Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Pleegouder
De pleegouder is iemand die de jeugdige wel verzorgt en opvoedt, maar geen gezag over hem heeft. De opvoedingstaken van de ouder/voogd worden dan overgenomen door de pleegouder, het juridisch ouderschap blijft bij de ouder/voogd.
De Pleegkinderenwet is niet van toepassing op pleegkinderen die door tussenkomst van de jeugdzorg (vrijwillig of met een machtiging UHP) in een pleeggezin worden geplaatst. Mede daarom wordt de wet nauwelijks toegepast.
Betrokken instanties:
1. Bureau Jeugdzorg (BJZ)
Brengt de problematiek van de jeugdige in kaart en kijkt vervolgens welke vorm van hulpverlening geschikt is.
2. Voorzieningen voor Pleegzorg (VvP)
Deze zoeken een pleeggezin voor de jongere door middel van ‘matching’. Het is aan het Bureau Jeugdzorg om te beslissen of de jeugdige inderdaad in dit pleeggezin wordt geplaatst.
3. Pleegzorgwerker
Als je jeugdige geplaatst is in pleegzorg, zorgt de VvP voor de begeleiding van de pleegouder en het pleegkind, zij stellen een pleegzorgwerker aan.
4. Bureau Jeugdzorg voor de juridische ouders
BJZ begeleidt de juridische ouders en houdt de eindverantwoordelijkheid voor de plaatsing.
Alle pleegzorgvoorzieningen hebben samen de Stichting Pleegzorg Nederland (SPN) gevormd, een landelijk aanspreekpunt voor pleegouders, ouders, jeugdigen en andere betrokkenen.
Positie van pleegouders (bij verschillende vormen van gezag):
1.De ouders oefenen het gezag uit en hebben hun kind vrijwillig in een pleeggezin geplaatst.
a. Rechten ouders:
Als de ouders het gezag hebben kan een kind alleen in een pleeggezin worden geplaatst met toestemming van de ouders. De belangrijke beslissingen over de opvoeding blijven bij de ouders, zoals schoolkeuze, medische ingreep en opleiding.
b. Rechten pleegouders:
Blokkaderecht: Als een pleegkind vrijwillig is geplaatst en minstens één jaar in het pleeggezin verblijft, hebben de ouders toestemming nodig van de pleegouders om het kind weg te halen uit het pleeggezin.
OTS-verzoek: pleegouders hebben de bevoegdheid een OTS-verzoek in te dienen, om daarmee te voorkomen dat een vrijwillig in het pleeggezin geplaatst kind door de ouders wordt weggehaald.
2.De jeugdige is onder toezicht gesteld en verblijft met een rechterlijke machtiging UHP in een pleeggezin.
a. Rechten ouders:
De ouders behouden hun gezag, als wordt dit gezag wel beperkt. De belangrijke beslissingen worden gemaakt door de gezinsvoogd in overleg met de ouders, de dagelijkse kleine beslissingen worden gemaakt door de pleegouders.
b. Rechten pleegouders:
Verzoek verlenging OTS: de pleegouders hebben de bevoegdheid de rechtbank te verzoeken om verlenging van de OTS, maar niet tot verlenging van de machtiging UHP.
Opkomen tegen beslissing BJZ: De pleegouders hebben het recht om bij de kinderrechter op te komen tegen de beslissing van het BJZ om het kind weer bij de ouders terug te plaatsen.
3.Het gezag over de jeugdige wordt uitgeoefend door het Bureau Jeugdzorg (voogd), dat de jeugdige in een pleeggezin heeft geplaatst.
a. Rechten ouders:
De ouders behouden hun gezag, als wordt dit gezag wel beperkt. De belangrijke beslissingen worden gemaakt door de gezinsvoogd in overleg met de ouders, de dagelijkse kleine beslissingen worden gemaakt door de pleegouders.
b. Rechten pleegouders:
Verzoek tot voogdij: Pleegouders die hun kind minimaal één jaar in huis hebben, kunnen de rechtbank verzoeken om zelf de voogdij over hun pleegkind uit te mogen oefenen.
4.De pleegouders oefenen zelf de voogdij over hun pleegkind uit.
a. Rechten ouders:
Geen rechten.
b. Rechten pleegouders:
Pleegouders oefenen het gezag uit over het kind en nemen alle opvoedingsbeslissingen. De pleegouders kunnen gezamenlijke voogdij aanvragen, waarna ze verplicht zijn tot opvoeding en verzorging van de jongere en ook onderhoudsplichtig zijn. De jongere kan hierbij zelfs de achternaam van één van de pleegouders aannemen.
Recht op omgang
Bij pleegzorg spelen twee verschillende rechten op omgang:
1. Het recht van de ouders op omgang met hun kind als het in het pleeggezin verblijft.
Voor ouders met gezag: bij gezag hoort vanzelfsprekend omgang, ook als de jongere onder toezicht is gesteld, al kan BJZ de contacten tussen ouder en kind wel beperken als dat noodzakelijk is voor het doel van de OTS.
Voor ouders zonder gezag: ook zij hebben recht op omgang met hun kind, al mag de rechter dit recht op omgang weigeren als:
- De ouders kennelijk ongeschikt of niet in staat zijn tot omgang
- De omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind.
- De jeugdige zelf ernstige bezwaren tegen de omgang heeft.
2. Het recht op omgang van de pleegouders als hun pleegkind weer weg is.
De jeugdige heeft zowel recht op omgang met zijn ouders als recht op omgang met anderen met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat. Pleegouders voldoen, zeker na een langere plaatsing, aan die voorwaarde.
Blokkaderecht
Als een jeugdige met instemming van de ouders in een pleeggezin is geplaatst en daar minstens één jaar verblijft, hebben de ouders toestemming van de pleegouders nodig om hem weg te halen. Geven die geen toestemming, dan moeten de ouders toestemming vragen bij de rechtbank. Wijst de rechter dit verzoek af, dan is deze uitspraak max 6maanden geldig. De pleegouders hebben dan die tijd om te verzoeken tot het de ouders ontheffen uit het gezag en de voogdij toe te wijzen aan henzelf.
Het blokkaderecht geldt alleen bij een vrijwillige plaatsing (dus niet bij een OTS) en de jeugdige moet al minstens één jaar in het pleeggezin verblijven.
Tegen de uitspraak van de rechter over het blokkaderecht staat geen hoger beroep of cassatie open.
Pleegouders kunnen hun blokkaderecht ook uitoefenen als hun pleegkind onder voogdij staat van een voogd of van het BJZ, maar ze hebben geen blokkaderecht als hun pleegkind in het kader van OTS met een rechterlijke machtiging UHP in hun gezin in geplaatst.
Nieuw wetsvoorstel
Er ligt een nieuw wetsvoorstel wat de positie van de pleegouders tracht te versterken.
Deze bevat onder andere het idee om het recht op kinderbijslag voor ouders te laten vervallen, als hun kind voor meer dan vijf aaneengesloten etmalen per week uit huis is geplaatst. De financiële vergoeding voor pleegouders wordt mede uit deze besparing betaald.
Conclusie
Kenmerkend voor pleegouders is dat zij een jeugdige tijdelijk opvoeden en verzorgen, terwijl het gezag bij de ouders/voogd blijft. Stappen:
1. Het BJZ stelt de indicatie vast.
2. Daarna zoekt een Voorziening voor Pleegzorg (VvP) een geschikt pleeggezin.
3. Jeugdige wordt geplaatst
4. VvP begeleidt de jeugdige en de pleegouders en BJZ begeleidt de ouders en houdt eindverantwoordelijkheid.
Wet op de Jeugdzorg = WJZ
Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg = de algemene maatregel van bestuur die de WJZ nader uitwerkt.
Jeugdzorg bestaat uit verschillende onderdelen:
- Jeugdhulpverlening, de vrijwillige variant van jeugdzorg
- Jeugdbescherming, de gedwongen variant van jeugdzorg
- GGZ-jeugd, de Geestelijke GezondheidsZorg voor jeugdigen
- LVG-jeugd, de jeugdzorg voor Licht Verstandelijk Gehandicapten
De nieuwe WJZ, ingevoerd in 2005, kent een aantal speerpunten:
- Zorgen voor één toegang tot de jeugdzorg, waar iedere ouder of jeugdige die jeugdzorg wil, zich kan melden.
- Jeugdzorg meer vraaggericht maken. Hulpverlening beter afstemmen op de vragen en problemen waar ouders en jeugdigen mee zitten.
- Verschillende organisaties beter laten samenwerken
Er is echter nog steeds veel kritiek op de ondoorzichtigheid van het stelsel en het gebrek aan samenwerking tussen zorgaanbiedende instanties. Daarom zijn er gemeentelijk georganiseerde Centra voor Jeugd en Gezin ontstaan. De taken worden zoveel mogelijk op gemeentelijk niveau geregeld.
De WJZ legt de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding bij de ouders, Jeugdzorg is aanvullend op de zorg van ouders.
Voorliggende voorzieningen
Ouders met ‘gewone’ opvoedingsvragen kunnen naar plaatselijke voorzieningen zoals het consultatiebureau, de schoolarts of het maatschappelijk werk. Dit heten ‘voorliggende voorzieningen’ omdat ze vóór geïndiceerde jeugdzorg zitten, voor deze voorzieningen is dus geen indicatie van BJZ vereist, voor geïndiceerde jeugdzorg is dat wel vereist.
Toegang tot geïndiceerde jeugdzorg
Hier komen ouders met opvoedingsproblemen. Bureau Jeugdzorg is de enige toegang tot de jeugdzorg, een soort poortwachter.
Als het lichte problemen zijn, verleent BJZ zelf hulp, zijn de problemen zwaarder en is er meer hulp nodig, dan geeft het een indicatie voor gespecialiseerde hulp. Deze gespecialiseerde jeugdzorg is alleen toegankelijk met een indicatiebesluit van het BJZ.
Ook voor GGZ en LVG is een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg nodig.
Het stellen van een indicatie en het verlenen van gespecialiseerde jeugdzorg worden strikt gescheiden. Daarom verleent het Bureau Jeugdzorg zelf geen jeugdzorg waarvoor een indicatie nodig is.
Taken Bureau Jeugdzorg:
1. Advisering voorliggende voorzieningen
Een aantal zware opvoedingsproblemen kan worden voorkomen als ouders en jeugdigen in een vroeg stadium snel en goed geholpen worden met hun dan nog lichte opvoedingsvragen. Één van de taken van het Bureau Jeugdzorg is dan ook het bevorderen van de deskundigheid van de medewerkers van deze plaatselijke voorzieningen.
2. Vraagverheldering/probleemverkenning
Een medewerker van BJZ gaat samen met de client de hulpvraag verduidelijken. Vaststellen welke problemen er nou precies zijn, welke hulp de hulpvrager nodig heeft en welke instantie deze hulp het best kan bieden.
3. Verlenen van vrij toegankelijke, kortdurende, ambulante hulp
Soms is een hulpvrager meer gebaat bij een paar gesprekjes met een medewerker van BJZ, dan bij het doorsturen naar andere instanties. BJZ mag alleen vrij toegankelijke hulp verlenen, geen geïndiceerde jeugdzorg.
4. Indicatiestelling
Bevoegd om zo’n besluit te nemen is het Bureau Jeugdzorg van de provincie waar de jeugdige ‘duurzaam verblijft’.
In het indicatiebesluit legt het BJZ vast op welke hulp de hulpvrager aanspraak kan maken. Dit geldt zowel voor de jeugdhulpverlening als voor GGZ-jeugd, LGV-jeugd en zorg die justitiële inrichtingen bieden aan jeugdigen die op basis van een kinderbeschermingsmaatregel zijn opgenomen.
Het indicatiebesluit bevat in ieder geval:
- Het soort problemen: Waarom?
- Het type jeugdzorg wat nodig is: Wat?
- De termijn: Wanneer?
- Advies welke zorgaanbieders: Wie?
In principe neemt het Bureau Jeugdzorg alleen op aanvraag van de client een indicatiebesluit. Een uitzondering hierop is de gedwongen jeugdzorg: jeugdreclassering, gezinsvoogdij en voogdij. Dit indicatiebesluit bij strafrechtelijke jeugdzorg kan ook door de strafrechter, de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Jeugdinrichtingen of de directeur van een justitiële jeugdinrichting worden genomen.
Bij jongeren jonger dan 12 jaar moeten de ouders/voogd instemmen met de aanvraag, tussen 12 en 16 moeten zowel de jongere als de ouders/voogd instemmen.
In crisissituaties mag bij twee uitzonderingen tijdelijk het indicatiebesluit worden overgeslagen:
- 1. Bij ernstige psychiatrische problematiek: jeugdige direct naar jeugdzorg.
- 2. Bij noodzaak tot onmiddellijke (voorlopige) kinderbeschermingsmaatregel: jeugdige direct naar de Raad voor de Kinderbescherming.
5.Ondersteunen van cliënten en volgen van geboden jeugdzorg
Het Bureau Jeugdzorg heeft de taak om de voortgang van de hulp te bewaken en de hulpvrager zo nodig te helpen en te begeleiden bij het vinden van zijn weg in de jeugdzorg. Een zorgaanbieder is verplicht om bij de start van de hulp, samen met de client, een hulpverleningsplan op te stellen.
6. (Gezins)voogdij
Is er eenmaal een kinderbeschermingsmaatregel door de rechter uitgesproken, dan wordt de uitvoering van de (gezins)voogdij in handen gelegd van BJZ. Hiervoor is de rechterlijke uitspraak voldoende, een indicatiebesluit van BJZ is dus niet nodig. De intakefunctie van de Raad vd Kinderbescherming is ondergebracht bij het BJZ.
7. Jeugdreclassering en tenuitvoerlegging jeugdstraffen
Ook de jeugdreclassering en het ten uitvoer leggen van jeugdstraffen behoren tegenwoordig tot de taken van het Bureau Jeugdzorg. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter de regie in de jeugdreclassering.
8. Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)
Ook het AMK maakt deel uit van het Bureau Jeugdzorg.
Iedere beroepskracht heeft het recht om, zo nodig zonder toestemming van ouders en/of jeugdige, vermoedens van kindermishandeling bij het AMK te melden, ook als zij een beroepsgeheim of andere zwijgplicht dragen.
Zorgaanbod
Het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg bepaalt dat jeugdzorg van de zorgaanbieders kan bestaan uit:
- Jeugdhulp; biedt behandeling of begeleiding aan jeugdigen en/of hun ouders/verzorgers.
- Verblijf; de jeugdige verblijft tijdens de behandeling of begeleiding ergens anders,
- bijvoorbeeld bij pleegouders of in een instelling.
- Observatiediagnostiek; het onderzoeken van de problemen van de cliënt en bezien welke hulp geboden kan worden.
Jeugdigen die in het kader van een OTS gesloten zorg nodig hadden, kwamen voor de nieuwe wet met een speciale machtiging UHP terecht in een JJI. Hier verblijven hoofdzakelijk jeugdigen in het kader van een straf of maatregel. Om deze samenplaatsing te voorkomen, voorziet de WJZ in een vorm van gesloten jeugdzorg die alleen bestemd is voor jeugdigen die zijn aangewezen op gesloten zorg.
Gesloten jeugdzorg is dus civielrechterlijk (op basis van een OTS of door een machtiging voogdij door BJZ), Justitiële jeugdinrichtingen zijn dus strafrechterlijk (op basis van straftenuitvoerlegging door de rechter).
Aandachtspunt:
Een jeugdige kan alleen gesloten worden geplaatst als ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen de gesloten plaatsing noodzakelijk maken omdat moet worden voorkomen dat hij zich aan de zorg zal onttrekken of door anderen daaraan zal worden onttrokken.
Verantwoordelijkheid van Rijk, provincie en gemeente
Het Rijk:
De ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie hebben gezamenlijk de bevoegdheid om een provincie een aanwijzing te geven als het provinciaal beleidskader of een uitvoeringsprogramma niet in overeenstemming is met de wet of met het beleidskader jeugdzorg van de rijksoverheid.
Provincie:
Het bestuur van de provincie is verantwoordelijk voor de planning en financiering van het Bureau Jeugdzorg. Het provinciaal beleidskader is gebaseerd op het beleidskader jeugdzorg van de overheid, en ligt telkens voor vier jaar vast.
De provincies ontvangen van het Rijk twee doeluitkeringen: 1) financiering van het Bureau Jeugdzorg en 2) financiering van een deel van het zorgaanbod.
Gemeente:
Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de lokale voorzieningen voor jeugdigen en voor voldoende samenhang tussen de verschillende voorzieningen. De samenwerking in de Centra voor Jeugd en Gezin staat onder regie van het gemeentebestuur.
Een belangrijk doel van de Wet op de Jeugdzorg is het versterken van de positie van de cliënt.
Het recht op jeugdzorg is op een aantal vlakken beperkt, namelijk:
1. Jeugdigen tot 18 of 23 jaar
Het jeugdrecht geldt alleen tot 18 jaar, met de mogelijkheid om eenmaal begonnen jeugdzorg voort te zetten tot uiterlijk 23 jaar. Heeft betrekking op de jongere, de ouders, stiefouders en anderen die een jeugdige als lid van hun gezin hebben opgenomen.
Vreemdelingen met geldige verblijfspapieren hebben in beginsel hetzelfde recht op jeugdzorg als Nederlandse jongeren en hun opvoeders, met uitzondering van de Ama’s.
Vreemdelingen zonder geldige verblijfspapieren hebben de mogelijkheid tot alle vormen van jeugdzorg, behalve pleegzorg. Hun aanspraak vervalt definitief zodra ze 18 worden. Ouders/verzorgers kunnen geen aanspraak maken op deze zorg. Ten grondslag hieraan ligt de Koppelingswet die stelt dat illegale vreemdelingen geen aanspraak kunnen maken op voorzieningen in ons land.
2. Geïndiceerde zorg
De aanspraak op jeugdzorg geldt alleen voor die vormen van jeugdzorg waarvoor voor dat geval een indicatie is afgegeven.
3. Jeugdzorg op basis van de Wet op de Jeugdzorg
Aanspraak op jeugdzorg van deze wet geldt alleen voor die vormen van jeugdzorg die op basis van de WJZ worden gefinancierd. Dit omdat jeugdzorg drie financieringsbronnen kent:
- Vanuit de AWBZ bij een indicatie GGZ-jeugd of LGV-jeugd
- Vanuit de BJJ bij een indicatie voor jeugdbescherming
- Vanuit de WJZ bij een indicatie voor jeugdhulpverlening
De zorgaanbieders hebben een acceptatieplicht; ze mogen een cliënt in principe alleen weigeren als de zorg niet gesubsidieerd wordt of als de subsidie al helemaal is benut.
Bezwaar en beroep tegen een indicatiebesluit
Bezwaar: binnen zes weken kun je bezwaar maken tegen een indicatiebesluit, hiervoor schrijf je een brief naar het Bureau Jeugdzorg.
Beroep: ben je als cliënt niet tevreden met de reactie van het Bureau Jeugdzorg, dan kun je in beroep gaan bij de kinderrechter.
Als BJZ in het kader van een OTS een indicatiebesluit afgeeft tot uithuisplaatsing van de jeugdige, kun je je alleen tegen de rechterlijke machtiging verzetten. Bezwaar en beroep zijn dan niet mogelijk.
In ieder Bureau Jeugdzorg moet voor een goede rechtspositie van de cliënt aanwezig zijn:
- Een vertrouwenspersoon
- Een medezeggenschapsraad
- Een clientenraad
- Een klachtrecht en klachtencommissie
Inzage, bewaring en vernietiging van persoonsgegevens
Een cliënt heeft het recht om de persoonsgegevesn die de instelling over hem heeft vastgelegd, in te zien en daar desgevraagd een afschrift van te ontvangen. Dit kan alleen geweigerd worden wanneer:
- De privacy van een ander daardoor zou worden geschaad
- Of de inzage in strijd is met het belang van de jeugdige
Bij jongeren jonger dan 12 jaar hebben alleen de ouders recht op inzage.
Bij jongeren tussen de 12 en 16 jaar hebben zowel de jongere als de ouders recht op inzage.
Bij jongeren van 16 jaar of ouder heeft alleen de jongere recht op inzage.
De ouders/voogd oefenen ook het inzagerecht namens de jongere uit, als deze jongere ’niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’. Dit wil zeggen dat de jeugdige (nog) niet in staat is om de gevolgen van zijn besluiten of zijn handelen te overzien.
Een ouder zonder gezag heeft geen recht op inzage maar wel recht op informatie over zijn kind vanuit de beroepskrachten die met zijn kind te maken hebben. Deze informatie kan echter worden geweigerd of beperkt, wanneer:
- Voor dezelfde redenen als wanneer het zou worden geweigerd/beperkt bij een ouder die wel het gezag heeft.
- Als het in strijd is met de belangen van de jeugdige.
Bewaartermijnen:
BJZ en zorgaanbieders: 15 jaar.
AMK en (gezins)voogdijtaken van BJZ: 15 jaar of langer tot het moment waarop het jongste kind van het gezin waaraan jeugdzorg is geboden, 18 jaar is geworden. Dit omdat de ervaring leert dat zich na verloop van een aantal jaren nieuwe problemen voor kunnen doen met jongere kinderen uit hetzelfde gezin.
Bij gedwongen hulp zoals AMK, jeugdreclassering of (gezins)voogdijtaken: verzoek van cliënt tot vernietiging geldt hier niet.
Beroepsgeheim
Medewerkers van Bureau Jeugdzorg en van de zorgaanbieders hebben een beroepsgeheim,. Dit houdt in dat een jeugdhulpverlener, zonder toestemming van de cliënt of zijn ouders, geen informatie over hem aan anderen mag verstrekken. Toestemming van de jeugdige/ouders heft dit beroepsgeheim op, maar enkel voor gerichte toestemming van bepaalde informatie.
Conflict van plichten: in sommige gevallen mag de jeugdhulpverlener wel zonder toestemming of medeweten van de jeugdige/ouders informatie verstrekken. Deze gevallen zijn:
1. Ouders van de jeugdige
Beroepsgeheim geldt niet voor de ouders/voogd van een jeugdige <16, tenzij het belang van de jeugdige zich daartegen verzet. Ook ≥16 jaar als de jongere ‘niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’.
2. Andere hulpverleners
De jeugdhulpverlener mag andere professionele hulpverleners die rechtstreeks bij de hulpverlening zijn betrokken, informatie geven over zijn cliënt. Hij mag echter alleen die informatie doorgeven die noodzakelijk is voor de hulpverlening. Hetzelfde geldt voor hulpverleners of anderen die ‘betrokken zijn bij de voorbereiding of uitvoering van een maatregel van kinderbescherming of jeugdreclassering’.
3. Conflict van plichten / overmacht
Soms zou een jeugdhulpverlener in het belang van zijn cliënt willen spreken, terwijl hij vanwege zijn beroepsgeheim verplicht is te zwijgen. Dit is een conflict van plichten.
Collegiale consultatie: de zaak met een collega bespreken zodat je de beslissing over het verbreken van het beroepsgeheim niet alleen hoeft te nemen.
Het is ook nodig een dossier aan te leggen over de overwegingen die je hebt gemaakt in dit kader.
4. Casusoverleg in netwerken / deelname groepsoverleg
Doel van zulk overleg is de hulpverlening, die vaak door meerdere instellingen geboden wordt, af te stemmen en ervoor te zorgen dat jeugdigen niet tussen wal en schip terecht komen. Ook in een dergelijk overleg zijn hulpverleners gebonden aan hun beroepsgeheim.
5. Meldrecht bij het AMK
De mogelijkheid voor beroepskracht om een vermoeden van kindermishandeling te melden bij het AMK.
Meldrechten en –plichten in de jeugdzorg
Er zijn een aantal meldrechten in de wet opgenomen, welke de beroepskracht het recht geven om informatie te verstrekken, ook als daarvoor geen toestemming is gevraagd of gekregen. Er zijn drie meldrechten in de jeudgzorg, die gelden voor alle beroepskrafchten met een beroepsgeheim:
- Meldrecht voor het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)
Deze melding is niet anoniem, tenzij anders de veiligheid van de jeugdige, het gezin, de melder of de informant in gevaar komt of de vertrouwensrelatie tussen de beroepskracht en het gezin ernstig wordt beschadigd.
- Meldrecht voor de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK)
Iedere beroepskracht kan de Raad gevraagd en ongevraagd informatie over een gezin verstrekken voor zover dit noodzakelijk is voor de taakuitoefening van de Raad.
- Meldrecht voor de Verwijsindex Risicojongeren
Beroepskrachten die aangesloten zijn bij de Verwijsindex, kunnen een jongere opnemen in de Verwijsindex wanneer ze denken dat deze jongere een meer dan gemiddeld risico loopt op bedreigingen in zijn ontwikkeling naar volwassenheid. Slechts een BSN of naam+adres, geen inhoudelijk informatie over de jongere. Meldt een andere beroepskracht dezelfde jongere, dan krijgen zij daar beide bericht van en moeten ze samen overleggen. De melding is op uitzonderingen na niet anoniem.
Dit meldrecht is vaak echter niet anoniem en daarom is het belangrijk dat je de ouders/jongere inlicht over je melding en de melding als ultimum remedium te zien.
Het is belangrijk dat dit meldrecht zorgvuldig is vastgelegd in een dossier, zodat later nog een aantal dingen kunnen worden achterhaald.
In Nederland is er sprake van een meldrecht en geen meldplicht om de volgende redenen:
- Zodat iedere beroepskracht ook zelf al het mogelijke doet om de jeugdige te beschermen en het niet overlaat aan de instantie waarbij gemeld wordt.
- Een meldplicht leidt tot een groot aantal ‘rijpe en groene’ meldingen omdat men voor de zekerheid alles maar meldt zodat men veilig staat.
- Een meldplicht is moeilijk te handhaven, want dan moet er bewezen worden dat de beroepskracht de signalen wel heeft gezien en daar bewust niks mee heeft gedaan.
Echter, ook een meldrecht is niet vrijblijvend. Omdat de optie bestaat, zal een beroepskracht in bepaalde situaties moeten uitleggen waarom hij er op dat moment geen gebruik van heeft gemaakt.
Toekomstige wetgeving
In het nieuwe wetsvoorstel wordt de OTS herzien. Het BJZ of de gezinsvoogd mag dan, zo nodig zonder toestemming van de ouders en/of jongere informatie over de jongere en zijn gezin opvragen, vastleggen en verstrekken aan andere beroepskrachten en instellingen voor zover dit nodig is voor de uitvoering van de OTS. Beroepskrachten zijn verplicht de gezinsvoogd informatie te verstrekken, als de gezinsvoogd daar om vraagt, en zij hebben het recht zelf contact op te nemen met de gezinsvoogd als zij menen dat ze belangrijke informatie hebben.
Daarnaast worden volgens de nieuwe wetgeving instellingen en zelfstandige beroepskrachten verplicht een meldcode te hanteren in geval van signalen van kindermishandeling of huiselijk geweld. Het is verplicht een meldcode te hanteren, maar er is geen eigenlijke meldplicht.
Add new contribution