Samenvatting klinische psychologie jaar 2

Samenvatting klinisch

 

Capita selecta

 

Hoofdstuk 1 – Farmacologische behandeling (18)

 

Trade namens merknaam

Generic names           algemene farmaceutische naam à soort medicatie

 

Adverse effects          onbedoelde, gevaarlijke bijeffecten medicatie

Tolerantie                   hoge toleratie à hogere dosis nodig

Potentiatie                  meerdere medicijnen à een versterkt werking ander

Synergisme                meerdere medicijnen à sterker effect dan elk afzonderlijk

 

Soorten medicatie

  • Analgesics                  pijn
  • Anciolytics                  angst
  • Antidepressiva           depressie
  • Lithium                        bipolair
  • Tranquilizers               schizofrenie
  • Affect-regulerend        PTSS, stoppen met roken
  • Stimulanten                gewichtsverlies

 

 

Hoofdstuk 2 – criminaliteit (8)

 

Anonymous massives            anonieme brieven (ongewenst)

Abnormal offender                 criminele gedrag gelinkt aan mentale stoornis

Mad-bad-debate                     misdaad want mad (stoornis), of misdaad want bad (vrije wil)

One-sided suicide pacts        persoon doodt eerst geliefde, dan zichzelf

 

Theoretische benadering (criminologie): invloed omgeving

Praktische benadering (forensisch)

 

Biologisch positivisme            gewoonte afwijkend van de norm mensen buiten te sluiten à                                      veiligheid à niet onderdeel van zelfde maatschappij

 

Lombrose: gezichtskenmerken criminelen primitiever à 5/18 à slecht geboren + omgeving

Goring: lage IQ, klein postuur à genetisch (geen voortplanting)

Hooton: genen spelen rol (biologisch ondergeschikt)

Sheldon: type lichaamsbouw: ectomorf (slank, introvert), endomorf (rond, sociaal), mesomorf      (atletisch, gespierd à crimineel gedrag)

Feldman: mesomorf eerder ‘crimineel’ want eerder opgepakt en medeplichtige (stereotype)

 

XYY: onvolwassen, groot lichaam, mentale retardatie à in gevangenis (afwijkend uiterlijk, niet mannelijker)

 

Eysecks persoonlijkheidsdimensies:             extraversie-introversie & neuroticisme-stabiliteit

  • Flegmatisch: stab & intro à prettig, gecontroleerd
  • Sanguinisch: stab & extra à aanwezig, optimistisch
  • Melancholisch: neuro & intro à mentale stoornissen, prikkelbaar
  • Cholerisch: neuro & extra à gejaagd, agressief (crimineel)

Extraversie: sociabiliteit en impulsiviteit à vooral impulsieve extraversie à crimineel

Psychoticisme: indicatie criminaliteit, psychopathie, alcoholisme

Neuroticisme: overactief autonoom ZS in stressvolle situaties à niet goed leren

 

Situationalisme behelsde theorie: persoonlijkheid verschilt per situatie

Yerkes-Dodson principe: extraversie hoger optimaal arousalniveau à meer stimulatie nodig

 

Freud              zwak superego of slecht realiteitsprincipe à crimineel

Bowlby            affectieloze psychopathie (6 mnd, 1-5 jr à maternal deprivation) à crimineel

Differentiele associatie theorie          crimineel gedrag acceptabel in omgeving à aangeleerd

Skinner           crimineel gedrag beloond (operant conditioneren)

Bandura          crimineel gedrag leren van het zien van anderen (sociale leertheorie)

Control theories          alle mensen potentie crimineel

Cognitieve verklaringen: gebrek empathie, impulsiviteit, onverantwoordelijke keuzes maken

 

Misdaad

  • Georganiseerd: gepland, sporen gewist, situatie onder controle, macht over slachtoffer, geweld à onbekenden van slachtoffer

    • Hoog IQ, vaardigheden, sociaal competent, controle emoties (alcohol)
  • Ongeorganiseerd: depersonaliseren slachtoffer, minimaal verbaal contact, bewijs blijft achter, seksueel misbruikt à bekende van slachtoffer (plek ook)
    • Gemiddeld IQ, sociaal onvolwassen, harde discipline, weinig stress
    • Vader onstabiele baan

 

Investigative psychologie: opstellen daderprofiel (Canter) à omgeving (interactief narratives)

Interpersoonlijke coherentie: manier interactie dader en slachtoffer à relaties priveleven

Smallest space analysis: statistische methode leggen verbanden

SOCO: forensische onderzoeker (niet ondervragen verdachte)

 

Stalkers

  • Liefde geobserdeerde (via media kennen), obsessieve (persoonlijk kennen), erotomanische (vrouw, geloof in liefdesrealtie)
  • Mohandy (RECON model)
    • Afgewezen: ontkennen relatie einde à wraak (geweld)
    • Intimiteit-zoekende: fictieve liefdesrelatie (beroemdheden) à mentaal niet ok
    • Incompetente minnaar: weinig sociaal bekwaam à zoeken intimiteit
    • Haatdragende: kwaad op iemand à agressief en dreigend (macht)
    • Jagende: meest geweld à seksuele motieven (macht)
  • Stalking by proxy: stalker gebruikt andere personen

 

Zedendelicten

  • Pedofilie
  • Verkrachting: penetreren vagina, anus of mond zonder toestemming (of minderjarig)
    • Power reassurance: bevestiging mannelijkheid, onzeker, zoekt relatie
    • Power assertive: macht, slachtoffer verwondingen
    • Anger retaliatory: uitlaatklep woede en wraak
    • Anger excitement: fijn gevoel zien lijden, goed gepland, eindigt in moord
  • Aanranding

 

Dangerous and Severe Personality Disorder (DSPD)

  • Personen die bedreiging vormen voor anderen
  • Psychopathische persoonlijkheid (antisociaal)
  • Moral insanity: empathieloos, vrij van schuldgevoel, geen ziekte-inzicht à onbehandelbaar

Sculls dilemma: psychopaten wel/niet los à veiligheid/preventief opsluiten

 

 

Hoofdstuk 3 – stress

 

Lazarus: stress à als je iets wil bereiken, maar niet juiste bronnen à coping: moeite om stress te verminderen (probleem/emotie en aanpakken/vermijden)

Invloed persoonlijkheid (big five) à coping, perceptie ziekte en gezond

  • Agreeableness: flexibele omgang stress
  • Conscentiousness: probleem-focuste coping
  • Openness
  • Extroversion
  • Neuroticism: disfunctionele ene emotie-focuste coping à negative affectivity (NA): negatieve kijk op leven en laag zelfbeeld (correlatie gezondheidsklachten)
  • Onrealistische optimisme/defensief: nare dingen vaker bij anderen
  • Hardiness: gevoelens controle, uitdaging, betrokkenheid à buffer voor stress, bij lage score à hoog neuroticisme

 

Gedrag (à fysiologische veranderingen)

  • Type A: competitief à emotioneel sterke reactie op stress & controle
  • Type C: opofferen, passief à onderdrukken negatieve gevoelens
  • Type D: negatieve affectivity (NA) en sociale inhibitie

 

Locus of Control (LoC): oorzaak ervaring toeschrijven factoren (à invloed op gezondheid)

  • Intern: zelf invloed op leven en verantwoordelijk
  • Extern: kunnen er niks aan doen, niet veranderen
  • Onrealistische LoC à onrealistische optimisme

Causale attributies: oorzaak van een situatie

  • Intern: schuld à negatieve emoties
  • Extern

 

Hoop: geloof doel kunnen worden gesteld en gehaald à motivatie en route

 

Depressie en gezondheid

  • Depressie en angst à meer dreiging en moeilijkheden à omgang problemen
  • Onderliggend depressie à NA à gezondheidsklachten
  • Depressie beinvloedt gedrag à ongezonder
  • Depressie à fysiologische veranderingen à bv meer plaque (cholesterol)
  • Depressie à minder vaak hulp en sociale steun à negatief effect gezondheid

Emotionele disclosure: open staan voor emotie à verminderen van stress

 

Sociale steun (vooral bij afhankelijkheid positief)

  • Instrumenteel: stressvolle situatie beinvloedbaar
  • Emotioneel: stressvolle situatie niet beinvloedbaar
  • Informationeel

Theorieen over werking

  • Buffer effect: sociale steun à andere manier kijken problemen à andere coping
  • Direct effect: positieve gevoelens à verlaging bloeddruk en beter immuunsysteem

 

 

Hoofdstuk 4 – kwaliteit van leven

 

Quality of Life (QoL): beoordeling eigen leven (vergelijking huidige en gewenste situatie)

WHOQOL: meet fysieke gezondheid, sociale relaties, geloof, omgeving, psychologisch

 

Vermijdende coping à positieve invloed QoL, maar hoge QoL à goed omgaan stresssituatie

Actieve coping à negatieve invloed QoL (frustratie)

Health-realted QoL: percepties kwaliteit leven bij gezondheid (fitheid en welzijn)

  • Beinvloed door socio-economische factoren (meer dan ernst) en hoeveelheid pijn
  • WHO: bij aanpassing aan ziekte (sociale omgeving) à QoL hoger
    • Respons shift: meer waardering voor kleine dingen

Lage QoL bij jonge leeftijd à perceptie QoL verder leven

Proxy measurement: ouders helpen bij beoordeling QoL kind

Posttraumatische groei: gevoel sterker worden van tegenslagen (trauma à waardering)

 

Onafhankelijkheid en lichamelijke verslechtering (invloed belangrijke factoren) bij oudere mensen à belangrijk hoog QoL (succesvol ouder worden)

 

Cultuur: blanke mensen ervaren meer pijn, vaker stress, lagere QoL bij lichamelijke pijn

 

Zelfregulatietheorie (QoL in theorie): obstakel bij doel à QoL daalt à verwachtingen en situatie veranderen à aanpassen à manier waarop bepaalt hoger/lager QoL

 

Genetic measures: algemene factoren en invloeden QoL (situatie-onafhankelijk)

Q-sort: verschillende factoren belang aangeven

SEIQoL: vijf belangrijkste factoren

PGI: bij ziekte à vijf belangrijkste factoren meest beinvloed door ziekte

 

 

Hoofdstuk 5 – psychologische gevolgen ziekte (15)

 

Ziekte à onzekerheid, verstoring, streven herstel. Time X Strategy (patroon copingstrategie):

  1. Ongeloof, ontkenning (zelfverdediging) à minder dreiging, daardoor minder stress
  2. Worsteling tot acceptatie à probleem aanpakken, verzachtende omstandigheden
  3. Aanpassing aan diagnose à verbetering stemming, vermindering angst

Crisistheorie: zo snel mogelijk willen herstellen naar hoe het was (gedrag)

Acceptance coping: effectief in onveranderlijke situaties (accepteren)

 

Stressvolle situatie

  • Waarom?
  • Controle
  • Zelfbeeld en zelfvertrouwen herstellen

 

Chronische ziektes: gevoel verlies zelf, geen controle over wie ze zijn à oude persoonlijkheid behouden is positief (zonder ziekte)

  1. Beoordeling ziekte en impact
  2. Aanpassen gewoontes
  3. Manier coping (op zoek positieve dingen (vd ziekte): benefit-finding)

 

Palliatief (stervende): shock, ontkenning, schuld anderen, acceptatie

 

Optimistisch en zelf invloed à minder pijn, minder plaats negatieve emoties à effectievere aanpak problemen (afhankelijk copingstrategieen)

 

Religie – hoop, optimisme, aanpassingsvermogen (negatief & positief)

 

Stress binnen gezin à aanpassing

  • Dimensies: cohesie, aanpassingsvermogen, communicatie (in balans à beste)

 

Verzorgers: gevoel patiënt minder zorg ervaart dan werkelijk gegeven à stress

  • Caregiver burden: lasten en kosten verzorger
  • Stress spill-over: ziekte à moeilijkheden binnen huwelijk en stress (wederzijds)
  • Couple identity: groter vangnet van ziekte

 

 

Hoofdstuk 6 – pijn (16)

 

Pijn: onplezierig waarschuwingssignaal: soort pijn, intensiteit, patroon/tijdsduur

  • Acuut: beschadiging, minuten – 6 maanden en episodische pijn
  • Chronisch: langer dan 3-6 maanden continue (verband)

 

CUIP (Congenital Universal Insensitivity Pain): veel pijn à veel beschadigingen

 

Voordelen

  • Primair: omgeving ontlasten (klusjes doen)
  • Secundair: empathie en aandacht
  • Tertair: voor mensen die iemand met pijn helpen (misbuik 5Ds: drama – overdrijven; disuse – inactief; drug misabuse; dependency; disability – door inactief)

 

Specifity theory:

  • Epicurus: activering pijnreceptoren huid à pijn
  • Von Frey: ook warmte en aanraking (druk) à signaal bij ondergrens
  • Intensiteit afhankelijk beschadiging (dekt theorie niet)
  • Fantoompijn? Psychische verschijnselen?

Gate Control theory:

  • Pijnreceptoren huid en orgaan (poort) à via zenuw (emotie) à hersens à signaal terug (mate activatie poort-hersens à intensiteit pijn)

    • Angst maakt poorten extra gevoelig
  • A delta fibres I (lichte aanraking, scherpe pijn), A delta fribres II (sterke, schadelijke), C polymodal fibres (langzaam bij zeurend à langer)
  • A & C à ZS substantiagelatinosa à substantia P à activeert T fibres (vervoert pijn naar hersens)
    • A à thalamus en cortex à actie pijn verminderen
    • C à limbisch en hypothalamus AZS à pijn en emotie (endorfine à poort)

 

Pijn onder invloed aandacht: pijn zonder oorzaak à chronisch (door angst en alertheid)

 

Basisreacties pijn

  • Ontvluchten
  • Aandacht vestigen (evolutionair)
  • Aandacht op pijn richten (alle andere negeren)

 

PCA (patient-controlled analgesia): zelf verdovende medicatie toedienen à werkt goed

TENS (elektrical nerve stimulation): pijn plek verlichten à niet echt significant

Biofeedback: lichaamsfuncties (bv hartslag) à onder controle krijgen

Thermal biofeedback: bij hoofdpijn huid verwarmen

Behavioral interventions: omgeving veranderen à pijngedrag verminderen (bewegen) (belonen/straffen) à gedachten veranderen (cognitieve-gedragsinterventies) à effectief chronische pijn

 

 

Hoofdstuk 7 – psychologische veerkracht

 

Ontwikkelingspsychologisch beeld à effecten risicosituaties lange termijn

Veerkracht: menselijk vermogen trauma’s en stress (schadelijk) te verwerken à positief

 

Beoordelen à basisfactoren: dreigende situatie ja/nee & positieve uitkomst veerkracht

Beoordelen à absentie psychopathologie (opgegroeid omgeving psychische stoornissen)

 

Psychologische eigenschappen à veerkracht

  • Flexibel zelfbeeld à aanpassen in veranderde omgeving
  • Autonomie, controle en competentie
  • Kwalitatieve relaties en sociale steun

 

Klinisch psychologisch beeld à effecten specifieke gebeurtenissen korte termijn

Reactiepatroon verlies/trauma (verschil in copingsstrategieen)

  • Psychologische veerkracht (terugstuitereffect): enkele weken (snel)

    • Snel terug op oud niveau à koud en gevoelloos (misinterpretatie)
  • Herstel: PTSS/depressie 6 mnd aanwezig (bijna chronisch) à geleidelijk herstel

 

Veerkracht: gevolg persoonlijkheid en gedrag (goede jeugd!)

  • Intellectualiteit
  • Temperament en flexibiliteit
  • Zelfwaardering
  • Optimisme en humor
  • Zelfregulering (impuls, emotie)
  • Talent
  • Familie (warmte, hechte banden)
  • Omgevingsfactoren (school, buurt)

 

Posttraumatisch herstel: verbetering levens kwaliteit à positief effect trauma

Negatieve effecten: verandering opvattingen/percepties persoon en omgeving

 

Meaning-makeing/sense-making: na trauma nieuwe doelen

 

 

Psychopathology

 

Hoofdstuk 1 – psychopathologie

 

Psychopathologie: abnormale psychologie à vergelijking statistische norm

  • Bestudeert psychische stoornissen: klinisch begrijpt en behandelt psychopathologie

Symptomen: klinisch significant stressvol of belemmerend (persoonlijke stress)

 

Psychopathologie

  • Demonic possession: historische verklaring bezeten door demonen
  • Medisch model à medicatie
  • Psychologisch model: fenomenologie (ervaring à verantwoordelijk gedrag), complex gedrag niet verklaar door ‘simpele’ biologie
    • Mentale problemen als normale reacties op intacte cognitie

 

Psychopathologie definieren: mate stress en disfunctioneren

  • Mensen bepalen zelf (ab)normaal stressniveau
  • Stressniveau verschilt per levensstijl à gaat om omgang ermee
  • Oorzaken begrijpen
  • Effectieve behandelmethoden ontwikkelen
  • Weten of behandelmethoden effectief zijn
  • Classificeren voor hulp

 

Verklaringen psychopathologie

  • Psychoanalytisch: traumatische ervaringen à onderdrukte herinneringen

    • Conflict id, ego, superego à psychopathologie (afweermechanisme)
  • Gedragsmodel: aangeleerde reactie à oorzaken in gedrag (psychopath)
    • Leertheorie: associaties verschillende stimuli à leren (klassiek en operant)
      • Gedragstherapie (klassiek) & gedragsmodificatie (operant)
  • Cognitieve model: irrationele gedachten, gebiaste info verwerking à psychopath
    • Cognitieve gedragstherapie: verkeerd gedachtepatroon à emotie en gedrag
  • Humanistisch model: persoonlijke ontwikkeling, inzichten, zelfactualisatie
    • Client-centered therapy: inzicht van client, empathie, onvoorwaardelijke steun

 

 

Hoofdstuk 2 – DSM en diagnostiek

 

Emil Kraepelin: uitgebreide classificatie psychopathologie à syndroom: set symptomen

1952 AP(sychiatric)A: DSM1 (waarneembare symptomen)

  • Definitie met symptomen                   (essentiele kenmerken)
  • Meestal aanwezige symptomen        (geassocieerde kenmerken)
  • Mogelijke symptomen                        (diagnostische criteria)
  • Hoe verschilt van andere                   (differentiele diagnoses)

Voorwaarden DSM

  • Noodzakelijke en voldoende criteria à diagnose
  • Middel à niet-gestoorde menselijk omstandigheden als dagelijkse problemen
  • Diagnostische criteria voor verschillende artsen/instellingen
  • Theoretische neutraliteit: geen voorstander theorie

 

GAF: meet aanpassingsvermogen

 

Methoden voor diagnostiek

  • Klinisch interviews: doel à verkrijgen informatie (soort is afhankelijk soort psych)

Lage betrouwbaarheid

    • Ongestructureerd
    • Gestructureerd (DSM-IV-TR en SCID)
  • Psychologische tests: specifieke kenmerken, makkelijk gescoord, standaardisatie

Betrouwbaar en valide (psychometrische benadering)

  • Persoonlijkheidstest

    • MMPI: uitspraken over jezelf eens/oneens (ook liegen detecteren) (>70)
  • Tests specifieke trekken: niveau angst/depressie/woede à diagnostische waarde
  • Projectieve tests: vaste stimuli (dubbelzinnig) à eigen interpretatie

Niet erg valide en betrouwbaar (culturele bias)

    • Rorschach Inkblok Test: inktvlekken
    • TAT (thematic apperception test): zwart/wit fotos
    • Sentence Completion Test
  • Intelligentietests

Hoge validiteit en betrouwbaarheid

  • Neurologische afwijkingen: welk hersengebied aangetast (MMSE)
  • Psychofysiologische tests: biologische symptomen (verhoogde bloeddruk bij angst)
  • Hersen-imaging
    • CAT: rontgen à 3D foto: abnormale vergroeiingen (tumor)
    • PET: gammastraling à glucose: hersenstructuur en functies
    • MRI: magnetisme à waterstofatomen: foto’s
  • Klinische observatie: direct gedrag in natuurlijke setting geobserveerd
    • ABC: A(voor gedrag ontstaat) B(gedrag) C(consequentie gedag)

Hoge ecologische validiteit

    • Zelfobservatie: dagboek (ecologische beoordeling per moment  EMA)

Tijdens uitvoeren al effectief à reactiviteit (wenselijk gedrag stijgt)

 

Betrouwbaarheid: consistentie methode

  • Test-hertest
  • Interbeoordelaar
  • Interne consistentie: alle items in test correlatie
  • Cronbachs Alfa: test bepaalt of item bijdraagt aan interne consistentie

 

Validiteit

  • Test: meet wat hij zegt te meten
  • Concurrente: correlatie andere test zelfde construct
  • Face: lijkt slechts valide?
  • Voorspellende: voorspelling symptomen toekomst
  • Construct: gerelateerd aan soortgelijke tests

 

 

Hoofdstuk 3 – onderzoeksmethoden

 

Klinisch psycholoog: wetenschapper en practioner à onderzoeken effectiviteit behandeling

  • Systematisch observatie: wetenschappelijke onderzoeksmethoden
  • Sociaal constructionisme: waarheid sociaal construct met meerdere waarheden

 

Doel onderzoek: beschrijven, voorspellen, controle, begrijpen

  • Gezonden mensen, als controlegroep: analoog onderzoek
  • Psycholoog bepaalt effectiviteit: evaluatieonderzoek of klinische verificatie

 

Soorten onderzoek

  • Correlationeel
  • Longitudinaal (cross-sectioneel)
  • Epidemiologisch: frequentie en verspreiding stoornissen
  • Experimenteel
  • Gemengd: experimenteel zonder random toewijzing
  • Natuurlijk: gecontroleerde condities met natuurlijk manipulatie
  • Enkelvoudig (singlecase-studies: singecase-experiment ABA A(beginfase zonder manipulatie) B(behandeling of manipulatie) A(nogmaals zonder manipulatie)
  • Meta-analyse
  • Kwalitatief: verbale aspect à eigen beschrijvingen en deelnemers

 

Ethische discussie

  • Geinformeerde toestemming
  • Geen leed of nadelen
  • Privacy en betrouwbaarheid

 

 

Hoofdstuk 4 – behandelingen psychopathologie

 

Doel behandeling

  • Verlichting van leed (palliatief effect)
  • Inzicht en bewust maken van problemen
  • Beste omgang met problemen à oplossen
  • Identificeren en oplossen oorzaken

 

Behandelwijzen

Psychodynamische: verdwijnen onbewuste conflicten (erkenning en reflectie)

  • Psychoanalyse: droominterpretatie, overdrachtsanalyse en vrije associatie

Gedragstherapie: klassiek en operant conditionering (gebeurtenissen in verband brengen)

  • Klassiek conditioneren

    • Extinctie: associaties angststimuli en angst doorbroken
    • Exposure: bv flooding (blootstelling) en counterconditioning (tegenovergestelde reactie) en systematic desensitation (geleidelijk)
    • Reciprocal inhibition: associatie verbroken à gekoppeld tegengestelde reactie
    • Aversietherapie: ^ (bij verslavingen door bv braakmedicatie)
  • Operant conditioneren: gedragsmodificatie (versterken/afleren gedrag)
    • Functionele analyse: consistentie vinden probleemgedrag en gevolgen die gedrag versterken à hoe aanpassen
    • Resonse shaping: nieuw gedrag vaker laten komen
    • Gedragszelfcontrole: persoonlijk conditioneren à eigen gedrag belonen

Cognitieve therapie

  • Cognitieve therapie: foutieve manier denken à problemen
  • Rationele emotietherapie: manier verklaren zelf, leven en wereld à problemen
  • Beck’s cognitive therapy: negatieve schema’s à irrationeel
  • Cognitieve gedragstherapie (CBT): interventie veranderen gedrag en gedachten: mindfullness en acceptatie
  • Acceptance and commitment (ACT): opmerken, aanvaarden, omarmen (minfull)

Humanistische therapie: relatie client/psycholoog voor client, gehele persoon (holistisch), client beste kennis wat goed is, empathisch

  • Client gecentreerde therapie: goedheid mens à gezond en gelukkig (empathie en onvoorwaardelijke positieve waardering)

Familietherapie: verbeteren communicatie

  • Systeemtheorie: sociale systemen in familie begrijpen

Medicatiebehandeling

  • Antidepressiva:

    • Tricyclisch (remmen heropname noradrenaline en serotonine)
    • MAOI (major depressie)
    • SSRI: (remmen heropname serotonine)
  • Anxiolytisch: angst en stress à verhogen GABA
    • Benzodiazepines: GABA verhogen (verslavend)
    • SNRI: selectief heropname noradrenaline en serotonine remmen

 

Manieren behandeling: individueel, groep, counseling (groei, productiviteit), geautomatiseerde CBT, etherapie

 

Rekening houdend met spontane remissie, placebo, relatie therapeut client, voor herstel à RCT onderzoek: vergelijken behandeling verschillende controlecondities

 

 

Hoofdstuk 5 – angst en stressgerelateerde stoornissen

 

Angst à evolutionair aanpassingsvermogen goed presteren uitdagende omstandigheden

Angststoornis à buitensporige toestand gevoel angst en onzekerheid

  • Uit verhouding veel angst vergeleken met dreiging (specifiek)
  • Voortdurend in angstige toestand zonder specifieke bedreigingen
  • Chronisch en emotionele stress

 

Specifieke fobieen: beangstigende situatie/object uit weg gaan, gedachten hebben controle

DSM criteria   

  • Onproportioneel grote angst
  • Altijd angst
  • Actief vermijden
  • Niet proportioneel gezien gevaar
  • Minstens 6 maanden
  • Disfunctioneren

Vormen

  • Dieren
  • Natuurlijk omgeving
  • Bloed-injectie
  • Situatie

Etiologie

  • Psychoanalytisch: verdediging angst id (conflict id)
  • Klassiek conditioneren: negatieve traumatische ervaring stimulus
  • Evolutie: levensbedreigend à ontwijken om overleven (adaptieve drogreden)
    • Natuurlijke selectie: biologische voorbereiding
    • Non-associatieve angstacquisitiemode: jong angsten à verdwijnen
  • Neuro: amygdala reageert op prikkels

Behandeling

  • Exposure: contact met stimulus geen slechte gevolgen
  • Cognitief: vervangen irrationeel à rationeel

 

Sociale angst stoornis: sociale situaties of prestatie situaties à vermijden schaamte of negatieve beoordeling

DSM

  • Angst sociale interacties
  • Bang negatieve beoordeling
  • Altijd angst
  • Vermijden
  • Buiten proportioneel
  • Minstens 6 maanden
  • Significant veel stress of disfunctioneren
  • Angst niet gerelateerd aan mogelijk medische ziekte

Etiologie

  • Genetisch: ouders sociale fobie à kind sociale fobie, tweelingstudies
  • Persoonlijkheid: vroege ervaringen, introvert, ouder-kind relatie
  • Cognitief:
    • Verwerkings- en interpretatiebias à negatieve voorspellingen toekomst
    • Strengere beoordeling zelf en lastig positieve feedback
    • Zelfgerichte aandacht: eigen angstige reacties à ander zelfde mening
    • Na sociale gebeurtenis: negatieve evaluaties en zelfbeoordelingen

Behandeling

  • Medicijnen (MAOI, SSRI)
  • Cognitieve therapie (CBT): exposure, SOVA, cognitieve herstructurering

 

Paniek stoornis: herhaalde aanvallen paniek of angst (plotselinge oncontroleerbare angst), fysieke symptomen en gevoel niet meer verbonden aan lichaam, angst medische oorzaak

DSM paniekaanval

  • Plotseling gevoel extreme angst of verdriet, verergeren korte tijd, lichamelijke sensaties

DSM paniekstoornis

  • Herhaalde paniekaanvallen minstens 1 maand
  • Bang nieuwe/gevolgen aanval of verandering gedrag om aanval te vermijden

 

Agorafobie: niet veilige plaats (opgesloten) à angst paniekaanval

DSM

  • Angst 2 of meer: ov, openbare, gesloten ruimtes, rij/drukke plaats, weg van huis
  • Vermijden of intense angst geen hulp beschikbaar
  • Altijd angst
  • Actief vermijden
  • Buiten proportioneel
  • Minstens 6 maanden
  • Disfunctioneren
  • Andere medicatie à zeer excessieve angst

Etiologie

  • Klassiek conditioneren
  • Sensitief voor angst: angst schadelijke gevolgen symptomen
  • Misinterpretatie lichamelijke sensaties: catastrofische misinterpretaties (cognitieve bias) à veiligheidsgedrag

Behandeling

  • Medicijnen (tricyclisch en benzo)
  • Exposure en CBT

 

Gegeneraliseerde angststoornis (GAS): continentale vrees toekomst à chronisch, oncontroleerbaar, catastroferen (groter maken dan is). Depressie à grotere kans GAS
DSM

  • Excessieve angst minstens 6 maanden verschillende gebeurtenissen
  • Moeilijk controle over pikeren
  • Drie of meer: rusteloos, vermoeid, concentratie, irritatie, spierspanning, slapen
  • Disfunctioneren

Etiologie

  • Geen genetische verklaring
  • Cognitief:
    • Informatieverwerkingsbias à interpreteren, opslaan en ophalen info à disfunctionele denkwijzen en gedrag
    • Attention bias modificatie à aandachtsproblemen
  • Psychologisch: zorgen maken is nodig à rampen voorkomen (perfectionistisch) en afleiden negatieve emoties en verantwoordelijkheidsgevoel

Behandeling

  • Medicatie (anxiolytica)
  • Cognitieve therapie
    • Stimuluscontrolebehandeling: conditionering gedrag en omgeving (vaker)
    • CBT: zelfmonitoring, ontspanning, herstructurering, gedragsoefening (coping)

 

NIET MEER DSM5 ANGST (DSM4 wel) à OCD & PTSS

OCD: obsessie (terugkerende gedachten) en compulsie (herhaling om negatief voorkomen)

DSM

  • Obsessies, compulsies of beide (reactie op elkaar)
  • Veel tijd

Etiologie

  • Biologisch: traumatisch hersenletsel (basale gangli) à twijfelen of wel goed is gedaan
  • Psychologisch:
    • Memory deficits (fouten manier denken: geen vertrouwen in herinneringen)
    • Overtuigingen compulsieve gedachten (controle) (angst negatieve gevolgen)
    • Onderdrukking gedachten à rebound effect
    • Stemming-als-input-hypothese (stemming bepaalt goed/slecht)

Behandeling

  • ERP: blootstelling en doorbreken rituelen (stress) à tegengesteld gedrag
  • CBT: irrationele, compulsieve gedachten uitgedaagd en vervangen
  • Medicatie
  • Hersenoperatie: cingulotomy à vernietigen cellen cingulum (bij corpus callosum)

 

OCD gerelateerde stoornissen

  • Morfodysfore: stoornis lichaamsbeleving (obsessie uiterlijk)
  • Verzamel: moeilijk weggooien/afscheid nemen
  • Trichotillomaniea (hair pulling)
  • Skin-picking disorder

 

PTSS: reactie traumatische gebeurtenis à verhoogde arousal, vermijden/doven emoties, herbeleven

DSM

  • Blootgesteld of bedreig dood/ernstig letsel (direct, getuige, vriend/familie, gevolgen)
  • Instructieve symptomen (herinneringen, nachtmerries, dissociatie, psychologie stress bij cues, fysiologische reacties bij cues)
  • Persistente vermijden geassocieerde stimuli (herinneringen en reminders)
  • Negatieve veranderingen in cognitie en stemming
  • Negatieve veranderingen in arousal en reactiviteit
  • BCDE langer dan 1 maand
  • Disfunctioneren

Etiologie

  • Gevoeligheid: verantwoordelijkheidsgevoel, ontwikkeling, familie, andere stoornissen
  • Theorie beschadigde assumpties: schema wereld veilig en waardig à aangetast
  • Klassieke conditionering: trauma (ongeconditioneerd) à plek/tijd (geconditioneerd)
  • Emotionele verwerking: ergs à angst-netwerk trauma à representatie en associatie
  • Mentale nederlaag: slachtoffer, negatieve verwerking à nutteloos en ineffectief
  • Duale representatie theorie: combinatie mentale systemen
    • Verbaal VAM à bewuste herinneringen
    • Situationeel SAM à onbewuste herinneringen à levendige flashbacks

Behandeling: voorkomen en behandeling symptomen

  • Psychologische debriefing: na trauma à normaals mens, abnormale gebeurtenis
  • Imaginal flooding: blootstelling stimulus (precieze beschrijving visualisren)
  • EMDR: aandacht richten trauma
  • Cognitieve herstructurering: irrationele gedachten en disfunctionele overtuigingen

 

Acute stress stoornis:

DSM

  • Blootgesteld of bedreig dood/ernstig letsel (direct, getuige, vriend/familie, gevolgen)
  • Symptomen binnen 3 dagen tot 1 maand

 

 

Hoofstuk 6 – depressie en stemmingsstoornissen

 

Depressie: prevalentie moeilijk te bepalen

  • Cultuur verschil (meer somatische verklaring, subjectiviteit)
  • Steeds snellere diagnose
  • Verschillende standaards

Etiologie

  • Biologisch

    • Genetisch: erfelijk
    • Neurochemisch: serotonine (laag) en noradrenaline veranderen (laag/hoog)
    • Hersenafwijkingen: minder PFC à moeilijk anticiperen stimuli. Minder anterieur cingulate cortec à vermindering will-to-change. Minder hippocampus à verdriet. Meer amygdala à stimuli negatief verwerken
    • Neuro-endocrinologisch: afwijking hippocampus à hoog cortisol à minder serotonine
  • Psychologisch
    • Psychodynamisch: reactie verlies geliefde à introjectie (terug orale fase) à op geliefde steunen in hoop aanmoediging krijgen

Zonder verlies geliefde: symbolisch verlies

    • Gedragsverklaring: gebrek beloning goedgedrag à vicieuze cirkel

      • Interpersoonlijke theorie: depressie in stand houden door negeren continue geruststelling
    • Cognitief: negatieve bias denken en info verwerken à negatief schema
      • Negative triade: negatieve gedachten over wereld à self-fulfilling prop
    • Pessimistisch denken: meer aandacht negatieve informatie
    • Aangeleerde hopelooheidstheorie: vervelende dingen gebeuren sowieso
  • Attributietheorie: hopeloos door pessimistische attributiestijl (verklaringen) à intern, stabiel, algemeen (negatieve attributiestijl, gebeurtenissen, laag zelfbeeld)
    • Hopeloosheidtheorie: verwachten geen positieve uitkomsten
    • Rumination theory: herhaaldelijk stilstaan ervaring depressie en oorzaken

Behandeling

  • Step-care modellen: aard behandeling afgestemd op ernst en omstandigheden
  • Medicatie: tricyclische, MAOI, SSRI
  • ECT: tijdelijke vermindering symptomen, korte effectiviteit
  • Psychoanalyse: vrije associatie, droominterpretatie
  • SOVA: moeite communicatie en socializen à oefenen
  • Gedragsactivatie: bron aanmoediging valt weg, toegang positieve gebeurtenissen vergroten, verandering gedrag en denkwijzen
  • Cognitieve therapie: herstructurering negatieve overtuigingen en schema’s
    • Reattributietraining: gebeurtenissen hoopvoller en constructiever bekijken
  • MBCT: mindfullness voorterugval

 

Major depressie: unipolair, motivationele klachten, gedragsverandering, fysiek klachten

DSM (vijf of meer, waarvan 1 of 2)

  • Depressieve stemming
  • Verlies interesse activiteiten
  • Verandering gewicht
  • Slapeloosheid (midden: ‘snachts wakker à moeilijk verder, terminaal: vroeg wakker à niet verder) of overmatig slapen (hyperslapeloosheid)
  • Verhoging/verlaging fysieke beweging
  • Vermoeidheid, gebrek energie
  • Waardeloos en schuld gevoel
  • Gebrek concentratie
  • Dood
  • Stress of disfunctioneren
  • Nooit manische of hypomanische episode

 

Persisterende depressieve stoornis

DSM (twee of meer + eerste)

  • Depressieve stemming minstens 2 jaar
  • Slechte eetlust/teveel eten
  • Gebrek aan/overmatig slaap
  • Lage energie en vermoeidheid
  • Negatief zelfbeeld
  • Slechte concentratie
  • Hopeloos gevoel
  • Twee jaar, max 2 maand zonder symptomen
  • Major stoornis kunnen continu aanwezig zijn
  • Nooit sprake van manisch of hypomanisch
  • Stress of disfunctioneren

 

Seizoensgevoelige depressie: winter minder zon à meer melatonine

 

Chronisch vermoeidheidssyndroom: stemmingswisselingen en fysieke symptomen, grote kans depressie

 

Zelfbeschadiging en zelfmoord: 90% psychische stoornis, grootste deel depressief, hoge mate hopeloosheid. Parasuicide: zelfbeschadiging op weg naar zelfmoord.

Non-suicidale verwondingen

DSM

  • Vijf keer bewuste schade aangebracht à licht/matig letsel
  • Minstens 2: negatieve gevoelens/gedachten, moeilijk weestaan, preoccupatie, negatief gevoel verlicht, niet alleen tijden psychoses etc, geen suicidale intentie

 

Bipolaire stoornissen

  • In DSM5 eigen categorie à overlap psychotisch en stemming
  • Depressie en manie, bipolair I en II (I meest voorkomend)
    • I: volledig manisch, erg depressief
    • II: erg depressie, mild manisch

Manische episode

  • Ongewoon hoge stemming minstens 1 week
  • Minstens 3:
  • Opgeblazen gevoel eigenwaarde
  • Minder behoefte slaap
  • Verhoogde spraakzaamheid
  • Racing gedachten
  • Snel afgeleid
  • Toename doelgerichte activiteit
  • Onnodige activiteiten pijnlijke gevolgen

 

Hypomanie

  • Ongewoon hoge stemming minstens 1 week
  • Minstens 3:
  • Opgeblazen gevoel eigenwaarde
  • Minder behoefte slaap
  • Verhoogde spraakzaamheid
  • Racing gedachten
  • Snel afgeleid
  • Toename doelgerichte activiteit
  • Onnodige activiteiten pijnlijke gevolgen
  • Merkbaar door anderen

 

Bipolair I

  • Minstens 1 manie
  • Voor/na hypomanie of depressie

 

Bipolair II

  • Minstens 1 depressie
  • Minstens 1 hypomanie
  • Geen manie

 

 

Hoofstuk 7 – schizofrenie en psychoses

 

Psychoses: gedachten, taal, zintuigelijke waarneming, emoties en gedrag veranderen

 

Schizofrenie spectrum stoornissen

  • Wanen: sterkte, onjuiste overtuigingen à verkeerd interpreteren zintuigen (achtervolging, bekendheid, controle, verwijzing, nihilisme)
  • Hallucinaties: abnormale zintuigelijke waarnemingen (stemmen à bevelen)
    • Gevolg waarheidsmonitoring deficit: herkent bron waarneming niet (echt/nep)
    • Zelfmonitoring deficit: geen onderscheid zelf bedacht en anderen zeggen
  • Onsamenhangende spraak: losse associaties/ontsporing (onderwerp wisselen), tangentieel (irrelevante antwoorden), clanging (rijmen), neologismen (zelfbedacht woorden), woordsalades (zinnen zonder samenhang)
  • Grof, ongestructureerd gedrag (catatonisch):reactiviteit op omgeving vermindert (verdoving), stijve houdingen (stijfheid), verplaatsen tegengaan (negativisme), doelloos ongewone herhalingen (opwinding)
  • Negatieve symptomen: emotionele vervlakking, apathie: anhedonie (geen reactie leuke gebeurtenis), alogie (weinig spraakzaam), avolitie (lusteloos)

 

Ontwikkeling: prodromale fase (functioneren 5 jaar achteruit), actieve fase (duidelijk symptomen), residuele fase (positieve symptomen nemen af)

 

Etiologie: diathese-stressperspectief (combi genetisch en omgeving)

  • Biologisch:

    • Genetisch: concordantieonderzoek (doorgeven binnen familie), genetische overeenkomstenanalyse (vergelijking erfelijkheid en bepaald gen)
    • Biochemisch: dopaminehypothese (overmatig dopamine) à amfetaminen
    • Hersenafwijkingen: MRI en PET à hersens kleiner, meer ventrikels, minder grijze stof)
  • Psychologisch:
    • Psychodynamisch: terugkeren vorige ego-fase (primair narcisme, oraal)
    • Gedrag: verstoorde familierelaties à manier opstellen sociale situaties, focussen op andere dingen à meer aandacht
    • Cognitief:
      • Aandachtsprocessen: slechte associaties relevante gebeurtenissen, weinig aandacht belangrijke dingen (underattention)
      • Attributie- en interpretatiebias: negatief à externe oorzaak (aandachtbias, attributiebias, redenatiebias, interpretatiebias)
      • ToM: moeite mee à wanen en hallucinaties
  • Sociocultureel:
    • Sociale factoren: armere binnensteden, lagere SES
      • Sociogene hypothese (meer levensstressoren)
      • Sociale selectietheorie intellectuele, gedrags en motivatieproblemen
    • Sociale etikettering: diagnose zelf à gedragen naar label
  • Familie:
    • Dubbele-binding: tegenstrijdige berichten familie à psychoses
    • Communicatiedeviantie (CD): communicatie te moeilijk à geen aandacht, expressed emotion (hoog is veel kritiek)

Behandeling

  • Ziekenhuis: sociale instortingssyndroom à situatie erger na lang ziekenhuis

    • Milieutherapieen: therapie à onafhankelijkheid, productiviteit, zelfwaardering
    • Betekenisvolle economie: beloningssysteem
  • Biologische:
    • ECT: 0,5 sec 70-130V à verbindingen frontaal en lager verbroken
    • Antipsychotische medicatie: positieve symptomen à blokkeren dopamine
  • Psychologisch:
    • SOVA: gepast gedrag aanleren (reageren sociale situaties)
    • CBT: aanpassen samenleving, herkennen terugval, ontspannen, biases
    • Cognitieve verbeteringstherapie: afwijkingen sociale en neuro cognitie verbeteren
    • Cognitieve rehabilitatietherapie: basisvaardigheden ontwikkelen
    • Her-toewijzing therapie: (paranoide) waan verklaren normale gebeurtenissen
    • Familie-interventies (EE, CV): psych-educatie, groepsdiscussies
    • Maatschappelijke zorg: begeleiding bij zelfstandigheid
      • Assertive outreach: eigen omgeving, langdurige relatie

 

Waanstoornis

DSM

  • Wanen minimaal 1 maand
  • Nooit diagnosecriterium A Schizofrenie
  • Los van wanen à redelijk functioneren
  • Manisch of depressieve episodes relatief kort

 

Korte psychotische stoornis

DSM

  • Minstens 1: wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, catatonisch gedrag
  • Tussen 1 dag en 1 maand

 

Schizofrene stoornis

DSM

  • Minstens 2: wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, catatonisch gedrag, negatieve symptomen
  • Tussen 1 en 6 maanden
  • Andere stoornissen uitgesloten en niet te wijden aan medicatie

 

Schizofrenie

DSM

  • Minstens 2: wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, catatonisch gedrag, negatieve symptomen
  • Functioneren vermindert
  • Continue tekenen minstens 6 maanden
  • Andere stoornissen uitgesloten en niet wijden aan medicatie

 

 

Hoofstuk 8 – verslavingen

 

Drug: elke substantie anders voedsel invloed op lichaam of gedachten à misbruik en afhankelijk (normale staat = gedrogeerde staat à verslaving)

 

Withdrawal: fysieke afhankelijkheid middel

 

Verslaving (comorbiditeit)                                          Misbruik

  • Mislukte pogingen tot stoppen                      Gebruiken drug wanneer gevaarlijk
  • Extreme dingen om eraan te komen             Legale problemen
  • Onbedoeld overmatig gebruik                       Doorgaan, ookal bewust schadelijk
  • Verzuimen belangrijke activiteiten                Niet volbrengen dagelijkse activiteiten

 

Bescheiden drugsgebruiker: gebruikt lange tijd, nooit behandeling, zelfde resultaten normaal

 

Soort middelen

  • Stimulerende: verhogen activiteit CZS, bloedruk

    • Cocaine, amfetaminen, cafeine
  • Sedatieve: vertraging activiteit CZS en lichaam à minder respons, pijn, angst
    • Alcohol, opiaten (heroine, morfine), barbituraten
  • Hallucinerende: beinvloeden perceptie à verscherpen zintuigen
    • LSD, cannabis, MDMA (xtc, ook stimulerend)

 

Alcohol à effect GABA

  • Riskante drinkers: meer dan 3 (vrouw) of 5 (man)
  • Binge drinkers: overmatige hoeveelheid soms
  • Psychische stoornissen à risicofactor
  • Relaxed à minder controle à coordinatieproblemen: bifasische drug effect

DSM (minstens 2 binnen 12 maanden)

  • Grotere hoeveelheden of langere periode dan bedoeld
  • Wens of mislukte pogingen controleren
  • Veel tijd in effecten
  • Verlangen
  • Aanhoudend gebruik ondanks negatieve effecten
  • Belangrijke activiteiten opgegeven
  • Gebruik wanneer niet acceptabel
  • Aanhoudend gebruik ondanks kennis oorzaak problemen
  • Tolerantie symtpomen
  • Ontwenningsverschijnselen

 

Nicotine (roken) à verhoogd bloeddruk en minder stress (dopamine)

DSM (minstens 2 binnen 12 maanden)

  • Grotere hoeveelheden of langere periode dan bedoeld
  • Wens of mislukte pogingen controleren
  • Veel tijd in effecten
  • Verlangen
  • Gebrek belangrijke levensrollen
  • Aanhoudend gebruik ondanks effect
  • Belangrijke activiteiten opgegeven
  • Aanhoudend gebruik ondanks kennis oorzaak problemen
  • Tolerantie symptomen
  • Ontwenningsverschijnselen

 

Cannabis (natuurlijke drug, hennepplant à hasj): ontspanning, euforie, hallucinaties

  • Demotivatiesyndroom: verminderde apathie, ambitie en concentratie

Minder verslavend. Risicofactoren: beginleeftijd, regelmaat, impulsiviteit, gedrags/emotionele stoornissen, andere verslavingen

 

Cocaine (natuurlijk drug, cacaoplant)

Na 8 min: rush à euforie, opwinding, energie (20 min) à verminderde heropname dopamine

 

Amfetaminen (synthetisch) à erg verslavend: gevoel energie, zekerheid, minder moe

Vrijlaten adrenaline en dopamine, blokkeren heropname

 

Cafeine à verhoogt waakzaamheid, motorische activiteit: effect binnen 1 uur

 

Opiaten (heroine, morfine, methadon, codeine): erg verslavend

Hecht receptoren in hersenen à meer endorfine (verlichting pijn, stress)

  • Heroine: 5-15 min rush à 5-6 euforisch à ontwenningsverschijnselen

 

Barbituraten en benzo: oorspronkelijk als medicijn (lijkt op alcohol) à meer  GABA

 

LSD (psychedelische drugs) à verruimend bewustzijn (1-1,5 uur effect) à serotonine

Scherpere waarneming, verwarring tijd/plaats à hallucinaties à bad trip (paniek)

 

Etiologie

  • Omgeving: problematische thuissituatie, sociale omgeving, media
  • Zelfmedicatie bij psychische stoornissen
  • Alcohol myopia: dronken mensen minder cognitieve capaciteit (stimuli verwerken positief/negatief à afhankelijk omgeving)
  • Genetisch: bepaalde verslaving à activatie bij stress (omgeving)
    • Tolerantie en gevoeligheid (vaker bij laag IQ en minder motivatie)

Behandeling

  • Gemeentelijke therapieen: zelfhulpgroepen voor zelfde problemen en preventie
  • Gedragstherapie (conditionering en CBT)
    • Aversietherapie: positieve ervaring drug à negatieve ervaring (verborgen sensitatie bij ingebeelde nare situatie)
    • Eigen gedragsbeheersing: omgevingsfactoren identificeren die controleren à herstructureren
    • Situatiemanagement: onthouding stimuleren met belonen
    • Aanleren van normaal gedrag bij drug (ontspannen, mediteren)
    • Bij terugval CBT: onthoudingsschending overtuigen (terugval, waardeloos) à MET (motivatie verhogende training)
  • Biologisch: ‘drug’ à ontgifting/detoxificatie
    • Verminderen ontwenningsverschijnselen (anciolytische drugs)
    • Voorkomen terugval (antagonische drugs) à drugsgebruik aversief (braken bij alcohol)
    • Blokkeren positieve effecten CZS (naxolene) à opiaatverslaving
    • Wennen gebruik minder sterk/schadelijk middel (drugshandhavingprogramm’s) à heroine

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: renskejonker
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
934