Samenvatting de Bruyn et al. Universiteit Utrecht

De Bruyn et al.

 

Hoofdstuk 1:
- Praktijkwetenschapper: iemand die op verantwoorde en transparante wijze cliëntbetrokkenheid en het gebruik van wetenschappelijke kennis kan combineren

- Klinisch oordeel: het nemen van beslissingen op basis van eigen ervaringen en intuïtie

- Klinisch oordeel wordt ook wel ongewapend oordeel genoemd omdat het geen beroep doet op methodologische principes of systematische procedures

- Prescriptief kader: geeft de bestaande visie op de eisen die aan een verantwoorde diagnostiek gesteld worden

- Heuristische procedures: procedures die de kans op succes vergroten

- Verschillende hulpmiddelen van een diagnosticus:

  • Inhoudelijke theorieën over het ontstaan en in stand blijven van probleemgedrag

  • Kennis over normale en afwijkende ontwikkelingspatronen

  • Instrumenten en technieken om gedragsverschijnselen in kaart te brengen

  • Statistische en psychometrische technieken om gegevens te verwerken

- Diagnostiek kun je empirisch-analytisch noemen doordat het handelen van de diagnosticus verloopt volgens regels die door hem zelf uitdrukkelijk geformuleerd kunnen worden

 

Hoofdstuk 2:

- Empirische benadering: veronderstellingen over de werkelijkheid worden getoetst aan feiten (resultaten van onderzoek) en dan met name op een wijze die door andere onderzoekers herhaalbaar is

- Diagnostiek kan in de praktijk vaak niet voldoen aan alle eisen van de psychodiagnostische cyclus omdat er rekening gehouden moet worden met de cliënt

- Verwetenschappelijking van de diagnostiek (Van Strien):

  • Explicieter werken met theorieën en de verschillende theorieniveaus duidelijker met elkaar in verband brengen

  • Bewust uitleggen waarom hij wel of niet voor een bepaalde theorie kiest

  • Duidelijker die denkstappen vastleggen die hebben geleid tot het advies

  • Onderzoek doen naar de waarde van de theorieën voor de specifieke problemen en naar het effect van de ingrepen

  • De resultaten van eigen werk uitwisselen met collega’s

- Mensen zijn slecht in het schatten, afwegen en herzien van kansen

- Heuristieken: zoekstrategieën die tot oplossingen kunnen leiden

- Beschikbaarheidsheuristiek: we schatten de kans op het optreden van een verschijnsel hoger in als we minder moeite hebben voorbeelden van het verschijnsel voor de geest te halen

- Mensen hebben de neiging informatie te zoeken die eigen opvattingen ondersteunt 

- Reflectie is in elke stap van de diagnostische besluitvorming nodig omdat in elke fase fouten en vertekeningen voor kunnen komen

Twee soorten beslissingstheorieën:
- Descriptieve beslissingstheorie: houdt zich op een beschrijvende manier bezig met fouten en vertekeningen bij oordelen en beslissen. Het houdt zich bezig met het verklaren van beslissingsgedrag

- Normatieve beslissingstheorie: geeft aan hoe de beslisser te werk moet gaan op basis van een aantal rationele grondregels (axioma’s). Het gaat dus verder dan beschrijven en verklaren

- Besliskunde: verzameling van modellen en procedures die aangeven hoe de beslisser in verschillende stappen van het beslissingsproces het beste kan handelen met het oog op het te behalen doel

- Er wordt aangenomen dat het volgen van voorschriften de kans op het leveren van een oplossing vergroot

- Normatieve diagnostiek houdt zich bezig met het formuleren, funderen en onderzoeken van diagnostische spelregels en procedures

- Boek gaat over prescriptieve diagnostiek omdat normatief meer algoritmisch gebruikt wordt en dat in de klinische diagnostiek zelden voor zal komen

- Kant-en-klare diagnostiek bestaat niet omdat diagnostiek een combinatie is van methodologische kennis en het inzetten van die kennis op een specifieke cliënt

 

Hoofdstuk 3:

- Niet elke hulpvraag hoeft te leiden tot diagnostisch handelen

- Vier typen diagnostische hulpvragen:

  • Verheldering: hoe moet ik verwoorden wat ik t.o.v. mij/dit kind ervaar? (klachtanalyse, KA)

  • Onderkenning: wat is er met mij/dit kind aan de hand? (probleemanalyse, PA)

  • Verklaring: waarom is dit met mij/dit kind aan de hand? (verklaringsanalyse, VA)

  • Indicatie: hoe kan ik/dit kind het best geholpen worden? (indicatieanalyse, IA)

- Er is meestal een noodzakelijke volgorde van de typen onderzoek als er sprake is van meerdere diagnostische hulpvragen

- Diagnostisch scenario: wordt benoemd aan de hand van het aantal overgangen dat gemaakt wordt ( 0-scenario is alleen verhelderend onderzoek, 1-scenario verhelderend en onderkennend enz.)

- Uit alle soorten hulpvragen komt uit de analyse een diagnose (verhelderende diagnose, onderkennende diagnose enz.)

- Ook hebben we per fase een hypothese (verhelderende hypothese, onderkennende hypothese enz.)

- Het optimale diagnostische proces is cyclisch > het volledige scenario of onderdelen eruit worden herhaald

- Lineaire diagnostische sequentie: als de cyclus eenmalig doorlopen wordt omdat iedere stap de eerste keer tot voldoende zekerheid leidt

- Diagnostische cyclus: aanmelding, klachtanalyse, probleemanalyse, verklaringsanalyse, indicatieanalyse, advisering

- Klachtanalyse: diagnosticus verzamelt klachten en gaat na of de verwoording van de cliënt overeenkomt met wat de cliënt bedoelt. Ook worden de klachten geordend (verhelderende diagnose)

- Probleemanalyse: diagnosticus legt een verband tussen klachten en problemen, controleert dit verband, benoemt en groepeert de problemen en taxeert de ernst ervan. Hieruit volgt een onderkennende diagnose

- Verklaringsanalyse: de diagnosticus ontwerpt hypotheses, vormt toetsbare voorspellingen over deze hypothesen, toetst en formuleert de voorspellingen en stelt een integratief beeld op. De uitkomst is een samenhangend beeld waar één of meerdere condities een verklaring voor het probleem zijn (verklarende diagnose)

- Indicatieanalyse: de diagnosticus formuleert een globaal interventiedoel, maakt een inventarisatie van in aanmerking komende interventies, bepaalt het nut van mogelijke alternatieven, onderzoekt of de indicatiecriteria voor de verschillende typen interventies aanwezig zijn, schat de kans van slagen per interventie in en formuleert een uiteindelijke aanbeveling. De uitkomst is een lijst van indicaties in de zin van aanbevelingen voor mogelijke interventies (indicerende diagnose)

- Na de diagnostische cyclus volgt de therapiecyclus, interventiecyclus of behandelingscyclus (stappen: planning, uitvoering, beoordelen van het effect)

- De diagnostische- en therapiecyclus vormen samen een klinische cyclus. Na het doorlopen van deze gehele cyclus volgt een evaluatie hiervan.

- Indicatieanalyse is de sleutel tussen diagnose en interventie

- De ene cyclus is een controle op de andere: als de interventie op een goede manier uitgevoerd is, kan beoordeeld worden of de voorgaande diagnosen correct opgesteld waren

- Therapeutische cyclus volgens Ruijssenaars: verkennende behandelingsanalyse (VBA), voorspellen van reacties (VR), toetsende behandeling (TB) en evaluatie ten opzichte van het globale doel (EGD).

- Regulatieve cyclus (Van Strien): probleemstelling, diagnose, plan, ingreep, evaluatie. De cyclus wordt regulatief genoemd omdat het vanaf het begin gericht is op het bewerkstelligen van een verandering in de ongewenste situatie

- De diagnostische cyclus kan in verschillende maten van striktheid gebruikt worden in de praktijk

- Het is niet altijd nodig de gehele cyclus te doorlopen door: onvoldoende tijd en middelen, de diagnosticus oordeelt dat hij al voldoende informatie heeft uit een deel van de cyclus, de diagnosticus komt erachter dat zijn kennis ontoereikend is om de hele cyclus te doorlopen

- Of je de hele cyclus doorloopt is afhankelijk van de casus

- Mogelijke fouten in de diagnostische cyclus:

  • Causale (actor-observator) attributie: de persoon die handelt verklaart zijn gedrag vanuit externe situationele omstandigheden. De observator verklaart gedrag vanuit interne, stabiele disposities

  • Gedragsconfirmatie: het door middel van eigen gedrag uitlokken van informatie die de eigen denkbeelden ondersteunt

  • Beschikbaarheid: het oordeel over de mate waarin een verschijnsel voorkomt wordt geleid door het gemak waarmee men voorbeelden kan bedenken

  • Representativiteit: het oordeel over de kans waarmee het verschijnsel optreedt, wordt geleid door de mate waarin het te beoordelen verschijnsel overeenkomt met wat voor dat verschijnsel als typerend wordt opgevat

  • Verankering: oordelen over omvang of frequentie blijven sterk verankerd in de aanvangswaarden die de beoordelaar hanteert (als iemand eerst met verstandelijk gehandicapte kinderen gewerkt heeft en later met kinderen uit een bepaalde praktijk kan het zijn dat hij vindt dat het bij die kinderen ‘wel meevalt’)

  • Conformatorische teststrategie: er wordt naar informatie gezocht die aansluit bij de eigen mening

 

Hoofdstuk 4:

- Aanmelding: wat zijn de formele posities van betrokkenen? Zijn er geen juridische beletselen en zijn er voldoende aanwijzingen voor een goede samenwerking tussen diagnosticus en cliënt? En zo ja, wat is het vervolgtraject?

- De aanmelding wordt gedaan door de cliënt zelf of door een verwijzer

- Een goede start is belangrijk voor de rest van het proces

- Diagnosticus brengt aanmeldingstraject in kaart: formele positie van alle betrokkenen en de reden van aanmelding

- Begrippen als het gaat om posities bepalen:

  • Cliënt: de persoon of instelling met wie de pedagoog een professionele relatie aangaat

  • Cliëntsysteem: als een pedagoog meerdere personen tegelijk heeft bij één opdracht (bijvoorbeeld ouder en kind)

  • (Externe) opdrachtgever: de persoon die opdracht geeft voor het aangaan van een professionele relatie (niet de cliënt, cliëntsysteem of verwijzer)

  • Overige betrokkenen: niet de cliënt en opdrachtgever, maar personen die wel een betrekking hebben met de cliënt die voor de professionele relatie van belang kan zijn. 

- Verwijzer: persoon die de cliënt vanuit een professionele relatie heeft gewezen op het belang van psychopedagogische hulpverlening (bijvoorbeeld een leerkracht, huisarts of pastor)

- Aanmelder: de persoon die daadwerkelijk contact opgenomen heeft met de hulpverlener

- Opdrachtgever: de persoon die met een wettelijk-professionele bevoegdheid de opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van diagnostisch onderzoek

- Ouders kunnen verschillende posities innemen in het diagnostisch proces

- Professionele relatie: de formele positie die de betrokkenen ten opzichte van elkaar innemen

- Samenwerkingsrelatie: kwaliteit van het contact zoals dat tussen diagnosticus en betrokkenen plaatsvindt

- Er kan een relatie aangegaan worden met een minderjarige vanaf 16 jaar

- De rechten en plichten van een kind onder de 12 jaar worden uitgevoerd door de wettelijk vertegenwoordigers

- Hulpverleningstraject: de opdrachtgever valt samen met de cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger. De aanmelding is op initiatief of met vrije instemming van de cliënt tot stand gekomen

- Dienstverleningstraject: de opdrachtgever is iemand anders dan de cliënt zelf of diens wettelijk vertegenwoordiger

- Procedurele vrijheid: vooraf worden geen stappen van de diagnostische cyclus uitgesloten

- Inhoudelijke vrijheid: de beslisvrijheid qua inhoud van wat er wordt onderzocht

- Vrijwillige hulpverleningscontext: cliënt moet zich vrijwillig aanmelden bij een vrijgevestigde hulpverlener

- Startcontract: verslag van de aanmeldingsfase waarin relevante informatie wordt samengevat

- Relationele voorwaarden: de diagnosticus moet in staat zijn tot een luisterende, empathische, ondersteunende en integere houding

- Zakelijke voorwaarden: de diagnosticus moet in staat zijn om correcte informatie te verstrekken over wat de cliënt en/of de opdrachtgever wel en niet kunnen verwachten en wat de mogelijke alternatieven zijn als er geen vervolgtraject plaatsvindt

- Vier stappen aanmeldingstraject:

  1. Bepalen van het verloop van het aanmeldingstraject (wie, wat en wanneer)

  2. Vaststellen van de formele posities van de betrokkenen

  3. Beslissen of het aanmeldingstraject voortgezet kan worden door:

    1. Na te gaan of de posities niet in strijd zijn met beroepsvoorschriften en wettelijke bepalingen

    2. Na te gaan of de betrokkenen bereid zijn om afspraken te maken over hun eigen inbreng

    3. Na te gaan of diagnostisch onderzoek nodig is

    4. Na te gaan of dit onderzoek is uit te voeren door de diagnosticus

  4. Het vervolgtraject bepalen

- Afhankelijk van de wil van de cliënt kan er sprake zijn van over- of onderrapportage om zo juist wel of juist geen hulp te krijgen

- Als het kind tussen de 12 en 16 is zijn de ouders/opvoeders de opdrachtgevers, maar moet de diagnosticus wel vragen aan het kind om mee te werken

- Een jongvolwassene is zowel cliënt als opdrachtgever (16-18 jaar)

- Een startcontract heeft geen juridisch doel

- Bij gescheiden ouders dienen beide ouders toestemming te geven (tenzij het één van de ouders het wettelijk gezag heeft)

- Als een kind onder toezicht staat dan is de gezinsvoogd de direct betrokkene

- Er moet altijd toestemming gevraagd worden aan ouders voor het opvragen van informatie van andere diagnostici of hulpverleners

 

Hoofdstuk 5:

- Klachtanalyse: leidt tot een klachtanalyse, ordening en verheldering (verhelderende diagnose)

- Klachten zijn subjectief. Het gaat om zorgen, gevoelens van onmacht, de negatieve beleving van de cliënt

- De cliënt is een medemens en geen onderzoeksobject

- De ervaringen van een cliënt stellen de diagnosticus in staat in de belevingswereld van de cliënt te treden en daarin onduidelijkheden te verhelderen

- Hulpvragen worden opgespoord door het verhelderen van klachten

- Een klacht is als men iets (gebeurtenis, gedrag, gedachte, gevoel etc.) als negatief beleeft

- Drie soorten hulpvragen:

  • De hulpvraag als funderend beginsel

  • Impliciete hulpvraag, verwijst naar de onuitgesproken, maar aanwezig veronderstelde hulpvraag

  • Expliciete hulpvraag, verwijst naar de duidelijk geformuleerde vraag om bepaalde hulp die op grond van de klachtenanalyse tot stand komt

- Verhelderende diagnose: voor de cliënt een overzichtelijke ordening van zijn klachten en hulpvragen

- Professionele voorwaarden: een onbevangen en luisterende houding in een open dialoog, een inlevend vermogen hebben en zo mee kunnen voelen met de cliënt

- Methodologische voorwaarden: het kunnen hanteren van een verhelderende en reflectieve gespreksmethodiek, kennis hebben van vertekeningen en van de manier waarop deze voorkomen kunnen worden

- Drie stappen in de klachtanalyse:

  • De start: diagnosticus introduceert de bedoeling van het gesprek

  • Het gesprek: de diagnosticus formuleert klachten en hulpvragen, controleert de betekenis hiervan, controleert de volledigheid hiervan en controleert de interne consistentie hiervan

- Explicitering: klachten en hulpvragen komen zo expliciet mogelijk op tafel te liggen

- Specificiteit: in hoeverre duidelijk is of de inhoud van de klacht of hulpvraag betrekking heeft op algemene zaken of specifieke zaken

- Feitelijkheid: of de klacht zich daadwerkelijk voordoet of dat de cliënt het zich inbeeld

  • De afronding: ordening van de klachten en hulpvragen naar belangrijkheid en het schriftelijk vastleggen van de geordende klachten en hulpvragen. Hierna wordt het vervolgtraject afgesproken

- Het is belangrijk aantekeningen te maken om geen dingen te vergeten

- Het gaat om luisteren naar de cliënt en niet om theoretische interpretaties

 

Hoofdstuk 6:

- Diagnostische scenario: (voorlopige) doelen van het onderzoek

- Doel diagnostisch scenario: cliënt wordt geïnformeerd over vervolgonderzoek, aanbrengen van een onderzoekskader waardoor de diagnosticus zichzelf dwingt tot explicitering van het proces, volledigheid wordt gewaarborgd

- Niet elke hulpvraag is een diagnostische hulpvraag

- Hoofdstappen voor het bepalen van het diagnostische scenario: per diagnostische hulpvraag wordt bepaald welk onderzoekstype erbij hoort en deze onderzoekstypen worden geordend

- Analyseren hulpvragen: controleren op deelhulpvragen, verkort herschrijven, identificeren van het type vraagstelling en het type diagnostisch onderzoek

- De hulpvragen moeten de intenties van de cliënt weergeven en ook in de bewoording van de cliënt zijn

 

Hoofdstuk 7:

- Probleemanalyse: de diagnosticus brengt het probleemgedrag en het verloop ervan in kaart en koppelt dit aan meer algemene kennis over soortgelijke problemen. De problemen worden onderdeel van een classificatie of theorie (onderkennende diagnose)

- Wat omvat de probleemanalyse: beschrijving problematiek, ordening probleemgedrag, benoeming probleemgedrag (bijvoorbeeld hyperactiviteit) en een taxatie van de ernst van het probleemgedrag

- Interne gedragingen: gevoelens en gedachten

- Externe gedragingen: observeerbare gedragingen

- Interne gedragingen kunnen afgeleid worden uit de wijze waarop een persoon zich gedraagt, maar ze zijn dus niet direct te observeren

- Ordening: het vergelijken van een lijst met individuele probleemgedragingen met de beschikbare classificatiesystemen voor probleemgedrag

- De mate van ernst is afhankelijk van de mate waarin het probleemgedrag of de stoornis de persoonsontwikkeling van de cliënt aantast of bedreigt

- Methodologische voorwaarden bij de beschrijving en inventarisatie van probleemgedrag:

  • Relevantie: de probleemgedragingen moeten afkomstig zijn ui situaties uit het dagelijks leven en moeten aansluiten bij gegevens uit de klachtanalyse

  • Volledigheid: heeft betrekking op de huidige situatie en het verleden

  • Steekproefvaliditeit: dat het geobserveerde gedrag een goede afspiegeling is van de inhoud van datgene wat men wil observeren

- Optimale bereik van classificatiesystemen: dit maakt het mogelijk om gehele individuele gedragsprofielen in het systeem onder te brengen

- Verwachting van de diagnosticus kan geformuleerd worden als een toetsbare onderkennende hypothese (bijvoorbeeld: vermoedelijk is er sprake van dyslexie)

- Ontwikkelingsdimensie: de ernst van probleemgedragingen en stoornissen dient afgemeten te worden aan duidelijk omschreven criteria van de verwachte en verstoorde ontwikkeling

- Objectiviteit: de diagnosticus probeert het disfunctionele gedrag zo te beschrijven dat zijn eigen subjectieve interpretatie zo min mogelijk een rol speelt

- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: dat de beschrijving van het disfunctionele gedrag niet afhankelijk is van de persoon die het uitvoert

- Intern consistente categorieën in classificatiesystemen: de gedragingen in één categorie moeten vaker met elkaar samengaan dan op toevalsbasis te verwachten is

- Gedragingen in een categorie moeten sterker met elkaar samenhangen dan met gedragingen in andere categorieën

- De diagnosticus dient kennis te hebben van de normale ontwikkeling en de afwijkende ontwikkeling en mogelijke risico- en beschermende factoren om de ernsttaxatie te kunnen doen

- Probleemanalyse: maken van een inventarisatie van probleemgedragingen en van de situatie waarin deze zich voordoen en hierbij ook kijken naar het ontstaan en de verloopgeschiedenis van de problemen

- Als een cliënt na de inventarisatie niet blijkt te voldoen aan alle criteria voor een bepaalde stoornis gaan we niet meer informatie opvragen om wel tot deze criteria te komen omdat dit te subjectief is. We gebruiken dan instrumenten die bij bepaalde classificatiesystemen ontwikkeld zijn

- CBCL: globaal systeem waarmee afhankelijk van de leeftijd 5 tot 7 stoornissen te onderscheiden zijn. De toetslijsten zijn eenvoudig af te nemen en betrouwbaar te scoren

- DSM-IV-TR: dit systeem maakt onderscheid tussen 52 stoornissen die al tijdens de kindertijd benoemd kunnen worden. Een nadeel is dat er een tijdrovend gestructureerd interview nodig is

- Vaak wordt sowieso de CBCL afgenomen en eventueel aanvullend gebruik gemaakt van de DSM

- MAD (Machine Aided Diagnosis): computersysteem dat gebruik maakt van DSM en CBCL om problemen van kinderen en jeugdigen van 4 tot 18 jaar te classificeren

- Bij de CBCL moeten kinderen een T-score van 70 of meer halen om de stoornis toegewezen te krijgen

- In de DSM en in de CBCL wordt niet gesproken over de ernst van het probleemgedrag

- In de CBCL correspondeert de ernst wel met de hoogte van de score

- In de DSM zit een beoordeling van het globale psychische functioneren van een persoon via de GAF (Global Assessment of Functioning Scale). Scores lopen van 0-90 waarbij lage scores ernstig disfunctioneren aangeeft. Ook geeft de DMS hierbij aan of het probleemgedrag van voorbijgaande aard is

- Enkele criteria van Rutter:

  • Is het symptoom of probleemgedrag bij de leeftijd passend?

  • Treedt het frequent op?

  • Is het situatiegebonden?

  • Is het op zichzelf staand of niet?

  • Hoe is de socioculturele achtergrond?

- Een combinatie van DSM en CBCL is het best om de ernst van het probleemgedrag te beoordelen

- Positieve voorbeelden van gedrag kunnen het probleem relativeren, aanknopingspunten bieden voor verdere aanpak en een idee geven over de ernst van de problematiek

- Bekende categorieën van beschermende factoren:

  • Aangeboren positieve eigenschappen van het kind. Je kunt dan denken aan bijvoorbeeld intellectuele capaciteiten en veerkracht

  • Een warm en ondersteunend gezinsklimaat

  • Een ondersteunend sociaal netwerk

 

Hoofdstuk 8:

- Verklaringsanalyse: het opstellen van toetsbare hypothesen en het toetsen daarvan en het opstellen van een integratief beeld waarin staat welke condities tot dit probleem hebben geleid of het in stand houden. 

- Voorlopig diagnostisch denkschema: conceptueel schema dat een diagnosticus opstelt op basis van informatie uit de voorgaande stappen en door een koppeling te maken met de empirische en klinische kennis

- Multicausaal model: complexe verbanden waarin de verschillende condities elkaar in meer of mindere mate beïnvloeden

- 2x2 matrix: hierin wordt de samenhang tussen condities en stoornissen weergegeven

- Diagnostische onderzoekshypothese: toetsbare bewering over een conditie waarvan wordt gedacht dat die een verklaring is voor het onderkende probleem

- Diagnostische toetsprocedure: hierin operationaliseren we de condities ui de verklarende onderzoekshypothese

- Onderzoeksmiddelen: alle middelen die bruikbaar zijn om een conditie uit een hypothese te operationaliseren

- Toetsingscriteria: geven aan welke maatstaven bij de gekozen middelen worden gebruikt om te beslissen of de onderzoekshypothese kan worden aangenomen

- Integratief beeld: het in kaart brengen hoe de verschillende condities zich binnen de persoon tot elkaar verhouden (een antwoord op de onderkennende en verklarende diagnostische hulpvragen van de cliënt)

- 7 methodologische voorwaarden om de diagnostische verklaringen te formuleren en toetsen:

  • Bewaken van geldigheid en volledigheid van wetenschappelijke kennis in het voorlopig diagnostisch denkschema 

- Van conditie naar probleem of van probleem naar conditie

  • Kunnen hanteren van de causale structuur van het voorlopig diagnostisch denkschema

  • Kunnen toepassen van de structuur van een logische redenering in verklarende hypothesen

- 3 onderdelen van een verklarende hypothese: 

- Er is sprake van één of meer problemen

- Er is sprake van één of meer condities die daarmee in verband kunnen worden gebracht

- De aard van het verband wordt aangegeven

- Syllogisme: een logisch sluitende redenering

  • Kunnen formuleren van een toetsbare diagnostische onderzoekshypothese

  • Correct uitvoeren van de daadwerkelijke toetsing

  • Tegengaan van fouten

  • Op een juiste wijze onderzoeksuitkomsten kunnen evalueren

- Falsificatie: als er geen resultaten worden gevonden die tegen de voorspelling pleiten dan houden we die hypothese aan

- Verificatie: men acht een hypothese waarschijnlijker naarmate er meer voorspellingen uitkomen

- Veel voorkomende fouten in oordeelsvorming en besluitvorming:

  • Belief perseverance: het vasthouden aan de juistheid van de eigen mening ondanks informatie die dit ontkracht of weerlegt

  • Primacy effect: informatie bevoordelen die als eerst wordt verkregen

  • Confirmation bias: het uitsluitend zoeken naar informatie die overeenkomt met de opgestelde hypothese

  • Overconfidence in positive test results: het overschatten van de waarde van positieve testuitslagen, en dus niet kijken welke waarde in de gewone populatie wordt aangetroffen

  • Premature closure: het te vroegtijdig beperken van het aantal mogelijke hypothesen

  • Illusory correlation: het veronderstellen van verbanden die in de werkelijkheid niet worden aangetroffen

  • Excessive datacollection: het verzamelen van meer gegevens dan nodig is

  • Overconfidence in own capability: het overschatten van de kwaliteit van het eigen oordeelsvermogen

  • Search for the exotic: het zoeken naar het buitengewone, dit is ten nadele van het meer voor de hand liggende

  • Framing effect: het te weinig rekening houden met de invloed van de manier waarop je keuzesituaties structureert. Een positieve formulering kan tot een andere beslissing leiden dan een negatieve formulering

- Eisen onderzoeksmiddelen: objectiviteit, validiteit, betrouwbaarheid en normering

- Als er meerdere instrumenten in aanmerking komen maken we een kosten-batenanalyse waarbij we kijken hoeveel kosten afname en scoren van de test in termen van tijd, geld en belasting voor de cliënt en onderzoeker

- Wat moet er in het integratief beeld:

  • Beschrijven van het onderkennende probleem (de stoornis). De uitkomst van de probleemanalyse

  • Een overzicht geven van de aangenomen verklarende hypothesen. Geef per aangenomen hypothese aan hoe zeker je bent van de verklaring

  • Formuleer op basis van de aangenomen verklarende hypothesen een integratief beeld voor het onderkennende probleem van de cliënt. Geef aan welke condities verantwoordelijk zijn voor het ontstaan of instandhouden van het probleem

  • Geef aan welke relaties of causale verbanden er worden vermoed tussen de condities in de aangenomen verklarende hypothesen.

  • Vermeld welke hypothesen zijn aangehouden voor verder onderzoek

  • Vermeld welke hypothesen zijn verworpen

  • Leg een relatie tussen integratief beeld en de hulpvraag en klachten van de cliënt

  • Het opnemen van positieve ontwikkelingscondities

 

Hoofdstuk 9:

- Doel indicatieanalyse: komen met een aanbeveling voor de best passende aanpak van het probleem

- Gesloten indicerende hulpvragen: hier wordt al een interventie in genoemd

- Open indicerende hulpvragen: hier wordt gevraag welke interventie het best bij het probleem past

- Indicerende diagnose: een lijst met aanbevelingen voor een type interventie

- Theoretische argumenten: verwijzen vooral naar de ontstaans- en veranderingsprocessen van klachten en problemen

- Empirische argumenten: feitelijke kennis over onder andere de uitkomsten van een interventie bij cliënten met gelijkwaardige klachten, problemen en verklaringen

- Empirische criteria: criteria waarbij is vastgesteld dat zij de kans van slagen van de behandeling beïnvloeden

- Hypothetische criteria: criteria waarbij het alleen verondersteld is dat ze de kans van slagen beïnvloeden

- 5 stappen van de indicatieanalyse: 

  • Nagaan of een interventie ingezet kan worden

- Is behandeling nodig?

- Is behandeling mogelijk?

- Is behandeling wenselijk?

  • Formuleren en prioriteiten van doelen

- Wat is het uiteindelijke globale interventiedoel?

- Wat zijn eventuele specifieke interventiedoelen?

  • Selecteren van de in aanmerking komende typen interventies

- Welk referentiekader wordt gekozen?

- In welk type setting vindt de uitvoering plaats? (Het liefst natuurlijke situatie, inclusie en integratie)

- Directe (kindgericht) of indirecte (opvoedergericht) vorm van interventie?

- Zijn er eisen ten aanzien van de interventieduur?

  • Bepalen van het nut en de kans van slagen per geselecteerde aanpak

- Wat is het positieve en negatieve nut?

- Wat is de kans van slagen en falen?

Wat is de uitkomst van de weging van nut met de kans van slagen?

  • (Controle op de uitvoerbaarheid van een type interventie

- De diagnosticus moet ervoor zorgen dat de keuze van de behandeling en het nut ervan op een schaal van 0 tot +10 blijft

- Het positieve nut van een behandeling bestaat uit 2 componenten:

  • Effectiviteit: de mate waarin het vooraf geformuleerde doel bereikt wordt

  • Positieve bijwerkingen

- Verwachte nut: nut gewogen met de kans van slagen (positief nut x kans van slagen)

- Kans van slagen ligt tussen de 0.0 en 1.0

- Sociale behandelingskaart: overzicht behandelaars, behandelingen, behandelingsinstellingen, wachtlijsten etc.)

 

Hoofdstuk 10:

- Advisering: diagnosticus geeft een beargumenteerd antwoord op de hulpvraag van de cliënt

- het diagnostisch proces wordt afgerond met twee verslagen: professioneel verslag (verantwoording aan collega’s) en cliëntverslag (voor cliënt en andere direct betrokkenen)

- In de adviesfase kiest de cliënt uiteindelijk zelf het advies

- Adviesgesprekken variëren in opzet inhoud en doel

- Doelen van het adviesgesprek:

  • Verschaffen van informatie over de onderkennende en verklarende diagnose, over de argumenten uit de indicatieanalyse en de uiteindelijke aanbeveling

  • Controleren van het werk van de diagnosticus aan de hand van de reacties van de cliënt

  • Via overleg probeert de diagnosticus tot overeenstemming te komen voor wat betreft zijn aanbevelingen en de voorkeur van de cliënt

  • Het verzamelen van informatie met het oog op de concrete invulling van het gekozen advies

- Drie gespreksmodi:

  • Informatiemodus: praten met als doel het uitwisselen van informatie

  • Consensusmodus: praten met als doel het bereiken van consensus

  • Beïnvloedingsmodus: praten met als doel het handelen van een andere te beïnvloeden en te veranderen

- 6 stappen in de adviesfase:

  • De voorbereiding van het adviesgesprek door een diagnosticus

  • De voorlichting aan de cliënt

  • De controle door de diagnosticus

  • Het overleg tussen diagnosticus en cliënt

  • Het concretiseren van het advies door de diagnosticus

  • De afronding van het adviesgesprek

- Objectieve informatie: kale feiten

- Expertoordeel: gefundeerde mening van de diagnosticus

- Stappen in een interventieplan:

  • Het interventiedoel, dit kan globaal zijn (op langer termijn) en specifiek (op korte termijn)

  • Het type interventie: ambulant, opname in een instelling etc

  • De vorm van de interventie: gedragstherapie, speltherapie etc

  • De locatie of setting waar de interventie zal worden uitgevoerd

  • De te hanteren methoden, technieken en procedures

  • De persoon die de interventie toepast en contact met de cliënt onderhoudt

  • De personen uit het cliëntensysteem die bij de interventie worden betrokken en de wijze waarop dit zal gebeuren

  • Een inschatting van de frequentie en duur van de behandeling of begeleiding

  • De urgentie van de interventiedoelen en een eventuele prioritering daarbinnen

  • de evaluatie van het plan: er moet duidelijk aangegeven worden in het plan, wat de criteria zijn om van een positief resultaat te spreken, en wat de verwachtingen zijn van de behandeling

- De cliënt wordt in het adviesgesprek mondeling geïnformeerd, maar wordt ook nog schriftelijk geïnformeerd door een cliëntverslag

 

Hoofdstuk 11:

- De verantwoording die de diagnosticus aflegt in de verschillende stappen van het diagnostisch proces wordt vermeld in een schriftelijke rapportage

- Bij het schrijven van het cliëntverslag moet de diagnosticus rekening houden met twee dingen:

  • De diagnosticus moet bepalen aan welke informatie de cliënt behoefte heeft

  • Sommige informatie kan te confronterend zijn en daarmee een negatief effect op de hulpverlening hebben

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Nice!

Wat goed dat je deze hoofdstukken van De Bruyn er al. heb samen gevat! Heel chill! Ik denk dat he alle belangrijke behandelde onderwerpen hier hebt behandeld, heb ik dat goed gezien?

Hoi Roos,

Hoi Roos,

Fijn dat je wat aan mijn samenvatting hebt. Deze samenvatting is echt er 3 jaar oud ondertussen, dus ik zou nu niet weten of hetgeen wat je voor je komende tentamen moet leren nog overeenkomt met de samenvatting.

Alsnog veel succes met je tentamen!

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
Activity abroad, study field of working area:
Countries and regions:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Annikav3
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2928 2 3