden niet wisten werden bestempeld als Feebleminded, potentiële criminelen en aangeboren inferieur. Goddard was er dan ook voor dat mensen die niet goed op de IQ test scoorden, uitgesloten werden van toegang tot de VS.

Veel criminologen zagen uiteindelijk af van de ideeën van Goddard, maar z'n ideeën bleven populair tot ongeveer 1930.

Het is belangrijk om te weten dat de racistische en genetisch bepaalde theorieën erg invloedrijk waren onder degene die criminaliteit en delinquentie bestudeerden.
De theorieën van de Chicago school vertegenwoordigde een scherpte breuk met de deze ideeën. De Chicago school denkers keken niet naar het karakter van de individueel als bron van criminaliteit en andere sociale problemen, maar zij keken naar externe factoren(zoals buurtkenmerken).

Het begin van de Chicago school

Het eerste sociologische programma van de VS was opgericht in 1892 aan de Universiteit van Chicago. Een van de vroege denkers die veel invloed had op de theoretische ontwikkeling van de Chicago school was Emile Durkheim. Hij wordt ook wel gezien als de vader van de moderne sociologie.

 

Emile Durkheim

De 19e-eeuwse Franse samenleving onderging vele snelle veranderingen, zowel economisch als politiek. De industriële revolutie veranderde de manier van leven die al eeuwen lang hetzelfde was. De samenleving werd steeds complexer en de normen die bestonden waren niet meer toepasbaar in deze nieuwe tijd.

 

Durkheims ideeën waren gecentraliseerd rond de ontwikkeling en evolutie van samenlevingen. Hij gebruikte te term mechanische samenleving om kleine, geïsoleerde groepen mensen aan te duiden die men het beste kan omschrijven als homogeen van aard. Er is weinig taakverdelingen tussen de verschillende leden van de groep. Iedereen heeft dezelfde religie, waarden en overtuigingen. Durkheim omschreef de leden van deze mechanische samenlevingen als mensen die dezelfde collective consience(collectieve geweten) hebben. Hierdoor hebben deze mensen dezelfde ideeën over wat goed en slecht is.

 

Aan de andere kant heb je de organische samenleving. Hier is een hele duidelijke taakverdeling en mensen delen geen gemeenschappelijke identiteit met hun buren. Het zijn over het algemeen grote, moderne en technologisch geavanceerde samenlevingen. In plaats van samengebonden te zijn door het collectieve geweten, zijn de mensen hier juist samengebonden door een extreem niveau van onderlinge afhankelijkheid. Mensen zijn afhankelijk van elkaar door de diversiteit in de samenleving.

 

Durkheim was bezorgd over de manier waarop samenlevingen verplaatsten van mechanisch naar organisch. Als dit te snel gaat kan de samenleving niet snel genoeg reageren op de veranderingen. Het gedrag van de leden kan niet voldoende worden beheerst. Durkheim gebruikt de term anomie om dit te beschrijven.

Durkheim geloofde dat samenlevingen die een hoog niveau van anomie ervaarden een grotere kans hadden op een verhoogd niveau van criminaliteit, wanorde, zelfmoord en andere sociale problemen.

 

Robert Ezra Park

De leden van de Chicago school trokken zwaar aan de ideeen van Durkheim, maar voegde ook nog iets extra toe: het principe van sociale ecologie. Sociale ecologie onderzoekt hoe planten en dieren omgaan met elkaar in hun natuurlijke omgeving.
Robert Park is degene die het meest genoemd wordt in combinatie met de sociale ecologie.

Robert Park was een journalist die na 25 jaar professor werd aan de Universiteit. Gedurende zijn jaren als jounarlist focuste Park zich op stedelijke problemen en in het bijzonder op kwesties met huizen. Park gebruikte de instrumenten van een journalist(observatie, diepte interviews, etc) om de omstandigheden in de stad in kaart te brengen.

Tegenwoordig zijn er twee manieren waarop we Park's ideeën benaderen: Positivisme en functionalisme.
 

Het posivistische deel van Park's werk is gebaseerd op een aantal aannames. Allereerst gaan positivisten er van uit dat menselijk gedrag geen kwestie van vrije keuze is. Positivisten geloven dat onze acties, tot op zekere hoogte, worden bepaald door invloeden die buiten onze directe controle liggen. Sommige positivisten geloven zelfs dat er helemaal geen vrije wil bestaat-- we hebben geen vrije keuze en al onze acties worden bepaald door invloeden van buitenaf. Andere positivisten leunen meer in de richting van Robert Bohm die het omschrijft als 'zwak determinisme'. Mensen hebben een beperkt vermogen om keuzes te maken, maar voor sommige mensen is het aantal keuzes vrij beperkt.
 

Ten tweede zoeken positivisten naar invloeden op gedrag binnenin het persoon (zoals chemische onevenwichtigheden in de hersenen of psychologische problemen) of buiten de persoon om (zoals kwaliteit van het huis of andere milieu invloeden). Als functionalist keek Park naar de stad als een soort sociaal organisme. Wanneer ze samen genomen worden, maken de verschillende zakelijke gebieden en buurten in een stad een levend en ademend organisme.

 

Natuurlijke gebieden
Stel jezelf een bos voor. In deze natuurlijke omgeving worstelen verschillende planten en dieren om te overleven. Ieder organisme is gedreven door het Darwinistische en evolutionaire doel om zo veel mogelijk van de eigen soort voort te planten. Er is zowel sprake van samenwerking als van competitie.
Park gebruikte dit 'bosmodel' om de samenwerking en concurrentie tussen verschillende groepen binnen een stad te onderzoeken. Park identificeerde verschillende ''natuurlijke gebieden'' binnen een stad die wat verschilde van het grotere organisme. Deze natuurlijke gebieden konden gebaseerd zijn op ras of etniciteit van degene die wonen binnen dit gebied. Bijvoorbeeld: binnen de steden in de VS zijn er gebieden die worden gedomineerd door een andere cultuur. China Town, Greek Town of Little Italy zijn voorbeelden van dit soort gebieden.

In een stad zijn er regio's die wenselijker zijn om te leven dan anderen. Minder machtige groepen binnen de stad worden gedwongen te leven binnen de minder wenselijke gebieden (de slums en ghetto's). Om de kans op overleven te verbeteren kan een groep dit vastzit in een arm gebied proberen om in een beter leefgebied te komen.
Ernest Burgess
Robert Park had een collega genaamd Ernest Burgess. Ze hebben samengewerkt aan een aantal projecten. Burgess combineerde Park's ideeën omtrent invasie, dominantie en succes met een concentrisch model over de groei en verandering van een stad. Burgess kwam met het idee dat de stad Chicago groeide en uitbreidde door middel van cirkels die vanaf het zakelijke centrum naar buiten toe bewogen. Elke cirkel of Zone had bepaalde eigenschappen waardoor hij zich afscheidde van de andere Zones.

 

Zone I:
Bedrijven en fabrieken domineerden vooral dit gebied.

Zone II:
Deze zone stond ook wel bekend als de zone in transitie. Dit was de minst wenselijke zone om te wonen. De uitbreidende fabrieken en bedrijven vielen deze zone vaak binnen en domineerden dit gebied. Veel onroerend goed bezitters kochten huizen binnen Zone II en hierdoor waren de meeste mensen die in dit gebied leefden huurders. De huiseigenaren wisten dat de waarde van hun bezit niet de huizen zelf was, maar de grond waar het huis op stond. Bedrijven en Fabrieken wilden vaak de grond hebben en hierdoor staken de huiseigenaren niet veel tijd en geld in het onderhoud van de huizen.

Zone III:
De conditie van huizen verbeterde aanzienlijk in deze zone t.o.v. de vorige zone. Burgess noemde deze zone de ''Zone of the Workingsmen's Homes''.

Zone IV/Residential Zone:
Eengezinswoningen en appartementen van goede kwaliteit markeerden deze zone.

Zone V:
De woon-werkverkeer zone. Dit was een buitenwijk. Hier woonde de midden- en hogere klasse.
 

Shaw en McKay

De ideeen van Park en Burgess hadden veel invloed op een aantal studenten van de Universiteit van Chicago. Het meest invloedrijke werk is dat van Clifford Shaw en Henry McKay.
Een afgestudeerde student van Burgess genaamd Cliford Shaw, was geïnteresseerd in de geografische spreiding van jeugd delinquentie en andere sociale problemen. Shaw, een voormalig reclasseringsambtenaar, begon met het lokaliseren van woningen van delinquente jongeren. Een aantal jaar later begonnen de twee samen te werken aan een vervelende en overweldigende taak. Zonder het gebruik van computers of geavanceerde software, begonnen de onderzoekers alle huizen van de mannelijke jeugdige delinquenten uiteen te zetten. Shaw en McKay lokaliseerden de huis adressen van bijna 25.000 jongeren!

 

De data
Om hun onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden moesten de huizen van jeugdige delinquenten worden geïdentificeerd. Een jeugdige delinquent was volgens Shaw en McKay iemand onder de 17 jaar en voorgebracht voor de Cook County Juvenile Court (of andere rechtbanken die bevoegd zijn over de zaak) of wiens zaak door een agent was afgedaan zonder tussenkomst van de rechtbank. Volgens Shaw en McKay was een betere benaming voor deze jongeren 'vermeerde delinquenten', want niet in alle zaken was de aanklacht bewezen. Er moet bijgezegd worden dat Shaw en McKay alleen mannelijke jeugdige delinquenten onderzochten. Naast de gegevens van de jeugdrechtbank gebruikte Shaw en McKay nog twee andere informatiebronnen in hun analyse: de thuis adressen van jeugdige delinquenten die door de Cook County rechtbank naar jeugdinrichtingen waren gestuurd en de thuis adressen van vermeende delinquente jongens die behandeld waren door een reclasseringsambtenaar.
De kaarten
Shaw en McKay gebruikten de informatie voor het maken van verschillende kaarten. Een spot map was gebaseerd op de woonplaats van de vermeende jeugddelinquenten. De informatie van deze spot maps werd omgezet in rate maps. Om deze rate maps te maken werd Chicago verdeeld in 140 verschillende gebieden. Door gebruik te maken van een telling werd het aantal vermeende jeugddelinquenten, gebaseerd op het aantal 10-16 jaar oude jongens binnen een gebied, binnen een vierkante mijl berekend. Dus een x aantal delinquenten per 100 jongens binnen een gebied. Uiteindelijk werd met deze informatie een zone map gemaakt.
Onevenredige delinquentie

Een analyse van de verschillende kaarten wees uit dat jeugddelinquentie niet evenredig was verdeeld binnen de stad Chicago. Hoe verder weg van het centrum, hoe minder delinquentie er werd gevonden. Shaw en McKay wilde dit patroon uitleggen. Volgens hun was jeugddelinquentie een indicatie van een 'zieke' buurt. Natuurlijk was jeugddelinquentie niet het enige probleem dat er in die buurten werd gevonden. Buurten met een hoog niveau van werkloosheid, ziekte, dood en armoede worden door de meeste beschouwd als minder wenselijke leefomgevingen. Zoals men kan zien in tabel 2.3(blz 48 Space, time and crime), hoe verder men van het centrum gaat, hoe beter de leefomgeving is.
Economie en populatie
De economische condities in de buitenste zones waren veel beter dan die in de binnenste. Als men kijkt naar buurtstabiliteit, dan was het eigenwoningenbezit in de buitenste zones veel hoger. Hierdoor moeten we niet denken dat huurders dus automatisch de oorzaak van criminaliteit zijn. Het gaat erom dat mensen die huren, over het algemeen, minder lang in een gebied blijven wonen. Hierdoor zetten huurders zich vaak minder in voor een buurt als kopers.
Ook kwamen Shaw en McKay tot de conclusie dat het percentage Afro-Amerikanen en mensen die in het buitenland zijn geboren veel hoger was in de binnenste zones dan in de buitenste. Gegeven de tijd waarin Shaw en McKay onderzoek deden, zou het makkelijk voor ze zijn geweest om tot de conclusie te komen dat de hogere mate van delinquentie in de binnenste zones dus iets te maken zou hebben met dat deze gebieden bewoond werden door inferieure mensen. Echter, Shaw en McKay focuste op de buurt en niet op de groepen binnen die buurt.

De belangrijkste vinding van Shaw en McKay was dat hoewel de aard van groepen immigranten die in de binnenste zones woonden veranderde gedurende de jaren, bleef het percentage delinquentie hoog. Het maakte niet uit welke etnische groep en in de binnenste zone zat, delinquentie en andere sociale problemen bleven hoog.

 

De binnenste zones
Toen Shaw en McKay tot de conclusie waren gekomen dat jeugddelinquentie en andere sociale problemen meer te maken hadden met geografie dan met biologie, probeerden ze te bepalen hoe het kon dat leven in de binnenste zones zo anders was dan het leven in de buitenste zones.

Ze kwamen met een theorie die zei dat in de buitenste zones de bewoners dezelfde normen en waarden hadden, vooral over hoe kinderen opgevoed moesten worden en het belang van het handhaven van de wet. Dit betekend echter niet dat er geen criminelen zitten in de buitenste zones. Er is wel degelijk criminaliteit, maar kinderen worden niet constant gebombardeerd met volwassenen die concurrerende normen en waarden ondersteunen. In plaats van opgevoed te worden met het idee dat succes wordt behaald door hard te werken, eerlijkheid en geduld, worden kinderen opgevoed met het idee dat liegen, stelen en de makkelijke weg zoeken om geld te krijgen de enige manier is om hogerop te komen.
Sociale desorganisatie
Volgens Sampson en Groves kan sociale desorganisatie worden omschreven als: het onvermogen van een gemeenschap om de gemeenschappelijke waarden van de bewoners te verwezenlijken en effectieve sociale controle te behouden.
De binnenste zones van Chicago werden gemarkeerd door een hoog niveau van sociale desorganisatie. Nieuwe immigranten en Afro-Amerikanen kwamen op een dagelijkse basis in de zone wonen. Sampson zegt dat een van de grootste problemen van sociaal gedesorganiseerde gebieden is dat ze het gedrag van groepen jongeren en vooral gangs niet in de hand hebben.
De lokale bewoners kwamen en gingen, maar de subculturele waarden bleven in de buurt en werden doorgegeven aan de nieuwe bewoners. Dit wordt ook wel culturele transmissie genoemd.
Kritiek

Er zijn een aantal kritieken tegen het werk van Shaw en McKay. De grootste kritiek was tegen de databronnen die gebruikt zijn in het onderzoek. Het was namelijk vooral gebaseerd op officiële documenten(politiestatistieken, etc.). Dit betekend dat iemand door de politie opgemerkt moet zijn voordat hij in de spot maps kon komen. Een populaire theorie in de Criminologie genoemd de labelling theorie zegt dat minder machtige mensen in de samenleving eerder door de politie worden aangehouden en door het rechtssysteem gaan.
 

Labelling
Willian Chambliss, een kritische socioloog, gebruikte de labelling theorie in zijn studie over de Saints en de Roughnecks. Dit waren twee groepen delinquente jongeren die naar dezelfde middelbare school gingen. De Saints waren populaire, blanke, midden- en hogere klasse jongeren. De Roughnecks was een groep van lagere klasse blanke jongens die er niet zo netjes uitzagen als de Saints.

De Saints begingen veel meer delinquente daden dan de Roughnecks, maar niet één van de Saints was ooit gearresteerd. De delinquente daden van de Saints werden gezien als kwajongens gedrag, terwijl dat van de Roughnecks als zorgelijk werd gezien. Hierdoor werden de Roughnecks iedere keer opgepakt en de Saints niet.

Als we alleen af zouden gaan op officiële data(bijvoorbeeld aantal arrestaties) zouden we kunnen concluderen dat de Roughnecks veel delinquenter waren dan de Saints, maar dit was dus niet het geval.
Chambliss kwam met de conclusie dat machtigere mensen in de samenleving controle hebben over onze juridische instellingen. De jongeren uit de lagere klasse worden eerder gearresteerd en door het rechtssysteem gestuurd dan de midden- en hogere klasse jongeren.

Shaw en McKay vroegen zich af waarom er zo veel delinquente jongeren in de binnenste zones zaten. Critici zeiden dat hun onderzoek gebaseerd was op bevooroordeelde data en dat de jongens in de buitenste zones net zo veel delinquent gedrag vertoonden als die in de binnenste.
Nog meer kritiek
Een tweede kritiek op de sociale desorganisatie theorie is die van de ecologische drogredenering (ecological fallacy). Maxfield en Babbie omschreven dit als: onterechte conclusies trekken over individuen gebaseerd op de observatie van groepen. In hun onderzoek zeiden Shaw en McKay dat de delinquentie het hoogste was in de binnenste zones. Aan de hand hiervan kun je niet zeggen dat iedere jongen die in de binnenste zones woont ook meteen delinquent is.

Een derde kritiek is tautologisch van aard. Als een theorie tautologisch is, dan lijdt het aan cirkelredeneringen. Om Shaw en McKay's theorie te testen, moeten onderzoekers een gebied als sociaal gedesorganiseerd identificeren. Vaak is een gebied als sociaal gedesorganiseerd gedefineerd, vanwege het hogere niveau van criminaliteit en delinquentie. Waarom is criminaliteit hoog in dit gebied? Omdat het sociaal gedesorganiseerd is. Waarom is het sociaal gedesorganiseerd? Vanwege het hoge niveau van criminaliteit en delinquentie.
De Chicago school en zijn erfenis.
Ondanks alle kritieken leven de ideeën van Shaw en McKay voort.
Criminaliteit
In ''The Community'' van Robert J. Sampson wordt het onderzoek dat variaties in criminaliteit tussen gemeenschappen laat zien samengevat. Shaw en McKay hadden drie factoren die tot een verslechtering van de organisatie in een samenleving leidden: een lage economische status, etnische heterogeniteit en wooninstabiliteit. Sampson voegde daar familiestructuur en niveau van huis- en bevolkingsdichtheid aan toe.
Armoede
Er is wat discussie over, maar een constante vinding is toch dat gebieden met de hoogste mate van criminaliteit ook het hoogste niveau van armoede hebben. Sommigen betogen dat het niet de armoede is die voor criminaliteit en andere maatschappelijke kwalen zorgt, maar ongelijkheid. ''Armoede is dat men weinig heeft. Ongelijkheid is dat men minder heeft dan een ander en het is deze conditie meer dan armoede zelf die leidt tot criminaliteit''.
Deze ongelijkheid wordt vooral duidelijk, wanneer een rijke wijk vlakbij een arme wijk ligt. Hierdoor krijgen mensen het geval van relatieve deprivatie. Armere mensen krijgen gevoelens van woede en onrecht, wat uiteindelijk weer kan leiden tot criminaliteit.
Etnische heterogeniteit
Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen de verschillende rassen in een samenleving en het niveau van geweldsmisdrijven. Een consistente uitkomst is dat gebieden met een hoog niveau van Afro-Amerikaanse bewoners ook een hoog niveau van geweldsmisdrijven hebben. De relatie tussen ras en criminaliteit is erg complex. In onze samenleving is ras nauw verbonden met andere belangrijke factoren, zoals inkomen, werkloosheid, scheiding, etc. Sommigen betogen dat het effect van ras op criminaliteit en andere sociale problemen een afnemende betekenis heeft. Sampson zegt dat het betwistbaar is of ras iets nieuws toevoegt aan de al bestaande verklaringen voor criminaliteit.
Bevolkingsdichtheid
Sampson besprak ook de invloed van bevolkingsdichtheid op criminaliteit. Hoe meer mensen dezelfde plek hebben om te leven (bijvoorbeeld in een flat) hoe minder en minder persoonlijk de interactie tussen mensen wordt. Buren herkennen elkaar niet en letten niet op elkaar.
Instabiliteit
Instabiliteit binnen een samenleving is een factor in de discussie over criminaliteit en delinquentie, maar instabiliteit binnen een familie is ook onderzocht. Sampson heeft de impact van familiestructuren op criminaliteit onderzocht en kwam tot de conclusie dat er een sterke relatie is tussen het uiteenvallen van families en criminaliteit en delinquentie.

Buurten met een hoger niveau van gescheiden families hebben een lager niveau van formele en informele controle. Formele controle krijgt men door mee te doen in de samenleving(bijvoorbeeld lid zijn van een club of een kerk). Hierdoor zijn mensen minder geïsoleerd.

Informele controle is als buren uitkijken voor het welzijn van elkaar. Bijvoorbeeld als buren letten op de eigendommen van de buurt, praten met vreemden wat ze in de buurt doen, etc. Volwassenen voelen zich niet alleen verantwoordelijk voor hun eigen kinderen maar ook voor die van anderen. Sampson zegt dus dat buurten met een hoger niveau van gezinnen die nog ‘heel’ zijn ook een hoger niveau van informele sociale controle hebben.
Collective efficacy
Recent hebben Sampson en zijn medeauteurs het effect van collective efficacy op criminaliteit en wanorde onderzocht. Collective efficacy wordt beschreven als: sociale cohesie onder buren gecombineerd met de bereidheid om in te grijpen namens het algemene welzijn. Om een hoog niveau van collective efficacy te hebben moet het niveau van vertrouwen binnen een samenleving ook hoog zijn. Het is belangrijk om te begrijpen dat zowel sterke banden als de verwachting van ingrijpen wanneer er iets verkeerd gaat in een buurt goed moet zijn om echt te kunnen spreken van collective efficacy. Als een buurt een sterk sociaal netwerk heeft betekend dat nog niet dat er ook sprake is van collective efficacy.
Collective efficacy kan worden gezien als het tegenovergestelde van sociale desorganisatie. Volgens Sampson is collective efficacy de sleutel tot het begrijpen van criminaliteit en andere sociale kwalen binnen een samenleving.
Elijah Anderson
Heeft participerende observatie gedaan in Germantown Avenue. Hierbij worden de geluiden en beelden goed beschreven om duidelijk te maken dat een buurt veranderd naarmate men er doorheen loopt. De verschillende zones worden beschreven en waarom buurten veranderen. Op bladzijde 61 van het boek kun je dit stuk lezen.

 

Hoofdstuk 3

 

Het kiezen van criminaliteit

In dit hoofdstuk worden de theorieën behandeld die gebaseerd zijn op het idee dat criminaliteit een keuze is. De voorstanders van de op keuze gebaseerde theorieën zeggen dat mensen criminaliteit plegen na het afwegen van de voor- en nadelen. Mensen maken rationele keuzes en sommigen kiezen voor criminaliteit. Dit hoofdstuk begint met de visie van de klassieke school.
Het begin van de klassieke school
De klassieke criminologen braken met de destijds populaire gedachtes. Al duizenden jaren waren er in Europa spirituele verklaringen voor het fenomeen criminaliteit. Deze verklaringen, ook wel demonology genoemd, waren gebaseerd op de gedachte dat criminaliteit en deviantie het resultaat waren van bezetenheid door demonen of de duivel.

De geschriften van St. Thomas Aquinas waren in die tijd erg invloedrijk. Aquinas zei dat criminaliteit tegen de natuurwet in ging. Deze wet kwam van god en als men een delict begin, dan was dit automatisch een zonde. Overtredingen van de wet werden erg serieus genomen, want je overtrad niet alleen de wet van de mensen, maar ook die van God. Het resultaat hiervan was dat straffen voor criminelen vreselijk waren. Het strafrechtelijke systeem maakte regelmatig gebruik van beproevingen en martelingen om bekentenissen te ontlokken. Een voorbeeld wat al vaak gehoord is, is die van heksen. Als men dacht dat een vrouw een heks was werd ze vastgebonden en in een meer gegooid. Als ze bleef drijven, dan was ze een heks en zou ze verder gestraft worden. Als je verdronk was je onschuldig, maar ook dood.
Er kwam steeds meer ontevredenheid over het strafrechtelijke systeem van die tijd. Vele filosofen en kritische denkers probeerden met een systeem te komen wat meer effect zou hebben. Deze sociale theoretici maakten deel uit van een grotere beweging, genaamd de Verlichting. Het was uiteindelijk de filosofie van Cesare Beccaria die er voor een nieuwe ontwikkeling binnen het strafrechtssysteem zorgde. Zelfs tegenwoordig hebben de ideeën van Beccaria invloed op de manier waarop wij naar criminaliteit en straffen kijken.
Cesare Beccaria
De naam Beccaria wordt vaak in een adem genoemd met de Klassieke school. Zijn ideeën zijn gebaseerd op een aantal filosofen, o.a. Hobbes, Locke en Rousseau. Het algemene idee van deze groep filosofen was dat criminaliteit geen resultaat was van duivelse invloeden of demonische bezetenheid, maar meer een kwestie van rationaliteit.
Beccaria en andere klassieke denkers veronderstelde dat mensen hedonistisch(voor eigen gewin en genot) van aard waren, maar dat ze ook rationeel waren. Als iedereen maar zou doen wat ze wilden, wanneer ze het wilden, dan zou de samenleving een totale chaos worden. Onder deze omstandigheden zou een samenleving nooit kunnen functioneren. Om, wat Hobbes noemde: ‘’een oorlog van allen tegen allen’’, te voorkomen stelden de klassieke denkers een sociaal contract voor. Alle leden van een samenleving zouden samen komen en afspraken maken over welke gedragingen acceptabel waren en welke niet. Dit contract zou zorgen voor een inperking van persoonlijke vrijheid, maar men stemde er wel mee in. Er werden zelfs straffen gesteld op het overtreden van het sociale contract. Maar omdat mensen rationele wezens zijn hoefden deze straffen niet harder te zijn dan nodig om een persoon ervan te overtuigen dat er meer kwaad dan goed kwam van het overtreden van het sociale contract.

 

Straffen

Om ervoor te zorgen dat de straffen criminaliteit zouden verminderen, kwam Beccaria met het argument dat straffen zeker, snel en proportioneel(certain, swift and proportional) moesten zijn. De zekerheid verwijst naar de onontkoombare toepassing van de straf. De proportionaliteit slaat op de zwaarte van het delict. De straf moet passen bij het delict. Als laatste de snelheid(swift). Straffen moeten snel na een delict volgen. Als er jaren tussen een delict en een straf zitten, dan zal een mogelijke dader minder snel de kans op straf in overweging nemen.
Naast de manier van straffen wilde Beccaria ook het juridische systeem aanpakken. Naar zijn mening hadden rechters een te grote rol. Hij vond dat de wetgevers moesten beslissen wat crimineel was en wat niet. Rechters moesten de wet alleen maar toepassen. Als iemand schuldig was bevonden, moest diegene ook bestraft worden. Ongeacht de status of macht die iemand heeft. Iedereen is verantwoordelijk voor zijn gedrag en daar waren geen verschillen in.

 

Van Klassiek naar Neoklassiek.

De ideeën van Beccaria waren erg invloedrijk, maar in de praktijk waren er een aantal moeilijkheden met zijn model. Vooral de gelijke behandeling van overtreders bleek een probleem. Als iemand vanuit een klassiek perspectief zou kijken, dan zou iedereen op dezelfde manier gestraft moeten worden. Het zou dan niet uitmaken of iemand jong of geestelijk ziek was. Iedereen heeft volgens het Klassieke model dezelfde mogelijkheid tot het maken van rationele keuzes. De erkenning dat bepaalde mensen deze keuzes niet konden maken en dus geen volledige vrije keuze hadden leidde tot de ontwikkeling van de

 

Neoklassieke Criminologie

De Neoklassieke school erkende dat veel overtreders niet het vermogen hadden om een rationele keuze te maken. Er waren factoren, buiten de controle van de overtreder, die er voor zorgden dat ze geen vrije wil hadden. Deze overtreders moesten een speciale behandeling krijgen. Straffen moesten worden afgestemd op de overtreder, in plaats van een ‘one-size-fits-all behandeling.
Het kan dat je het verschil nu niet goed ziet tussen de Neoklassieke school en het positivisme uit hoofdstuk B. Dit verschil word duidelijk aan de hand van deze uitleg. Stel je een lijn voor met de Klassieke school aan de ene kant en positivisme aan de andere kant. De klassieke school zegt dat criminaliteit een keuze is. Aan de andere kant is er het positivisme die zegt dat, in zijn extreemste vorm, er helemaal niet zoiets bestaat als vrije keuze. Ons gedrag wordt bepaald door externe factoren die buiten onze controle liggen. Tussen deze twee extremen ligt de Neoklassieke benadering.

Het oneindige debat
Als men kiest voor een Klassiek criminologische aanpak, dan moet men snel, zeker en proportioneel straffen. Om iemand op het rechte pad te houden moet de pijn van de straf opwegen tegen het verwachte voordeel van de overtreding.
Aan de andere kant zijn er de positivisten die zeggen dat straffen als afschrikmiddel weinig of geen impact heeft op het gedrag van de overtreder. Criminaliteit is geen keuze. Overtreders van de wet hebben een behandeling nodig voor hun aandoening en geen straf.

Het debat tussen de klassieken en de positivisten over de juiste antwoord op crimineel gedrag gaat al eeuwen door. De slinger blijft heen en terug gaan tussen straffen en behandelen. Rond 1940 was er in Amerika een straffend systeem. Na de tweede wereldoorlog veranderde dit. Groepstherapie en rehabilitatie waren belangrijke principes binnen een gevangenis. Maar rond 1970 veranderde deze houding weer. Er was veel ontevredenheid over de rehabilitatie en behandelingen. De criminaliteit nam in die tijd drastisch toe en de rehabilitatieprogramma´s werden als een deel van het probleem gezien. In 1974 publiceerde Robert Martinson een onderzoek naar het effect van de verschillende behandelingen en programma´s op recidivisten. Zijn conclusie was verwoestend: niet één programma had effect op de mate van recidivisme. Hierdoor ging de slinger weer van behandelen naar straffen.

 

De Rationele Keuze theorie

De bekendste namen als het gaat om de ontwikkeling van de rationele keuze theorie zijn Derek Cornish en Ronald Clarke. Cornish en Clarke kwamen met het idee dat sommige omgevingskenmerken ervoor zorgen dat er sneller de fout in gaan. Criminelen maken rationele keuzes als het gaat om waar en wanneer ze een delict plegen. Ze kiezen doelen die de grootste kans op genot geven met de kleinste kans op pijn.

Cornish en Clarke hebben een ingewikkeld model ontwikkeld waarin ze uitleggen welke keuzes een potentiële dader maakt als hij overweegt een delict te plegen. In dit geval gaat het om een overval in een middenklasse woonwijk.

 

De keuzes die een individueel maakt worden beïnvloed door een aantal factoren:

  1. Achtergrond factoren: het karakter van de potentiele dader.

  2. Eerdere ervaringen: eerdere delicten en ervaringen met de politie beïnvloeden hun houding t.o.v. criminaliteit.

  3. Evaluatie van algemene behoeften: bijvoorbeeld geld en materiële goederen, maar ook de status binnen een groep of gewoon de kick.

  4. Evalueren van oplossingen: Het afwegen van de risico’s en de straf vs. de baten.

  5. Waargenomen oplossingen: De opties moeten worden overwogen. ‘Zal ik een baan nemen om aan geld te komen of zal ik voor een andere weg kiezen?’.

  6. De kans op een gebeurtenis: Er kan zich gedurende het leven een gebeurtenis voordoen waarbij er een keuze moet worden gemaakt. Bijvoorbeeld een enorme geldnood(waardoor men dan bijvoorbeeld kiest voor criminaliteit).

  7. Gereedheid: In dit stadium maakt iemand een keuze, waarin hij/zij erkent dat hij/zij klaar is om een delict te plegen.

  8. Het besluit: het tweede beslissingspunt. Wanneer de kans zich voordoet zal er een delict worden gepleegd.

 

Beslissingen

Betrokken besluiten(involvement decisions) worden gemaakt over een lange tijdsperiode, maar evenement beslissingen(event decisions) worden snel gemaakt met informatie gebaseerd op de kenmerken van de specifieke situatie.

Op het moment dat iemand de keuze heeft gemaakt om betrokken te raken bij een delict is het keuze proces nog niet voorbij. De overtreder evalueert constant de keuze die is gemaakt en of hij/zij er mee door moet gaan of niet. De keuze om delicten te blijven plegen wordt versterkt door een aantal factoren, o.a. toegenomen professionaliteit en een veranderde leefstijl. Uiteindelijk zijn er ook dingen die er voor zorgen dat iemand stopt met criminaliteit. Voorbeelden zijn: minder profijt van delicten, trouwen, het krijgen van een kind, etc. Deze dingen zorgen ervoor dat een crimineel een keuze moet maken: blijf ik op het criminele pad of kies ik voor het rechte pad?

Samengevat houdt de Rationele Keuze Theorie in dat men er van uitgaat dat overtreders rationeel zijn en de kosten en baten afwegen. Ze kiezen voor criminaliteit.

 

De Routine Activiteiten Theorie

Deze theorie is oorspronkelijk bedacht door Lawrence Cohen en Marcus Felson. Aanhangers van deze theorie hebben veel dezelfde aannames als aanhangers van de Rationele Keuze theorie. De theorieën vullen elkaar aan en samen geven ze zowel een micro- als een macro analyse voor criminaliteit. De Routine Activiteiten theorie geeft de macroanalyse. Theorieën op macro niveau focussen op veranderingen binnen een samenleving of populatie. Bij de ontwikkeling van deze theorie waren er een aantal interessante veranderingen gaande in de Amerikaanse samenleving.

Allereerst steeg de criminaliteit. Dit was opmerkelijk, aangezien factoren die samenhangen met criminaliteit, zoals armoede en werkloosheid, juist aan het dalen waren. Cohen en Felson probeerden dit te verklaren door te focussen op structurele veranderingen binnen de manier waarop Amerikanen hun leven leefden. Volgens Cohen en Felson waren het veranderingen in de routineactiviteiten van het alledaagse leven die de kans op criminaliteit vergrootten. Cohen en Felson lette op illegale activiteiten(direct contact predatory violations) waarin een overtreder opzettelijk een doelwit pakt of schaadt.

Een direct contact predatory violation komt voor als er drie elementen zijn(deze zijn er bijna altijd): een gemotiveerde dader, een aantrekkelijk doelwit en de afwezigheid van toezicht. Hierna zijn er nog een aantal elementen toegevoegd die belangrijk kunnen zijn: 1)rekwisieten (faciliteren een misdaad, zoals wapens), 2)camouflage(zodat de overtreder onopgemerkt blijft) en 3)een publiek(waarop de overtreder indruk wil maken). Het hart van de theorie blijft wel de aanwezigheid van de drie belangrijkste elementen (een gemotiveerde dader, een aantrekkelijk doelwit en de afwezigheid van toezicht) die ook wel de ‘Criminele driehoek’ wordt genoemd.

 

De Criminele driehoek

Sinds de tweede wereldoorlog was het aantal geschikte doelwitten gestegen. Cohen en Felson merkten een duidelijke toename in het uitgave patroon van mensen van 1960-1970. Amerikanen kochten steeds meer en meer spullen, waardoor er ook steeds meer dingen gestolen konden worden. Daarnaast werden de spullen ook steeds kleiner en lichter. Dit maakt een product een nog geschikter doelwit. Dit is tegenwoordig nog steeds zo. Alles wordt kleiner en lichter.
Als je aan goed toezicht denkt, denk je waarschijnlijk aan de politie. Maar zij zijn maar één soort toezichthouder, die niet altijd en overal aanwezig kan zijn. Hier kan de politie niks aan doen, ze zijn gewoon in de minderheid. Als voorbeeld: in 2004 is er in Amerika een onderzoek gedaan naar de bezetting van agenten en daar kwam uit dat er in de hele VS per 1000 bewoners ongeveer 2 agenten waren. Daarnaast hebben agenten niet alle tijd om zich volledig met patrouilleren bezig te houden. Hierdoor zeiden Cohen en Felson dat de meer effectieve toezichthouders de gewone burgers zouden moeten zijn. Ook kwamen Cohen en Felson met het argument dat zelfs als het aantal gemotiveerde daders en geschikte doelwitten hetzelfde bleven binnen een samenleving, de verandering in routine activiteiten van burgers er voor kan zorgen dat de criminaliteit toch stijgt.
De nieuwe driehoek

Figuur 3.1 laat een nieuwe versie van de criminele driehoek zien. Zoals je kunt zien is de binnenste driehoek nog hetzelfde, maar er is een buitenste driehoek aan toegevoegd. De controllers zijn degenen die de verantwoordelijkheid hebben, formeel of informeel, om elk aspect van de driehoek te controleren. De handler is degene die dichtbij de overtreder staat en invloed kan uitoefenen op het gedrag. Informele handlers zijn bijvoorbeeld ouders, leraren, broers en zussen, etc. Formele handlers zijn bijvoorbeeld agenten. De manager is de controller in een specifieke locatie. Iemand die verantwoordelijk is voor het gedrag wat mensen vertonen binnen die plek. Voorbeelden zijn leraren, een manager van een restaurant of bar, verhuurders, etc. Als laatste zijn er nog de guardians van het target of victim. Formele guardians zijn de politie, beveiliging en informele guardians kunnen bijvoorbeeld je klasgenoten zijn die op je tas letten als jij naar het toilet bent.
Recentelijk is er ook nog de ‘Super controller’ aan toegevoegd. Deze controller controleert de standaard controller. Bijvoorbeeld de media, verzekeringsmaatschappijen of overheidsinstellingen. Maar ongeacht de rollen die mensen hebben, de driehoek laat ook zien dat iedereen bepaalde tools (gereedschap) nodig heeft om hun controle uit te kunnen oefenen.
Sociale controle
Felson begon na een tijdje de ideeën van Travis Hirschi te combineren met de Routine Activiteiten theorie. Volgens Hirschi hangt de betrokkenheid van iemand in criminaliteit af van zijn banden met de samenleving. Als iemand sterke banden heeft, dan is de kans groter dat hij/zij zich aan de regels houdt. Als de banden slecht zijn dan kan criminaliteit voor iemand een goed alternatief zijn. De sociale band bestaat uit vier elementen:
 

  • Attachement: de banden die iemand heeft met andere mensen.

  • Commitment: de betrokkenheid van iemand in de samenleving.

  • Involvement: De tijd die iemand besteed aan bepaalde activiteiten. Bijvoorbeeld lid zijn van een sportclub, muziekles, etc. waardoor je geen tijd meer hebt voor criminaliteit.

  • Beliefs: of iemand gelooft dat de regels, normen en waarden binnen een samenleving goed zijn en dat ze gevolgd moeten worden.

 

Sociale banden zijn net als handvatten aan een koffer. Hoe meer handvatten er zijn, hoe makkelijker de koffer getild kan worden. Volgens Felson heeft iedereen een handvat en deze handvatten zijn nodig voor sociale controle. Als een kind namelijk geen handvatten heeft, dus het gevoel dat de regels niet voor hem gelden en hij bemoeit zich niet met de samenleving, dan kan hij daaraan ook niet vastgehouden worden door informele toezichthouders. Felson gebruikt het begrip intimate handler om ouders of andere volwassenen aan te geven die zowel emotioneel als fysiek dichtbij een kind staan en die weten welke handvatten vastgepakt moeten worden om hem weer op het goeie pad te krijgen.

 

Maar zelfs te beste ouders kunnen niet 24-uur per dag hun kinderen in de gaten houden. Daarom zijn er informanten nodig. Zij maken een groot deel uit van de sociale controle. Dit zijn bijvoorbeeld buren die de straat en de buurtkinderen in de gaten houden.
Samengevat gaat de Routine Activiteiten theorie er vanuit, net als de Rationele Keuze theorie, dat criminelen de kosten en baten van hun acties afwegen. Criminaliteit komt voor als er een gemotiveerde dader is, een aantrekkelijk doelwit en de afwezigheid van toezicht.

 

De criminele patronen theorie

Deze theorie kan worden gezien als een combinatie van de Routine Activiteiten theorie, de Rationele Keuze theorie en beginselen op het gebied van omgeving. De theorie begint met een rationele overtreder. Gedurende de dag beweegt de overtreder zich door de omgeving en geschikte doelwitten kunnen zich dan voordoen. Dit is opzichzelf niks nieuws. Het verschil met de andere theorieën is dat de Crime Pattern theorie zegt het niveau van criminaliteit en het type criminaliteit voorspelt kunnen worden aan de hand van een analyse van de geografische omgeving van een stad. Voorstanders van de theorie zeggen dat delicten niet zomaar voorkomen in tijd en plaats, maar dat ze beïnvloed worden door de bewegingen die overtreders en slachtoffers maken binnen een omgeving.

 

De Crime Pattern theorie komt met een aantal begrippen:

  • Action space: Potentiele overtreders leven hun dagelijkse leven, ze reizen door de stad of het dorp waar ze wonen en voeren zowel legale als illegale activiteiten uit.

  • Nodes: de plekken waar mensen vanaf of naartoe reizen.

  • Awareness space: de beweging tussen deze verschillende nodes. Dit zijn de delen van de stad waar iemand wat informatie over heeft.

  • Paths: de verschillende paden die men neemt. Van huis naar werk of van school naar huis, enzovoort.

  • Cognitieve kaart: mensen hebben een kaart in hun hoofd, gebaseerd op de bewegingen tussen paden, nodes, etc.

  • Edges: een scherpe, visuele onderbreking van verschillende vormen van landgebruik. Een edge is bijvoorbeeld een straat die de ene buurt scheidt van de ander.

Zolang mensen in de gebieden blijven die in hun cognitieve kaart zitten, voelen ze zich veilig. Maar als ze buiten dit gebied komen, voelen mensen toch een soort angst. Ze herkennen geen plekken meer en vreemden lopen overal. Vooral edges kunnen dus een hoog criminaliteitsgehalte hebben. Binnen een node weten mensen wie er wel en wie er niet thuishoort. Dit is niet zo binnen edges. Felson maakte een onderscheid tussen een ‘discrete edge’: bijvoorbeeld een parkeerplaats of een park dat twee buurten scheidt) en ‘connected egdges: de edges zijn aan elkaar gesloten door een metro of ander transportsysteem. Hierdoor kunnen overtreders makkelijk van de ene naar de andere edge komen.

 

Cognitieve kaarten

De kern van de Crime Pattern theorie zegt dat criminaliteit zich voordoet als een geschikt doelwit de ‘awareness space’ van een overtreder doorkuist. Aangezien zowel criminelen als niet-criminelen zich niet vaak buiten hun awareness space bevinden, vinden de meeste delicten ook dichtbij huis plaats. Overtreders zoeken naar geschikte doelwitten. Ze volgen de zogenaamde distance decay function: Toekomstige overtreders die verder weg van hun comfort zone of cognitieve kaart komen, zijn niet zo snel opzoek naar een geschikt doelwit in dat gebied.

 

Expressive crimes (of affective crimes) zijn spontane, emotionele en impulsieve delicten die vaak worden gedaan in woede. Voorbeelden zijn huiselijk geweld en sommige vormen van verkrachting.
 

Instrumental crimes zijn delicten die worden gepleegd om een doel te bereiken. Bijvoorbeeld geld of status. Voorbeelden zijn overvallen en diefstal.

In nieuwe steden of steden zonder openbaar vervoer is de verwachting van veel criminaliteit anders. In nieuwe steden zijn bijvoorbeeld de winkelcentra heel groot en verspreid. Hierdoor zal de criminaliteit ook verspreider zijn binnen een stad. Ook de awareness space van mensen in nieuwe steden is groter. Doordat de nodes ver uit elkaar liggen, moeten mensen langer reizen om er te komen. De doelwitten bevinden zich dus binnen een groter gebied. Hierdoor zal de criminaliteit ook een groter gebied gaan beslaan.
Voor overtreders betekenen grotere cognitieve kaarten en awareness spaces dat er een groter gebied is met potentiële doelen. Om een buurt dus veiliger te maken zouden er doodlopende wegen, kronkelwegen en andere moeilijkheden gemaakt moeten worden, zodat mensen die er niet bekend zijn er niet zomaar rond kunnen lopen.
Het selecteren van een doelwit
Het uitgangspunt van de Crime Pattern theorie is dat een rationele overtreder op zoek is naar geschikte doelwitten binnen zijn of haar awareness space. Brantigham en Brantingham kwamen met een schema die beschrijft hoe criminelen hoe locatie selecteren. Deze lijst kun je terugvinden op bladzijde 98 van het boek.
Het belangrijkste punt is dat de gejaagde (slachtoffer) en jager (overtreder) bewegen door tijd en ruimte en er een keuze proces is waarin slachtoffers worden gekozen door overtreders. Een overtreder heeft een idee van een goed doelwit in zijn hoofd, ook wel een template. Deze template wordt gevormd door verschillende bronnen. Criminelen selecteren een goed doelwit net als dat studenten een goede les of cursus kiezen. Er worden rationele keuzes gemaakt die gebaseerd is op verschillende dingen.
Samengevat gebruikt de Crime Pattern theorie zowel elementen van de Routine Activiteiten theorie als van de Rationele Keuze theorie. Hier worden alleen nog omgevingskenmerken aan toegevoegd. De paths, nodes, edges, action space en awareness space van iemand zorgen er voor dat overtreders een doelwit kan kiezen.
 

Is criminaliteit rationeel?
Als je een simpele ja of nee op deze vraag had gewild, dan wordt je helaas teleurgesteld. De auteur (Kim) heeft meer criminele gedragscursussen gegeven dat ze kan tellen en één van de meest consistente klachten is dat er nooit een definitief antwoord is op die vraag. Een deel van het probleem is dat men erachter moet komen of een overtreder rationeel gehandeld heeft of niet. Of iemand een rationele keuze heeft gemaakt of niet.
Gottfredson en Hirschi hebben het concept van rationele keuze in hun theorie verwerkt. Volgens hun kan criminaliteit worden verklaard door iemand level van zelfcontrole. Mensen met lage zelfcontrole zijn impulsief, risiconemend, kortzichtig, etc. Hierdoor zullen ze sneller criminaliteit plegen. Ze denken niet aan de lange termijn. De onmiddellijke bevrediging is belangrijker dat de consequenties op de lange termijn. Gottfresdon en Hirschi zeggen dat het verhogen van straffen het niveau van criminaliteit niet zal doen dalen. Het zijn de ouders die kinderen moeten opvoeden en moeten zorgen dat ze een hoger niveau van zelfcontrole krijgen. Hierdoor zullen ze makkelijker rationele keuzes kunnen maken en minder snel in de problemen komen.
Aan het eind van het hoofdstuk staat een artikel van Bruce Jacobs en Richard Wright. Hierin werden semi-gestructureerde interviews met actieve gewapende overvallers gedaan. Bij het lezen van het artikel moet worden afgevraagd of de criminelen ook een overwegende, rationele keuze hebben gemaakt. Het onderzoek is gedaan om te begrijpen hoe en waarom de criminelen van een ongemotiveerde staat naar een staat gaan waarin ze besluiten een overval te plegen.

 

 

Hoofdstuk 4

Theorieën in de praktijk
De komende twee hoofdstukken gaan verder dan de soms wat abstracte theorieën en meer in op praktische toepassingen. De hoofdstukken zijn verdeel in 1) programma’s ontworpen om gemeenschappen te bouwen, 2) programma’s die zijn ontworpen om criminaliteit te voorkomen en 3) programma’s die zijn ontworpen om rechtshandhaving te verbeteren.
De bouw van gemeenschappen
In hoofdstuk B werd beschreven hoe Shaw en McKay onderzoek deden naar jeugddelinquentie in de binnenste zones. De term sociale desorganisatie werd gebruikt om de condities te beschrijven waarin buren elkaar niet kennen en geen gezamenlijke normen en waarden hebben. Om dit probleem op te lossen zijn er een aantal programma’s ontworpen.
CAP
De Chicago Area Project (CAP) was een idee van Clifford Shaw. Het doel van dit programma was (en is nog steeds): Werken aan preventie en uitroeiing van jeugddelinquentie door de ontwikkeling en steun van inspanningen van de gemeenschap, in buurten waar de nood het hoogst is??

Als een buurt eenmaal geïdentificeerd was voor interventie zette Shaw en zijn collega’s de bestaande middelen in een gemeenschap uiteen: de meest invloedrijke bewoners en de machtigste instellingen(bijvoorbeeld een kerk, lokale bedrijven of andere centrale punten). De filosofie was om alle leiders binnen een gemeenschap samen te brengen voor het verwezenlijken van drie doelen: 1) positieve volwassen rolmodellen in contact brengen met jeugddelinquenten, 2) om bewoners middelen te geven die helpen bij het opvoeden van kinderen en voorkomen van jeugddelinquentie en 3) het aanmoedigen van communicatie tussen lokale bewoners.

Één van CAPs meer innovatieve aanpakken was die van de ‘inheemse werkers’(indigenous workers). Dit waren de leiders binnen een gemeenschap en het was de taak van deze mensen om de doelen van CAP te realiseren. Dit leek een goed idee, maar er waren een aantal kritiekpunten.

De belangrijkste was dat professionele maatschappelijk werkers het gevoel hadden dat het geen goed idee was en schadelijk voor de jeugd om met ongetrainde werkers te werken. Wat het soms nog moeilijker maakte was dat sommige ‘inheemse werkers’ een serieus strafblad hadden en ze werden dan wel in een positie met autoriteit geplaatst. Dit stuitte tegen de borst van de burgers.

Naast de inheemse werkers waren er ook nog de afstandelijke werkers (detached workers). Zij waren aangesteld om samen te werken met buurtjongeren en vooral met degene die leden van een bende waren. De afstandelijke werkers waren er om op te jongeren te letten en om als rolmodel te dienen.

Ondanks z’n tekortkomingen blijft CAP een belangrijke criminaliteitspreventie binnen gemeenschappen.
Gemeenschappen
Het algemene principe van reorganisatie en de wederopbouw van gemeenschappen om het doel van zelfhulp te bereiken kan men vinden in vele preventieprogramma’s. Als voorbeeld: er zijn recent vele programma’s ontwikkeld om economisch achtergestelde te helpen. Deze gebieden worden ook wel Empowerment Zones, Enterprise communities of Renewal communities(EZ/EC/RC) genoemd. De programma’s zijn op grote schaal en worden gefinancierd door de HUD(department of Housing and Urban Development).
 

In 1982 kwam president Reagan met het Urban Jobs en Enterprise zone programma. Dit was ontworpen zodat vrije ondernemingen konden groeien in economisch depressieve gebieden. De initiële nadruk lag op de kleine bedrijfjes die ongeveer voor de helft van de banen zorgen binnen stedelijk gebied. Ondanks dat deze kleine bedrijven erg belangrijk zijn, worden ze geconfronteerd met een aantal uitdagingen: kleine bedrijven lijden meer onder de verschillende regels van de overheid (bijvoorbeeld minimumloon of dure verzekeringen).
Aan de andere kant nemen kleine bedrijven wel eerder jongere werkers aan met weinig opleiding og training. Het programma wilde er voor zorgen dat de kleine bedrijven zouden blijven bestaan, want ze zorgen niet alleen voor kansen voor minder geschoolde bewoners, maar ze zijn ook belanghebbende binnen een gemeenschap.
 

Het proces van een regio aanduiden als EZ/EC/RC is afhankelijk van een aantal factoren, o.a.: werkeloosheid, armoede, gemiddeld inkomen, aantal mensen dat een uitkering krijgt, hoeveelheid achterlaten van eigendom en niveau van bevolkingsafname. Als een gebied eenmaal als EZ/EC/RC wordt aangemerkt, dan ontvangt het een bedrag van de overheid om de kwaliteit van leven binnen dat gebied te verbeteren. De verbeterde economische condities moeten leiden tot een verbeterde interactie tussen bewoners en de buurt moet er sterker van worden.
 

Maar heeft het ook effect op de criminaliteit? Sherman concludeerde dat EZ/EC programma’s veelbelovend zijn als preventie van criminaliteit als het programma ontworpen is met dat doel. Het idee achter EZ/EC programma’s (economisch depressieve gebieden herbouwen) kan een belangrijk deel zijn in het totale plan om criminaliteit te verminderen.
De rol van wetshandhavinginstanties
In de afgelopen 30 jaar heeft er een soort revolutie plaatsgevonden binnen de diensten van de rechtshandhavende industrie. Het begrip ‘community policing’ is nu een algemeen element binnen de politie.
De geschiedenis van community policing
Sinds het ontstaan rond eind 1970, begin 1980 is community policing een algemeen begrip binnen zowel de landelijke als de stedelijke politie. Community policing en problem-oriented policing ontstonden in reactie op een aantal crisissen binnen de Amerikaanse politie-industrie.

Allereerst was er de turbulente tijd rond 1960. Er waren veel rellen en veel van de gewelddadige opstanden waren een vervelende uitwisseling tussen de politie en de burger. Na evaluaties was de conclusie dat er een verandering plaats moest vinden. Het traditionele model van de politie moest veranderen om gevoelens van wantrouwen en anonimiteit die veel burgers hadden tegen de politie te verbeteren.

Het professionele politiemodel werd populair door August Volmer (de chef van de politie in Berkley begin 1900). Hij vond dat de handhaving van de wet de belangrijkste taak van de politie was en niet het sociale werk. Volmers idee van de perfecte politieagent was een opgeleide, criminaliteitsbevechtende professional die op een neutrale manier met burger om zou gaan.

 

Op zichzelf klinkt dit helemaal niet als een slecht idee. Het nadeel van zo’n agent is dat hij niet zelf de situatie kan inschatten, maar puur op de wet moet afgaan. Als er een paar jongeren in een verlaten huis een biertje drinken zou een agent van tegenwoordig zeggen gooi de bier weg en ga naar huis. Volmers agenten zouden de jongeren meteen moeten arresteren en had zelf geen beslissing mogen maken.

Daarnaast was er rond 1960 en 1970 een toename van de criminaliteit en vooral de geweldsmisdrijven. In deze tijd werd er een onderzoek gepubliceerd (the Kansas City Preventive Patrol Experiment) die de effectiviteit van patrouilleren in twijfel trok. Dit onderzoek concludeerde dat zelf enorme toenames in patrouilleren weinig of helemaal geen invloed hadden op criminaliteit. Dit waren redenen om het professionele politiemodel aan te passen. (Op blz.139 staat een uitgebreid verslag van dat onderzoek).
Broken windows
Een aantal jaar na het uitbrengen van the Kansas City Preventive Partol Experiment, kwam er nieuwe invloedrijk verslag voor politiepraktijken. ‘Broken windows: the police and neighbourhood safety’ werd geschreven door James Q Wilson en George Kelling. De focus van hun verslag lag bij de verandering van de politiediensten door de jaren heen. De verandering van een persoonlijke ordehandhaving naar een meer onpersoonlijke misdaadbestrijding. Wilson en Kelling betoogden dat te voet patrouilleren(iets wat bijna niet meer voorkwam door de komst van de auto) een betere manier was om politiediensten te kunnen leveren. Aan de hand van observaties zagen ze dat agenten te voet veel beter in staat waren om te communiceren met buurtbewoners dan agenten die alleen maar in hun auto zaten. Deze een-op-een interacties zorgen er voor dat de agent door kreeg wie er wel en wie niet in een buurt thuishoorde.

Verschillende buurten hebben ook verschillende normen en waarden en een agent die meer samenwerkt met de buurtbewoners kan er achter komen welke regels het beste werken in een bepaalde buurt. Het doel van het te voet patrouilleren was om het niveau van openbare orde te verhogen in de buurt die ze toegewezen kregen.
Wilson en Kelling betoogden dat criminaliteit en wanorde nauw met elkaar zijn verbonden. Hieruit kwam de ‘Broken Windows theory’. Als iemand een ruit breekt en deze wordt niet gemaakt, dan zullen er in korte tijd meerdere ruiten worden gebroken. Een gebroken ruit zend een verkeerd signaal uit: het boeit niemand. Er zijn acht kernideeën te halen uit Wilson en Kelling’s Broken Windows:
1) Wanorde en angst voor criminaliteit zijn sterk verbonden.
2)Politieagenten onderhandelen over de regels van de straat. ‘Street people’ zijn betrokken bij deze onderhandelingen.
3)Verschillende buurten hebben verschillende regels.
4) Onaangepakte verstoring leidt tot afbrokkeling van controle binnen een gemeenschap.
5)Gebieden waar de controle afneemt zijn kwetsbaar voor een criminele invasie.
6)De rol van de politie in het behouden van de orde is dat ze de informele controle proberen te versterken.
7)Problemen komen niet echt van individuen die de orde verstoren, maar meer van het samenspannen van grote groepen ordeverstorende mensen.
8)Verschillende buurten hebben verschillende capaciteiten om wanorde op te lossen.
Als het verval van een stad eenmaal begint, dan is dit moeilijk in een korte tijd op te lossen. Als een buurt in verval raakt, dan gaan alle mensen die het vermogen hebben te vertrekken weg en blijven de oudere, de armen en degene die niet kunnen verhuizen vanwege vooroordelen achter.
De rol van de politie
Wanorde, criminaliteit, angst voor criminaliteit, verslechtering van een buurt en sociale desorganisatie gaan allemaal samen. Skogan beschreef zowel menselijke vormen van wanorde als fysieke vormen van wanorde. Onder menselijke vormen van disorder kunnen we verstaan: hangjongeren, straatprostitutie, drinken in het openbaar, openbaar drugs gebruik en verkoop en publiekelijk gokken. Onder fysieke wanorde verstaan we: vandalisme, graffiti, troep op straat, dichtgetimmerde verlaten huizen en bedrijven en gestripte of verlaten auto’s. Ongeacht de vorm, zichtbare tekenen van wanorde zijn een signaal van sociale desorganisatie en een gebrek aan controle(zowel formeel als informeel).

Deze tekenen van wanorde dragen ook bij aan de angst voor criminaliteit. Deze angst heeft negatieve gevolgen voor een buurt. Het niveau van angst heeft ook impact op wat Skogan spatial radius noemt. Iemand die zich comfortabel voelt in zijn of haar buurt heeft een groot territorium (spatial radius) waarin zij een vorm van verantwoordelijkheid voelen om die plek te beschermen van verdachte activiteiten en verkeerde personen. Angst voor criminaliteit verminderd deze spatial radius, waardoor er minder zorgzame mensen rondlopen.

Nu is de vraag wat we doen met buurten die steeds meer verslechteren?
Bij de eerste tekenen van wanorde moet de politie ingrijpen en de lokale bewoners helpen om de informele controle te herstellen. De politie moet een nieuwe filosofie ontwikkelen als het gaat om criminaliteit bestrijden. De lokale bewoners worden gezien als partners en deze nieuwe vorm heet ook wel ‘community policing’.
Community policing
Community policing is een nieuwe filosofie op het politiewerk. Agenten en burgers werken samen op verschillende manieren waardoor buurtproblemen zoals criminaliteit, angst voor criminaliteit, sociale en fysieke wanorde en buurtverslechtering kunnen worden opgelost.
Om dit te kunnen verwezenlijken moet de politie nauwe en persoonlijke relaties opbouwen met de bewoners. Een algemene maatstaaf of die relatie er is: kennen de bewoners de toegewezen buurtagent bij naam?

Een betrokken agent moet weten wat er allemaal gebeurt in een gebied en is verantwoordelijk voor de conditie van de buurt. Een voordeel van een agent die zijn eigen buurt heeft is dat hij subtiele tekenen van ‘broken windows’ meteen kan herkennen. Agenten die steeds in een andere buurt terecht komen zullen dit niet opmerken.

Een ander belangrijk element van community policing is dat de politie actiever moet worden in zijn houding. In plaats van alleen op belletjes te reageren moet de agent op onderzoek uitgaan om de oorzaak van problemen te vinden.

Het oplossen van problemen binnen een gemeenschap wordt gezien als het belangrijkste element van community policing. Deze aanpak wordt ook wel problem oriented policing (POP) genoemd.
Goldstein praatte over het ‘mean of ends’ syndroom. Personeelszaken en andere managementzaken waren belangrijker dan de veiligheid in de samenleving. Zijn visie was dat problemen binnen een gemeenschap het belangrijkste waren voor de politie en de echte reden voor het hebben van een politie.
Oplossen van problemen
Dit is een vierdelig stappenplan: Scannen, Analyseren, Reageren en Beoordelen (Scanning, Analyze, Response, Assessment). Dit model zullen we in hoofdstuk F nader bespreken.
In het volgende voorbeeld zien we een vorm van community policing in Roger’s County Oklahoma.

In dit dorp was er rond 1996 een golf van caravan diefstallen. Dit probeerden ze op te lossen aan de hand van een 4 punten strategie:

  • het opleiden van de gemeenschap.

  • Gebruik maken van nieuwe Technologies

  • Archiveren van eigendommen die risico lopen.

  • Potentiële daders waarschuwen.
    Voor een uitgebreider beeld van dit project: box 4.5 blz 147.
     

Community policing tegenwoordig
Community policing blijft een populaire handhavingstrategie. Er zijn verschillende enquêtes gehouden bij wetshandhavinginstanties en deze geven aan dat community policing een veelgebruikt is. Agentschappen waren erg positief over hun ervaringen met community policing. Vele noteerden verbeterde relaties binnen gemeenschappen, een verminderde angst voor criminaliteit, minder criminaliteit en meer tevredenheid onder agenten over hun baan. Toch hadden de meeste agentschappen niet de extreemste vorm van community policing, maar slechts een milde vorm.
Het is belangrijk om te noteren dat omdat een agentschap een overkoepelende strategie van community policing heeft geaccepteerd, dat deze strategieën automatisch leiden tot een verandering in het alledaagse gedrag van mensen.
Na 9/11
Sinds de terroristische aanvallen op 9 september 2001 is de financiering voor community policing drastisch veranderd. Er is nog wel geld, maar het is een stuk minder geworden. De prioriteiten liggen nu bij de veiligheid van het land. In sommige agentschappen zijn agenten veel zwaarder bewapend en hebben een agressievere vorm van optreden. Iets wat totaal tegenstrijdig is met de filosofie van community policing.

Het is nog te vroeg om te kunnen concluderen dat community policing ook in dit tijdperk nog kan voortbestaan, maar er zijn een aantal positieve notities. Allereerst hebben burgers na 9/11 veel meer respect voor politieagenten en de offers die ze moeten brengen. Ten tweede zijn burgers na 9/11 eerder geneigd om verdachte dingen te melden en op te letten in een buurt. Als laatste wordt community policing in deze tijd erg belangrijk vanwege de essentiële behoefte aan samenwerking met burgers. Er moet wederzijds respect zijn zodat burgers ook daadwerkelijk dingen melden aan de politie.
Zero tolerance
Naast community policing is er ook een andere manier van criminaliteit bestrijding geïntroduceerd: zero tolerance politie. Deze vorm van agressieve wetshandhaving is populair geworden door de New York City Police Department. Bij deze vorm van handhaving letten de agenten vooral op de kleinere vergrijpen(denk aan wildplassen, vandalisme, zwartrijden, etc). Als een agent iemand betrapt op zo’n overtreding dan moet hij meteen maatregelen nemen(arresteren of beboeten). Dit systeem is in sterk contrast met die van community policing. De zero tolerance aanpak laat zien dat wanorde niet word getolereerd onder welke omstandigheden dan ook. Het idee achter dit systeem is dat iemand die al vele malen voor kleine vergrijpen is opgepakt en veroordeeld en nu voor iets ernstigers moet voorkomen, diegene harder gestraft zal worden. Dit is dan namelijk niet de eerste keer dat diegene de fout in gaat. Deze aanpak kan er echter wel voor zorgen dat de hoop op een normaal leven voor sommige mensen ophoudt, als ze steeds weer opnieuw worden opgepakt. Hierdoor kunnen samenlevingen worden vernield en zeker de mindere buurten.
 

Het bouwen van gemeenschappen
Er zijn een aantal theorieën en ideeën langsgekomen die laten zien hoe belangrijk de gemeenschap is bij het beheersen van criminaliteit. Shaw en McKay kwamen met de sociale desorganisatietheorie, Sampson kwam met collective efficacy, Felson en Hirschi hadden het idee van sociale binding. In dit deel gaan we het hebben over programma’s die gemaakt zijn om gemeenschappen op te bouwen. Ongeacht de specifieke plannen die een programma heeft, ze hebben allemaal dezelfde doelen:
 

  • Buurtcohesie verbeteren

  • Informele sociale controle verhogen.

  • Orde herstellen door zichtbare wanordelijkheden te verminderen.

  • Angst voor criminaliteit verminderen.

  • De kwaliteit van leven voor buurtbewoners verbeteren.

 

Het probleem met programma’s die gemaakt zijn om gemeenschappen te verbeteren is dat ze te verdelen zijn in twee categorieën: Allereerst het succes of de mislukking van deze programma’s hangt af van de bestaande en eigen kracht van de buurt. Ten tweede veel van deze programma’s slagen er niet in om de onderliggende problemen die de teruglopende integriteit van een gemeenschap veroorzaken aan te pakken.
Een gemeenschap zonder gemeenschap
Volgens Flynn is een gemeenschap veel meer dan gewoon een kwestie van geografie. Als mensen dichtbij elkaar wonen betekend dat nog niet automatisch dat ze een mate van gemeenschap voelen met hun buren. Om een echte gemeenschap te zijn, moeten mensen een identiteit delen(bijvoorbeeld etniciteit, leeftijd, religie,etc.) en ze moeten gezamenlijke problemen en zorgen hebben.

De vraag die hier wordt gesteld is dan ook: Kunnen programma’s die gemeenschappen bouwen succesvol zijn als moeten beginnen vanaf nul? Het grootste probleem dat deze programma’s hebben is dat ze het minste lijken te helpen in de buurten waar ze het hardst nodig zijn. Als er helemaal geen bestaand buurtgevoel is om mee te beginnen dan begint zo’n programma al met een tegenslag.
Met betrekking tot de relatie tussen deelname in de gemeenschap en het ras van de burger zijn er een aantal interessante bevindingen. Bursik en Grasmick kwamen met het werk van Skogan. Hij kwam erachter dat Afro-Amerikaanse bewoners eerder aan criminaliteit preventie programma’s meededen dan de blanke bewoners. Skogan zei dat dit waarschijnlijk kwam door de beperkte mogelijkheid die de minderheden hebben om uit de gemeenschap te komen. Afro-Amerikanen hadden minder kans om weg te komen uit een bepaalde buurt. Hierdoor hadden ze twee opties: het probleem negeren of proberen er iets aan te doen. Ook nemen, volgens Skogan, sommige agentschappen community policing aan om de relaties met de gemeenschap te herstellen en om te proberen een bepaald niveau van vrede en harmonie onder vervreemde bewoners te krijgen. Dit plaatje van ‘de vriendelijke agent’ is moeilijk te verkopen aan de Afro-Amerikanen en andere minderheden binnen een gemeenschap, aangezien ze jaren te maken hebben gehad met discriminatie. Als je dit wantrouwen optelt bij de andere problemen die een buurt heeft, dan is de kans groot dat alle moeite die gestopt wordt in het community policing nergens op uit draait.
De echte problemen
Een tweede probleem waar de programma’s mee te maken krijgen is de vraag: pakken deze programma’s wel de echte problemen aan?
John Snodgrass betoogde dat de rijke buitenstaanders die de binnenste zones gebruikten voor hun eigen interesses en inkomen de echte reden zijn voor de problemen. Als Shaw en de CAP medewerkers echt iets wilden doen aan de problemen dan moesten ze iets doen aan de rijke industrieën die de problemen in de eerste plaats hebben veroorzaakt.
Dit bracht Shaw in een moeilijk parket. De CAP was afhankelijk van de lokale bedrijven en rijke speculanten voor donaties en andere daden van liefdadigheid. Als Shaw de confrontatie aan zou gaan met de bedrijven en landeigenaren, dan zou hij zijn financiering in gevaar brengen.
Sampson en Raudenbush koppelden zowel criminaliteit als wanorde aan een aantal structurele kenmerken dat specifiek waren voor bepaalde gebieden. De op een na belangrijkste factor met betrekking tot invloed op zowel criminaliteit als wanorde was armoede. Gemengd gebruik van land, waar commerciële en woongebieden gecombineerd zijn is ook een sterke voorspeller van criminaliteit en wanorde. De instabiliteit van het wonen was ook een belangrijke factor. Als de programma’s zich niet bezig zouden houden met deze problemen dan zou het succes op lange termijn in gevaar zijn.
Om criminaliteit en wanorde te verminderen hebben Sampson en zijn collega’s een aantal beleidslijnen ontworpen, zodat de bewoners van een buurt zelf de controle over hun buurt krijgen. Onder hun aanbevelingen zijn onder andere opgenomen: 1)een beleid waarmee lage inkomens hun eigen woningen kunnen kopen of het management van hun gebouw over kunnen nemen om de omzet te verminderen die verdiend wordt aan de woningen, 2) het gebruik van woningvouchers en andere programma’s die ontworpen zijn om huisvesting van bewoners door de stad te verspreiden in plaats van alle armere op één plaats te vestigen en 3)Het niveau van diensten verhogen voor de stadsbewoners.

Sampson en z’n collega’s beweren dat ook al bereiken deze programma’s maar een klein succes in sommige buurten, moeten deze programma’s nooit volledig worden opgegeven. Zelfs kleine vooruitgangen in de kwaliteit van het leven in die gemeenschappen kan een lange weg gaan in de richting van de verandering op de lange termijn.

 

 

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
505