Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Het melden van het vermoeden van kindermishandeling kan in strijd zijn met beroepsgeheimen. Er kan in dat geval een beroep worden gedaan op het conflict van plichten.
Beroepsgeheim en kindermishandeling
Het doorbreken van een beroepsgeheim behoeft steeds een specifieke rechtvaardiging of een conflict van plichten. Bij een conflict van plichten staat het zwaarwegende belang van de geheimhouding tegenover een ander zwaarwegend beland. De veiligheid, gezondheid en het welzijn van het kind. Wanneer men ervoor kiest het beroepsgeheim te doorbreken, moet ervan uit gegaan kunnen worden dat men er alles aan gedaan heeft om hier toestemming voor te krijgen en dat het niet doorbreken van de zwijgplicht voor een ander waarschijnlijk reële schade oplevert, er is geen andere weg om het probleem op te lossen. De wettelijke meldrecht is geen grond om de zijgplicht te doorbreken.
Doorbreking beroepsgeheim bij kindermishandeling en de tuchtrechter
Met betrekking tot melding uit eigen beweging blijkt dat de tuchtrechter de KNMG meldcode vrijwel moeiteloos heeft aanvaard, het handelen van een arts wordt hierbij getoetst aan de zorgvuldigheidseisen in de meldcode. In situaties waarbij een arts door het AMK verzocht wordt om informatie over een kind te delen naar aanleiding van een niet door de betreffende arts gedane melding, blijkt de tuchtrechter minder consequent te zijn in de toetsing aan de zorgvuldigheidseisen. Er wordt dus minder geoordeeld op basis van het conflict van plichten.
Beschouwing
De meldrecht is een betere grondslag voor de melding van kindermishandeling dan het conflict van plichten. Toch blijft het conflict van plichten belangrijk omdat hierbinnen wordt gekeken naar de noodzaak dat ernstige schade wordt voorkomen en dat alles in het werk dient te zien gesteld om toestemming voor de geheimdoorbreking te krijgen. De leer van het conflict en plichten dient te werken als inspiratie en toetssteen voor de uitwerking van het meldrecht.
Inhoud van de Meldcode
De meldcode bestaat uit een samenvatting een preambule, een aantal artikelen en bijlagen. In de eerste drie artikelen staan de algemene verantwoordelijkheden van de arts m.b.t. kindermishandeling beschreven. In artikel vier is een stappenplan kindermishandeling opgenomen. Hierbinnen maakt men onderscheid tussen de volgende stappen:
Verzamelen van bewijsmateriaal
Advies vragen bij MK en / of deskundige collega
Bespreken van signalen kindermishandeling met ouders tenzij moet worden gevreesd voor veiligheid en gezondheid van het kind
Overleg met bij het gezin betrokken hulpverleners en beroepskrachten
Wel of niet melden van kindermishandeling.
Artikel vijf tot en met elf bevatten specifieke regels in relatie tot het stappenplan.
Kanttekeningen bij de meldcode
De beschrijving van kindermishandeling zoals gesteld binnen de meldcode is erg ruim. Dit zorgt voor een hele waslijst aan kenmerken die zouden kunnen wijzen op kindermishandeling. De meldcode beschrijft dat voornamelijk een combinatie van deze kenmerken op kindermishandeling zou kunnen wijzen. Een lijst met minder specifieke aanwijzingen zou een aanbeveling zijn.
De meldcode vraagt niet van alle artsen eenzelfde kennis- en vaardigheden niveau, een arts dienst zich binnen zijn eigen taakveld en mogelijkheden in te spannen. Hierdoor kan echter een onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid van artsen bestaan. Daarnaast heerst de vraag of de arts die de mishandeling als eerste constateert ook verantwoordelijkheid draagt voor het stoppen van de mishandeling.
De meldplicht geldt reeds wanneer er een vermoeden van kindermishandeling en een reële kans op schade is. De meldcode betreft niet alleen het AMK zelf maar ook andere personen die werkzaam zijn bij bureau Jeugdzorg.
Inleiding
Het slachtoffer heeft een steeds belangrijkere ril gekregen binnen het strafprocesrecht.
Huidige betekenis van art. 51 Sv voor minderjarige slachtoffers
Slachtoffers en nabestaanden die van het spreekrecht gebruik maken hebben sinds 2005 een eigenstandige wettelijke rechtspositie gekregen. De uitoefening van het spreekrecht kan bijdragen aan het herstel van emotionele schade die is aangericht, het kan een gevoel van erkenning te weeg brengen. Ten behoeve van de spreekgerechtigdheid wordt een leeftijdsgrens gesteld. Men kan pas van spreekrecht gebruik maken vanaf 12 jaar en ouder. Daarnaast geldt dit ook voor kinderen van jonger dan 12 die in staat kunnen worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Er is geen wettelijke regeling die spreekrecht geeft aan ouder of voogd.
Het slachtoffer is diegene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of een ander nadeel heeft ondervonden. Het slachtoffer kan dan ook geen andere spreekgerechtigde vragen omdat het gaat om persoonlijke ervaringen van het slachtoffer zelf. Wanneer het slachtoffer zelf niet in staat is de spreekgerechtigheid te vervullen dan kan deze een schriftelijke verklaring opstellen.
Het is belangrijk dat jonge slachtoffers worden ondersteund in het verwerkingsproces. Spreekrecht van ouders of voogd kunnen hier een goed hulpmiddel bij zijn.
Op grond van artikel 12 lid 1 IVRK heeft het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, ongeacht diens leeftijd, recht om deze mening te uiten in alle aangelegenheden die hem of aan aangaan. Er dient naar het kind te worden geluisterd en het kind moet de kans krijgen zich te uiten, men noemt dit het hoorrecht.
Voorgestelde uitbreiding van het spreekrecht en het minderjarige slachtoffer + Plussen en minnen van het wetsvoorstel
Men wil in een nieuw wetsvoorstel de kring van spreekgerechtigden uitbreiden. Men wil ouders of verzorgers met een nauwe persoonlijke betrekking een volwaardig en zelfstandig spreekrecht toekennen. Er bestaat hierbij een uitzonderingsgrond met betrekking tot ouders die belang hebben bij het mitigeren van de gevolgen van het strafbare feit of die niet in het belang van het slachtoffer zullen spreken. Echter is het moeilijk te bepalen welke ouder mag spreken, wat wanneer er bijvoorbeeld een verschil van mening is tussen de ouders. Deze strijdigheid moet worden onderzocht door het Openbaar Ministerie, waarna de rechter hier een oordeel over zou moeten vellen.
Daarnaast wil men een afgeleid spreekrecht voor slachtoffers of nabestaanden die de leeftijd van 12 jaar nog niet hebben bereikt. Wettelijke vertegenwoordigers komen dan in aanmerking om het spreekrecht uit te oefenen. Ook hierbij geldt de uitzonderingsgrond dat die vertegenwoordiging niet in strijd mag zijn met het belang van de minderjarige.
Doordat het wetsvoorstel de kring van spreekgerechtigden uitbreidt voor minderjarigen die omwille van hun jeugdige leeftijd niet in staat zijn im zelf het spreekrecht uit te oefenen is er weinig reden om de leeftijdsgrens van jonger of ouder dan 12 jaar aan te houden. Het zou raadzaam zijn ook kinderen van ouder dan 12 de keuze te laten maken of zij gebruik willen maken van wettelijke vertegenwoordiging.
Het wordt voor minderjarigen (12 – 18 jaar) mogelijk om een strafzaak bij te wonen. De rechter mag er ook voor kiezen deze minderjarigen niet toe te laten. Het nadeel hiervan is dat dit een risico op secundaire victimisatie met zich mee zou kunnen brengen.
Het dient aanbeveling om minderjarigen zelf de keuze te laten in wiens aanwezigheid hij zijn spreekrecht wenst uit te oefenen.
Conclusie
Het wetsvoorstel betekent een verbetering voor de rechtspositie van minderjarige slachtoffers., echter kan van een volledig spreekrecht nog niet worden gesproken. Ook aan de bescherming en uitoefening van dit spreekrecht is in het wetsvoorstel nog niet gedacht. Het loslaten van leeftijdsgrenzen zou hierbij bijvoorbeeld als oplossing kunnen dienen.
10.1.1 Inleiding
De maatregel van ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen is de jongste justitiële jeugdzorgmaatregel. In 1995 is de wet veranderd met als uitgangspint de wet meer in overeenstemming te brengen met de situatie in de praktijk. De rechtspositie van ouders en minderjarigen moest worden verbeterd en er diende een scheiding te komen tussen de rechtsprekende en uitvoereinde taken van de kinderrechter. De bedoeling is dat kinderen zo veel mogelijk thuis blijven wonen en dat deze steun en hulp krijgt van een gezinsvoogdijwerker. Wanneer een gezinsvoogdijwerker geen uitkomst biedt, kan er over gegaan worden tot uit huis plaatsing.
Ondertoezichtstelling zorgt voor een beperking van het ouderlijk gezag. Toepassing van de maatregel van ondertoezichtstelling gaat vaak gepaard met ingrijpen in het gezinsleven. Dit kan zowel negatief als positief ervaren worden. De maatregel kan één, meerdere of alle kinderen binnen het gezin betreffen.
Met de invoering van de wet op jeugdzorg is de verplichte indicatiestelling door bureau jeugdzorg ingevoerd. Dit betekent dat de kinderrechter bij het verstrekken van een machtiging uithuisplaatsing een indicatiebesluit van bureau jeugdzorg nodig heeft waaruit blijk dat de betreffende minderjarige residentiële observatie of behandeling nodig heeft.
10.1.2 De grondslag en het doel van ondertoezichtstelling
Een minderjarige die zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd kan onder toezicht worden gesteld. Een bijkomende voorwaarde is dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald. De bevoegde rechter is de kinderrechter, die de zaak eventueel kan verwijzen naar de meervoudige (familie)kamer van de rechtbank.
De kinderrechter stelt de minderjarige onder toezicht aan een stichting. Deze stichting houdt een bureau jeugdzorg in stand dat feitelijk is belast met de uitvoering van de maatregel.
De formulering van de grond van toezichtstelling is ruim toegenomen doordat de maatregel in ver verschillende bedreigende situaties kan worden toegepast. Men kan onderscheid maken tussen oudergebonden factoren en kindgebonden factoren. Tot de oudergebonden factoren horen bijvoorbeeld: slechte verzorging, kindermishandeling en seksueel misbruik van kinderen door derden. Bij de kindgebonden factoren gaat het onder andere over psychiatrische problemen, weglopen van minderjarigen en spijbelen. Daarnaast bestaan er ook multiproblemgezinnen waarbij er zowel sprake is van kindgebonden factoren als van oudergebonden factoren, hierbij gaat het dan om opvoedingsmoeilijkheden en gedragsproblemen.
In een geval waar ouders feitelijk gescheiden leen kan de ondertoezichtstelling worden gebruikt om het kind bij de andere ouder te plaatsen. De maatregel is ook mogelijk om een noodzakelijke medische ingreep waarvoor de ouders geen toestemming geven toch door te voeren. Dit geldt alleen voor kinderen van jonger dan 12 jaar.
Om een zorgvuldige afweging te maken heeft de rechter zo veel mogelijk informatie nodig om een compleet beeld te kunnen vormen van de minderharige en diens actuele situatie. De kinderrechter kan pas tot ondertoezichtstelling beslissen wanneer een verzoek hiertoe is ingediend. Dit verzoek kan worden ingediend door ouders, pleeg- of stiefouders, de raad voor de kinderbescherming en de officier van justitie. Een minderjarige kan alleen de raad voor de kinderbescherming vragen een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. De meeste verzoeken worden door de kinderrechter toegewezen, omdat de maatregel vaak een laatste redmiddel is.
De ouders en of voogd worden bij een ondertoezichtstelling geholpen en ondersteund door een maatschappelijk- / gezinsvoogdijwerker. Deze heeft als uitgangspunt het gezinssysteem en de eigen verantwoordelijkheden van ouders zo veel mogelijk intact te laten. De gezinsband tussen ouders en kind moet worden bevordert.
Bureau jeugdzorg is verplicht een hulpverleningsplan op te stellen. Daarnaast is continuïteit van de hulpverlening zeer belangrijk.
10.1.4 De duur van de ondertoezichtstelling
De kinderrechter kan de duur van de ondertoezichtstelling vaststellen op maximaal een jaar.
10.3.1 Inleiding
De raad van kinderbescherming speelt een grote rol bij de voorbereiding van het ingediende verzoek. In acute crisissituaties moet een maatregel echter op zeer korte termijn worden getroffen. Dit gebeurt wanneer de situatie voor een kind zeer bedreigend wordt. Men kan dan zorgen voor tijdelijke voorzieningen in afwachting van de definitieve beslissing. Dit betekent dan wel dat de rechtspositie van betrokkenen zwakker is dan bij de definitieve maatregelen.
10.3.2 De voorlopige ondertoezichtstelling
De maatregel tot voorlopige ondertoezichtstelling kan worden verzocht door (pleeg)ouders, de raad voor de kinderbescherming en het openbaar ministerie. De kinderrechter kan de maatregel ook ambtshalve opleggen. De rechter bepaalt de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dit kunnen maximaal drie maanden zijn. De beschikking kan ter alle tijden worden herroepen. Dit is vaak een preventieve maatregel.
Tijdens deze voorlopige ondertoezichtstelling wordt een bureau jeugdzorg benoemd. De voorlopige gezinsvoogd heeft hierbij dezelfde bevoegdheden als de definitieve gezinsvoogd. Het onderzoek loopt tijdens deze periode gewoon door.
10.3.3 Schorsing van het ouderlijk gezag en voorlopige voogdij
Als er een onderzoek naar ontzetting of gedwongen ontheffing loopt dan kan de rechtbank ouders of voogd voor de duur van het onderzoek geheel of gedeeltelijk schorsen in de uitoefening van het ouderschap over één of meerdere kinderen. Het leidende motief hierbij is het belang van het kind. Wanner de maatregel maar op één ouder of voogd betrekking heeft dan kan de andere ouder of voogd het gezag slecht alleen uitoefenen als het jkind daardoor onttrokken wordt aan de invloed van de geschorste ouder of voogd. Wanneer de schorsing beide ouders of voogden betreft dan ontstaat er een gezagsvacuüm. Bureau jeugdzorg krijgt dan de voorlopige voogdij over het kind.
De mogelijkheden tot schorsing van het gezag en voorlopige voogdij helden ook wanneer er sprake is van feiten die kunnen leiden tot gedwongen ontheffing of ontzetting. De kinderrechter is dan de absoluut bevoegde rechter. Relatief bevoegd is de kinderrechter in de woonplaats van de minderjarige. De rechter kan de duur van de maatregel bepalen op maximaal zes weken. Na deze zes weken vervalt de maatregelen mits er door de rechter een verzoek of vordering tot gedwongen ontheffing of ontzetting is ingediend.
De gedwongen ontheffing of ontzetting wordt door de rechtbank uitgesproken. .
Bureau jeugdzorg heet de bevoegdheid om de aan hem toevertrouwde minderjarige kinderen uit huis te plaatsen en elders te verzorgen en opvoeden.
Algemene opmerkingen bij Burgerlijk Wetboek Boek 1, Afdeling 5 Ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag
De ontzetting berust op moedwillig plichtsverzuim, of op onwaardigheid de taak als opvoeder en verzorger te vervullen. De ontheffing berust op ongeschiktheid of onmacht. Ontzetting heeft een verwijtend karakter, bij ontheffing is hiervan minder sprake. Beiden leiden tot een algeheel verlies van het gezag van de ouders over de minderjarige.
Ook bij buitenlandse kinderen in Nederland kunnen maatregelen van kinderbescherming worden toegepast.
De rechtbank kan het gezag van een ouder beëindigen wanneer een minderharige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid boor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderharige aanvaardbare termijn. Het gezag mag ook worden beëindigd wanneer de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank kan het gezag van een ouder herstellen wanneer dit in het belang is van de minderjarige en de ouder duurzaam en verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van de minderharige in staat is te dragen.
Gronden voor ontheffing bij Burgerlijk Wetboek Boek 1, Artikel 266
Onmacht en ongeschiktheid komen vaak samen voor. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer er sprake is van lichamelijke of geestesziekte bij een ouder waardoor deze niet in staat is tot opvoeden. Hetzelfde geldt wanneer een ouder niet in staat is een buitengewoon lastig kind op te voeden. Het hoeft dus niet perse te gaan om een algemene ongeschiktheid tot opvoeden, maar kan samenhangen met bijzondere eigenschappen van het kind of bijzondere omstandigheden waarbinnen het kind zich bevindt. De oorzaak of onmacht mag niet geheel van tijdelijke aard zijn.
Het belang van het kind mag niet in contrast staan met de ontheffing.
Wie kunnen ontheffing verzoeken of vorderen?
Ontheffing kan worden uitgelokt door de officier van justitie, de raad voor de kinderbescherming of een pleegouder.
Vrijwillige en gedwongen ontheffing bij Burgerlijk Wetboek Boek 1, Artikel 268
Ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich verzet.
Wanneer na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt dat het kind, ondanks de aanwijzingen van de gezingsvoogd nog steeds in zijn zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid wordt bedreigd door ongeschiktheid of onmacht van een ouder om het kind te verzorgen of op te voeden, kan ontheffing ook tegen de wil van de ouders worden opgelegd. In de meeste gevallen van gedwongen ontheffing is er sprake van een plaatsing buitenshuis op grond van en ondertoezichtstelling. De uithuisplaatsing kan telkens met een jaar worden verlengd.
Wanneer man en vrouw samenwonen en één van beiden wordt ontzet dan zal ook de andere ouder het gezag moeten worden ontnomen.
Door de ontheffing wordt de mogelijkheid geopend dat pleegouders het gezag krijgen.
Gronden voor ontzetting bij Burgerlijk Wetboek Boek 1, Artikel 269
Net als bij ontheffing staat het belang van het kind voorop. De ontzetting kan met betrekking tot een of meer kinderen worden uitgesproken en met de betrekking tot één of meerdere blijven bestaan. Vaak is het zo dat een misdraging van een ouder ten opzichte van een kond hem diskwalificeert als opvoeder van andere kinderen.
De uitspraak van de rechter moet worden gemotiveerd. Gedrag kan pas een ontzetting opleveren als hiervan een slechte invloed op het kind uitgaat.
Wie zijn bevoegd ontzetting te vorderen of te verzoeken? Burgerlijk Wetboek 1, artikel 270
De kring van personen die ontzetting kunnen verzoeken is ruimer dan de kring van personen die ontheffing en ondertoezichtstelling kunnen verzoeken. De biologische vader, niet ouder die gezamenlijk gezag uitoefent met de ouder, pleegouder en het openbaar ministerie kunnen een verzoek indienen.
Bureau Jeugdzorg ( Bjz)
Volgens de Wjz is Bureau Jeugdzorg de centrale toegangspoort tot de jeugdzorg waarop een cliënt zich kan beroepen. Aan Bureau Jeugdzorg worden problemen voorgelegd die een cliënt belemmeren in een normaal opgroeien, Dit kan gaan om opgroei-, opvoedings – en of psychiatrische problemen. Een cliënt kan zelf een beroep doen op jeugdzorg of er kan door anderen een beroep worden gedaan. Bjz bepaalt op welke zorg iemand een beroep kan doen. Dit kan zijn jeugdzorg ( Wjz) of zorg ( AWBZ) of gesloten jeugdzorg. Dit besluit noemen we het indicatiebesluit waarin wordt aangegeven de problemen, de benodigde zorg en de doelstellingen over wat er bereikt moet worden met de verleende zorg.
Bjz tegenover de Raad voor de Kinderbescherming.
Wanneer Bjz tot de conclusie komt dat een maatregel van kinderbescherming moet worden overwogen dan moet dit worden voorgelegd aan de Raad voor de Kinderbescherming. De cliënt en/ of de met gezag belaste ouder(s) worden hiervan altijd op de hoogte gesteld. De raad kan ook zonder inmenging van Bjz een zaak in onderzoek nemen wanneer er sprake is van een acute of bedreigende situatie voor een minderjarige.
Het Advies- en meldpunt Kindermishandeling ( AMK)
Het AMK is sinds 2005 een afzonderlijk georganiseerd onderdeel van Bureau Jeugdzorg. Er is een duidelijke taakafbakening en samenwerkingsafspraken tussen Bjz en AMK. Het AMK geeft ook advies aan beroepskrachten over de aanpak van kindermishandeling en kan naar aanleiding van een melding onderzoeken of er ook echt sprake is van kindermishandeling,. Dit moet binnen 13 weken leiden tot een beslissing over verder te nemen acties. Het AMK heeft ook bijzondere bevoegdheden. Het kan zonder dat de betrokkenen zijn geïnformeerd of toestemming hebben gegeven gedurende 4 weken ( met mogelijkheid tot steeds een verlenging van 2 weken ) onderzoek doen naar een gezinssituatie en hiervoor persoonlijke gegevens vastleggen. Een melding doen bij het AMK kan anoniem. Volgens de Wjz is iedere zorgaanbieder verplicht om mogelijke kindermishandeling te melden aan het AMK. Voor professionals met een beroepsgeheim is daarvoor het zogenaamde spreekrecht. Verantwoordelijk voor de aanpak van kindermishandeling is het Ministerie van VWS.
De Raad voor de Kinderbescherming.
De raad is niet de enige die een verzoek tot het treffen van maatregelen kan indienen, het OM , ouders, pleegouders, bloed- of aanverwanten kunnen dit ook. De taak van de raad eindigt altijd na een uitspraak door de rechter. Het aantal kinderbeschermingsonderzoeken laat een stijgende lijn zien.
Wat kan de Raad voor de Kinderbescherming doen ?
Beschermen
Adviseren bij scheiding en omgangsregelingen
Een strafrechtelijke taak
Toezicht houden bij zaken waar het belang van kinderen in het spel is.
Bevorderen van samenwerking met instellingen van jeugdbescherming en jeugdhulpverlening.
De raad heeft de bevoegdheid om op te treden ten behoeve van alle minderjarigen die in Nederland wonen of hun verblijf hebben of Nederlandse minderjarigen die in het buitenland verblijven. De raad heeft 22 locaties in 13 regio’s. Wanneer iemand zich incorrect behandeld voelt kan men gebruik maken van de klachtencommissie.
Het inschakelen van deskundigen.
Het onderzoek van de raad vindt in eerste instantie plaats door een van zijn eigen medewerkers. De raad is geen hulpverleningsinstantie. Het is prettig wanneer ouders en het kind bereid zijn om mee te werken, maar dat is geen vereiste. Ouders worden wel gedurende het hele proces op de hoogte gehouden. Het onderzoek van de raad is echter geen recherchewerk, bij het onderzoek staan de volgende punten centraal :
De staat en de ontwikkeling van het kind
De opvoedingsvaardigheden van de ouders/ verzorgers
Het ondersteunende vermogen van de directe omgeving van het kind.
Om het onderzoek te vergemakkelijken kan gebruik worden gemaakt van een kinderombudsman en met informatie van instanties die eerder met het gezin hulpverleningscontact hebben gehad.
Rapportage
De bevindingen van het onderzoek worden vastgelegd in een rapport. Het rappor wordt bij een eventueel verzoekschrift gevoegd. Het rapport moet goed leesbaar zijn, objectief met een duidelijke scheiding tussen feiten en meningen. Er moeten ook de contacten tussen raad en ouder, kind en derden zijn vermeld. Als laatste worden de reacties van de betrokkenen opgenomen in het verslag. Indien externe deskundigen zijn geraadpleegd dan worden deze bevindingen in een apart rapport opgenomen. Voor ouders en minderjarigen gelden de volgende regels bij het inzien van een rapport :
Ouders, pleegouders en minderjarige vanaf 12 jaar hebben een inzage- afschriftrecht.
Na het afsluiten van een onderzoek wordt een concept aan de belanghebbenden aangeboden. Zij hebben dan 5 dagen de tijd om schriftelijk of mondeling te reageren. Dit kan dan leiden tot een correctie van de feitenweergave.
De inzageregel van de Wjz. De regel is met name van belang voor jeugdbeschermingactiviteiten van Bjz en van de aanbieders van pleegzorg en residentiële zorg. De regeling gaat uit van inzagerecht voor jeugdige van 12 jaar e.o. of zijn of haar vertegenwoordiger.
Bewaring of vernietiging van dossiers.
Klachtdossier met een klacht tegen de raad wordt 5 jaar nadat de laatste klacht is afgehandeld bewaard en daarna vernietigd.
Kinddossier wordt vernietigd wanneer het kind met wie de Raad bemoeienis had 24 jaar is geworden. Uitzonderingen zijn ontheffing/ ontzetting en adoptie want dan wordt het dossier altijd bewaard.
Gezinsdossier. Wordt vernietigd wanneer het jongste kind 18 jaar is geworden. Met uitzondering van ontheffing/ ontzettingszaken of adoptie.
Klachtrecht
Iedereen die als belanghebbende of als informant bij een zaak van de raad betrokken is geweest en die zich niet conform de geldende regels of onheus bejegend voelt, kan een klacht indienen bij de raad. Wanneer de raad de klacht niet naar tevredenheid kan afhandelen, wordt deze voorgelegd aan de externe klachtencommissie. Er wordt altijd geprobeerd om met de klager tot een oplossing te komen. De klager kan las laatste de hulp inroepen van de Nationale Ombudsman die een eigen onderzoek kan instellen.
Het optreden van anderen
Het Om maakt maar zeer beperkt gebruik van zijn bevoegdheid. Maar wanneer de raad in gebreke blijft, kan het Om de raad corrigeren. Daarnaast komt het ook voor dat een van de ouders bij een scheiding de raad vraagt om een onderzoek. De kinderrechter zal dan de raad om advies vragen en bij een noodsituatie een voorlopige ondertoezichtstelling uitspreken.
20 Samenvatting Wet op de jeugdzorg
In werking sinds 1 januari 2005 als vervanging van de Wet op de jeugdhulpverlening.
WJZ heeft te maken met het versterken van de positie van jongeren en ouders en het verbeteren van de effectiviteit en de efficiency van de jeugdzorg. De toegang tot jeugdzorg moest per regio verbeteren. Gelijktijdig het Uitvoeringsbesluit wet op de jeugdzorg in werking dat regels geeft over onder meer de aanspraak op jeugdzorg, de aanwijzing van de vormen van geestelijke gezondheidszorg voor jongeren en het door bureau jeugdzorg laten vast stellen op welke zorg een jongere recht heeft. Op 3 augustus 2005 Besluit beleidsinformatie jeugdzorg in werking waarin onder meer wordt geregeld welke gegevens nodig zijn voor een samenhangend jeugdzorgbeleid, wie de gegevens verzamelt en welke gegevens er mogen worden verstrekt.
Wijzigingen in de WJZ met name om onnodige bureaucratie te vermijden. Vanaf 2008 is het mogelijk dat jongeren met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen op basis van een rechterlijke machtiging, opgenomen worden in een gesloten instelling voor jeugdzorg. De WJZ regelt met name de wettelijke aanspraak op jeugdzorg en de financiering, organisatie, kwaliteit en toezicht Ook wordt de toegang tot de jeugd –GGZ, de zorg voor verstandelijke gehandicapten met opgroei en opvoedingsproblemen ( jeugd LVG) en de eventuele plaatsing in justitiële jeugdinrichtingen geregeld. Instrumenten die de WJZ kan gebruiken zijn o.a. het onderwijsachterstandsbeleid, de jeugdgezondheidszorg, de kinderopvang en het welzijnswerk. Voor aansluiting bij gemeentelijk jeugdbeleid is het Centrum voor jeugd en gezin opgericht. De Raad voor de kinderbescherming valt niet onder de WJZ, maar rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van de minister van justitie.
Het begrip jeugdzorg wordt in de WJZ als volgt omschreven : “ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende zodanige problemen”. Jeugdbescherming valt volgens de wet niet onder het begrip jeugdzorg omdat jeugdzorg in eerste instantie vrijwillige hulp inhield. Jeugdbescherming is civielrechtelijk, jeugdreclassering is strafrechtelijk.
De WJZ bepaalt dat er recht is op jeugdzorg voor jongeren tot 21 jaar, hun (pleeg)ouders, stiefouders en anderen die een jongere behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Illegalen hebben geen aanspraak op jeugdzorg. Bureau jeugdzorg zorgt voor een gespecialiseerde toegang op het terrein van opgroei- en opvoedingsproblemen. Haar taken moeten doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden uitgevoerd. Bureau jeugdzorg is onafhankelijk van andere zorgaanbieders. De verantwoording van de bureaus ligt bij de provincies.
De kerntaak van Bureau jeugdzorg is te bekijken welke zorg iemand nodig heeft. Daarbij gaat het om de beoordeling van psychosociale, psychische of gedragsproblemen of psychiatrische problemen, leerproblemen of problemen in de ouder – kind relatie. De beoordeling omvat een gedegen analyse. Dit kan op eigen initiatief van BJ of op verzoek van een cliënt. Wanneer BJ vindt dat cliënt is aangewezen op hulp zal een indicatiebesluit genomen worden waarin de bruikbare zorg zal worden aangegeven. In acute situaties kan ook zonder indicatiebesluit hulp geboden worden. Als cliënten het niet eens zijn met het indicatiebesluit kunnen zij hiertegen bezwaar maken bij BJ en in een latere fase bij de kinderrechter.
Coördinatie van te leveren zorg gaat meestal via een gezinscoach. Deze heeft als taak te bevorderen dat de hulpverlening in samenhang en gericht wordt aangeboden. De indicatietaak voor zorg kan bestaan op grond van de WWZ, AWBZ, de zorgverzekeringswet en de Bij en de jeugd GGZ. Dit is een voorwaarde voor het verkrijgen van geestelijke zorg. Ook de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren ( LVG) zal op termijn via Bureau Jeugdzorg gaan lopen. Een plaatsing in een JJI ( justitiële jeugdinrichting) op basis van een indicatie van het Bureau in samenwerking met de kinderrechter.
In de WJZ is de jeugdbescherming samen gebracht met de vrijwillige jeugdzorg. De toegankelijkheid van verschillende soorten hulp wordt hiermee vergroot. BJ voert de civiele kinderbeschermingsmaatregelen uit. Daaronder vallen ondertoezichtstelling, voogdij, ontzetting uit de ouderlijke macht. De taken zijn in het Burgerlijk Wetboek vastgelegd. De taken worden uitgeoefend op basis van een vooraf ontwikkeld plan. De Raad van de Kinderbescherming heeft een toezichthoudende taak. BJ heeft ook als taak de jeugdreclassering uit te voeren. Het uitvoeren van een strafrechtelijke beslissing en toezicht houden op en begeleiden van de jongeren in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming of de officier van justitie. BJ functioneert ook als AMK, dit om een directe link te hebben naar de eventueel te gebruiken jeugdzorg. Daarnaast heeft het BJ nog de volgende taken : actief helpen van een cliënt, zorgen in samenwerking met zorgaanbieders voor een samenhangend plan van hulpverlening, het volgen en evalueren van de gegeven zorg, adviseren van de cliënt over nazorg en eventuele andere ook bruikbare zorg aanbieden. Binnen de provincie komen daar nog de volgende taken bij: deskundigheidsbevordering, onderhouden van contacten met voorzieningen voor jongeren waaronder het onderwijs, ambulante hulp verlenen en de kindertelefoon beheren.
Zorgaanbod
De landelijk werkende voorzieningen, al eerder genoemd, worden gezien als voorzieningen met een gespecialiseerd aanbod of met een aanbod dat gevormd is door een levensbeschouwelijke visie. Niet iedere provincie verleent hiervoor afzonderlijk subsidie. De minister voor jeugd en gezin heeft met landelijke voorzieningen en de financierende provincies hierover budgetafspraken gemaakt.
De acceptatieplicht houdt in dat een zorgaanbieder aan elke cliënt zorg moet verlenen indien deze zich meldt met een indicatie waarvoor jeugdzorg nodig is en waarvoor de aanbieder subsidie ontvangt. Weigeren kan alleen wanneer er geen subsidie meer over is.
Jongeren die niet met jeugdstrafrecht te maken hebben gehad mogen sinds 2008 niet meer in een justitiële jeugdinrichting worden geplaatst. Gesloten jeugdzorg op basis van WJZ is mogelijk voor kinderen onder de 12 jaar met ernstige opgroei- of opvoedingsmoeilijkheden. Het kan dan gaan om gedwongen behandeling en opname in een gesloten inrichting. Met een machtiging worden jongeren behandeld tot 21 jaar. Dat kan ook zonder maatregel van de kinderbescherming bij instemming van ouder of verzorgende of door inmenging van de kinderrechter. Echter de grondrechten van jongeren in gesloten jeugdzorg kunnen niet voldoende worden gewaarborgd door de correcte of incorrecte toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. De WJZ voorziet in een regeling voor de bijdrage van ouders en van jongeren die zelf verdienen in de kosten van de jeugdzorg. Deze bijdrage geldt niet voor de ambulante zorg. Het gaat om een inkomensafhankelijke bijdrage.
Bestuur en verantwoordelijkheden
De provincie is het belangrijkst voor het in stand houden van de jeugdzorg. Heeft de verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van BJ en voor voldoende aanbod aan jeugdzorg en voor her subsidiëren van de zorgaanbieders. Daarvoor wordt eens per 4 jaar een beleidskader opgesteld en eenmaal per jaar een uitvoeringsprogramma. Vraag, aanbod en samenhang worden hierin vastgelegd. De provincie heeft het recht om schriftelijk te adviseren.
Voor het hele stelsel is de minister voor jeugd en gezin verantwoordelijk. Het rijk stelt eens per 4 jaar een landelijk beleidskader jeugdzorg vast, waarop de provincies zich moeten richten. Jaarlijks maakt het rijk een voortgangsrapportage. Er kan adviserend worden gehandeld. De Inspectie jeugdzorg valt onder verantwoordelijkheid van de minister van VWS en justitie en houdt toezicht op de BJ’s en het zorgaanbod. Tevens houdt het toezicht op de Raad van de Kinderbescherming. Dit alles om de kwaliteit van de zorg te waarborgen.
Financiering door provincie, waarvoor een doeluitkering wordt ontvangen van het Rijk.
Door het creëren van een recht op jeugdzorg, een onafhankelijke en objectieve indicatiestelling, het bieden van een second opinion en het aanbieden van een vertrouwenspersoon en een samenhangend pakket aan zorg wordt de positie van de cliënt versterkt. Het is de plicht van BJ’s en zorgaanbieders dat cliënten inzage kunnen hebben in hun bescheiden. Er bestaat alleen recht op gegevens die de cliënt alleen zelf aangaan. Inzage wordt geweigerd wanneer de cliënt jonger is dan 12 jaar of wanneer hij ouder is maar niet de capaciteiten heeft het geschrevene te kunnen begrijpen. Dan kan de vertegenwoordiger van de cliënt inzage krijgen.
BJ’s zijn verplicht een regeling te treffen voor de behandeling van klachten waarbij onpartijdig een oordeel over de klachten kan worden gevormd. Door hoor en wederhoor wordt zorgvuldigheid gewaarborgd. Het oordeel van de klachtencommissie moet aan de cliënt worden doorgegeven.
Gemeenten hebben de plicht om zorg te dragen voor de totstandkoming van CJG waar laagdrempelig alle preventieve functies van opvoeding en gezinsondersteuning beschikbaar worden gesteld voor jongeren tot 23 jaar en hun ouders.
De wijziging van de WJZ voor de Verwijsindex risicojongeren om tot een verbetering van de samenwerking van instanties en professionals rondom jongeren met problemen te komen. Werken met signaleringssystemen. De doelgroep zijn jongeren tot 23 die in hun ontwikkeling naar volwassenheid door verschillende problemen worden belemmerd. Actieve meldingen blijven 2 jaar bestaan, daarna haan ze in archief waar ze nog 5 jaar worden bewaard.
Inleiding
Kinderen hebben altijd recht op bescherming ook wanneer de eigen ouders of verzorgers dit niet of onvoldoende kunnen bieden. De Nederlandse staat moet een Kinderbeschermingsstelsel bieden waarmee kinderen de noodzakelijke bescherming kan worden geboden. De roep om veiligheid voor kinderen in hun opvoedklimaat voert de boventoon. Er is een verandering doorgevoerd van terughoudendheid bij gezinsinterventie naar een actievere overheidsbemoeienis. Dit blijkt ook uit het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen waarbij de belagen van het kind centraal staan.
Aanleiding wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen
Met het wetsvoorstel wordt beoogd om knelpinten weg te nemen, waarbij het recht van het kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid centraal staat. Er was voorafgaand op het wetsvoorstel veel kritiek op de omstandigheden rondom ondertoezichtstelling. Zo waren er problemen met de uitvoering van voogdij en de duur van de ondertoezichtstelling.
Ondertoezichtstelling
Het wetsvoorstel stelt het belang van het kind voorop. Een minderjarige kan onder toezicht worden gesteld wanneer er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging van het kind met de voorwaarden dat ouders vrijwillige hulp niet of niet voldoende accepteren en de verwachting bestaat dat ouders de primaire verzorgers zullen blijven en het kind niet zo lang uit huis wordt of dreigt te worden geplaatst, dat het toekomstperspectief voor het kind bij een nieuwe opvoedsituatie ligt.
De lichtere maatregel van opvoedingsondersteuning duurt maximaal een jaar en kan met een jaar worden verlengd. Een uithuisplaatsing is bij deze lichtere maatregel niet mogelijk. Deze maatregel kan alleen worden opgelegd wanneer een minderharige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is niet, of niet voldoende, wordt geaccepteerd.
Gedeeltelijke gezagsoverheveling
Gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling kunnen zonder toestemming worden opgeslagen en door derden aan de gezinsvoogdijwerker worden versterkt op verzoek of op eigen initiatief, zelfs wanneer de derde een beroepsgeheim heeft. Het doel hiervan is het een gezinsvoogdijwerker gemakkelijker te maken een goed zicht te krijgen op de veiligheid van het kind in huis.
Als een ondertoezichtstelling gepaard gaat met een machtiging uithuisplaatsing, dan kan de kinderrechter op verzoek het gezag van de ouder(s) op specifieke punten laten uitoefenen door Bureau Jeugdzorg. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het aanmelden van de minderjarige bij een onderwijsinstelling toestemming voor medische behandelingen het doen van een aanvraag ter het verlenen van een verblijfsvergunning.
Procedurele vernieuwingen
Een belangrijke procedurele vernieuwing omvat de geschillenregeling. De geschillenregeling houdt in dat alle betrokkenen bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling de kinderrechter kinnen verzoeken en zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
De rechter heeft de mogelijkheid om een verzoek tot een ondertoezichtstelling dat niet alle minderjarige betreft over wie de ouders het gezag uitoefent ambtshalve aan te vullen en ook broertjes of zusjes van de betreffende minderjarige onder toezicht te stellen.
Betrokkenen hebben de verplichting om ook zelf naar een oplossing te zoeken, zij kunnen hulp bieden bij het opstellen van een plan van aanpak. Slechts wanneer dit de belangen van het kind zou schaden kan Bureau Jeugdzorg hiervan afzien.
Pleegkinderen
Wanneer Bureau Jeugdzorg het verblijf van een minderjarige in een pleeggezin wil wijzingen, dan moet de kinderrechter hiervoor toestemming heven indien de minderjarige ten minste een jaar in een pleeggezin woont.
Inleiding
Het beleid van de politiek is er op gericht risico’s te voorkomen. De veiligheid van het kind dient voorop te staan. Dit lijkt erop te wijzen dat kinderen tegenwoordig sneller uit huis worden geplaatst. Dit gaat gepaard met een toename van de controle op het gezin en jeugdzorginstanties. Het kind moet zorgvuldiger worden gemonitord en gegevens moeten toegankelijk zijn voor professionals.
Nationale incidenten
Uit verschillende rapporten blijkt dat signalen van huiselijk geweld vaak onopgemerkt bleven door een gebrekkige samenwerking, gegevensuitwisseling, en geen regievoering. Daarnaast was het niet altijd duidelijk welke instantie de eindverantwoordelijkheid droeg. Het uitgangspunt dient nu te zijn dat professionals die een risico of probleem signaleren zelf verantwoordelijk blijven totdat duidelijk is dat de voor een eventueel vervolgtraject aangewezen professional de benodigde actie gaat ondernemen.
Hardnekkige wachtlijsten
Men heeft binnen de jeugdzorg te maken met lange wachttijden en lange doorlooptijden. Doorlooptijden lopen vaak op tot negen maanden, dit is veel te lang omdat er bij ernstige problemen of zorgen zo snel mogelijk geholpen moet kunnen worden. Vanuit de politiek worden gelden ingezet oom de wachtlijsten te verkleinen of op te heffen. Men moet zorgvuldig omgaan met de aanpak van wachtlijsten, omdat het belangrijk is dat de doorlooptijd niet wordt verhoogd.
Knelpunten bij jeugdbescherming
Jeugdbescherming heeft te maken gekregen met een forse toename van het papierwerk. De administratieve belasting is groter geworden. Dit hangt samen met een afname in het aantal contacten met het kind en gezin.
Jeugdbeschermers hebben als taak bij een ondertoezichtstelling toezicht te houden op het kind en de ouders met gezag en deze hulp te bieden, te ondersteunen en de gezinsband te bevorderen. In de praktijk bestaat er veel verwarring over deze taken. Ook de doelen worden niet duidelijk genoeg geformuleerd, men moet eerst veel informatie achterhalen om een duidelijk plan van aanpak gericht op een specifiek gezin op te stellen.
Controle
De overheid gaat uit van een veiligheid voorop gedachte wat ervoor zorgt dat er door de overheid meer controle wordt uitgeoefend op gezinnen en jeugdzorg. Zo hebben provincies een toezichthoudende taak gekregen. Daarnaast wordt er door de Inspectie Jeugdzorg steeds meer onderzoek verricht naar de Bureaus Jeugdzorg.
Huidige cultuur jeugdzorg
Binnen de jeugdzorg is er sprake van een hoog ziekteverzuim en een sterk verloop van personeel. Daarnaast lijkt er sprake te zijn van een ‘Savanna – effect’: steeds meer kinderen worden uit huis geplaatst. Ook het aantal ondertoezichtstellingen is toegenomen. Jeugdzorg heeft te maken met veel vernieuwingsprojecten op landelijk niveau.
Er wordt in dit artikel een vaccinatieplicht tegen de meest risicovolle ziekten voor kinderen onder de 12 jaar bepleit waarbij echter ouders middels een gewetensbezwaarprocedure de mogelijkheid hebben om ontheffing aan te vragen. Hierdoor kan het aantal vaccinaties worden vergroot.
Het vaccinatieprogramma in Nederland
Op basis van art. 22 in de Grondwet ziet de overheid het als haar verantwoordelijkheid om besmettelijke ziektes te bestrijden en de Nederlandse bevolking tegen uitbraken van ziektes te beschermen, Deze taak vult de overheid in door een gratis maar niet verplicht rijksvaccinatieprogramma. Ongeveer 95% van de bevolking maakt hier gebruik van. Een groep streng gereformeerden en kritische prikkers (m.n. antroposofen en homeopaten) verzet zich principieel tegen vaccinatie. Ze gaan ervan uit dat ziektes overwinnen het immuunsysteem en de groei van het lichaam versterken en zien vaccinatieplicht als een plicht die in strijd is met de vrijheid van godsdienst van de ouders van het kind. Het verzet van ouders kan zo groot worden wanneer vaccinatieplicht tout court zou worden ingevoerd dat ouders zich aangetast voelen in hun recht op onaantastbaarheid van het lichaam van het kind en het recht op eigen invulling van het gezinsleven. Wanneer niet gevaccineerde geconcentreerd bij elkaar wonen ontstaat er geen groepsimmuniteit en dan kan een ziekte zich snel verspreiden. De overheid zet niet in op verplicht vaccineren maar op extra voorlichting en dialoog. Helaas met nog maar weinig effect.
De principiële weerstand tegen vaccinatie tegenover de vrijheid van godsdienst
De vrijheid van godsdienst gaat ervan uit dat de overheid tolerant moet zijn t.o.v. diepgewortelde religieuze overtuigingen die niet op de rede maar op het geloof zijn gebaseerd. Dat betekent echter niet dat de godsdienstvrijheid ook van toepassing is op alle handelingen die uit de religieuze regels worden afgeleid. Wanneer bijvoorbeeld de belangen van anderen geschaad worden kan de overheid toch ingrijpen. Tegenstanders van vaccinatieplicht beroepen zich m.n. op de leer van de predestinatie ; Alles is Gods plan en staat vast, hij bewaakt en onderhoudt de schepping . Deze vaccinatieweerstand kan echter niet uit de Bijbel worden herleid. Naarmate de predestinatieleer in groepen selectiever wordt beleden, hoe willekeuriger de weerstand tegen vaccinatie wordt.
Pragmatische argumenten tegen vaccinatieplicht.
Door een vaccinatieplicht zal de bereidheid afnemen om vrijwillig aan preventieactiviteiten deel te nemen. Dit argument gaat niet op omdat mensen het beste met hun kinderen voor hebben en ze aan zo min mogelijk risico willen blootstellen.
Het risico is maar zo klein, dus verplichting is niet nodig. Dit is een argument dat zaken in een kader zet of vanuit een ander perspectief laat zien maar is geen steekhoudend argument tegen vaccineren.
Het betreft maar een kleine groep, daarom is verplichting niet nodig. Zolang de overheid voor deze kleine groep alleen maar vasthoudt aan voorlichting en dialoog, maakt ze impliciet de keuze om deze, zij het kleine groep, niet te beschermen.
Verplichte vaccinatie kan in strijd komen met het recht op onaantastbaarheid van het lichaam van het kind. Dit grondrecht komt in geding bij verplichte vaccinatie tegen de wens van de ouders in. Let wel dit kan voorkomen worden door de mogelijkheid van vrijstelling via de gewetensbezwarenregeling. Dan wordt de verplichte vaccinatie niet onvermijdbaar.
Wat valt te zeggen over een vaccinatieplicht tegen mazelen? Mazelen worden gezien als een minder grote risicoziekte dan bijvoorbeeld polio en daarom is de weerstand tegen vaccineren tegen de mazelen ook groter. Ook hier geldt de overtuigingen zijn beschermd via de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging maar indien op basis hiervan een situatie ontstaat waarin kinderen grote risico’s lopen dan moet een ouder vrijstelling aanvragen om vaccinatie tegen te houden.
3.2.1.1 Inleiding
Het strafrecht bepaalt welke feiten strafbaar zijn en beoogt de samenleving en personen te beschermen tegen strafwaardig schadelijk gedrag. Het vestigt strafrechtelijke aansprakelijkheid van daders.
Seksueel misbruik van een kind is dus een seksueel contact met een kind dat strafwaardig en strafbaar is. De zedelijkheidswetgeving is gericht op bescherming van personen tegen seksueel misbruik, waaronder seksueel geweld. Deze wetgeving ziet op bescherming van een ieder tegen onvrijwillige seks, en bescherming van drie groepen van kwetsbare personen tegen seksueel misbruik, te weten: kinderen, personen die zich in een positie van afhankelijkheid bevinden ten opzichte van een dader met overwicht en personen die vanwege een handicap of een specifieke toestand waarin zij verkeren, niet goed in staat zijn hun wil te bepalen of kenbaar te maken.
Strafwetgeving laat ruimte voor bescherming van de persoonlijke leefsfeer, men heeft het recht zijn of haar eigen seksuele leven in te richten. Bescherming van het recht op een eigen seksueel leven houdt bescherming van twee belangen in: bescherming tegen aantasting van de seksuele integriteit en bescherming tegen inmenging in de eigen persoonlijke levenssfeer.
Of seksueel contact met een kind strafbaar is hangt onder andere af van de aard van de handelingen, de leeftijd van het kind en de dader, de relatie tussen kind en dader en de omstandigheden waaronder het seksuele contact plaatsvindt. Vanaf 16 jaar is men seksueel meerderjarig. Vrijwillige seksuele contacten met een kind vanaf 16 jaar zijn in de regel niet strafbaar. Vrijwillige seksuele contacten met een kind onder die leeftijd zijn strafbaar, tenzij er geen sprake is van ontucht. Onder ontucht verstaat men het plegen van seksuele handelingen die in strijd zijn met de heersende sociaal-ethische norm.
3.2.1.2 Seksueel misbruik als strafbaar feit
De zedelijkheidswetgeving in het Wetboek van Strafrecht gaat ervan uit dat:
er is geen onderscheid tussen mannelijke of vrouwelijke daders of slachtoffers
er wordt gebruik gemaakt van de algemene begrippen ontucht of ontuchtige handelingen en van het specifieke begrip seksueel binnendringen van het lichaam. Seksueel binnendringen heeft een zwaardere lading een heeft een ruime betekenis. Het gaat hierbij om alle vormen van seksuele vaginale, anale en orale contacten, maar bijvoorbeeld ook om tongzoenen.
vrijwillig seksueel contact met een kind vanaf 16 jaar is in de regel niet strafbaar
vrijwillig seksueel contact met een kind onder 16 jaar is strafbaar, indien er sprake is van ontucht
Seksueel contact met een persoon (jong of oud) is strafbaar, wanneer dit onvrijwillig plaatsvindt. Dat is verkrachting of aanranding.
Het seksueel binnendringen van het lichaam van een kind beneden 12 jaar is zonder meer strafbaar. Het seksueel contact met een jongere tussen 12 en 16 jaar is strafbaar, als er sprake is van ontucht. Normaal seksueel verkeer tussen jongeren, oftewel vrijwillig seksueel contact dat gelet op de leeftijd van betrokkenen gebruikelijk is, is geen ontucht en blijft daardoor buiten het bereik van de strafwet. Seksueel contact met een minderjarige is als ontucht strafbaar wanneer er sprake is van specifieke afhankelijkheidsrelatie tussen dader en de minderjarige of wanneer de dader een functionele positie inneemt ten opzichte van het slachtoffer. Onvrijwilligheid is hierbij geen vereiste. Ook seksueel contact met een onmachtige persoon (jong of oud) is strafbaar.
Het plegen van ontucht door een aan zijn zorgen toevertrouwd kind met een derde is strafbaar. Dit wordt bestraft met een gevangenisstraf van maximaal vier jaar. Indien de schuldige van het plegen van dit misdrijf een gewoonte maakt, kunnen de gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd.
De vervaardiging, verspreiding en bezit van kinderporno, en het zich toegang verschaffen tot kinderporno op internet is strafbaar. Dit wordt bestraft met een gevangensisstraf of een hoge geldboete.
Ook seksueel contact met een prostituee17 onder 18 jaar is strafbaar. Seksueel contact met een prostituee beneden 16 jaar wordt aangemerkt als ontucht. Hetzelfde geldt voor seksuele corruptie en grooming.
Op seksueel misbruik naast gevangenisstraffen van 3, 4, 6, 8 of 12 jaar een maximum geldboete van de vierde categorie of vijfde categorie. Deze straffen kunnen met een derde worden verhoogd wanneer:
Het seksuele misbruik is gepleegd door twee of meer verenigde personen
Indien de schuldige het seksuele misbruik begaat tegen zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent, een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, een pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte
Het strafmaximum wordt verhoogd:
tot 15 jaar, indien het seksueel misbruik zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
tot 18 jaar, indien het seksueel misbruik de dood ten gevolge heeft
Een poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. De maximumstraf wordt bij poging met een derde verminderd.
Als daders worden aangemerkt degenen die het feit plegen, doen plegen of medeplegen of opzettelijk uitlokken. Medeplichtigen zijn degenen die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van een misdrijf of gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf. Bij medeplichtigheid aan een misdrijf wordt de maximumstraf met een derde verminderd.
Vanaf 1945 is onder invloed van de nationale en internationale tijdgeest en door een grotere kennis van en inzicht in aard en omvang van seksueel misbruik en zijn gevolgen het bereik van de strafrechtelijke bescherming van personen tegen seksueel misbruik in het algemeen uitgebreid en is de strafwetgeving strenger geworden. Ook de strafwetgeving inzake seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen is strenger geworden. De belangrijkste wetswijzigingen hebben zich voltrokken na 1990.
3.2.1.3 Rechtsmacht
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op iedere persoon die zich op Nederlands grondgebied schuldig maakt aan een strafbaar feit. Voor seksueel misbruik, gepleegd door een Nederlander of een persoon met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is niet vereist dat het misbruik naar het recht van de plaats delict strafbaar is.
3.2.1.4 Verjaring van de vervolging
Voor beantwoording van de vraag of seksueel misbruik van kinderen al dan niet is verjaard moet een aantal deelvragen worden beantwoord: welk misdrijf; wat is de maximum gevangenisstraf; is er grond voor strafverzwaring; wanneer is het feit begaan; wat is de leeftijd van het slachtoffer; wat is het geslacht van het slachtoffer; wat is de leeftijd van de dader; is de verjaring gestuit. Wanneer de verjaring wordt gestuit door een daad van vervolging, dan begint de verjaringstermijn opnieuw te lopen.
Ter uitvoering van het regeerakkoord is wetgeving in voorbereiding die voorziet in afschaffing van de verjaring voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van 12 of meer jaar is gesteld, en voor enige zware vormen van seksueel misbruik van kinderen waarop een gevangenisstraf van 8 jaar is gesteld.
3.2.2.2 Bewijsrecht
Voor een veroordeling wegens een strafbaar feit is nodig dat het feit wordt bewezen Het feit moet wettig en overtuigend zijn bewezen. Wettige bewijsmiddelen zijn: eigen waarneming door de rechter, verklaringen van de verdachte, verklaringen van een getuige, verklaringen van een deskundige en schriftelijke stukken. Er zijn ten minste twee wettige bewijsmiddelen nodig.
3.2.2.3 Opportuniteitsbeginsel
Het openbaar ministerie kan van vervolging kan afzien, als dat opportuun is. Het opportuniteitsbeginsel maakt mogelijk om strafrechtelijk optreden achterwege te laten, wanneer zulk optreden bij voorbeeld vanwege de geringe ernst van het feit of in het licht van gewijzigde inzichten omtrent de strafwaardigheid van de gedraging niet zinvol is of dit optreden de belangen van een kind zou kunnen schaden.
3.2.2.4 (afschaffing van) klachtvereiste
Zedenmisdrijven zijn vanaf 2002 geen klachtdelict meer. Vervolging is dus niet afhankelijk van het indienen van een klacht. Het klachtvereiste kan een effectieve vervolging va seksueel misbruik namelijk in de weg staan. Afschaffing van het klachtvereiste kan worden gecompenseerd door een hoorrecht.
3.2.2.5 Hoorrecht kind
Voor seksueel misbruik van een jeugdige van 12 jaar of ouder stelt het openbaar ministerie deze persoon zo mogelijk in de gelegenheid zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. Dit noemt men het hoorrecht.
3.2.2.6 Aangifteplicht/-bevoegdheid
In Nederland bestaat geen algemene verplichting voor de burger om aangifte te doen van een strafbaar feit. Er bestaat wel een algemene bevoegdheid daartoe, iedereen die kennis draagt vaneen begaan strafbaar feit, is bevoegd daarvan aangifte te doen. Er bestaat een specifieke aangifteverplichting voor ambtenaren. Ambtenaren die in de uitoefening van hun bediening kennis krijgen van misdrijven, moeten hiervan aangifte doen, indien het misdrijf is begaan door een ambtenaar die daarbij een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden of daarbij gebruik heeft gemaakt van macht.
De aangifteplicht geldt niet voor degene die door aangifte gevaar zou doen ontstaan voor vervolging van zichzelf of van iemand bij wiens vervolging hij zich als getuige zou kunnen verschonen. De aangifteplicht gaat boven de geheimhoudingsplicht.
Inleiding
De wet biedt de mogelijkheid om bij dreiging van huiselijk geweld voor de duur van tien dagen een huisverbod op te leggen aan een meerderjarige persoon die ene gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meerdere personen die met hem in de woning wonen. Dit moet gebaseerd zijn op feiten of omstandigheden . De mogelijke pleger van huiselijk geweld mag tien dagen lang niet meer de eigen woning in en geen contact opnemen met kinderen en partner. De bevoegdheid voor het opleggen van een huisverbod ligt bij de burgemeester. De wet maakt preventief ingrijpen mogelijk.
Totstandkoming en doelstelling
Het doel van de wet is de omvang van huiselijk geweld terug te dringen. Door het verbod wordt er een periode gecreëerd waarin maatregelen kunnen worden genomen om de dreiging van huiselijk geweld weg te nemen.
Hoe werkt de maatregel in de praktijk?
Wanneer de politie een melding krijgt van (dreigend) huiselijk geweld, wordt er ter plaatse een eerste inschatting gemaakt en indien nodig kan de burgemeester worden ingeschakeld. Wanneer er sprake is van een dreigende situatie en er op korte termijn kans op herhaling bestaat kan er een huisverbod worden opgelegd. De burgemeester kan dit verlengen tot maximaal vier weken. Eventueel kan het aanvaarden van hulp leiden tot het opheffen van het verbod.
Wat houdt de maatregel in?
Iemand die huiselijk geweld dreigt te plegen mag zijn of haar woning niet meer in en mag ook geen contact zoeken met huisgenoten. Hij of zij moet zelf op zoek naar een vervangend onderkomen. Ook moet deze persoon aan de burgemeester laten weten hoe en waar hij te bereiken is.
Nadat het huisverbod is ingeschakeld wordt het crisisinterventieteam van de desbetreffende regio ingeschakeld. De interventies van het team zijn erop gericht veiligheid binnen het gezin te scheppen, geweld te stoppen en de achterliggende problematiek helder te krijgen. Vervolgens wordt een analyse gemaakt en een handelsplan opgesteld.
Risicotaxatie – instrument Huiselijk Geweld
Het is belangrijk dat er bij dreigende situaties beoordeeld wordt of er kans is op geweld en of de kans daarop dermate groot is dat ingrijpen noodzakelijk is ter preventie van escalatie. Ter beoordeling hiervan wordt het Risicotaxatie – instrument Huiselijk Geweld (RiHG) gebruikt, waarmee men ter plaatse kan bepalen of er een huisverbod wordt opgelegd.
Met het RiHG beoordeelt een hulpofficier naar aanleiding van de mogelijke pleger van huiselijk geweld, het verloop van het incident en de achtergronden of een huisverbod moet worden opgelegd. Hij toetst dit aan 20 risicofactoren, waarbinnen er onderscheid kan worden gemaakt tussen een hoog, middelmatig en laag risico. Wanneer er bij twee of meer risico’s hoog wordt gescoord moet een huisverbod worden opgelegd.
Rechten en plichten van de uithuisgeplaatste
De uithuisgeplaatste krijgt een beschikkingsformulier waarin rechten en plichten staan vermeld, en dient de woning direct te verlaten. De uithuisgeplaatste mag zich na het huisverbod niet meer in of om het huis ophouden,. Ook heeft hij te maken met een contactverbod. Aan de overige bewoners zal dan ook duidelijk moeten worden gemaakt dat dit contactverbod moet worden gerespecteerd. Beiden kunnen een straf krijgen wanneer zij zich niet aan het opgelegde verbod houden.
De uithuisgeplaatste moet tijdens de periode van het huisverbod kenbaar maken waar en hoe deze bereikbaar is. Daarnaast moeten huissleutels worden afgegeven aan een ambtenaar van de politie.
Rechtsmiddelen
De uithuisgeplaatste kan tegen de beschikking een beroep instellen bij de rechtbank. Ook kan de uithuisgeplaatste een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indienen.
Inleiding
In het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) staan maar weinig bepaling die specifiek van toepassing zijn op minderjarigen. Dit soort specifieke maatregelen komen alleen voor in speciale verdragen. Vaak zijn deze wel afgeleid van het EVRM.
EVRM en het jeugdige slachtoffer
Minderjarigen kunnen toch profiteren van de waarborgen die in het EVRM en de daarop gebaseerde jurisprudentie zijn vervat en die een eerlijke procesvoering beogen te garanderen.
Een minderjarige kan fungeren als slachtoffer, getuige of verdachte. Het slachtoffer als getuige verdient bijzondere bescherming zolang daarmee samenhangende procesvoorzieningen niet de verenigingsrechten van de verdachte wezenlijk aantasten. De jeugdige getuige heef teen beschermde positie. Dit kan leiden tot alternatieve verhoortechnieken.
Het Europese Hof hanteert bij de beoordeling van het recht op ondervraging van getuigen in relatie tot het recht op een eerlijk proces tien uitgangspunten:
Verdachte moet zijn ondervragingsrecht goed kunnen uitoefenen en het proces moet in zijn geheel fair zijn geweest.
Procedure moet de verdachte een adequate en behoorlijke gelegenheid bieden het tegen hem aangevoerde bewijs te kunnen aanvechten
Accusatoire reikwijdte van het ondervragingsrecht moet beoordeeld worden op baiss van het equality of arms beginsel
Europees Hof stelt zich terughoudend op hij beoordeling van toelaatbaarheid van bewijsmiddelen en waardering van bewijs in een concrete strafzaak. Dit hoort tot het nationale recht.
Nationale rechter bepaalt welk bewijs relevant is en of het wenselijk is getuigen op te roepen.
Het bewijs behoort in principe in een openbare zitting te worden gepresenteerd, maar kan ook in schriftelijke vorm worden aangeboden.
Subsidiariteits- en proportionaliteitsvereiste bij ondervragingen
Wanneer ondervragingsrecht niet volledig kom worden uitgeoefend kan er pas sprake zijn van een eerlijk proces wanneer dit voldoende wordt gecompenseerd bijvoorbeeld door ander bewijs.
Wanneer er geen compensatie is dan mag de verklaring van de getuige die niet adequaat kon worden ondervraagd niet uitsluitend of in beslissende mate aan de veroordeling ten grondslag worden gelegd.
Er wordt meer gewicht toegekend aan een actieve proceshouding van de verdediging naarmate er minder bewijs voor handen is.
Bewijsvoering bij seksueel misbruik volgens EHRM
Tijdens het strafproces dienen voldoende maatregelen te worden genomen die tegenwicht kunnen bieden voor de handicaps van de verdediging. Compensatiemaatregelen kunnen bijvoorbeeld zijn onderzoek door een deskundige en het afspelen van een video / geluidsopname binnen de rechtszaal.
Zelfstandige verantwoordelijkheid van de bewijsrechter in zedenzaken
Er zijn bijzondere omstandigheden waarin het Hof de eigen verantwoordelijkheid van de zittingsrechter bij de beoordeling van het voorliggende bewijsmateriaal belangrijker acht dan de inbreng van de verdachte of de verdediging. Als een getuigenverklaring het enige bewijs vormt zonder dat de getuige kon worden ondervraagd activeert dit de eigen verantwoordelijkheid van de zittingsrechter. Als de getuige niet kon worden ondervraagd en dit niet kon worden gecompenseerd, dan mag diens verklaring niet tot een veroordeling leiden.
Aanmaning in plaats van beëdiging
Minderjarige getuigen van jonger dan 16 jaar worden niet beëdigd maar slechts aangemaand door de rechter de waarheid en nets dan de waarheid te verklaren. Dit omdat men niet wel dat iemand die door zijn jeugdige of geestelijke gesteldheid niet voldoende in staat is de eed of belofte te beseffen, zou kunnen worden vervolgd voor meineed.
Betrouwbaarheid
Jeugdige getuigen slaan minder details op, waardoor zij ook minder details kunnen geven. Dit hoeft echter niet te betekenen dat hun verklaring minder betrouwbaar is dan die van meerderjarige getuigen. Vanaf 12 jaar kunnen kinderen meer details opnemen, hierdoor is de betrouwbaarheid van een verklaring makkelijker te toetsen. Echter is het voor veel kinderen moeilijk om consistent onwaarheid te vertellen. Verklaringen worden op betrouwbaarheid onderzocht door rechtspsychologen.
Suggestibiliteit
Een kind wil het een volwassene graag naar de zin maken en kan de waarheid daaraan aanpassen/ Jongere kinderen zijn suggestibeler dan oudere kinderen en volwassene, zij zullen dus eerder meegaan met suggesties en druk van de ondervrager, De wijze van verhoren is dan ook van groot belang om de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring te waarborgen en vergroten.
Waarborging van de kwaliteit van het verhoor
Het College van P-G’s heeft een aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten opgesteld om e kwaliteit en deskundigheid van verhoren te waarborgen. De aanwijzing bevat afzonderlijke regels over het verhoor van jongeren onder de 16 jaar en voor personen met een verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis. Ook zijn er regels voor de aanwezigheid van een gedragswetenschapper en voor gecertificeerde deskundige verhoorders.
Opsporingsinstanties zijn verplicht om bij misdrijven personen van jonger dan 16 jaar te verhoren met audiovisuele registratie. Dit kan later dienen als compensatie. Als compensatie geldt het verhoren van deskundigen tijdens de zitting, het tijdens de zitting bekijken van beelden van het audiovisueel vastgelegde verhoor en een betrouwbaarheidsonderzoek.
Bescherming van de minderjarige slachtoffers / getuigen
Versterking van de positie van het kind wordt onder andere mogelijk gemaakt door een verhoor zonder ongerechtvaardigde vertraging, een verhoor in een speciaal ingericht lokaal en verricht door daartoe opgeleide beroepskrachten, het aantal verhoren wordt zo beperkt mogelijk gehouden en veelal verricht door dezelfde persoon, het kindslachtoffer mag worden vergezeld door een ouder / wettelijk vertegenwoordiger, tenzij de volwassene betrokken is bij het delict. Omdat het kind zo min mogelijk moet worden beïnvloed, worden ouders niet altijd toegestaan bij kindverhoren. In de rechtszaal worden de ouders wel toegestaan ter morele ondersteuning.
Versterking positie van het slachtoffer
Slachtoffers moeten worden beschermd tegen secundaire victimisatie. Dit is een tweede slachtofferervaring door een gebrek aan medeleven door derden. Er moet begrip ijn voor het slachtoffer, zo moet er aandacht zijn voor het slachtoffer in het strafproces, moet het slachtoffer worden voorgelicht etc. Dit kan in contrast staan met de wijze waarin getuigen kritisch worden benadert. Een slachtoffer is immers meestal een getuige.
Inleiding
Anno 2012 omvat het begrip kindermishandeling fysiek geweld, seksueel misbruik, geestelijke en/of emotionele mishandeling en verwaarlozing van kinderen.
Strafrecht
Strafbaarstelling mishandeling. Art.300-304 uit het wetboek van Stafrecht, mishandeling is het aan een ander opzettelijk toebrengen van lichamelijk leed/ pijn d.m.v. directe of indirecte handelingen. In hoeverre ook toepasbaar op psychisch leed? Storing van psychische functies zou hier niet onder vallen. Wel kan er gebruik worden gemaakt van opzettelijk benadelen van de gezondheid als vorm van psychische mishandeling dan past het wel binnen artikel 300. Er is tot op heden nog geen voorbeeld te vinden van een strafvervolging uitsluiten om psychische kindermishandeling. Er wordt wel geregeld aandacht besteed aan de psychische component. Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht ziet echter de ernst van psychische gevolgen niet als een strafverzwarende omstandigheid. Psychische mishandeling op zichzelf is dus niet strafbaar.
Aanwijzing Openbaar Ministerie definitie kindermishandeling : “ Kindermishandeling is elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die een ouder of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. “ Dit kan stelselmatig gebeuren maar ook bij een eenmalige actie spreekt men van kindermishandeling. Ook nalatigheid hoort hierbij. De definitie van het OM is gelijk aan die van de Wet op de Jeugdzorg.
Rechtvaardiging mishandeling- ouderlijk tuchtrecht. Ouder zijn bevoegd om de opvoeding van hun kind vorm te geven. Proportioneel leed aanbrengen met als doel de opvoeding werd toegestaan. Dit werd niet als kindermishandeling gezien. Dit tuchtrecht was ook van toepassing op onderwijzers. De vraag is dan ook steeds dient een mishandeling een hoger opvoedkundig doel. Er is nu sprake van een afnemende acceptatie over het gebruik van geweld in de opvoeding.
Vervolging van kindermishandeling. De gegevens van het CBS geven een beeld van veroordelingen maar bieden geen info over de aard en de omvang van de veroordelingen voor zaken m.b.t. fysieke en psychische mishandeling. Wel kan worden gesteld dat het aantal aangiften en vervolgingshandelingen van het OM ter zake van fysieke mishandeling sterk achterblijft met het aantal gevallen van kindermishandeling.
Vrouwelijke genitale verminking. Dit wordt sinds 2006 gezien als een vorm van fysieke mishandeling. Strafbaar indien de persoon in kwestie nog geen 18 jaar is en ook strafbaar wanneer de handeling buiten Nederland wordt gedaan op een meisje dat een vaste verblijfplaats hier heeft.
Het kind als slachtoffer en getuige. De verklaring van het kind is zeer belangrijk. Het kind bevindt zich in een kwetsbare positie als getuige en slachtoffer. Het is noodzakelijk het kind zo goed mogelijk over de procedure te informeren en te begeleiden. Daarnaast moet privacy en identiteit worden beschermd. Zaken moeten in een snel tempo worden doorgevoerd. Kindvriendelijkheid staat voorop. Een directie confrontatie tussen slachtoffer en dader moet worden vermeden. Verhoren van slachtoffers onder 16 jaar worden audiovisueel vastgelegd.
Conclusies ontwikkeling strafrecht vanaf 1945. Lichamelijk en geestelijke kindermishandeling worden in het strafrecht niet apart vermeld. De wetgever ziet mishandeling van kind als een bijzonder ernstig feit. Wanneer ouders/verzorgers zich hieraan strafbaar maken kan een verhoogde gevangenisstraf worden opgelegd. Deze strafverzwaring geldt niet voor verzorgers in zorginstellingen of inrichtingen. Psychische mishandeling hoort niet onder het algemene begrip mishandeling.
Het Burgerlijk recht
Het Burgerlijk recht bestaat uit belangrijke onderdelen: de aard en de omvang van het ( ouderlijke) gezag tegenover minderjarigen en het civielrechtelijke pakket aan beschermingsmaatregelen.
Ouderlijk gezag en het verbod op het gebruiken van geweld. Ouders hebben als plicht hun kinderen te verzorgen en op te voeden. Dit is een internationaal geldende regel. Ouders hebben daarom zeggenschap over het kind. Ouderlijk tuchtrecht wordt erkend, correction paternelle. In Nederland wordt echter geweld tegen kinderen niet aanvaard : 2007, “ In de verzorging of opvoeding van het kind passen ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe “.
De maatregelen van de kinderbescherming. De focus ligt op het verwaarloosde kind. Om te zorgen dat een kind daardoor niet in de criminaliteit zal verzanden. Kindermishandeling alleen is geen reden voor maatregelen van ontheffing en ontzetting van de ouders.
Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Vanaf jaren 60 meer aandacht voor het respecteren van de menselijke waardigheid van kinderen. Begin jaren 70 het aanstellen van vertrouwensartsen kindermishandeling. Dit heeft zich verder ontwikkelt tot het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling met een wettelijke basis in artikel 11. Bureau jeugdzorg onderzoekt meldingen van kindermishandeling. In principe is niemand per wet gebonden aan het melden van kindermishandeling. Wel is er voor professionals en hulpverleningsinstanties een meldcode opgesteld. Wel artikel 21 Wjz; meldingsplicht bij mishandeling door zorgaanbieder. Het AMK houdt zich bezig met lichamelijke mishandeling en verwaarlozing, met psychische of emotionele mishandeling of verwaarlozing en seksueel misbruik. De meeste meldingen hebben te maken met een vorm van verwaarlozing.
Kindermishandeling en inrichtingsverblijf. Verschil tussen particuliere en rijksjeugdinrichtingen. Vallen wel beide onder hetzelfde wettelijke regime. Disciplinering werd tot in de jaren 80 acceptabel gevonden. Geweld te disciplinering was echter en is niet toegestaan. Al waren er voor particuliere instellingen niet veel regels waaraan ze zich hadden te houden tot in de jaren 80. Lijfstraffen zijn ook nu nog steeds niet expliciet verboden maar er mag niet worden gefolterd of onmenselijk worden gehandeld. Wat kan een kind doen bij mishandeling in een jeugdzorginstelling? Het kind kan een klacht indienen bij een onafhankelijke klachtencommissie. Teven kan hij/zij zich wenden tot een maandcommissie met het verzoek te bemiddelen. Hierna kan er een klacht worden ingediend bij de beklagcommissie.
Conclusies met betrekking tot kinderbescherming: wetgeving en beleid. Omdat er geen definitie van kindermishandeling wordt gehanteerd heeft dat de volgend gevolgen. Een vermoeden van kindermishandeling kan alleen maar gebruikt worden als een aanwijzing van een ernstige bedreiging voor de belangen van het kind. Er bestond geen noodzaak om te omschrijven welke handelingen van ouders moeten worden gezien als kindermishandeling. Kindermishandeling is nooit de expliciete reden voor het opleggen van maatregelen van de kinderbescherming. De rechtspositie van kinderen in instellingen en inrichtingen is tot 2001 beperkt gereguleerd. Particuliere instellingen op alle fronten meer vrijheid.
Enige vergelijkende beschouwingen strafrecht en burgerlijk recht. Overeenkomsten : geen definitie met betrekking tot fysiek en psychische kindermishandeling. Meer concrete bepalingen op aanwijzing van OM en het optreden van de AMK’s. De laatste jaren is geprobeerd een verbod op geweld in de opvoeding op te leggen. Een en andere heeft echter niet geleid tot een betere invulling van eerder genoemde begrippen. Wel zijn de grenzen van het toelaatbare duidelijker.
Kindermishandeling en het EVRM
De rechtspraak van het Europese hof heeft geen duidelijke omschrijving van de lichamelijke of geestelijke behandeling of bestraffing van een kind. In de zin van artikel 3 van de EVRM is wel duidelijk wat als onmenselijke behandeling kan worden gezien en dus als kindermishandeling kan worden aangemerkt.
Slotbeschouwing
Meer aandacht en afkeuring voor kindermishandeling heeft geleid tot diverse beleidsontwikkelingen gericht op preventie en bestrijding. Hebben echter niet veel invloed op strafbaarstelling van lichamelijke en psychische kindermishandeling. Wel bijgedragen tot de invoering van het civielrechtelijke verbod op geweld in de opvoeding. Dit maakt wellicht een einde aan de mogelijkheid om je bij een strafzaak te beroepen op het ouderlijke tuchtrecht.
De strafrechtelijke procedure
De inzet van strafrecht bij de aanpak van kindermishandeling is gericht op het acuut stoppen van mishandeling, het voorkomen van recidive door gerichte interventies en het herstellen van de geschonden norm. Het belang van het kind is de leidende factor.
De procedure is te verdelen in aangifte, onderzoek door politie, vervolging of seponeren door de officier van justitie en de behandeling ter terechtzitting door de rechter.
Hoofdlijnen van de strafrechtelijke procedure kindermishandeling
Een melding van kindermishandeling kan zowel mondeling als schriftelijk worden gedaan. Er wordt onderscheid gemaakt in een heterdaad situatie en een buiten – heterdaad situatie. Iedereen die kennis draagt van een strafbaar get is bevoegd daartoe aangifte te doen.
De politie registreert iedere melding van kindermishandeling en legt daarbij de aard / inhoud van de melding vast. De politie doet daarna melding bij Bureau Jeugdzorg. De politie doet onderzoek, waarna het resultaat wordt aangeboden bij het Openbaar Ministerie. De officier van justitie beoordeelt het ingezonden dossier en heeft in bepaalde gevallen zelf de bevoegdheid een zaak zelf af te doen, vervolging in te stellen of de zaak te seponeren. Er kan sprake zijn van een beleidssepot waarbij er niet wordt vervolgd vanwege beleidsafspraken en prioriteitstellingen, een technisch sepot waarbij men niet wordt vervolgd omdat er te weinig bewijsmateriaal is en een voorwaardelijk sepot.
Wanneer er voldoende bewijs voor handen is, geldt in situaties van (vermoedelijke) kindermishandeling als uitgangspunt dat de verdachte wordt vervolgd.
Toepasbare strafbepalingen bij kindermishandeling
In kindermishandelingszaken kan een groot aantal strafbepalingen toepasbaar zijn. In kindermishandelingszaken waarin sprake is van zware mishandeling bestaat de mogelijkheid tot strafverzwaring. Straffen kunnen met een derde worden verhoogd wanneer deze zijn gegaan tegen de moeder, echtgenoot, vader, levensgezel of het kind, tegen een ambtenaar of door toediening van voor de gezondheid schadelijke stoffen.
De NODO (Nader Onderzoek DoodsOorzaak minderjarigen) is een neuraal, niet justitieel onderzoek dat als doel heeft de doodsoorzaak van een kind te achterhalen. In sommige gevallen wordt namelijk de conclusie getrokken dat er sprake is van een natuurlijke dood, terwijl dit niet het geval hoeft te zijn. De politie is in principe niet bij het onderzoek betrokken.
Wanneer kinderen plotseling overlijden wordt allereerst een forensisch arts ingeschakeld. Wanneer deze geen duidelijke doodsoorzaak vindt, schakelt hij een NODO forensisch arts in. De NODO forensisch arts overlegd met de NODO kinderarts in de regio. Wanneer zij niet tot een oorzaak komen dan start de NODO procedure. De NODO procedure kent een startfase van een jaar, waarbinnen onderzoek wordt gedaan. Het medisch beroepsgeheim moet voor deze wettelijke plicht wijken.
Aandacht voor en gesprekken met ouders zijn bij de NODO procedure zeer belangrijk. Het kindje wordt overgebracht naar een NODO centrum. Hier worden lichaamsmaterialen afgenomen en wordt een beeldvormend onderzoek gedaan door middel van MRI / VT scans. Ook wordt er gekeken naar de status van het skelet. Wanneer de laboratoriumuitslagen binnen zijn kijkt men of de doodsoorzaak kan worden vastgesteld. Meestal zal dit dan nog niet het geval zijn.
De ouders moeten toestemming geven voor het verrichten van sectie. Geven zijn geen toestemming dan kan dit worden afgedwongen via de kinderrechter. Na sluiting van de procedure (48 uur) worden de ouders ingelicht, wanneer er nieuwe informatie aan het licht komt vindt er een nieuw gesprek met de ouders plaats.
Het doel van de NODO procedure is om bij een onverklaard overlijden van een minderjarige de doodsoorzaak te achterhalen door middel van een neutrale procedure. Neutraal duidt erop dat er voorafgaand aan de procedure geen aanwijzingen bestaan voor een niet-natuurlijk overlijden of natuurlijke oorzaak. In de procedure wordt gekeken naar omstandigheden rondom het overlijden en de medische voorgeschiedenis. Ook wordt er een lijkschouw verricht.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution