Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
A. Inleiding
Het belangrijkste van een training is, wat de deelnemer zelf oppikt. De inhoud van de training is minder belangrijk. Deelnemers moeten zelf leren. De trainer inspireert en begeleidt het leren. Dit boek bevat geen kant en klare aanpak voor het verzorgen van trainingen. Het ondersteunt je om een unieke trainer te worden, die deelnemers uitnodigt om te leren.
Er worden 8 sturingsmechanismen behandeld voor het geven van actieve trainingen. Deze mechanismen zijn bruikbaar voor alle soorten trainingen, los van het onderwerp. Ze zijn geschikt voor zowel kleine als grote groepen. Op deze manier wordt een gewone training een bijzondere gebeurtenis.
De 8 sturingsmechanismen zijn:
1. Betrek je deelnemers vanaf het begin bij de training
2. Stimuleer mentale alertheid en ontvankelijkheid voor nieuwe gegevens
3. Breng zinvolle en levendige discussies op gang
4. Stimuleer het stellen van vragen
5. Laat deelnemers van elkaar leren
6. Oefenen en leren door ervaren en doen
7. Ga zorgvuldig om met technische hulpmiddelen
8. Zorg voor een goede afsluiting
Bij ieder sturingsmechanisme krijg je enkele hints om ze toe te passen in jouw training.
Bedenk dat dit in iedere training weer anders kan zijn. Besteed bijvoorbeeld tijdens een korte bijeenkomst minder tijd aan de opening en de afsluiting. En bij een training sociale vaardigheden maak je veel tijd voor oefeningen, rollenspelen, enzovoort.
In totaal zijn er 32 hints. Het is aan te bevelen om voordat je de training gaat geven te bepalen welke strategieën en hints je gaat gebruiken tijdens de training. En schrijf het voor jezelf uit.
Maak het jezelf niet te moeilijk als je nog geen ervaren trainer bent. Bouw het gebruik en invulling van de hints geleidelijk op. En evalueer hoe de toepassing van de hints tijdens je training verliep. Pas ze zonodig aan of ga een stap verder. Ben je al een ervaren trainer, gebruik dit boek dan om jezelf te verbeteren.
B. Betrek je deelnemers vanaf het begin bij de training
Het succes van actieve training hangt af van het vermogen van de trainer om een leeromgeving te scheppen, waarin deelnemers zich zelf verantwoordelijk voelen om na te denken, problemen op te lossen en lesstof toe te passen. Het leerklimaat moet vanaf het begin je les en het leren ondersteunen. Geef de deelnemers meteen een voorproefje om ze in de juiste stemming te brengen, nog voor de daadwerkelijke training begint. Hieronder volgen 4 hints om er voor te zorgen dat de deelnemers verlangend uitzien naar het vervolg van de les.
1 Laat de deelnemers wat doen voordat de les begint
Gewoonlijk wacht de trainer totdat iedereen stil is en begint vervolgens met de les.
Je kunt ze ook iets te doen geven voordat je daadwerkelijk met je les begint. Net zoals voor een hardloopwedstrijd omgeroepen wordt: “in de startblokken”! De deelnemers komen in de juiste mentale stemming. Als je meerdere lessen aan de zelfde groep geeft, maakt het de deelnemers nieuwsgierig wat je deze keer weer voor hen in petto hebt. Zorg wel dat je activiteit op het onderwerp van de les van toepassing is. Enkele mogelijkheden zijn:
Schrijf een vraag of uitspraak op het bord of scherm die duidelijk zichtbaar is voor de hele groep
Enkele voorbeelden:
- Onderwijzers van tegenwoordig kunnen niet spellen (provocatie)
- In welk land hebben de bewoners de naam van een vrucht? (nieuwsgierigheid opwekken)
- Hoe kan het tekort aan zorgpersoneel worden opgelost worden? (probleem oplossen)
Geef iedere deelnemer een activiteit op papier over het onderwerp van de les
Voorbeelden zijn: een (kruiswoord)puzzeltje, een raadsel, het afmaken van open zinnen, een (abstracte) foto met een vraag.
Laat deelnemers een vraag opstellen.
Deel tekstkaartjes uit en laat de cursisten een vraag hierover opschrijven.
Dit kan individueel of in groepjes. De vragen kunnen later door de trainer of door de leerlingen zelf beantwoord worden.
2. Bevorder de sociale interactie tussen de deelnemers
Zorg dat je kennismaakt met je deelnemers en dat de deelnemers elkaar leren kennen. Dit is zeker van belang als de deelnemers elkaar niet kennen. Ook wanneer de deelnemers elkaar wel kennen, kan een hernieuwde kennismaking nuttig zijn. Hieronder volgen enkele manieren om de sociale interactie te bevorderen.
Begin met een sociale startactiviteit.
Het zijn manieren om op een leuke, snelle manier de sociale interactie te structureren.
Veel voorkomende technieken hierbij zijn: in kleine groepjes praten, spelletje, tekenen, door de ruimte bewegen.
Voorbeeld: Je geeft de deelnemers de opdracht iemand te vinden die in maart jarig is, die een hekel heeft aan spruitjes, die op een teamsport zit, van wie de naam met dezelfde voorletter begint als die van jou, enzovoort. Je zet 6 tot 10 van zulke items op papier. Als je een match hebt, schrijf je de voornaam achter het item. Ieder persoon kun je maar voor 1 item noteren. De deelnemers beginnen na jou startsein door de ruimte te bewegen, op zoek naar matches. Na afloop worden alle items in de groep besproken. Je vraagt bijvoorbeeld alle deelnemers, die op een teamsport zitten, hun hand op te steken. En zich vervolgens één voor één voor te stellen.
Een ander voorbeeld is het bijnamenspel. Je zet de deelnemers in een kring. Eén van hen begint met zich voor te stellen. Daarbij noemt hij zijn voornaam en kiest een bijnaam die begint met de eerste letter van zijn of haar voornaam, bijvoorbeeld Lollige Leo. Degene links van hem neemt het over en zegt: “Ik ben Keurige Kees en naast mij zit Lollige Leo”. Degene daar weer links van, gaat verder en zegt: “Ik ben Vrolijke Vera en naast mij zitten Lollige Leo en Keurige Kees. Je kunt de bijnamen ook door anderen in de groep laten bedenken.
Gebruik vakinhoudelijke onderwerpen tijdens je sociale startactiviteit
Je betrekt de deelnemers vanaf het begin bij de lesinhoud. En je krijgt een snel overzicht van de achtergrond en kennis van de deelnemers. Bijvoorbeeld wie er onderwijservaring heeft, kennis van Excel heeft, Spaans spreekt, enzovoort. Je kunt a en b ook combineren.
3. Gebruik een startactiviteit die gericht is op direct leren
Je stelt vragen over de lesstof zonder voorafgaande instructie, oefeningen of demonstraties. De deelnemers worden op actieve wijze direct geconfronteerd met de lesstof. Op deze manier zijn ze vanaf het begin betrokken bij het onderwerp. Hieronder volgen enkele mogelijkheden:
Maak een kennisquiz
Zorg ervoor dat het meteen een lesstofgekoppelde startactiviteit is. Gebruik bijvoorbeeld de techniek “actief kennis delen”. Ontwerp een vragenlijst over het onderwerp. Kies verschillende vraagvormen, bijvoorbeeld definitievragen, meerkeuzevragen, vragen over relevante personen in het vakgebied. Vraag de deelnemers om de vragen individueel te beantwoorden. Laat hen daarna anderen zoeken, die hen kunnen helpen bij vragen die ze niet konden beantwoorden. Of maak kleine groepjes om de antwoorden met elkaar te vergelijken. Bespreek tenslotte de vragen in de hele groep en geef de ontbrekende antwoorden.
Organiseer een goed/foutspel
Maak evenveel goed- als foutvragen over het onderwerp. Ga er van uit dat de cursisten de meeste antwoorden niet weten. Vorm tweetallen of kleine groepjes en laat raden welke uitspraken juist en welke fout zijn. Je maakt ze zo nieuwsgierig naar wat ze gaan leren.
De naafreductie zorgt er voor dat de trekkracht van de motor op de wielen wordt overgebracht
Het eigenlijke brandonderzoek wordt uitgevoerd door de politie.
De werkgever is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Arbo-wet
Een ruggengraatchassis is vooral geschikt voor een touringcar
Scherpe delen aan het portier van brandweervoertuigen veroorzaken slijtageletsel
Bovengenoemde uitspraken kunnen gebruikt worden tijdens een opleiding voor brandweerlieden.
Daag cursisten uit iets te doen wat ze nog nooit gedaan hebben
Vraag de deelnemers een vaardigheid uit te voeren, zonder dat ze hierin onderwezen zijn.
Dit kan zowel leuk als motiverend zijn. Het verkopen van telefoonabonnementen, het schrijven van een marketingplan en in een vreemde taal de weg vragen zijn voorbeelden hiervan.
Begin met een oefening die meteen tot de kern van het lesonderwerp doordringt
Om leerlingen keuzes te leren maken door argumenteren en de gevolgen van keuzes onder ogen te zien, kun je een dilemmaspel spelen.
Voorbeeld: Eén leerling gaat de gang op. De spelleider leest een dilemma voor: “Er mogen geen meisjes met een hoofddoek achter de kassa in een supermarkt”. De leerlingen raden wat de leerling op de gang zal kiezen. De leerling van de gang komt terug en geeft voor of tegen aan. Daarna begint het beargumenteren. Blijft leerling 1 bij zijn/ haar mening of is hij/zij juist van gedachten veranderd door het horen van alle argumenten? Je kunt variëren door de voorstanders links van het lokaal te zetten en tegenstanders rechts. Wanneer je door de discussie van mening verandert, loop je naar de andere kant van het lokaal. Vervolgens kies je nieuw dilemma en gaat een andere leerling de gang op.
Je kunt grenzeloos variëren met startactiviteiten. Denk buiten de kaders voor het bedenken van een activiteit.
4. Breid het aantal actieve deelnemers uit
Meestal zijn er maar enkele deelnemers die actief meedoen aan de les. Zij stellen vragen, melden zich spontaan aan voor een rollenspel etcetera. Veel trainers veronderstellen dat dit komt omdat de overige deelnemers verlegen, onzeker of ongeïnteresseerd zijn. Het aantal actieve deelnemers wordt meer beïnvloed door de trainer dan door de deelnemers zelf. Veel trainers zijn zich hiervan niet bewust.
De docent geeft vaak het woord aan degene die als eerste de hand opsteekt. Het lijkt onbeleefd om dit niet te doen. Zowel deelnemers als de docent vinden het normaal dat slechts een klein groepje reageert op een vraag van de docent. Vaak zijn het dezelfde deelnemers. Zonder zich ervan bewust te zijn, bevordert het taalgebruik van de docent dit gedrag. Wie wil als volgende zijn mening vertellen? Kan iemand mij de juiste oplossing geven? De volgende vijf manieren verzekeren je van een groter aantal actieve deelnemers:
De trainer stelt een vraag en laat deelnemers vooraf kort discussiëren met degene naast hem of haar. Bespreek de vraag daarna pas in de hele groep.
Moedig aan dat deelnemers hun hand opsteken voordat je iemand kiest om antwoord te geven. Vraag bijvoorbeeld: “Wie van jullie heeft een mening over dit onderwerp?”
Geef aan hoeveel leerlingen je wilt hebben die de vraag beantwoorden. Bijvoorbeeld: “Ik wil graag van drie of vier van jullie horen wat je er van vindt”.
Stel een vraag aan een deelnemer die nog niet aan het woord is geweest.
De trainer vraagt deelnemers om de hand op te steken wanneer ze hun mening willen vertellen. Je vraagt om tegen de groep te spreken in plaats van tegen de trainer. De huidige spreker kiest vervolgens een nieuwe spreker.
C. Stimuleer mentale alertheid en ontvankelijkheid voor nieuwe gegevens
Veel te vaak wordt er vanuit gegaan dat er niets gebeurd in het hoofd van leerlingen.
Je kunt er beter vanuit gaan dat ze in hun hoofd met van alles bezig zijn, behalve met wat jij wilt waar ze mee bezig zijn. Als trainer moet je de hersens van je deelnemers interesseren voor wat je aanbiedt. En je activeert hun brein, zodat ze leren en onthouden.
Onze hersenen ontvangen niet alleen informatie, maar ze verwerken het ook. Als trainer moet je deze verwerking vergemakkelijken. Het verwerken van informatie door de hersens lijkt veel op informatieverwerking door een computer. Deelnemers moeten relaties leggen tussen de nieuwe leerstof en wat ze al weten en denken. Als jij ze die mogelijkheid niet biedt, wordt het leren passief. En de hersenen leggen geen verbanden. Vergelijk het met een computer: nieuwe informatie moet opgeslagen worden. Om informatie op te slaan, moeten deelnemers getoetst worden, de stof herhalen of samenvatten, enzovoort. Anders worden nieuwe data niet in het lange termijn geheugen opgenomen.
Om “hersenvriendelijke” informatieverwerking te stimuleren worden 4 hints gegeven in het vervolg van dit hoofdstuk.
1. Wek de interesse van de hersenen op voor de nieuwe informatie
De hersenen moeten niet meer met andere dingen bezig zijn. Wat jij ze aanbiedt, moet bij ze binnenkomen in plaats van allerlei afleidingsmateriaal. De onderstaande tips kunnen hierbij helpen.
Begin met een verhaal of een aantrekkelijk plaatje
Denk hierbij aan:
waargebeurde verhalen met een verrassend einde
een onbekend voorwerp
een kort filmpje of powerpointpresentatie
fabels en sprookjes
interessante feiten
Laat bijvoorbeeld een reclamebord uit de jaren 50 zien aan het begin van een marketingles. Leg vervolgens de relatie met het lesonderwerp. Je kunt de leerlingen ook stimuleren dit zelf te ontdekken. Vraag bijvoorbeeld welk marketingprincipe ze hierin herkennen.
Geef een probleem om op te lossen
Neem een probleem als uitgangspunt voor je les en werk je les verder uit rondom de gekozen probleemstelling. Hieronder volgen enkele voorbeelden:
Begin met een gedicht dat geanalyseerd moet worden
Bedrijf X moet meer producten maken in minder tijd. Hoe kun je dit oplossen?
Stel dat je 100 boeken in een boekenkast moet plaatsen. Hoe sorteer je ze, zodat ze gemakkelijk terug te vinden zijn?
Begin met een vraag
Je kunt je deelnemers motiveren door hen een vraag voor te leggen die verband houdt met het lesonderwerp. Bijvoorbeeld: Wat zijn bedreigingen voor een organisatie? Stimuleer ze om het beste antwoord te geven dat ze kunnen bedenken. Vraag deelnemers toch een gokje te wagen als ze geen antwoord weten. Bedank ze voor hun moeite en vraag of ze benieuwd zijn naar het goede antwoord.
Vertel kort de interessantste onderdelen van de les
Noem niet alleen de onderwerpen, maar benadruk ook wat ze er aan hebben.
“ Vandaag gaan we het hebben over het belang van de eerste indruk bij een sollicitatiegesprek. Ik laat je zien hoe je jouw eerste indruk positief kunt beïnvloeden.”
2. Ondersteun je deelnemers om de kern te begrijpen
Houd je zelf goed voor ogen dat je het begrijpen en onthouden van de lesinhoud wilt optimaliseren. Ga er niet vanuit dat dit vanzelf gaat. De onderstaande technieken ondersteunen je hierin.
Benoem de belangrijkste onderwerpen en conclusies van de les
Bijvoorbeeld: Volgens Freud doorloopt iedereen vijf psycho-seksuele stadia. Ieder stadium wordt gekenmerkt door conflicten tussen het id, ego en super ego. Elk stadium is op een bepaald lichaamsdeel gericht. Vandaag bespreken we deze vijf stadia volgens Freud: 1) orale fase, 2) anale fase, 3) fallische fase, 4) latentiefase en 5) genitale fase.
Vat hoofdonderwerpen samen in steekwoorden of ezelsbruggetje
Steekwoorden en ezelsbruggetjes helpen de leerling de stof beter te onthouden. Hoe minder steekwoorden hoe beter. Schrijf ze op het bord, scherm of flap-over. Gebruik kleuren om de belangrijkste trefwoorden te accentueren.
Een voorbeeld: Om succesvol leiding te geven moet je zoveel mogelijk SMART-doelen stellen. SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden.
Een ander voorbeeld is het Kofschip of Fokschaap.
Gebruik concrete voorbeelden
Hedendaagse leerlingen leren meer van concrete voorbeelden dan van abstracte definities. Gebruik bijvoorbeeld voorbeelden uit het dagelijkse leven of verwijs naar televisieprogramma’ waar je cursisten naar kijken. En houdt rekening met verschillende leerstijlen. De een is meer visueel ingesteld; een ander auditief.
Ook kun je bekende personen als voorbeeld gebruiken.
Maak gebruik van analogieën
Het ordenen van documenten in een gemeentearchief, kun je vergelijken met het ordenen van een verzameling Cd’s. Er zijn verschillende manier om een Cd-verzameling te ordenen. Op jaartal, op artiest of op naam van het album. Wat kunnen ordeningsprincipes voor een gemeentearchief zijn?
Denk bij het gebruiken van analogieën ook eens aan een bekend persoon, een populaire uitdrukking, een titel van een boek of liedje, of een dier. Bijvoorbeeld: Als je een dier zou mogen zijn, welk dier zou je dan willen zijn?
Wissel woorden af met visuele middelen
Waarschijnlijk onthouden de cursisten de kernpunten beter wanneer ze niet alleen horen, maar ook zien. Denk hierbij bijvoorbeeld aan:
Het presenteren van lesstof met behulp van dia's, PowerPoint, krijtbord en flap-over. Let op kleurgebruik en verlevendig je tekst met animaties, grafieken en/of geluiden.
Het tonen van documenten die betrekking hebben op het onderwerp. Bijvoorbeeld kaarten, foto’s, rapporten. Je kunt ze doorgeven aan iedere deelnemer, maar beter is om iedereen een eigen exemplaar te geven
Het tonen van voorwerpen die belangrijk zijn voor het vakgebied. Dit kan bijvoorbeeld de beroepskleding en/of het gereedschap van een operatie-assistent zijn.
Het geven van een demonstratie of het spelen van een rollenspel. Bijvoorbeeld omgaan met een agressieve klant.
Het aanbrengen van decoratief materiaal in het lokaal, zoals gereedschap en folders.
3. Houdt de aandacht van je deelnemers vast tijdens je les
Om te voorkomen dat de aandacht verslapt, kun je jouw presentatie beter afwisselen met onderdelen waarbij de deelnemers zelf actief moeten zijn. Sommige deskundigen zijn van mening dat je volwassenen nooit langer dan tien minuten moet onderwijzen. Onderstaande tips helpen je om de aandacht van je cursisten te behouden tijdens het middengedeelte van je les.
Deel een opdracht uit
De leerlingen schrijven vragen op tijdens het bekijken van een film. Of vraag hen vragen te bedenken die ze aan hun medeleerlingen willen stellen. Ook kun je aangeven wat er na een demonstratie door de docent van ze wordt verwacht.
Geef de deelnemers gelegenheid om aantekeningen te maken
Stop af en toe, zodat je cursisten informatie, ideeën of reacties kunnen noteren. Je kunt ze helpen door een formulier of werkblad uit te delen waarop de belangrijkste onderwerpen van je les staan beschreven. Ook kan een werkblad voor alleen een specifiek onderdeel van je presentatie worden gemaakt. Laat voldoende witruimte voor eigen aantekeningen.
Laat de deelnemers mentaal op hun tenen lopen
Door het stellen van vragen, houd je het brein van de deelnemers scherp. Je kunt dit informeel doen, bijvoorbeeld:
Kunnen jullie mij een voorbeeld geven van…..
Wat denk je van ……
Wie weet nog hoe…….
Hoe gebruik je….
Een andere manier om de deelnemers mentaal actief te houden, is het organiseren van een spel of quiz over het onderwerp.
Organiseer een activiteit die de kern van het onderwerp extra benadrukt.
De trainer kan bijvoorbeeld gesprekstechnieken voor een slecht nieuwsgesprek in een rollenspel door de deelnemers laten oefenen. Of maak kleine groepjes en laat iedere groepje een eenvoudige reclamefolder ontwerpen met behulp van de 4 P’s.
4. Zorg dat informatie wordt opgeslagen in het geheugen
De deelnemers bepalen zelf welke informatie verwerkt wordt en opgeslagen in het lange termijngeheugen. Geef geen eigen samenvatting van je les. Je cursisten zullen passief luisteren en het grootste gedeelte vergeten. Je kunt beter een van de volgende technieken toepassen om je deelnemers te helpen om de leerstof op te slaan.
Laat deelnemers een slotvraag kiezen
Maak een vragenlijst waaruit de deelnemers een vraag kunnen kiezen. Op de gekozen vraag of vragen geeft de trainer het antwoord.
Vraag om een samenvatting
Je laat deelnemers individueel of in kleine groepjes de les samenvatten. Een goede manier is om hen te vragen om het geleerde uit te leggen aan een afwezige deelnemer of een familielid. Ook kun je een test geven, waarmee de deelnemers zelf kunnen beoordelen of ze de stof beheersen. De trainer hoeft het resultaat niet te zien.
Vraag naar toepassingsmogelijkheden van de lesstof
Geef de deelnemers de gelegenheid tot reflectie. Vraag bijvoorbeeld welke informatie nieuw was en welke niet. Of wat zou je anders doen in een volgend slechtnieuwsgesprek?
Sluit af met een probleem
Laat deelnemers een probleem oplossen waarbij ze de nieuwe informatie moeten toepassen. Je kunt een probleem kiezen dat je ook al aan het begin van de les hebt gebruikt. Nu zal het waarschijnlijk anders aangepakt worden. Ook kun je voor een nieuw probleem kiezen.
D. Breng zinvolle en levendige discussies op gang
Levendige discussies zijn vaak de beste momenten van een training. Maar het is vaak moeilijk voor een trainer om een discussie op gang te brengen. De trainer wordt meestal geconfronteerd met pijnlijke stiltes. De deelnemers wachten af wie het eerst het woord zal nemen. Ervaring leert dat er over het algemeen maar vier mensen actief deelnemen aan een discussie. En de discussie valt vaak dood of dwaalt af van het onderwerp. Hieronder volgen vijf suggesties om levendige en zinvolle discussies op gang te brengen.
1.Maak deelnemers enthousiast om deel te nemen aan de discussie
Het werkt meestal niet om alleen een vraag of stelling aan de groep voor te leggen. Je moet eerst interesse opwekken voor het onderwerp. Je kunt gebruik maken van de volgende tips:
Inventariseer vooraf de meningen
Voordat je begint met een discussie, onderzoek je hoe de deelnemers over het onderwerp denken. Stel concrete vragen en doe dat op zo’n manier dat ze zich veilig voelen om te antwoorden. Bijvoorbeeld: wie denkt dat bezuinigen de oplossing is om onze economie weer gezond te maken? Steek dan je duim omhoog. Ook kun je gradaties inbouwen: ga rechts in het lokaal staan als je het er mee eens bent, links als je het er niet mee eens bent en loop naar het midden als je twijfelt.
Deel informatie uit over het gespreksonderwerp
Denk hierbij aan een artikel uit een tijdschrift, een foto of afbeelding, een kort stripverhaaltje, enzovoort. Vraag naar de reacties of stel een specifieke vraag.
Zet verschillende reacties naast elkaar
Toon bijvoorbeeld een filmpje, waarin 2 omstanders heel verschillend reageren als ze zien dat iemand lastig gevallen wordt. Of laat interviews horen over de opvattingen met betrekking tot bezuinigingen in de thuiszorg van een SP-er en een VVD-er.
Begin met een paneldiscussie
Ieder panellid introduceert zichzelf en vervolgens kunnen ze elkaar vragen stellen of in discussie gaan. Vervolgens kan de groep ook meedoen. Je kunt een panel samenstellen van mensen buiten je groep cursisten. Of je vraagt enkele cursisten om in het panel te gaan zitten. De trainer moet dan wel sturen door het stellen van vragen, verschillende meningen naar voren halen enzovoort.
2. Bedenk duidelijke gespreksonderwerpen
Zorg dat er geen verwarring bestaat over het gekozen onderwerp. En baken het duidelijk af.
De vraag “Ben je een voorstander van interculturele communicatie?” kan onduidelijkheid scheppen. Sommigen zullen niet weten wat interculturele communicatie inhoudt. Anderen kunnen zich afvragen of het gaat tussen communicatie tussen verschillende landen, anderen denken misschien dat het gaat om gesprekken tussen mensen van verschillende levensovertuigingen enzovoort.
Het stellen van open vragen
Met open vragen voorkom je dat er alleen met ja of nee geantwoord wordt. Voorbeelden van open vragen zijn:
“Wanneer zijn statistieken nuttig en wanneer zijn ze misleidend” (in plaats van “zijn statistieken betrouwbaar?”)
“Wat vindt je mooi aan dit schilderij van Picasso?” ( in plaats van “vind je dit schilderij van Picasso mooi?”)
Stel alleen gesloten vragen wanneer je meningen wilt tellen of de discussie wilt laten opleven.
Het kiezen van de juiste woorden van je stelling
Je vraag kan voor de trainer heel duidelijk zijn, maar voor je deelnemers niet. De vraag kan op verschillende manieren te interpreteren zijn of jouw taalgebruik sluit niet aan bij dat van hen. Voorbeelden van slecht geformuleerde vragen:
“Hoe moeten we omgaan met de economische crisis”? De trainer denkt misschien aan bezuinigen door de overheid, en op welke terreinen. De leerlingen denken misschien meer aan de gevolgen en mogelijkheden in hun eigen dagelijks leven, werkloosheid enzovoort. Deze vraag is te breed.
“Welke rol heeft een leidinggevende?” De een denkt aan meer taakgerichte zaken, zoals het behalen van resultaten, een ander denkt meer aan het motiveren en begeleiden van medewerkers. Het woord “rol” is te breed.
Stel niet te veel vragen
Om afdwalingen van het onderwerp te voorkomen, kun je beter niet te veel vragen stellen. Ga uit van één of twee vragen waarover je wilt discussiëren. Herhaal niet dezelfde vraag in andere bewoordingen. Als je een vervolgvraag wilt stellen, doe dat dan later in de discussie en niet tegelijkertijd met je beginvraag.
Bedenk vooraf wat je wilt bereiken
Wil je dat je cursisten discussiëren of reflecteren? Moeten ze een keuze maken of verschillende meningen onderzoeken? Moet het debat hun blik verbreden of hun mening nuanceren? Stel dat het onderwerp van discussie homoseksualiteit in de voetbalwereld is: de trainer kan besluiten dat de nadruk van de discussie ligt op het bedenken van manieren om homoseksualiteit bespreekbaar te maken.
3. Verbeter de kwaliteit van het debat
Je kunt je deelnemers voorbereiden op het gesprek om een nuttige bijdrage te leveren aan het gesprek. Geef je deelnemers de gelegenheid om feiten te verzamelen over het onderwerp. Zo voorkom je dat er in het wilde weg maar wat geroepen wordt.
Geef de gelegenheid om het onderwerp te bespreken voordat de discussie begint
De trainer leidt het onderwerp kort in. Vervolgens praten de leerlingen in tweetallen of kleine groepjes met elkaar. Op deze manier wordt het denkproces vast opgestart. Daarna start de trainer de groepsdiscussie.
Bouw het spreken in de groep op
Om het spreken in de hele groep te bevorderen, breid je de groepsgrootte geleidelijk uit. Denk hierbij wel aan de groepsgrootte en de beschikbare tijd. Een voorbeeld van een “sneeuwbaldiscussie” bestaat uit de volgende stappen:
Je vormt tweetallen en vraagt hen twee minuten over het onderwerp te discussiëren.
Vervolgens maak je kwartetten, die drie minuten over discussiëren. Ieder viertal kiest een woordvoerder voor de volgende ronde.
Daarna worden twee viertallen gecombineerd tot een groep van acht. In tien minuten vertellen de woordvoerders de ideeën die in hun groepje van vier zijn besproken. De anderen kunnen hierop reageren. Er wordt een nieuwe gespreksvoerder gekozen om over deze discussie te rapporteren.
Discussieer twintig minuten met de hele groep en sluit af.
Geef feiten of argumenten over het onderwerp
De trainer kan de deelnemers voorafgaand aan de discussie cijfermateriaal laten zien, korte meningen van experts geven, voor- en tegenargumenten noemen of praktijkvoorbeelden geven. Je kunt er ook voor kiezen dit materiaal al eerder uit te delen, zodat de deelnemers zich thuis konden voorbereiden.
Laat de leerlingen eigen onderzoek doen
Een uitstekende manier om de kwaliteit van het gesprek en het aantal deelnemers aan de discussie te verhogen, is het verrichten van eigen onderzoek. Enkele manieren voor het verzamelen van informatie zijn het zoeken van informatie op Internet, het lezen van rapporten, het interviewen van een expert of spreken met collega’s.
4. Kies verschillende discussievormen
De kans is groot dat er maar weinig deelnemers mee aan een open discussie, waarbij de trainer de gespreksleiders is. Meestal zijn er vier of vijf deelnemers aan het woord. Om nieuwe deelnemers te betrekken in de discussie is het beter om te zeggen “hoeveel mensen willen hun mening geven?” in plaats van “wie wil er beginnen?”. Hieronder volgen enkele alternatieven voor een open discussie. Je kunt ze ook als aanvulling gebruiken bij een open discussie.
Deel antwoordkaarten uit
Op een antwoordkaart kunnen deelnemers anoniem antwoord geven op de vragen van de trainer. De kaartjes laat je rond gaan in de groep of worden aan de trainer gegeven. Daarna start begint de discussie. Het voordeel van deze methode is dat je het verlegen mensen gemakkelijker maakt om deel te nemen. Het is minder bedreigend om je ideeën eerst op papier te zetten. Ook kan het tijd besparen. De trainer moet wel duidelijke vragen stellen en het geven van korte, leesbare antwoorden bevorderen.
Werk met subgroepjes
Deze methode is zeer geschikt wanneer je genoeg tijd hebt om diepgaande discussies te voeren. Ook is het een goede manier om iedereen deel te laten nemen aan de discussie.
Je kunt aselect groepjes samenstellen maar je kunt er ook voor kiezen om bijvoorbeeld vrouwen- en mannengroepjes te maken. Het is handig om een voorzitter, notulist en/of presentator aan te wijzen in iedere groep. Let er op dat de groepsleden oogcontact kunnen maken en dat de verschillende groepjes elkaar niet storen.
Discussiëren in tweetallen
Je kunt de groep in tweetallen delen voor een korte uitwisseling van gedachten als er weinig tijd is. Je kunt aselect koppels vormen, maar ook doelgericht bepaalde mensen bij elkaar zetten. De duo’s kunnen bijvoorbeeld een korte tekst lezen en bespreken of vragen bedenken over het onderwerp.
Verzamel korte antwoorden van alle deelnemers
Wanneer je snel reacties wilt van alle deelnemers, kun je de hele groep rondgaan met je vraag. Om herhaling te voorkomen, vraag je iedere deelnemer een nieuwe bijdrage aan het proces. Maar geef deelnemers wel de gelegenheid om te passen.
Laat de deelnemers de volgende spreker kiezen
De trainer vraagt om de hand op te steken wanneer deelnemers wat willen inbrengen en vraagt de huidige spreker om een nieuwe spreker aan te wijzen.
Vorm een discussiepanel
Een klein aantal deelnemers presenteren hun mening voor de hele groep. De trainer kan het panel leiden, maar kan er ook voor kiezen om een deelnemer als panelvoorzitter te fungeren. Een “fishbowl” (vissenkom) discussie is hierop een variant en bevordert deelname aan het debat. Een kleine groep vormt een panel en de rest van de groep zit er in een kring omheen en luistert. Daarna wordt een nieuwe groep in de kring geplaatst om te discussiëren. Deze methode kost wel tijd.
Ontwikkel een actief debat
Op de onderstaande manier kan actieve deelname aan het debat worden bewerkstelligd:
De trainer geeft een controversiële stelling die om een keuze vraagt.
Er wordt een groep voorstanders en een groep tegenstanders gemaakt.
Vorm twee tot vier subgroepen in elk van de twee groepen. Iedere subgroep ontwikkelt argumenten voor de gekozen positie en kiest een woordvoerder.
Twee tot vier woordvoerders van de “voor” en “tegen”groepen vertellen hun beginargumenten. De overige deelnemers gaan achter de woordvoerder van hun team staan.
Nadat alle beginargumenten zijn benoemd, gaan alle deelnemers weer in hun oorspronkelijke groepje zitten en beoordelen de argumenten van hun tegenstanders. Ieder team kiest een nieuwe woordvoerder.
De trainer vat het debat samen en de nieuwe woordvoerders geven tegenargumenten. De andere deelnemers geven aanvullingen, applaudisseren of joelen als de argumenten van hun team worden genoemd.
Als het debat is afgelopen gaat iedereen in een kring zitten. Voor- en tegenstanders zitten door elkaar. Er volgt een groepsdiscussie over wat er geleerd is over het onderwerp. De trainer vraagt ook om aan te geven wat ze de beste voor- en tegenargumenten vonden. Het is niet de bedoeling om een winnaar aan te wijzen.
De bovengenoemde discussievormen kunnen uiteraard ook gecombineerd worden.
5. Het gesprek sturen
De trainer heeft een ondersteunende rol tijdens het houden van discussies. Hier worden tien hulpmiddelen genoemd die de trainer kan gebruiken om de discussie in goede banen te leiden:
Samenvatten van wat er gezegd is. De deelnemer weet dan het duidelijk is overgekomen wat hij/zij gezegd heeft.
Vragen om verduidelijking van wat er gezegd is.
Een compliment geven wanneer er een interessante reactie wordt gegeven.
Toelichten van een reactie of suggesties geven om het probleem op een nieuwe manier te benaderen.
De discussie levendig houden door het tempo te verhogen, een grapje te maken of door meer reacties uit te lokken.
Op een vriendelijke manier oneens zijn met de genoemde argumenten om zo de discussie nieuw leven in te blazen
Bemiddelen bij verschil van mening en zorg dat de spanning niet te hoog op loopt.
Relaties tussen ideeën aantonen
Verandering aanbrengen in het groepsproces door een andere discussietechniek te gebruiken of de deelnemers te vragen de tot nu toe genoemde ideeën te evalueren.
Samenvatten van de belangrijkste opvattingen van de groep en schrijf ze eventueel op.
Als de discussie goed op gang komt en veel leerlingen doen actief mee, kan de trainer de ondersteunende rol afbouwen. Hij/zij hoeft minder gebruik te maken van bovengenoemde hulpmiddelen en kan misschien zelfs deelnemen aan de discussie.
E. Stimuleer het stellen van vragen
Het uitgangspunt voor leren is een vraag. Een prikkel uit de omgeving brengt het leerproces op gang. Wanneer onze hersenen niet nieuwsgierig zijn naar binnenkomende informatie, richten ze de aandacht op wat anders. Als deelnemers vragen stellen zijn ze onderzoekend in plaats van passief. Het is niet altijd even gemakkelijk om deelnemers vragen te laten stellen over het aangeboden materiaal. Velen zijn gewend om informatie te consumeren in plaats van te onderzoeken. Trainers stellen meestal de vragen en vergeten vaak te onderzoeken welke vragen de deelnemers zelf hebben.
Het stellen van vragen wordt steeds minder geoefend naarmate we ouder worden. Terwijl jonge kinderen voortdurend onderzoeken wat er om hen heen gebeurt. Trainers ondervinden vaak weerstand wanneer ze cursisten uitnodigen om vragen te stellen over het materiaal. Er valt een stilte of er zijn maar weinig personen die een vraag stellen. Als er toch vragen komen, zijn ze meestal slecht geformuleerd. Hieronder worden drie tips gegeven om weerstand te verminderen en een onderzoekende houding van deelnemers te stimuleren.
1. Help deelnemers op weg
Maak een vragenlijst om deelnemers op weg te helpen
In plaats van mondelinge vragen geeft de trainer twee tot acht vragen op papier over het onderwerp. Zorg er wel voor dat de vragen niet te uitgebreid zijn en dat het vragen zijn die nieuwsgierige deelnemers zouden kunnen stellen. Laat de deelnemers vervolgens vragen kiezen waarop ze het antwoord willen weten. De trainer deelt nog een paar maal een vragenlijst uit waardoor de deelnemers zich een beeld gaan vormen over hoe ze vragen kunnen formuleren. Daarna vraag je de deelnemers om zelf vragen te stellen
Laat de deelnemers vragen opstellen met behulp van anderen
De trainer geeft iedere deelnemer tijd om vragen te bedenken en deze op te schrijven. Vervolgens worden de vragen met een andere deelnemer besproken. Ook kan er voor gekozen worden om meteen gezamenlijk vragen te bedenken en te formuleren.
Leer deelnemers om goede vragen te stellen
De trainer kan beginnen om deelnemers te leren hoe ze kunnen onduidelijkheden kunnen signaleren. Bijvoorbeeld door hen in een tekst fragmenten te laten onderstrepen die onduidelijk voor hen zijn of die vragen oproepen. Vraag vervolgens om over de onderstreepte stukjes een vraag te formuleren. Een andere manier is om de deelnemers te verzoeken alle vragen op papier te noteren die opkomen tijdens een hoorcollege of discussie.
Wanneer de deelnemers meer vertrouwd raken met het stellen van vragen, kun je aandacht besteden aan het formuleren van vragen. Bijvoorbeeld open vragen zijn beter dan ja/nee vragen en concrete vragen zijn zinvoller dan algemene vragen. Om dit te oefenen kun je voorbeelden laten zien van goede en slechte vragen:
Slecht: Is de overheid een goede werkgever?
Beter: Wat zijn de voor- en nadelen van werken bij de overheid?
Slecht: Wat vind je van een Socratische dialoog?
Beter: Wat zijn kenmerken van een Socratische dialoog?
Vervolgens geef je de deelnemers een aantal slecht geformuleerde vragen en vraagt hen deze opnieuw te formuleren.
Stel zelf goede vragen
Als trainer kun je als rolmodel fungeren door zelf goede vragen te stellen. De trainer bedenkt waar de leerlingen vragen over kunnen hebben en maakt vervolgens goed geformuleerde vragen. De trainer maakt vragen die:
Moeilijke stof toelichten. “Kun je nogmaals uitleggen hoe….”
Leerstof vergelijken met andere informatie. “Wat is het verschil met…?”
Uitdagen om een mening te geven. “Leidt dit niet tot veel verwarring..?”
Voorbeelden van het geleerde vereisen.”Kun je een voorbeeld geven van..?”
Om toepassing van de stof vragen.” Hoe kun je dit in je dagelijks leven gebruiken?”
Aan het begin van een vragensessie vertel je dat de deelnemers gezamenlijk de trainer zijn en dat jij, de trainer, de klas bent. De trainer stelt dus de vragen aan de groep en de leerlingen geven antwoord. Draai af en toe de rollen om. Bovengenoemde techniek wordt “role reversal questions” genoemd.
Een andere techniek is “vragen planten”. Een klein groepje krijgt vragen, die ze aan de trainer moeten stellen en de trainer presenteert de lesstof rondom deze vragen. Je simuleert als het ware een vraag- en antwoordsessie. De trainer kiest vragen die goed bij het onderwerp aansluiten. Je spreekt een teken af met het groepje waaraan ze kunnen zien dat ze een vraag mogen stellen, bijvoorbeeld je neus snuiten, je bril afzetten of met je vingers knippen. Het is de bedoeling dat de andere deelnemers niet weten dat er vooraf mensen geselecteerd zijn om vragen te stellen. Later in de les kun je ook de overige deelnemers betrekken door hen nieuwe vragen te laten stellen.
2. Maak het stellen van vragen noodzakelijk
Wanneer je leerlingen met informatie overlaadt, houden ze weinig energie over om te onderzoeken en vragen te stellen. De trainer kan dit voorkomen door de onderstaande tips toe te passen.
Interpreteren van meerduidige informatie
Je kunt de deelnemers een blad met globale informatie geven en die details weglaat. Bijvoorbeeld een grafiek of een tekst die op meerdere manieren te interpreteren is. Laat de deelnemers in tweetallen de uitgedeelde informatie bespreken en zoveel mogelijk punten onderstrepen die ze niet begrijpen. Als er genoeg tijd is, kan er ook met viertallen gewerkt worden. Vervolgens bespreek je de vragen klassikaal. De vragen van de groep zijn op deze manier het uitgangspunt van de les. Houd wel in de gaten dat de deelnemers al het materiaal bestuderen en niet alleen de onderdelen waar vragen over gesteld worden.
Geef deelnemers een functie die het nodig maakt om vragen te stellen
Deelnemers spelen de rol van bijvoorbeeld een manager, een wetenschapper of een callcentermedewerker. De trainer geeft summiere achtergrond over de taken die bij de functie horen. De deelnemers worden in tweetallen gesplitst en krijgen een opdracht. Binnen een afgesproken periode moeten ze uitzoeken welke informatie ze nodig hebben om de opdracht uit te voeren. Vervolgens geef je de gevraagde informatie en gaan de deelnemers met de opdracht aan de slag.
Brainstormen
Door middel van brainstormen worden de leerlingen geactiveerd om ideeën of oplossing te genereren. Brainstormen kan ook worden gebruikt voor het bedenken van vragen. Je geeft de leerlingen een onderwerp en laat hen in kleine groepjes zoveel mogelijk vragen bedenken. Mogelijke onderwerpen zijn integratie van allochtonen, maatschappelijk ondernemen en sociale media.
Je kunt er aan toevoegen, dat ze zich moeten voorstellen dat ze iemand gaan interviewen over het betreffende onderwerp. Ook kun je er een wedstrijd van maken door de groep die de meeste vragen heeft, als winnaar aan te wijzen. Iedere groep presenteert de vragen en de andere deelnemers bepalen welke vragen de beste zijn en waarom.
Laat deelnemers zelf vragen maken voor een groepsdiscussie
De trainer geeft een debatonderwerp, maar laat de deelnemers de uiteindelijke discussievragen formuleren. Vooraf wordt eerst in kleine groepjes overlegd, vervolgens wordt klassikaal de uiteindelijke vragenlijst opgesteld.
3. Geef aan dat je vragen verwacht
Er zijn enkele manier om deelnemers te “dwingen” om vragen te stellen.
Begin de les altijd met een vraag- en antwoordsessie
De trainer geeft aan dat de les wordt begonnen met het beantwoorden van vragen over de vorige les, de gemaakte opdrachten of het leesmateriaal ter voorbereiding van deze les. De eerste lessen zullen weinig deelnemers vragen stellen, maar als je volhoudt zal het aantal zich uitbreiden. De deelnemers zullen zich gaan voorbereiden.
Eindig met een vraag- en antwoordsessie
Hiermee bereik je dat de leerlingen tijdens de les gaan nadenken over vragen die ze willen stellen.
Eis dat de deelnemers vragen stellen
Bijvoorbeeld: “Stuur me per mail twee vragen over de SWOT-analyse. Ik wil ze uiterlijk vrijdag aanstaande ontvangen. Enkele vragen gaan we maandag tijdens de les bespreken.”
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution