Boeksamenvatting bij Global Ethics: Seminal essays van Pogge en Horton
- 3302 reads
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013
Eén van de grondbeginselen van de communicatiewetenschappen is dat het communicatieproces tussen mensen in belangrijke mate bepaald wordt door de cultuur waartoe zij behoren. Individuen behorend tot dezelfde cultuur communiceren volgens dezelfde regels. Er is een algemeen geldende consensus waar alle leden van de groep zich aan houden.
Er bestaan vele definities van het begrip ‘cultuur’. In enge zin verwijst de term doorgaans naar de artistieke en wetenschappelijke uitingsvormen van een beschaving die typerend voor die beschaving zijn. Binnen de antropologie en sociologie wordt de term echter in bredere zin gehanteerd. Onder ‘cultuur’ wordt elk aspect van het dagelijks bestaan geschaard, zoals gewoonten en gebruiken, die leden van een gemeenschap met elkaar delen en die als kenmerkend voor een specifieke gemeenschap beschouwd kunnen worden. Hofstede en Hofstede omschrijven cultuur als ‘de collectieve mentale programmering die de leden van één groep of categorie mensen onderscheidt van die van andere’(G. Hofstede en G. Hofstede, Allemaal Andersdenkenden: Omgaan met Cultuurverschillen, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen 2005, 19).
Elk mens is een combinatie van aangeboren en aangeleerde, universele en individuele kenmerken. Sociologen gebruiken de termen nature en nurture voor om hier onderscheid in te maken:
nature/menselijke natuur: alles wat in congenitale en instinctieve zin de mens eigen is; universeel geldend.
nurture/cultuur: alles wat verworven wordt door opvoeding en sociale vorming; specifiek voor de gemeenschap waarin een individu is opgegroeid.
De individuele persoonlijkheid van een persoon is een product van de combinatie van nature en nurture.
1.2.1 Niveaus van interculturele communicatie
Deze driedeling van natuur, cultuur en individu correspondeert met niveaus waarop mensen met elkaar communiceren. Op het meest basale niveau, het niveau van de menselijke natuur, vormt communicatie tussen mensen uit verschillende culturen zelden een probleem, omdat dit om universele, instinctieve informatie-uitwisseling gaat dat iedereen gelijk interpreteert. Op het individueel, persoonlijk niveau is communicatie meer afhankelijk van de individuele karaktereigenschappen van de communicatiepartners en speelt culturele herkomst niet een definiërende rol.
Het culturele niveau vormt in communicatief opzicht het meest complexe communicatieveld. Culturele verschillen kunnen zich op meerdere niveaus kenbaar maken. Sommige verschillen tussen culturen onderling zijn bijzonder duidelijk, vaak omdat ze gepaard gaan met een uiterlijke verschijningsvorm die het onderscheid benadrukt en direct zintuiglijk waarneembaar maakt. Dit noemt men expliciete cultuur. Deze cluster cultuurkenmerken worden hier praktijken genoemd. Culturele praktijken kunnen in drie subcategorieën worden ondergebracht:
Symbolen
Helden
Rituelen
Andere culturele kenmerken liggen dieper verborgen in het culturele leven van een groep en zijn voor leden van een andere cultuurgroep moeilijk te doorgronden. Dit noemt men impliciete cultuur. Deze basiskenmerken vormen de grondbeginselen van een cultuur en worden hier waarden genoemd. Waarden constitueren de kern waaruit de praktijken van een cultuur voortkomen.
Symbolen
De symbolen vormen de meest direct kenbare onderscheidende kenmerken van een cultuur en omvatten in grote lijnen de culturele kenmerken die zich in het alledaagse leven manifesteren, zoals het taalgebruik, de eetgewoonten en de culturele emblemen die een groep voert. Deze laag van culturele kenmerken zijn de meest transponeerbare elementen van een cultuur.
Helden
Elke cultuur heeft haar eigen selectie van individuen die op de een of andere manier die cultuur vertegenwoordigen en belichamen. Dit kunnen historische personen zijn of publieke beroemdheden, maar ook fictieve personages die onderdeel zijn gaan vormen van het cultureel collectief geheugen.
Rituelen
Rituelen omvatten het gehele arsenaal van cyclische, hoofdzakelijk jaarlijks terugkerende, niet-alledaagse gebeurtenissen en vieringen die door hun motivatie en uitvoering specifiek zijn voor een cultuur en een cultuur onderscheiden van anderen.
Waarden
Onder waarden worden alle sociale en culturele conventies van een groep geschaard. De waarden omvatten de morele en ethische basisprincipes waarop een cultuur is gestoeld. Waarden vormen de fundering van een cultuur en bepalen de parameters van wat onder acceptabel gedrag en denken wordt verstaan. Dergelijke culturele conventies worden van generatie op generatie doorgegeven en zijn bepalende factoren in de vorming van ons sociaal onderbewustzijn. Zij kennen geen direct uiterlijke verschijningsvormen en vormen doorgaans de aanleiding voor interculturele miscommunicatie.
1.2.2 Nationale en sociale culturen
Cultuur is in essentie een diffuus fenomeen, het begrip wordt op meerdere manieren toegepast. Wat precies onder een cultuur wordt verstaan is afhankelijk van de context waarin over cultuur wordt gesproken. Zo word er onderscheid gemaakt tussen twee typen culturen: nationale en sociale culturen.
Nationale culturen
Nationale culturen worden doorgaans geassocieerd met landsgrenzen. Dit wil echter niet zeggen dat een nationale cultuur niet grensoverschrijdend kan zijn. Aan beide zijden van een landsgrens kunnen mensen wonen die in cultureel opzicht meer met elkaar gemeen hebben dan met hun landgenoten zelf.
Daarnaast kunnen binnen een land zelf grote culturele verschillen bestaan tussen regio’s onderling. Dorpen en steden kunnen zelfs een specifieke volkscultuur kennen die ze onderling onderscheidt van anderen.
Linguïstieke gemeenschappelijkheden zijn eveneens geen goed uitgangspunt om culturele grenzen te bepalen. Groepen die een gemeenschappelijke taal spreken kunnen een compleet andere culturele opmaak kennen. Dit geldt doorgaans voor gebieden of naties die een historische relatie met elkaar onderhouden. Een voorbeeld hiervan is het culturele verschil tussen landen die door een koloniaal verleden in taalkundig opzicht aan elkaar gerelateerd zijn, zoals Spanje en Latijns-Amerika.
Sociale culturen
Onderlinge culturele verschillen binnen een natie worden met de term sociale cultuur aangeduid. Een nationale cultuur kan zodoende in een veelheid van sociale culturen worden gesegmenteerd. Deze sociale culturen kunnen worden gekwalificeerd door mensen te groeperen op basis van afkomst, sociale klasse, geslacht, godsdienst, levensbeschouwing, opleidingsniveau etc.
Sociale cultuurverschillen binnen de landsgrenzen zijn doorgaans niet groter dan de nationale cultuurverschillen tussen landen onderling. Maar zelfs deze subtielere sociale cultuurverschillen kunnen voor miscommunicatie zorgen en dienen in ogenschouw te worden genomen.
Onderlinge verschillen zijn echter niet de enige redenen waardoor interculturele communicatie spaak kan lopen. Grote overeenkomsten kunnen ook tot misverstanden leiden, omdat de gelijkheid tussen nationale of sociale culturen de betrokken partijen kan doen verleiden tot de misplaatste aanname dat bepaalde boodschappen en handelingen ook hetzelfde zullen worden geïnterpreteerd.
1.2.3 Culturele raakvlakken en stereotypering
Hoezeer nationale culturen onderling ook verschillen, kan de wereldbevolking toch ruwweg in een achttal cultuurgebieden worden onderverdeeld. Zo omvat het Westers cultuurgebied niet enkel West-Europa, maar ook Noord-Amerika en Australië. Nationale culturen die binnen een specifiek cultuurgebied vallen worden niet uitsluitend gekenmerkt door diversiteit, maar eveneens door gelijkenissen. Zij vertonen onderling belangrijke culturele raakvlakken. Deze culturele overeenkomsten zijn hoofdzakelijk gebaseerd op de hantering van vergelijkbare waarden. Hoe meer de waarden waarop culturen zijn gestoeld van elkaar verschillen, des te minder raakvlakken deze culturen zullen vertonen. Interculturele communicatie is afhankelijk van de mate waarin communicatiepartners met verschillende culturele achtergronden op de hoogte zijn van de normen en waarden van elkaars nationale culturen.
Stereotypering treedt op als een nationale cultuur door een buitenstaander typologisch wordt omschreven op basis van kenmerken en eigenschappen van die nationale cultuur ( de praktijken) die het meest afwijken van de eigen cultuur of zelfs geheel ontbreken. Stereotypering speelt een marginale rol in interculturele communicatieprocessen. De invloed van culturele praktijken op interculturele communicatie wordt hier buiten beschouwing gelaten.
In de loop van de twintigste eeuw heeft de linguïstische wetenschap theoretische modellen ontwikkeld die het proces van informatieoverdracht tussen zender en ontvanger op schematische wijze weergeven. Het doel achter het ontwikkelen van deze communicatiemodellen was om empirisch onderzoek naar hoe communicatie werkt mogelijk te maken. De eerste modellen stelden het communicatieproces uiterst versimpeld voor, zoals het model van Shannon en Weaver daterend uit 1949. Latere modellen geven menselijke communicatie echter weer als een complex proces waarin meerdere factoren een rol spelen. De culturele achtergrond van de deelnemers aan het communicatieproces heeft daarbij een prominente rol toebedeeld gekregen.
1.3.1 Het lineaire communicatiemodel van Shannon-Weaver
In 1949 introduceerden Claude Shannon en Warren Weaver één van de eerste communicatiemodellen. Dit lineair communicatiemodel gaf op schematische wijze het communicatieproces weer als een transmissie van gecodeerde boodschappen tussen een zender en een ontvanger middels een communicatiekanaal, bijvoorbeeld een telefoon. De zender ofwel informatiebron codeert een boodschap in een signaal dat door middel van een communicatiekanaal de ontvanger bereikt. Na ontvangst ontcijfert de ontvanger het signaal en is de boodschap overgedragen. In dit van oorsprong technisch communicatiemodel kan het communicatieproces theoretisch gezien op twee punten falen:
Als er technische mankementen optreden met betrekking tot het communicatiekanaal, zoals een storende telefoonlijn.
Als de ontvanger de codering van de zender niet begrijpt. Om communicatie te laten slagen, moeten zender en ontvanger hetzelfde semantische veld occuperen; ze moeten beiden dezelfde betekenissen aan communicatiecodes toekennen.
Het laatste gaat niet uitsluitend op voor situaties waarin zender en ontvanger niet dezelfde taal spreken. Een woord kan binnen een taalgebied op verschillende wijzen worden gehanteerd en er kunnen meerdere betekenissen en associaties aan worden toegekend. Het semantisch veld of woordveld ervan is dus cultureel bepaald. Indien de zender een andere betekenis aan een code toekent dan de ontvanger, wordt het communicatieproces verstoord.
Het technische Shannon-Weavermodel bleek snel na de publicatie ervan niet afdoende te zijn om het complexe proces van menselijke communicatie mee te verklaren. De gebreken die het model vertoonde waren onder meer:
Het model stelde communicatie als een lineair proces voor zonder rekening te houden met verbale en non-verbale reacties van de ontvanger die invloed kunnen hebben op de inhoud van de boodschap.
De context waarin het communicatieproces zich afspeelt is mede bepalend voor hoe het proces plaatsvindt en hoe informatie wordt overgedragen. Dit ontbreekt in het op de telecommunicatie gerichte model van Shannon-Weaver.
Communicatie is niet enkel de overdracht van intentionele informatie. Zowel zender als ontvanger voegen verbale en non-verbale coderingen toe aan de boodschap. Deze toevoegingen hebben een directe impact op het communicatieproces en voorzien de gecodeerde informatie van subtiele, toegevoegde betekenislagen. Hier vallen communicatieaspecten als stemtaal en lichaamstaal onder.
Latere communicatiemodellen zijn erop gericht deze randvoorwaarden op te nemen.
1.3.2 Het gelaagde communicatiemodel van Targowski-Bowman
Eén van de meest inclusieve communicatiemodellen is het model van Andrew Targowski en Joel Bowman, gepubliceerd in 1988. Het model incorporeert een groot aantal mogelijke randvoorwaarden die invloed kunnen hebben op het communicatieproces. Het Targowski-Bowmanmodel stapt af van een lineaire conceptie van communicatie en stelt een proces voor waarin interne en externe terugkoppelingen van zowel de ontvanger als de omgeving constante invloed uitoefent op de transmissie en receptie van informatie. Het laat zodoende ruimte over voor de incorporatie van die aspecten in het communicatieproces die ingegeven en bepaald worden door de culturele achtergrond van de deelnemers.
Externe en interne communicatiefactoren
Het model bestaat uit twee delen. In het eerste deel zijn externe communicatiecondities in ondergebracht, zoals de ruimtelijke positionering van zender en ontvanger ten opzichte van elkaar gedurende de communicatieperiode en via welke communicatiekanalen informatie wordt uitgewisseld. In dit deel zijn factoren in meegenomen die contextueel zijn en het communicatieproces mede structureren.
Het tweede deel stelt een schematisch overzicht voor van de interne communicatiecondities die een rol spelen bij de succesvolle transmissie en receptie van een gecodeerde boodschap. In het model zijn tien factoren gedetermineerd die bepalen of de communicatie tussen twee personen probleemloos zal verlopen. Er zijn vijf fysische en vijf mentale factoren in het model opgenomen, de links. Hier spelen culturele verschillen tussen zender en ontvanger een belangrijke rol in. Elke link is cultureel bepaald en heeft verregaande invloed op de uitkomst van het communicatieproces. Hoe meer links zender en ontvanger met elkaar delen, hoe groter de kans is dat de boodschap adequaat door de zender wordt gecodeerd en succesvol door de ontvanger wordt gerecipieerd.
De fysische links: L1 – L5
L1 Fysische link: de wijze waarop de informatie wordt uitgewisseld. Voor het communicatieproces is het van belang om onderscheid te maken tussen persoonlijke, directe communicatie of gemedieerde, indirecte communicatie door middel van transmitters. Een cultureel gebaseerd communicatieprobleem kan zich hier enkel voordoen indien de deelnemers niet over dezelfde technische communicatiekanalen beschikken.
L2 Systeemlink: de bepaling welk communicatiekanaal toepasselijk is voor welk type informatieoverdracht.
L3 Toehoorderlink: hoe zender en ontvanger elkaar recipiëren heeft eveneens invloed op de effectiviteit van de communicatie tussen beiden.
L4 Sessielink: de transmissie van informatie heeft een temporale dimensie, het is afhankelijk van tijd en tijdsverloop. Aangezien niet iedereen op de wereld in dezelfde tijdszones leeft, kan communicatie daardoor vertraging oplopen. Ook is niet elk moment van de dag geschikt om een bepaalde vorm van communicatie te initiëren. Deze laatste factor is sterk cultureel bepaald en wordt ingegeven door sociale conventie.
L5 Omgevingslink: dit heeft voornamelijk betrekking op de context waarin informatie wordt uitgewisseld. Elke cultuur kent eigen sociale conventies die dicteren welke locaties geschikt zijn voor welk type informatie-uitwisseling.
L6 Functies- en statuslink: of zender en ontvanger dezelfde plaats innemen in de sociale hiërarchie van hun cultuur en de positie van hun gesprekspartner juist kunnen inschatten is mede bepalend hoe zender en ontvanger zich in het gesprek tot elkaar zullen verhouden.
L7 Symbolenlink: dit heeft betrekking op het semantische veld van specifieke woorden in verschillende culturele contexten. Communicatie valt of staat met de juiste interpretatie van de codering van de zender door de ontvanger.
L8 Gedragslink: de ontcijfering van de gecodeerde boodschap door de ontvanger is afhankelijk van hoe bepaalde termen en woorden binnen een cultuur worden toegepast. Ook de analoge communicatieconventies kunnen in deze link tot interculturele communicatieproblemen leiden, omdat niet elke cultuur dezelfde decorum in acht neemt omtrent communicatieconventies.
L9 Waardenlink: indien zender en ontvanger meerdere culturele raakvlakken hebben, zullen de basisprincipes van hun culturen grotendeels overeenkomen en communicatie op inhoudelijk niveau niet snel tot misverstanden leiden.
L10 Opslaan-terughalenlink: de wijze waarop informatie tussen zender en ontvanger wordt gerecipieerd is in grote mate afhankelijk van het referentiekader waarin beiden de gecommuniceerde informatie in onder brengen. Het referentiekader van elk persoon wordt gevormd door opgedane ervaringen. Indien de deelnemers een gemeenschappelijk cultureel referentiekader bezitten, zal de interpretatie van de gecodeerde informatie des te eenvoudiger zijn.
Het communicatiemodel van Targowski en Bowman problematiseert eerdere lineaire modellen en toont tegelijkertijd aan dat culturele factoren een belangrijke plaats innemen in het communicatieproces.
Binnen de communicatiewetenschappen worden meerdere termen gehanteerd om onderzoek naar communicatie tussen mensen met verschillende achtergronden mee aan te duiden. Doorgaans worden de termen crosscultureel en intercultureel gehanteerd. Het onderscheid kan aangebracht worden door te stellen dat de term ‘crosscultureel communicatieonderzoek’ overkoepelende, vergelijkende studies naar communicatieconventies tussen collectieve culturen onderling omvat en dat ‘intercultureel communicatieonderzoek’ juist specifiek ingaat op hoe individuen met verschillende culturele achtergronden met elkaar communiceren. Er kan over een hybride cultuur worden gesproken als beide communicatiepartners elementen van elkaars culturele communicatieconventies overnemen.
Het eerste hoofdstuk introduceerde het concept van culturele waarden als de onderliggende oorzaak van interculturele communicatieproblemen. Iedere cultuur kent haar eigen fundamentele basisprincipes waarop de cultuur is gestoeld. Het geheel van deze basiswaarden kan aangeduid worden met de term impliciete cultuur. Deze, vaak ongeschreven, sociale regels zijn cultuurspecifiek. Om interculturele communicatie te faciliteren is het behulpzaam om de waarden van elke cultuur te benoemen en de overeenkomsten en verschillen tussen culturen vast te stellen.
Het vaststellen van culturele waarden op basis van vergelijkend onderzoek naar individuele reacties op eenzelfde situatie van proefpersonen uit verschillende culturen kan tot zekere inzichten in culturen leiden, maar levert op zichzelf geen bruikbare informatie op. Wetenschappers uit verschillende disciplines hebben daarom naar een manier gezocht om interculturele verschillen onder te brengen in categorieën en vervolgens in systemen die geschikt zijn voor onderzoeksdoeleinden. Zij hebben de ongeschreven culturele regels die sociale interactie dicteren binnen een cultuur gedestilleerd tot een klein aantal cultuurspecifieke kenmerken, de zogenoemde basiswaarden. Elke cultuur kent haar eigen specifieke set basiswaarden die sterk van cultuur tot cultuur kunnen verschillen en vaak de aanleiding vormen voor problemen gedurende interculturele communicatie.
Intercultureel onderzoek nam halverwege de twintigste eeuw een enorme vlucht, voornamelijk vanuit de VS. De aanleiding voor de aandacht die sindsdien uit is gegaan naar cultureel onderscheid en overeenkomst wereldwijd was het Japans-Amerikaans conflict. Het Amerikaanse leger zocht naar een manier om de overwinning op de Japanse troepen veilig te stellen, maar op een manier de verhoudingen tussen de partijen onderling niet voorgoed onherstelbaar zou beschadigen. Er werd een team van onderzoekers aangesteld, het Foreign Morale Analysis Division, om de Japanse cultuur te doorgronden en ze tot overgave aan de Amerikanen te bewegen zonder de verhoudingen tussen de naties verder op de spits te drijven.
Het succes van deze aanpak stimuleerde het leger om in vredestijd het onderzoek naar interculturele verschillen voort te zetten. Het Harvard Values Project, geleid door de antropologen Kluckhohn en Strodbeck resulteerde in 1961 in een van de vroegste interculturele communicatietheorieën, de value orientation theory. De theorie van Kluckhohn en Strodbeck is gebaseerd op drie aannames:
Elk individu, ongeacht culturele afkomst of tijdsperiode, komt in dezelfde situaties en scenario´s terecht en moet hiervoor een passende uitkomst voor vinden.
Voor elke situatie en scenario zijn maar een beperkt aantal uitkomsten: de waardeoriëntaties.
Alle mogelijke uitkomsten zijn op elk moment in elke culturele context aanwezig, maar de keuzemogelijkheid wordt beperkt door de cultuur waartoe het individu behoort en is dus cultuurspecifiek.
Kluckhohn en Strodbeck poneerden zes hoofdstellingen of hoofdvragen die de onderlinge verschillen tussen culturen in perspectief brachten. Deze basiswaarden hebben allen betrekking op hoe men binnen een specifieke cultuur denkt over het menselijk wezen, over de relatie tussen individu en collectief en de positie die het individu inneemt binnen de cultuur.
In 1968 onderscheidde antropoloog Pertti J. Pelto twee basiscondities waar culturen aan konden beantwoorden. Volgens Pelto zijn alle culturen onder te verdelen in tight en in loose cultures. Tight cultures ofwel traditionele culturen worden gekenmerkt door een oriëntatie op het collectief, waarbij het individu een ondergeschikte rol speelt en iedereen zijn eigen plaats kent binnen een strak georganiseerde sociale hiërarchie. In dergelijke culturen wordt het sociaal veld gedomineerd door culturele waarden. In loose cultures ofwel moderne culturen daarentegen speelt het individu de hoofdrol en vormen sociale regels en culturele waarden niet de dominante beginselen voor individueel handelen. Het onderscheid tussen tight en loose cultures wordt eveneens aangeduid met de termen ‘fijnmazige’ en ‘grofmazige’ culturen. Culturen die kenmerken in zich dragen van zowel traditionele als moderne culturen worden middenmazige culturen genoemd. De wereld kan globaal in een achttal cultuurgebieden onderverdeeld worden die vervolgens, op basis van cultuurspecifieke kenmerken, als fijn-, midden- of grofmazige culturen gecategoriseerd kunnen worden. Afrika en Azië vormen de cultuurgebieden met de meest traditionele, fijnmazige culturen. De culturen in Latijns-Amerika, Zuid-Europa en Oost-Europa hebben zowel traditionele als moderne kenmerken en kunnen als middenmazig worden gekarakteriseerd. Het Westen, daar vallen Noord-Amerika, Australië en Noordwest-Europa onder, is grofmazig georiënteerd.
E.T. Hall
De Amerikaanse antropoloog Edward Hall heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het professionaliseren van intercultureel onderzoek naar culturele communicatie en de rol die basiswaarden daarin spelen. Als docent aan het Foreign Service Institute bracht hij aankomende Amerikaanse diplomaten de beginselen bij van de omgang en communicatie met andere culturen. Hij richtte zich zowel op verbale en non-verbale communicatie en schreef een microculturele analyse van zijn bevindingen. In The Silent Language (1959) stelt Hall dat interculturele communicatieverschillen voortkomen uit hoe een cultuur omgaat met de volgende drie aspecten van het communicatieproces:
Tijd
Ruimte
Context
Naast antropologisch onderzoek heeft de psychologie heeft een belangrijke rol gespeeld in het verlenen van inzicht in de mentale processen die geassocieerd kunnen worden met de vorming en implementatie van basiswaarden binnen een cultuur.
G. Hofstede
Eén van de invloedrijkste onderzoekers die zich vanuit de psychologie op interculturele communicatie heeft gericht is Geert Hofstede. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd Hofstede ingehuurd door multinational IBM om onderzoek te doen naar de tevredenheid en productiviteit van IBM-werknemers. Het bedrijf wilde weten welke arbeidsomstandigheden tot de hoogste productiviteit en tevredenheid onder de werknemers zou leiden. Door middel van enquêtes bracht Hofstede de onderlinge verschillen per land in kaart.
Naast functionele informatie die binnen de opdracht van IBM viel, leverde het onderzoek echter ook inzichten op over hoe men per land tegenover arbeid stond en welke arbeidsethos men aanhing. In 1980 publiceerde Hofstede naar aanleiding van de verzamelde informatie Culture´s Consequences: International Differences in Work-Related Values, een werk dat interdisciplinaire invloed heeft gehad binnen de sociale en culturele wetenschappen. In 1991 volgde Culture and Organisation: Software of the Mind die in het Nederlands werd bewerkt tot Allemaal Andersdenkenden: Omgaan met cultuurverschillen. Hofstedes werk is internationaal erkend omdat hij aantoonde dat culturele verschillen systematisch en empirisch onderzocht konden worden op basis van data-analyses.
Hofstede herleidde uit de IBM-data vier basiswaarden of dimensies als onderliggende verklaring voor alle interculturele verschillen:
Machtsafstand
Individualisme versus collectivisme
Masculiniteit versus femininiteit
Onzekerheidsvermijding
In Azië herleidde Hofstede een vijfde culturele basiswaarde:
Lange termijn- versus korte termijngerichtheid
Een land of cultuur wordt per dimensie ingeschaald aan de hand van een score tussen 0 tot 100, hetgeen per dimensie en per natie een index oplevert. Hoe meer de indexscores tussen naties verschillen, hoe groter het cultureel onderscheid is.
S. Schwartz
Sociaal psycholoog Shalom Schwartz richtte zich in zijn onderzoek, net als Hofstede, op interculturele waardeverschillen. Uit door hemzelf opgestelde vragenlijsten die Schwartz uit 49 landen kreeg toegestuurd onderscheidde de onderzoeker tien basiswaarden die op individueel niveau bepalend zijn voor persoonlijk succes en de sociale positie die een individu inneemt binnen een cultuur:
Macht
Persoonlijk succes
Hedonisme
Stimulering
Onafhankelijkheid
Universalisme
Welwillendheid
Traditie
Conformiteit
Veiligheid en stabiliteit
Deze microculturele waarden sublimeerde Schwartz vervolgens tot zes basiswaarden in de hoedanigheid van drie gepaarde tegenstellingen die op macrocultureel niveau bepalend zijn voor een nationale cultuur:
Conservatisme versus autonomie (intellectueel en affectief)
Hiërarchie versus egalitarisme
Harmonie versus heerschappij
Elke set waarden vormen uitersten ten opzichte van elkaar. Door nationale culturen dichter of verder weg van één van de waarden te positioneren kunnen onderlinge culturele verschillen en overeenkomsten worden gevisualiseerd en gekwantificeerd.
2.2.1 Intercultureel management
Intercultureel onderzoek zoals de besproken psychologen en antropologen hebben ondernomen is een dankbare bron van informatie gebleken voor internationaal opererende zakenlieden en managers. Intercultureel onderzoek levert vitale informatie op om succesvol zaken te kunnen doen in een markt die gekenmerkt wordt door toenemende globalisering.
Econoom Fons Trompenaars is één van de onderzoekers die interdisciplinair onderzoek doet naar interculturele verschillen binnen het bedrijfs- en zakenleven. Het theoretisch kader en de onderzoeksmethode voor Trompenaars onderzoek onder managers van internationale bedrijven ontleende hij grotendeels aan Parsons. De antwoorden dat het pattern variable-onderzoek van Trompenaars opleverde resulteerde in het in 1993 gepubliceerde Riding the Waves of Cultures (Zakendoen over de grens). Trompenaars hanteert drie dimensies om culturen te kunnen differentiëren. Eén dimensie is onderverdeeld in vijf subcategorieën:
1. Menselijke relaties
Particularisme versus universalisme
Individualisme versus collectivisme
Neutraal versus emotioneel
Specifiek versus diffuus
Prestatie versus toeschrijving
2. Tijd
3. Omgeving
Scheins dimensies zijn geënt op de basiswaarden van Kluckhohn en Strodbeck, met twee toevoegingen:
verhouding ten opzichte van de natuur
menselijke activiteit
menselijke natuur
intermenselijke verhoudingen
tijd
waarheid (inductief redeneren) en realiteit (deductief redeneren)
Iedere genoemde onderzoeker, ongeacht specifieke oriëntatie of het doel van het verrichte onderzoek dat onherroepelijk tot onderlinge nuances leidt, hanteert in principe dezelfde dimensies of basiswaarden als categorieën aan de hand waarvan onderlinge culturele verschillen en overeenkomsten tussen naties bepaald en benoemd kunnen worden. Hier worden de waarden van Kluckhohn en Strodbeck als uitgangspunt genomen en aangevuld met waarden van Hofstede en Hall, waarden die een belangrijke bijdrage vormen aan de verbreding en verdieping van het intercultureel onderzoeksveld.
2.3.1 De menselijke natuur
Eén van de beginselen die aan elke cultuur ten grondslag ligt is de visie die een cultuur heeft op de menselijke aard. Sommige culturen gaan uit van de positivistisch uitgangspunt dat een mens in wezen goed is en het beste voor heeft met zichzelf en met anderen. In andere culturen staat men negatiever tegenover het mens-zijn, hetgeen resulteert in een uitgangspunt van inherent wantrouwen tegenover ´de ander´. In positivistische culturen heerst over het algemeen een open en accepterend beeld van de medemens waarin vertrouwen een a priori gegeven is. Negativistische culturen zijn meer gesloten en geworteld in de veronderstelling dat de menselijke aard onveranderlijk is.
McGregors managementtheorie verwerkt deze basiswaarde in twee tegenovergestelde houdingen van de werkgever ten opzichte van de werknemer:
1. Theorie X: negativistisch
De werknemer is van nature slecht/lui en er moeten regels en systemen geïmplementeerd worden om productiviteit op peil te houden.
2. Theorie Y: positivistisch
De werknemer is van nature goed/ijverig en bezit een arbeidsethos dat initiatief en productiviteit vanzelf genereert en ondersteunt.
2.3.2 Intermenselijke verhoudingen
Hoe een individu zichzelf en zijn plaats in de samenleving ziet hangt in grote mate af van hoe de relatie tussen individuen onderling en tussen individu en de samenleving als geheel binnen een cultuur is georganiseerd. Deze basiswaarde kan onderverdeeld worden in een zevental subcategorieën die inzicht geven in de positie die een individu in een samenleving inneemt en het belang dat een samenleving aan het individu toekent.
2.3.2.1 Het collectief versus het individu
Deze basiswaarde is in alle interculturele communicatietheorieën terug te vinden en wordt als één van de oorzaken beschouwd van interculturele communicatieproblemen. Collectivisme en individualisme vormt in principe dezelfde tegenstelling als conservatisme en autonomie.
Culturen waarin de samenleving als geheel belangrijker wordt geacht dan individuele leden van die samenleving leggen sterk de nadruk op het belang van de groep. Dit worden collectivistische culturen genoemd. Iemands identiteit en zelfbeeld wordt hier zowel ontleend aan als bepaald door de sociale positie die het individu in groepsverband inneemt, zoals binnen het gezin of de samenleving, en hoe de groep naar diegene kijkt. Het individu maakt onderdeel uit van een groep, is lid van een in-group en identificeert zich daarmee. Alle groepsleden zijn sterk sociaal met elkaar verbonden en van elkaar afhankelijk. Degenen die buiten de kring vallen, de out-group, kunnen niet rekenen op hulp van de in-group en zijn op hun eigen kring aangewezen. Het zijn samenlevingen die georganiseerd zijn in kleinere of grotere groepsverbanden en sociale eilandjes vormen.
In individualistische culturen wordt identiteit en zelfbeeld vereenzelvigd met het individu, zijn sociale verbanden losser en staat zelfvoorzienigheid en zelfredzaamheid centraal. Een individu maakt natuurlijk ook onderdeel van een in-group, zoals een gezinsverband, maar de leden van de groep zijn niet dermate afhankelijk van elkaar als in collectivistische culturen. De grenzen tussen in- en out-group zijn diffuus en het individu is vrij om op persoonlijke gronden individuele relaties aan te gaan die niet groepsgedefinieerd zijn.
Sterk individualistische culturen vindt men uitsluitend in het geïndustrialiseerde Westen. Volgens Hofstede bestaat er een direct verband tussen het welvaartsniveau van een land en het individualistische karakter van de cultuur. Dat wil echter niet zeggen dat alle rijke landen even individualistisch zijn. Eeuwenoude tradities blijven lang doorwerken in een cultuur. Zo zal een Aziatische cultuur in de nabije toekomst hoogstwaarschijnlijk niet het individualisatieniveau bereiken van de liberale VS, ook al neemt het collectivistische karakter ervan geleidelijk af.
Het onderscheid tussen culturen met een collectivistisch of individualistisch grondbeginsel werkt op alle niveaus binnen een cultuur door. Zo is het in individualistische culturen de regel dat een persoon op basis van individuele prestaties wordt beloond en beoordeeld en dat iedereen in principe gelijk is. In collectivistische culturen heeft de prestaties en handelingen van een individu directe invloed op de gehele in-group , zowel in positieve als in negatieve zin, en aan ieder is een plaats toebedeeld in de sociale hiërarchie.
2.3.2.2 Macht en onmacht, gelijkheid en ongelijkheid
Hoe een cultuur omgaat met de afstand tussen degenen met macht en degenen zonder macht is bepalend voor het niveau van egalitarisme. In landen met een grote machtsafstand wordt het vanzelfsprekend geacht dat de macht gecentraliseerd is en toebehoort aan een select groepje individuen. In egalitaire culturen wordt dit over het algemeen als onacceptabel beschouwd en is de machtsafstand tussen sociale rangen en hiërarchische posities kleiner.
Zo is er binnen Europa een duidelijk onderscheid tussen Noord- en Zuid-Europa in machtsverdeling. De zuidelijke naties die tot het Romaanse taalgebied behoren scoren hoog op Hofstedes machtsafstandschaal, de noordelijke, Germaans sprekende naties juist laag. De theoretische onderbouwing voor dit fenomeen draagt Hofstede middels klimatologische en demografische argumenten aan. Volgens Hofstede is de reden achter het centralistische karakter van het landelijk bestuur van Romaanse naties te verklaren doordat het in die landen, naar verhouding met noordelijke gebieden, eenvoudiger is om voedsel te produceren dankzij de gematigde klimaatsomstandigheden. De natuurlijke omgeving is de mens niet vijandig gezind en dat heeft invloed op de bevolkingsgrootte van een gebied. Een hoog bevolkingsaantal gecombineerd met een beperkte hoeveelheid rijke landbouwgrond leidt volgens Hofstede tot onderlinge strijd. De oplossing hiervoor is het instellen van sterk centralistisch bestuur. Germaanse culturen zijn daarentegen gevormd in ongematigde klimaten waar voedsel een schaars en moeilijk te verkrijgen goed was. Men leefde in kleinere groepsverbanden en was afhankelijk van collectieve samenwerking om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Een centralistisch bestuur was daarbij niet nodig.
2.3.2.3 Zwart-wit versus grijs
Samenlevingen kunnen op twee manieren omgaan met welke rol het individu wordt toebedeeld. In universalistische samenlevingen vormen goed en kwaad twee absolute tegenpolen die elkaars paden nooit kruisen. Dergelijke culturen kennen een algemeen geldend consensus over wat toegestaan is en wat niet en deze regels gelden altijd en voor iedereen, zonder uitzonderingen. Men denkt zodoende in tegenstellingen, iets is zwart of het is wit.
Particularisme kan echter ook een cultureel uitgangspunt vormen. Dat wil zeggen dat er afgezien van de hantering van normen, waarden en regels altijd gekeken wordt naar specifieke, persoonlijke omstandigheden voordat een oordeel wordt geveld. In particularistische samenlevingen bestaat tussen goed en kwaad een grijs gebied waarbinnen op grond van individuele en contextuele omstandigheden genavigeerd dient te worden.
2.3.2.4 Emotie versus rede
Hoe culturen omgaan met het persoonlijk gevoelsleven is eveneens een belangrijk onderscheidend kenmerk in intercultureel onderzoek. In bepaalde culturen is emotionaliteit iets wat enkel in persoonlijke kring en in bepaalde situaties geuit mag worden. De rede wordt als een controlesysteem gehanteerd om gepaste afstand in acht te nemen en zodoende de kans te vergroten dat er verstandige beslissingen genomen worden. In andere culturen mag men emoties juist de vrije loop laten, ook in een professionele context.
2.3.2.5 Doen en zijn
In een prestatiecultuur wordt de sociale status van een individu bepaald van wat diegene persoonlijk heeft bereikt in zijn leven. Een toeschrijvingcultuur hecht echter meer waarde aan herkomst en context dan aan individuele prestaties; uit wat voor gezin iemand afkomstig is, in welke sociale kringen diegene zich beweegt, leeftijd, geslacht.
2.3.2.6 Beweegredenen en motieven
Kluckhohns en Strodtbekcks derde dimensie heef betrekking op de beweegredenen achter menselijk doen en laten. Wat drijft iemand om iets te doen, welke overwegingen spelen mee in de handelingen van het individu en op welke gronden is dit in cultureel opzicht te verklaren? In intercultureel onderzoek wordt deze basiswaarde onderverdeeld in twee subvraagstellingen waarin twee termen de kern vormen:
Aanleiding
Risico
De toepassing hiervan kan op meerdere manieren geschiedden, maar Hofstede heeft deze termen ingevuld door de aanleiding achter menselijk handelen te zoeken in de tegenstelling tussen vrouwelijke en mannelijke culturen en de omgang met risico te kwantificeren aan de hand van de mate waarin individuen binnen een cultuur bereid zijn om risico’s te nemen.
1. Aanleiding: vrouwelijkheid versus mannelijkheid
Culturen kunnen verschillen in de mate waarin zij kenmerken in zich meedragen die in historisch opzicht vereenzelvigd worden met vrouwelijke of mannelijke kwaliteiten. Indien een cultuur sterk prestatie- en competitiegericht is en er een duidelijk vastgestelde sociale rollen bestaan voor mannen en vrouwen heerst, wordt de cultuur als masculien beschouwd. De andere zijde van het spectrum zijn vrouwelijke culturen. Feminiene samenlevingen zijn meer coöperatief dan prestatiegericht, genderpatronen spelen een aanzienlijk minder belangrijke rol en er wordt naar een algemene staat van welbevinden en balans gestreefd.
Of een samenleving als mannelijk of vrouwelijk wordt gekwalificeerd heeft echter niets te maken met de plaats die mannen en vrouwen innemen op de arbeidsmarkt. Omdat een cultuur masculien is betekent niet automatisch dat er minder vrouwen een baan hebben en andersom. Deze fenomenen worden geregeerd door economische omstandigheden.
2. Risico versus stabiliteit
De mate waarin men wel of niet bereid is om risico’s te nemen zegt iets over de basiswaarden waarop een cultuur is gestoeld. In sommige culturen wordt het leven zo stabiel mogelijk ingericht en de kansen op onverwachte gebeurtenissen zoveel mogelijk verkleind. Stabiliteit wordt binnen culturen met een hoog risicomanagementniveau vereenzelvigd met geluk. In laagdrempelige risicoculturen speelt onzekerheid een grotere rol, staat men niet negatief tegenover het nemen van risico’s en er wordt daarvoor meer ruimte geboden. Meeste culturen kunnen in het midden van de twee uitersten gepositioneerd worden en binnen één en dezelfde cultuur kunnen subgroepen en individuen ingebed zijn die meer of minder beantwoorden aan deze kenmerken.
2.3.2.7 Menselijk territorium
Elke cultuur deelt sociale en fysieke ruimten op een eigen manier in. In het kader van interculturele vergelijking kan de in- en verdeling van ruimte binnen een samenleving onderverdeeld worden in drie domeinen: persoonlijk domein, territoriaal domein en geestelijk domein. Deze domeinen corresponderen met de letterlijke, fysieke afstand die een individu ten opzichte van een ander dient te bewaren.
Persoonlijk domein
Het persoonlijk domein wordt door Hall onderverdeeld in vier zones die corresponderen met de niveaus waarop mensen met elkaar sociaal in interactie kunnen komen:
Intieme zone:
de ruimte die degenen die het dichtst bij je staan mogen betreden; kleine afstand, doorgaans gereserveerd voor partners en gezinsleden.
Privézone:
de ruimte die goede vrienden en familieleden buiten het eigen gezin mogen betreden.
Sociale zone:
de ruimte die mensen waarmee je een sociale interactie onderhoudt buiten gezins-, familie- of vriendschapsverband, bijvoorbeeld collega’s of kennissen.
Publieke zone:
de ruimte die het verst van een persoon af staat en die mensen die elkaar niet kennen dienen te respecteren.
De afstanden die met deze zones corresponderen zijn cultuurspecifiek. In Westerse culturen zijn de afstanden tussen de zones het grootst, in Zuid-Amerikaanse culturen het kleinst. De zones dicteren de do’s en dont’s omtrent sociale interactie tussen individuen. Zo is het in bepaalde culturen normaal gedurende het communicatieproces ook een fysieke interactie aan te gaan met individuen buiten de eigen intiemste sociale kring, terwijl het in Westerse culturen niet wordt getolereerd. Naast fysieke ruimte creëren mensen psychologische afstand tot elkaar als ze in een situatie worden geplaatst waarin gepaste afstand bewaren door omstandigheden niet mogelijk is.
Gudykunst en Ting-Toomey hebben in hun vergelijkend intercultureel onderzoek naar de indeling van het persoonlijk domein per cultuur vastgesteld dat er een duidelijke correlatie bestaat tussen de grootte van de afstanden per zone en het niveau van individualisme of collectivisme binnen een cultuur. De meest individualistische culturen zijn de afstanden tussen de zones het grootst en dit vindt ook fysieke weerklank in de indeling van woon- ,werk- en leefruimten.
Territoriaal domein
Ieder mens wordt grootgebracht met een begrip van sociale gedragsregels omtrent het onderscheid tussen eigen privéruimte en ruimten die gedeeld worden met anderen, de openbare ruimte. De Duits-Amerikaanse Gestaltpsycholoog Kurt Lewin, één van de grondleggers van de sociale psychologie, heeft hier onderzoek naar gedaan onder Westerse culturen en zijn bevindingen gepubliceerd in Principles of Topological Psychology uit 1936.
In het algemeen kan gesteld worden dat hoe minder privéruimte een cultuur aan het individu toekent, hoe territorialer de eigenaar van die ruimte zich tegenover zijn privédomein op zal stellen. De indeling van de fysieke ruimte in privé en openbaar heeft een uitwerking in de inrichting van steden en zelfs huizen. De architectuur illustreert als het ware hoe men binnen een specifieke cultuur tegenover persoonlijk territorium staat. Historisch gezien zijn dergelijke afbakeningen aan verandering onderhevig. Significante sociaaleconomische ontwikkelingen kunnen tot veranderende opvattingen over privé en publieke ruimte leiden en invloed hebben op architecturale en urbane vormgeving.
Geestelijk domein
De mate waarin men open of gesloten over gedachten en persoonlijke onderwerpen is, is eveneens een aanwijzing voor hoe een cultuur over ruimte-indeling in psychologische zin denkt. Trompenaars maakt hierbij onderscheid tussen specifieke en diffuse culturen
Specifiek: sterke barrière tussen privé en zakelijk leven. Veel gespreksonderwerpen zijn gereserveerd voor de privésfeer en er zijn restricties ten aanzien van wat sociaal acceptabele conversatieonderwerpen zijn om met mensen buiten de directe intieme of persoonlijke domein te bespreken. Kenmerkend voor culturen met een klein persoonlijk domein.
Diffuus: fluïde en overlappende relatie tussen privé en zakelijk leven. Meeste onderwerpen zijn open bespreekbaar in brede kring en een persoonlijke investering in zakelijke relaties wordt als bevorderlijk beschouwd voor een goede samenwerking. Kenmerkend voor culturen met een groot persoonlijk domein.
In een cultuur kan de situatie omtrent persoonlijke en publieke domeinen sterk verschillen en afhankelijk zijn van de sociale positie die een individu inneemt in een samenleving. Een generaliserend voorbeeld is de correlatie tussen sociale klasse en de grootte van het persoonlijk domein: hoe meer macht iemand heeft, des te meer territorium verworven kan worden en bestemd kan worden als persoonlijk domein.
2.3.2.8 Tijd
Culturen kunnen onderling verschillen in tijdsbesef, tijdsoriëntatie de relatie die culturen onderhouden met tijdsgerelateerde abstracties. Het onderscheid kan op drie subcategorieën worden toegespitst:
1. Monochrone en polychrone tijdsoriëntatie:
Een gemeenschappelijk kenmerk van Noord-Europese culturen is dat het besef van tijd sterk samenhangt met een lineair tijdsbeeld. Tijd wordt afgewogen en gekwantificeerd in minuten, uren, dagen en weken en zowel het persoonlijk als zakelijk leven wordt aan de hand daarvan georganiseerd en ingedeeld. Het tempo van leven is doorgaans ook versneld en efficiëntie in tijdsmanagement wordt hoog in het vaandel gehouden.
Polychrone culturen gaan daarentegen uit van een meer fluïde tijdsbesef en zijn niet dermate gespitst om de in helder en mechanisch afgebakende tijdsvakken in te delen. Zo kan een taak moeiteloos naar een ander moment worden overgeheveld en van planningen afgeweken worden als de situatie daar aanleiding voor geeft. Het leven volgt een eigen cadans en een efficiënte benutting van tijd is minder belangrijk
2. Geschiedenis, tegenwoordige tijd en toekomst:
Het belang dat aan het verleden, het nu en het later door culturen wordt toegekend correspondeert met de monochronie en polychronie van een cultuur. In monochrone culturen speelt het verleden een marginale rol, men richt zich op het heden en de toekomst. Hoe polychroner een cultuur is, des te meer belang wordt er gehecht aan het verleden. De relatie tussen verleden, heden en toekomst is niet gesegmenteerd en men beschouwt zichzelf als deelgenoot aan alle drie tijdsconcepten, waarbij het verleden een ankerpunt vormt voor het contemporain bestaan en een leidraad vormt voor de toekomst.
3. Nu versus later:
Hofstede voegde deze dimensie toe naar aanleiding van een soortgelijk vergelijkend intercultureel onderzoek als zijn IBM-research, uitgevoerd door Bond. Bond ontdekte dat Aziatische culturen sterk verschilden van bijvoorbeeld Noord-Europese culturen in de motivatie die ten grondslag ligt aan de professionele en zakelijke activiteiten die men onderneemt. Aziatische culturen hebben een sterk toekomstbesef en zijn bij uitstek gericht op de lange termijn. Snel gewin is ondergeschikt aan het gewin wat op langere termijn bereikt kan worden. Dit fenomeen is dermate cultuurspecifiek voor het Aziatisch synthetisch denken dat het eveneens ´confuciaans dynamisme´ wordt genoemd. Westerse culturen daarentegen zijn korte termijngericht en stellen de prioriteit bij het heden. Snel resultaat is belangrijk en deze culturen zijn gebaseerd op een analytisch, lineair denkpatroon.
2.3.2.9 Cultuur, natuur en religie
De wijze waarop het individu zich verhoudt tot de wereld om hem heen wordt in grote mate bepaald door de plaats die aan de mens ten opzichte van zijn natuurlijke habitat wordt toebedeeld. Culturen kunnen op dit punt wezenlijk verschillen. De basale tweedeling betreffend deze basiswaarde kan als volgt gemaakt worden:
Culturen waarin de kwetsbaarheid en onmacht van de mens ten opzichte van de natuur centraal staat. Dergelijke culturen koesteren een tegelijkertijd vrees en ontzag voor de natuur. Het lot en het geloof spelen een belangrijke rol in deze, zogenoemde fatalistische culturen.
Culturen waarin de mens de natuur aan zich onderworpen heeft en technologische vooruitgang als middel inzet om de maakbaarheid van zijn omgeving te vergroten. Rationalisme voert hier de boventoon en is religie meer een persoonlijke aangelegenheid.
Religie
Het verband tussen religie en cultuur is complex en er bestaat een mate van onderlinge beïnvloeding en kruisbestuiving tussen deze twee kernelementen van een samenleving. Zo heeft Hofstede een verband gedestilleerd uit hoe culturen scoren op risicovermijding, mannelijkheid en de verdeling van macht binnen een cultuur en het type religie die dominant is binnen die culturen.
Een dwingende drang naar bevestiging en stabiliteit binnen christelijke culturen leidt volgens Hofstede tot een overwegend katholieke samenleving, terwijl het protestantisme juist gedijt in culturen waarin risicovermijding een lagere prioriteit heeft. Dit gaat ook op als de vergelijking intercultureel wordt doorgetrokken. Zo zijn Abrahamitische religies gebaseerd op het dogma ´één leer en één superieure waarheid´ en dit correspondeert met het risicovermijdend karakter van de culturen waarin deze religies dominant zijn. Oosterse religies zijn doorgaans veel ambivalenter in hun leer en het nemen van risico´s is daar in sociaal en cultureel acceptabeler.
De relatie tussen macht en religie hangt af van het organisatorisch principe dat aan een religie ten grondslag ligt. Religies met een sterk gecentraliseerd gezagssysteem gedijen in culturen waarin de ongelijkheid tussen de machtigen en de machtelozen het sterkst is. Gecentraliseerd gezag en machtsongelijkheid wordt daarbij geïdentificeerd met mannelijke culturele eigenschappen.
2.3.3 Sociale organisatie en culturele basiswaarden
Culturele basiswaarden onderhouden onderlinge relaties en zijn niet los van elkaar te zien. De invulling van deze basiswaarden en de subcategorieën bepaalt de sociale structuur en organisatie binnen een cultuur. De verdeling van machtsposities staat in directe verhouding met het niveau van risicovermijding binnen een cultuur. In de literatuur over sociale organisatieprincipes worden deze verbanden in vier verschillende cultuurspecifieke, sociale organisatiecategorieën ondergebracht:
Dorpsmarkt
Culturele kenmerken: kleine machtsafstand + zwakke onzekerheidsvermijding.
Trefwoorden: pragmatisme, taak, data, doelstellingen, chef is de verantwoordelijke (roulerend).
Organisatorisch kenmerk van: Scandinavische en Angelsaksische culturen, Nederland.
Familie
Culturele kenmerken: grote machtsafstand + zwakke onzekerheidsvermijding.
Trefwoorden: loyaliteit, relaties, traditie, raad, chef is de vader.
Organisatorisch kenmerk van: Oost-Aziatische culturen.
Machine
Culturele kenmerken: kleine machtsafstand + sterke onzekerheidsvermijding.
Trefwoorden: precisie, structuur, theorie, regels, chef is de expert.
Organisatorisch kenmerk van: Germaanse culturen.
Piramide
Culturele kenmerken: grote machtsafstand + sterke onzekerheidsvermijding.
Trefwoorden:hiërarchie, gezag, concept, instructies, chef is de aangewezen persoon.
Organisatorisch kenmerk van: Arabische en Romaanse culturen (o.a. België) en Japan.
2.3.3.1. Macht, risico en culturele gendertypen
De factoren die aan individuele motivatie ten grondslag liggen komen voort uit specifieke combinaties van basiswaarden: de gendertypering van een cultuur, gecombineerd met het niveau van risicoaanvaarding. In risiconemende culturen wordt eigen initiatief en creativiteit verwacht, in risicomijdende culturen staat juist veiligheid en stabiliteit op de voorgrond. Vrouwelijke culturen geven voorrang aan sociale behoeften, mannelijke culturen worden daarentegen door persoonlijke waardering gemotiveerd.
2.3.3.2. Risicoaanvaarding en collectivisme/individualisme
De context waaraan het individu zijn identiteit ontleent, gecombineerd met de culturele bereidheid om risico´s te aanvaarden, is mede bepalend voor het niveau van politieke en sociale stabiliteit van een natie. De meest politiek instabiele naties worden gekarakteriseerd door een risicomijdende cultuur waarbinnen het individu zich sterk identificeert met een groep. Collectivistische, risicoaanvaardende culturen daarentegen minder kans om op interne conflicten te stuiten. Het conflictrisico in individualistische, risicomijdende culturen is laag, terwijl er gelijktijdig veel ruimte wordt gegeven aan gepolariseerde en conflicterende ideologieën en denkbeelden. Individualistische, risicoaanvaardende culturen streven naar een homogeen cultureel stelsel waarbij iedereen, ongeacht culturele afkomst, zich in zekere mate aanpast aan de dominante cultuur. Indien alle individuen hier gehoor aan geven is de kans op conflict klein.
De complexiteit van culturen maakt empirisch onderzoek moeizaam en niet alle stellingen en conclusies die in dit hoofdstuk zijn aangedragen zijn onomstreden. Een deel van de onderzoeken worden door critici als empirisch ongefundeerd bestempeld en over de conclusies is tot op heden geen wetenschappelijke consensus bereikt . Een kritische houding omtrent dergelijk cultureel en sociaal onderzoek dient zodoende in acht te worden genomen.
Het onderzoeksmateriaal waar - zelfs recente – onderzoeken op gebaseerd zijn, zijn doorgaans niet actueel. Onderzoekers baseren hun werk soms op materiaal dat meerdere decennia oud is. Cultuurdeskundigen gaan echter uit van de theoretische veronderstelling dat culturele ontwikkelingen zeer geleidelijk aan verandering onderhevig zijn. Drastische veranderingen in de ecologie van het leefgebied, de socio-economische organisatie van een natie of een wetenschappelijke revolutie kunnen niettemin de katalysator vormen voor een culturele ommezwaai, maar die zijn incidenteel en moeilijk direct meetbaar.
De aard van dit type onderzoek leidt ertoe dat enkel generaliserende uitspraken over een bepaalde cultuur gedaan kunnen worden.
De besproken basiswaarden zijn in elke cultuur gelijktijdig aanwezig en in constante interactie met elkaar. De context van een bepaalde situatie, in een bepaalde tijd, op een bepaalde plek dicteert grotendeels welke basiswaarde als overheersend beschouwd kan worden.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de taalkundige aspecten van communicatie en de cultuurspecificiteit van communicatiecodes en interculturele verschillen in:
Verbale communicatie
Non-verbale communicatie
Non verbale, non-vocale communicatie
Binnen de linguïstiek worden signalen waarmee een individu zich uit met de term ‘codes’ aangeduid. Elk individu communiceert continu en zendt signalen naar anderen. Communicatie geschiedt op verschillende niveaus, waarbij lichamelijke, non-verbale signalen een grote rol spelen, misschien zelfs een grotere rol dan de verbale signalen die men uitzendt.
Codering en de betekenis die aan bepaalde codes wordt toegekend is cultuurspecifiek. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier typen coderingen die middels verschillende communicatiekanalen kunnen worden gecommuniceerd:
Verbale, vocale codes: het gesproken woord
Non-verbale, vocale codes: prosodische en paralinguïstische toevoegingen aan gesproken taal, zoals intonatie en klankkleur.
Verbale, non-vocale codes: linguïstische communicatie door middel van non-vocale tekensystemen zoals geschreven taal en gebarentaal.
Non-verbale, non-vocale codes: lichaamstaal en symbolisch/emblematisch gemedieerde coderingen van boodschappen in afbeeldingen of kleuren.
De invulling van alle vier communicatiekanalen is sterk afhankelijk van culturele kenmerken. De meest in het oog springende verschillen zijn op het niveau van nationale culturen waar te nemen, ook al kan er geen sprake zijn van een homogene stereotypering van de communicatieaspecten van een specifieke cultuur. Binnen elke nationale cultuur zijn er op verscheidene niveaus duidelijke verschillen in hoe men met elkaar communiceert te ontwaren.
3.2.1 Het gesproken woord
Communicatie met iemand uit een andere cultuur begint met kennismaking met de taal van die nationale cultuur. Dat begint vanzelfsprekend met het leren van de grammatica, het lexicon en de morfologie waaruit een taal is geconstrueerd. Dat betekent echter niet dat het in praktijk brengen van die linguïstieke basiskennis probleemloos zal zijn. Interculturele miscommunicatie is niet zozeer afhankelijk van de inhoudelijke bekendheid met een taal, maar van welke betekenissen een cultuur hecht aan bepaalde woorden of uitdrukkingen. Met andere woorden: interculturele miscommunicatie is grotendeels afhankelijk van culturele conventies aangaande betekenistoekenning en toepassing van het gesproken woord. Zo kan één woord verschillende connotaties met zich meebrengen. In bepaalde gevallen berust het intercultureel verschil in betekenistoekenning aan en het gebruik van een woord enkel op basis van de affectieve, positieve of negatieve, waarde die een cultuur aan een woord heeft toegekend. Zo kan een woord met een duidelijk positieve connotatie binnen één cultuur een bijzonder negatieve connotatie kennen in een andere. Het is zodoende niet mogelijk om een taal letterlijk naar een andere taal om te zetten zonder rekening te houden met nationale, linguïstische cultuurverschillen.
3.2.1.1 De Sapir-Whorfhypothese
Het maken van een letterlijke, lineaire vertaling van de ene taal naar de andere zorgt onvermijdelijk voor interculturele communicatieproblemen. Taal en cultuur zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden en de invloed die de culturele context heeft op de non-grammaticale aspecten van taal - en vice versa - zijn uiterst belangrijk. De Amerikaanse linguïstici Edward Sapir en Benjamin Lee Whorf hebben onderzoek gedaan naar deze gecompliceerde, wederkerige relatie tussen een taal en de cultuur die de taal heeft voortgebracht. Hun theorie, de hypothese van linguïstische relativiteit, is gebaseerd op een tweeledige stelling. Het eerste deel van de linguïstische relativiteitstheorie wordt breed gedragen, maar het tweede deel moet met zekere terughoudendheid worden benaderd:
De mogelijkheden voor expressie in een taal en de wijze waarop iets wordt uitgedrukt zijn sociaal-cultureel bepaald.
Dit aspect van de Sapir-Whorfhypothese is gebaseerd op de invloed die de sociale en culturele context – in de breedste zin van het woord – hebben op de inhoudelijke aspecten van een taal, voornamelijk op woordgebruik en betekenistoekenning.
De omgeving waarin een bepaalde cultuur tot stand is gekomen, vooral de geografische en klimatologische kenmerken van die omgeving, bepalen in grote mate hoe men binnen die cultuur over de werkelijkheid om hen heen wordt gecommuniceerd. Belangrijke begrippen worden begeleid door verschillende woorden die allen een andere connotatie met zich meedragen, terwijl ze naar hetzelfde element verwijzen in de wereld om ons heen. Het beroemdste voorbeeld hiervan is dat de Inuit tussen de vijf en acht woorden kennen die allen ´sneeuw´ betekenen, maar waarvan het woordgebruik afhangt van de context waarin over ´sneeuw´ wordt gesproken.
De wijze waarop een individu de wereld om zich heen waarneemt en de interpretatie van zijn waarnemingen is taalafhankelijk.
Dit tweede aspect van de theorie is omstreden. Sapir-Whorf stellen hier dat de wijze waarop men over de werkelijkheid om hen heen spreekt ook de eigenlijke waarneming van die werkelijkheid beïnvloedt. Zo zouden onbewuste, cognitieve perceptieprocessen in de hersenen beïnvloed worden door de cognitieve, linguïstische communicatieprocessen die ten grondslag liggen aan alle vormen van communicatie en cultureel bepaald zijn. Dit verband is echter tot op heden noch te bewijzen noch te ontkrachten.
3.2.1.2 Tekens, schrift en gebaren
Het meest voorkomende non-verbale communicatiemiddel is het schrift. Geschreven taal is niet cultuurspecifiek. Meerdere culturen kunnen gebruik maken van hetzelfde schrift.
Er kunne drie typen schrift onderscheiden worden:
Fonetisch schrift: schriftvorm dat gebaseerd is op de visuele uitdrukking van klanken door middel van abstracte tekens (o.a. het alfabet): een teken stelt een klank of klankgroep voor.
Syllabisch schrift: schriftvorm dat gebaseerd is op de visuele uitdrukking van lettergrepen door middel van abstracte tekens (o.a. hiërogliefen): een teken stelt een lettergreep voor.
Logografisch schrift: schriftvorm dat gebaseerd is op de visuele uitdrukking van een heel woord door middel van abstracte tekens (o.a. Chinees): een teken stelt een woord voor.
Elke subcategorie van het geschreven woord kent verschillende visuele uitingsvormen, zo
als door naar het uiterlijke verschil tussen het Arabisch en het Latijns alfabet te verwijzen geïllustreerd kan worden.
Naast de hantering van tekens en tekeningen kan taal ook taalkundig auditief of optisch worden gecommuniceerd. Een voorbeeld van auditieve linguïstische communicatie zijn de trommelsignalen die verscheidene stammenculturen over de hele wereld hanteren (vaak syllabisch of logografisch) of de internationaal gebruikte morsecode (fonetisch). Optische linguïstische communicatie is een zeer beperkte vorm van overdracht van eenvoudige linguïstische boodschappen en kent minder voorbeelden. Het gebruik van rooksignalen door de inheemse bevolking van Noord-Amerika is hier één versie van.
Gebarentaal vormt een specifieke categorie van non-verbale communicatiemiddelen. Gebaren vervangen hier de abstracte tekensystemen van de drie bovengenoemde communicatiekanalen. Ook al bestaat er een zekere consensus over het gebruik van gebarentaal wereldwijd zijn er niettemin belangrijke onderlinge verschillen in het gebruik en betekenistoekenning aan bepaalde gebaren die voornamelijk regionaal bepaald zijn.
3.2.2 Non-linguïstische communicatie
Non-verbale communicatie vormt een belangrijke toevoeging aan taal als communicatiemiddel. Onder non-verbale communicatie worden alle communicatieaspecten geschaard die buiten linguïstische communicatiemethoden vallen: alles wat niet gesproken of geschreven taal is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier vormen van non-verbale communicatie:
Illustratoren: gebaren en klanken die verbeelden of specificeren wat er gezegd en bedoeld wordt: bijv. intonatie, klankkleur, handgebaren en gezichtsuitdrukkingen.
Adaptoren: omgevingsgerelateerde handelingen die gedurende het communicatieproces opgeroepen worden en vaak een uiting zijn van lichamelijke omstandigheden: bijv. het krabben aan een jeukende plek of je benen over elkaar heen slaan. Adaptoren hebben met betrekking tot interculturele communicatie vooral te maken met de etiquette die in acht wordt genomen door een cultuur tijdens het communicatieproces.
Emblemen: een handeling dat een woord of uitdrukking kan vervangen en waarover algemeen geldende culturele consensus bestaat over de vereenzelviging van handeling met een bepaald woord of uitdrukking: bijv. glimlachen = hallo of wuiven = tot ziens.
Regulatoren: controlerende uitdrukkingen en intonaties die een gesprek structureren.
De toepassing van alle vier subcategorieën van non-verbale communicatie is cultuurspecifiek. Het aangeven van culturele verschillen kan in de praktijk echter lastig zijn.
3.2.2.1 Prosodische en paralinguïstische communicatieverschijnselen
Prosodische verschijnselen zijn vocale communicatiemiddelen die invloed hebben op de betekenistoekenning en interpretatie van verbale communicatie. Prosodische verschijnselen worden onder de illustratoren ondergebracht. Intonatie, timbre en toonhoogte zijn een aantal van de belangrijkste prosodische verschijnselen. Zo bestaan er duidelijke onderlinge culturele verschillen in toonhoogte en intonatie in het overbrengen en interpreteren van boodschappen.
Intonatie is één van de moeilijkst leerbare communicatieve aspecten. Een Chinees kan bijvoorbeeld Engels leren, maar het overnemen van een Angelsaksische intonatie is in de regel niet van toepassing. Spreektempo en luidheid zijn eveneens sterk cultureel bepaald en moeilijk adopteerbaar door individuen uit andere culturen. Stemhoogte is naast biologisch (mannen hebben een lagere stem dan vrouwen) ook cultureel bepaald. Zo passen mannen en vrouwen hun biologische stemhoogte doelgericht aan conform de sociale conventies die binnen hun cultuur geassocieerd worden met mannelijkheid en vrouwelijkheid. Het uitdrukken van emoties is eveneens verbonden met stemgebruik. Het is mogelijk om aan iemands stem emoties af te leiden. Echter, de vraag of dit cultureel bepaald is, dus of het afleiden van een bepaalde emotie aan de hand van iemands stemgebruik specifiek is voor een specifieke cultuur, is nog niet eenduidig beantwoord. Sommige onderzoeken ondersteunen de theorie dat emotieherkenning naar aanleiding van stemgebruik universeel is, andere geven juist cultuurbepaalde nuances aan.
Paralinguïstische verschijnselen zijn non-verbale vocale communicatiemiddelen die niet woordgerelateerd zijn, zoals lachen. Deze adaptors zijn sterk afhankelijk van de sociale conventies omtrent communicatie binnen een cultuur en begeleiden verbale communicatie met zowel lichamelijke als emotionele uitdrukkingslagen. Zo is huilen in het Westen grotendeels gereserveerd voor het uitdrukken van verdriet en verlies, terwijl het in Aziatische culturen eveneens een uitdrukking van grote blijdschap kan zijn.
3.2.2.2 Communiceren zonder woord en geluid
Naast linguïstische communicatie door middel van geluiden speelt geluidsloze communicatieaspecten een belangrijke rol in het communicatieproces. Ook hier vormen sociaal-culturele conventies en interculturele verschillen in die sociaal-culturele conventies een aandachtspunt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen directe communicatie en beeldtaal.
3.2.2.2.1 Directe communicatie
Onder directe communicatie worden alle communicatieaspecten geschaard die in spel komen gedurende persoonlijke interactie tussen twee individuen, zoals gesticulatie, oogcontact, kledingvoorschriften en de in acht te nemen fysieke afstand tussen communicatiepartners. Dergelijke communicatieconventies zijn sterk cultureel bepaald en een geregelde aanleiding tot interculturele communicatieproblemen. Op alle vier subniveaus van non-verbale communicatie zijn culturele verschillen aan te geven die directe invloed kunnen uitoefenen op de interpretatie van verbale communicatie.
Illustratoren:
Culturele verschillen met betrekking tot illustratoren springen meestal het eerst in het oog. In Romaanse en Latijns-Amerikaanse culturen wordt verbale communicatie begeleid met veel gesticulatie en wordt als een positieve toevoeging ervaren aan wat er gezegd wordt , terwijl in Noord-Europese culturen dergelijke illustratoren juist wijzen op een geagiteerde, onbeheerste mentale staat en worden vereenzelvigd met een negatieve communicatiesfeer.
Adaptoren:
Lichamelijke expressie kan echter ook onder de subcategorie van de adaptoren vallen. Hier vallen culturele verschillen omtrent sociale etiquette over het algemeen het meest op. Zo is het in bepaalde culturen de gewoonte om middels het laten van boeren aan te geven dat het eten lekker smaakt, terwijl dit in andere culturen als ongehoord wordt ervaren.
Emblemen:
Culturen hechten bepaalde betekenissen aan specifieke gebaren. De Engelse zoöloog en sociaal bioloog Desmond Morris deed hier onderzoek naar in een twintigtal landen en ontdekte dat het gebruik en betekenis van specifieke gebaren sterk cultuurspecifiek zijn en voor grote communicatiemisverstanden kunnen zorgen.
Regulatoren:
Lichaamstaal en gebaren vormen belangrijke regulatoren, bijvoorbeeld om aan te geven dat een gesprek ten einde is. In het Westen staat men op, in het Midden-Oosten wordt dit juist als bijzonder onbeleefd ervaren.
Gelaatsuitdrukkingen
Gezichtsuitdrukkingen vormen een belangrijk onderdeel van communicatie. Een deel van het scala van menselijke gezichtsuitdrukkingen is aangeboren, anderen zijn op zijn minst gedeeltelijk cultuurgebonden en aangeleerd. Uitingen van blijdschap en verdriet zijn het meest universeel herkenbaar. Het aflezen van emoties is een algemene menselijke eigenschap, maar de omstandigheden waarin het als gepast wordt geacht om emoties te uiten is daarentegen duidelijk cultureel bepaald.
Hoewel iedereen, ongeacht culturele achtergrond, een gelaatsuitdrukking als een glimlach als zodanig kan herkennen, is de betekenis die door sommige culturen aan specifieke gelaatsuitdrukkingen wordt toegekend cultuurspecifiek en kan sterk verschillen van cultuur tot cultuur. Net als in het geval van gebaren kunnen gelaatsuitdrukkingen onderverdeeld worden in dezelfde categorieën:
Illustratoren:
Individuen uit verschillende culturen maken gedurende het spreken meer of minder gebruik van gezichtsexpressie. Individuen uit Romaanse culturen bijvoorbeeld maken veel actiever gebruik van gezichtsuitdrukkingen gedurende verbale communicatie als bijvoorbeeld iemand met een Aziatische achtergrond die een passievere gezichtsexpressie aanneemt.
Adaptoren:
Net als in het geval van gesticulatie zijn adaptoren bewegingen en handelingen van de gezichtsspieren die middels gereguleerd en geïnterpreteerd worden binnen een cultuur. Een voorbeeld hiervan is geeuwen, in sommige culturen ervaart de gesprekspartner het als teken dat de tegenpartij niet op aan het letten is, andere culturen vatten het bijvoorbeeld zuiver als teken van vermoeidheid op.
Emblemen:
Onder emblemen vallen alle – grotendeels – aangeboren emotie-uitingen die aan iemands gelaat af te lezen zijn. Emblemen zelf zijn niet cultuurspecifiek. De interpretatie van dergelijke uitingen is echter wel cultuurafhankelijk. Zo kan een glimlach naast een teken van blijheid ook een teken van schaamte of verdriet zijn in Azië.
Regulatoren:
Regulatoren die onder de gelaatsuitdrukkingen worden verstaan zijn niet zozeer een kenmerk van het gelaat zelf, maar het gaat hier vooral om gesticulerende bewegingen met het hoofd, zoals knikken of nee-schudden.
Aankijkgedrag
Met betrekking tot de communicatie-etiquette rondom visueel contact gedurende een gesprek is het wel of niet maken van oogcontact sterk cultureel bepaald. Oogcontact is één van de illustratoren waarin culturen aanzienlijk van elkaar kunnen verschillen. In het Westen is het de regel dat men elkaar in de ogen aankijkt. Het is een teken van aandachtigheid, het maakt het voor communicatiepartners mogelijk om elkaars reacties in te schatten en ogen drukken daarnaast eveneens bepaalde gemoedstoestanden uit. Elkaar aankijken is in de Westerse wereld een manier van communicatieregulatie. Maar in Afrikaanse en Aziatische culturen is het daarentegen juist niet geoorloofd om iemand in de ogen aan te kijken en kan als bijzonder onbeschoft worden ervaren. De duur van het aankijkgedrag is daarbij eveneens cultureel bepaald. In Angelsaksische culturen wordt oogcontact doorgaans enkel als prettig ervaren als er ook sprake is van een vorm van (verbale) communicatie, anders is het staren. Dit fenomeen wordt civil inattention genoemd. In Romaanse culturen daarentegen is elkaar langer aan- en bekijken een normaal verschijnsel.
Proxemics
Proxemics, een term ontleend aan E.T. Hall, is een tak van wetenschappelijk onderzoek naar menselijk gedrag en communicatie dat zich richt op de fysieke afstand die communicatiepartners ten opzichte van elkaar in acht nemen gedurende een gesprek. Uit het onderzoek is gebleken dat elke cultuur daar haar eigen voorschriften voor kent. Conventies omtrent de fysieke nabijheid gedurende het communicatieproces hebben in cultureel opzicht sterke verwantheid aan het vraagstuk over hoe een cultuur invulling geeft aan de scheidingslijnen tussen het persoonlijk en publiek domein dat, naar aanleiding van de theorieën van zowel Hall als Kluckhohn en Strodtbekck, in hoofdstuk twee aan de orde is gekomen. ‘Afstandsgedrag’ kan zowel een illustrator als een regulator in het gesprek zijn.
Haptonomie
Haptonomie is een ander woord voor aanraakgedrag. Dit sterk cultuurspecifiek communicatieaspect ligt in het verlengde van de cultureel bepaalde scheidingslijnen tussen privé en publiek domein. Doorgaans kan gesteld worden dat culturen waarin een grote privéruimte wordt gewaardeerd er minder lichamelijk contact plaats zal vinden tussen communicatiepartners. Het meest voor de hand liggende culturele onderscheid op dit gebied kan geïllustreerd worden door de verschillen aan te geven in hoe men elkaar dient te begroeten binnen een cultuur.
Haptonomische verschijnselen kunnen regulatoren zijn, zoals een handdruk of afscheidsklopje die op fysieke wijze het begin- als het eindmoment van een gesprek markeren. Daarnaast fungeert aanraakgedrag eveneens als illustrator, vooral in het vaststellen hoe vaak men elkaar binnen een specifieke cultuur gedurende een gesprek aanraakt. De etiquettaire regels omtrent welke lichaamsdelen wel of niet aangeraakt mogen worden vallen in de adaptorcategorie.
Geur
Geuren zijn emblemen die non-verbale, non-vocale informatie bevatten. Een geur kan veel informatie over een persoon prijsgeven, ook al geschiedt de interpretatie daarvan grotendeels onbewust. Feromonen zijn daar een goed voorbeeld van. Elk mens scheidt bepaalde lichaamseigen geurstoffen af die enorme hoeveelheden informatie bevatten, bijvoorbeeld over het geslacht en de gezondheidstoestand van de persoon in kwestie. Dergelijke geurpatronen en de interpretatie ervan zijn universeel.
Meer waarneembare geuren en vooral de associaties die ermee gepaard gaan, zoals etensgeuren, zijn daarentegen cultuurspecifiek. Er bestaan grote culturele verschillen in wat onder een ‘lekkere geur’ wordt verstaan. Producenten van levensmiddelen en producten als parfum brengen deze interculturele verschillen vaak in kaart om er op in te kunnen spelen.
Kleding
In communicatief opzicht vormt kleding een belangrijk non-verbaal, non-vocaal informatief embleem.
Aan de hand van kleding kan informatie ontleend worden dat betrekking heeft op bijvoorbeeld iemands religieuze overtuiging en socio-economische positie binnen de maatschappij. Kledingconventies zijn cultuurspecifiek en elke cultuur kent haar eigen, vaak ongeschreven, regels omtrent geschikte kledingkeuzes voor specifieke situaties.
Beelden en kleuren
Kleuren en beelden vormen emblematische non-verbale, non-vocale communicatiemiddelen waarbij interculturele verschillen een grote rol spelen. Zowel de iconografie van een beeldtaal als de betekenissen die aan kleuren worden gehecht door een cultuur is overwegend terug te voeren op de religieuze en historische achtergrond van die cultuur. Zo kan de symbolische betekenis van een kleur sterk van cultuur tot cultuur verschillen en kan een aanleiding vormen voor interculturele miscommunicatie.
De beeldtaal van een cultuur, vooral in de weergave van emblemen en symbolen, is één van de meest cultureel gedefinieerde visuele non-verbale, non-vocale communicatiemiddelen. Elke beeldtaal is inherent gebonden aan intrinsieke cultuur. Hoe groter de onderlinge culturele verschillen in dit opzicht zijn, hoe moeilijker de beeldtaal van een cultuur ‘leesbaar’ zal zijn voor degenen die geen onderdeel vormen van die cultuur. Het begrijpen van emblemen en symbolen heeft niet zozeer betrekking op de herkenbaarheid van het voorgestelde, maar vooral op de interpretatie van de betekenis die erachter schuilt.
3.2.2.3 Non-verbale, non-vocale culturele communicatieverschillen
De inhoudelijke interculturele verschillen in de hantering en betekenis van illustratoren, emblemen en regulatoren kunnen bepalend zijn voor het communicatieproces en tot miscommunicatie tussen individuen met verschillende culturele achtergronden leiden. Daarnaast kan de categorisering van een specifieke handeling, symbool of gebaar als een regulator, adaptor of illustrator cultureel bepaald zijn. Zo kan een gebaar kan in de ene cultuur als een regulator functioneren, terwijl het in een andere cultuur bijvoorbeeld een adaptor kan zijn. Dit kan eveneens het intercultureel communicatieproces verstoren, simpelweg omdat elke cultuur aan het gehele scala aan non-verbale, non-vocale communicatiemiddelen in verschillende subcategorieën onderbrengt.
Interculturele communicatieverschillen berusten niet enkel op inhoudelijke verschillen, maar ook op de wijze waarop zowel verbale als non-verbale communicatiemiddelen worden ingezet en toegepast. Niet elke cultuur hanteert dezelfde communicatiemiddelen op eenzelfde wijze. De context waarin communicatie plaatsvindt is bepalend voor welke communicatiemiddelen worden ingezet en hoe de gecodeerde boodschappen worden geïnterpreteerd. Antropoloog E.T. Hall heeft dit relativiteitsaspect verwoord in Beyond Culture (1979), waarin hij de these poneert dat elke interpretatie van elke communicatie-uiting contextafhankelijk is. Menselijke communicatie is een complex proces waarbij alle zintuigen worden gebombardeerd met informatie - niet enkel door de zender, maar ook door de omgeving. Onbewust vestigt elk mens de aandacht op die signalen die belangrijk worden geacht om effectieve communicatie mogelijk te maken, andere signalen worden onbewust uit het communicatieproces gefilterd. Cultuur vormt volgens Hall dat filter.
Zijn these berust op de theorie dat er interculturele verschillen bestaan in de hoeveel contextuele informatie die zender en ontvanger gedurende het communicatieproces bewust waarnemen en het belang dat gehecht wordt aan contextuele informatie op de interpretatie van gecodeerde boodschappen. Hall maakt onderscheid tussen hoge- en lagecontextculturen.
3.3.1 Impliciete en expliciete culturen: verschil in basiswaarden
In impliciete, hogecontextculturen is interpretatie voor een belangrijk deel afhankelijk van de context waarin de communicatie plaatsvindt; wat er gezegd wordt is even belangrijk - of zelfs ondergeschikt aan - hoe, waar, wanneer en waarom iets gezegd wordt. Non-verbale communicatie is informatierijk in hogecontextculturen. Een expliciete, lage contextcultuur hecht weinig interpretatieve waarde aan de contextuele omstandigheden en verbale uitingen zijn verreweg de meest prominente informatiedragers. De boodschap wordt zo helder en concreet mogelijk verwoord dat onduidelijkheid over de interpretatie zoveel mogelijk wordt vermeden.
Het onderscheid tussen hoge- en lagecontextculturen valt samen met het verschil dat gemaakt kan worden tussen tegengestelde basiswaarden als polychronie/monochronie enerzijds en collectivisme/individualisme anderzijds:
Hogecontextculturen: polychroon en collectivistisch.
Lagecontextculturen: monochroon en individualistisch.
Elke cultuur heeft eigen communicatieve regels omtrent de geschikte toepassing en gebruik van communicatie-elementen in specifieke situaties. De context dicteert welke verbale, non-verbale en/of non-vocale communicatie-elementen ingezet dienen te worden. Dit complexe aspect van communicatie berust op culturele en sociale etiquette, op (vaak) ongeschreven communicatieregels en conventies.
Gebruik van persoonsnamen
Voornamen ten opzichte van initialen: culturen kunnen van elkaar verschillen in de toepassing van voornamen en initialen. Amerikanen en Belgen gebruiken meestal altijd één voornaam om (schriftelijk) naar zichzelf te refereren, terwijl een Nederlander de voornaam doorgaans vervangt door initialen.
Iemand aanspreken met de voornaam: In Spanje, Frankrijk, de VS en in Oost-Europese en Scandinavische culturen spreekt men elkaar vrijwel direct met de voornaam aan, terwijl in Latijns-Amerika, en Germaanse culturen dat onconventioneel is, zelfs als men elkaar goed en langdurig kent.
Volgorde en achtervoegsels: in meeste culturen worden persoonsnamen in de volgorde voor- en achternaam gehanteerd, maar in enkele gevallen (o.a. China) wordt de achternaam vóór de voornaam gebruikt. Daarnaast dient men bedacht te zijn op achtervoegsels die meestal op de generatieoverdracht van een bepaalde naam duiden (sr., jr., etc.), maar officieel geen onderdeel zijn van iemands naam an sich. Achtervoegsels zijn in Latijns-Amerika een bekend verschijnsel.
Gebruik van titulatuur
Bepaalde culturen hechten waarde aan academische titels. Een titel geeft de sociale positie van de persoon in kwestie aan. Academici worden in landen als Duitsland, Italië en België vaak met ´dokter´ of ´professor´ aangesproken en wordt vermeld in e-mailadressen, visitekaartjes en handtekeningen. Andere landen hechten hier juist geen waarde aan en kan titelvermelding beter vermeden worden, zoals in Canada, de VS, Azië en Oost-Europa.
Tutoyeren en vousvoyeren
Culturen kunnen van elkaar verschillen in de hantering van aanspreekvormen als u en jij. Sommige talen kennen dit onderscheid niet, andere hebben meerdere aanspreekvormen. Het is belangrijk om te weten welke conventies een bepaalde cultuur omtrent aanspreekvormen hanteert. In Oost-Europa en in Scandinavische landen tutoyeert men elkaar doorgaans in zakelijke gesprekken, terwijl in Romaanstalige landen en de Benelux de u-vorm de standaard is.
Er is geen correlatie tussen de hantering van aanspreekvormen en het gebruik van persoonsnamen.
De relatie tussen het gebruik van persoonsnamen en tutoyeren ofwel vousvoyeren is niet rechtlijnig. In een cultuur kan men elkaar bijvoorbeeld doorgaans met de voornaam aanspreken, terwijl gelijktijdig de hantering van de u-vorm voorgeschreven kan zijn (bijv. in Frankrijk).
Deze conventies zijn aan verandering onderhevig. Wat een aantal decennia geleden de standaard was, hoeft niet noodzakelijkerwijs nog steeds zo te zijn. In veel culturen is het opheffen van duidelijke barrières tussen sociale klassen de aanleiding geweest voor een democratisering in de aanspreekvormen die binnen die cultuur worden gehanteerd.
3.4.1. De beleefdheidstheorie van Brown en Levinson
Beleefdheid vormt in elke cultuur een belangrijk communicatieaspect. Beleefdheid heeft direct betrekking op gezichtsverlies (Goffman, 1969). Beleefdheid kan gedefinieerd worden als een methodiek die de spreker hanteert om gezichtsverlies van de toehoorder te voorkomen. Het onderzoek van Brown en Levinson (1987) richt zich op de hantering van beleefdheidsvormen, zij noemen dit strategieën. De keuze voor een specifieke beleefdheidsstrategie wordt gedicteerd door twee communicatieve afwegingen:
De efficiëntie van de communicatie tussen spreker en toehoorder.
De mate waarin gezichtsverlies van de toehoorder vermeden dient te worden.
Het theoretisch model van Brown en Levinson bevat vijf strategieën waarmee de spreker het zelfbeeld van de toehoorder positief of negatief kan beïnvloeden. Elke strategie die een negatief zelfbeeld van de toehoorder versterkt wordt als Face Threatening Act (FTA) gecategoriseerd. Hoe directer en efficiënter de vraagstelling van de spreker is, hoe hoger het FTA-gehalte van die beleefdheidsvorm is. Hoe indirecter en omslachtiger de spreker een vraag of opdracht verwoordt, des te minder is de kans aanwezig dat het zelfbeeld van de toehoorder negatief wordt beïnvloedt. De vijf beleefdheidsstrategieën worden ondergebracht op een schaal van 1 tot 5; van meest direct (hoog FTA-gehalte: 1), naar minst direct (laag FTA-gehalte: 5):
– Directe strategieën - FTA 1-3:
1. Zonder verzachting.
2. Met verzachting en positieve beleefdheid.
3. Met verzachting en negatieve beleefdheid.
– Indirecte strategieën – FTA 4-5:
4. Indirect en omslachtig.
5. Geen uiting van de spreker, FTA wordt niet uitgevoerd
De meest directe strategie waarborgt een zo efficiënt mogelijke communicatie, maar de kans op gezichtsverlies bij de toehoorder is groot. Welke keuze de spreker maakt hangt volgens Brown en Levinson af van de volgende omstandigheden:
De verhouding tussen de sociale en professionele status van de spreker en van de toehoorder: hoe hoger de status van de toehoorder, hoe lager het FTA-gehalte van de strategie van de spreker zal zijn.
De familiariteit van spreker en toehoorder: hoe beter spreker en toehoorder elkaar kennen, des te directer zal de strategie van de spreker zijn.
het FTA-risico: hoe waarschijnlijker het is dat een bepaalde strategie tot gezichtsverlies bij de toehoorder zal leiden, hoe omslachtiger en indirecter de strategie van de spreker zal zijn.
De hantering van beleefdheidsstrategieën is cultureel bepaald. In hogecontextculturen wordt eerder voor een impliciete strategie gekozen, lagecontextculturen hanteren een directere communicatiestrategie.
3.4.2. Beurtwisselingen
Beurtwisselingen tussen spreker en hoorder kunnen sterk verschillen. Trompenaars (1998) heeft drie stijlen van beurtwisselingen gedurende het verbale communicatieproces vastgesteld:
Oosterse culturen (en Scandinavische culturen): de hoorder wacht totdat de spreker zijn betoog heeft voltooid en alvorens de beurtwisseling tot stand komt is het de gewoonte om korte stiltepauzes tussen betogen in te lassen. Dit verzekert dat de spreker inderdaad is uitgesproken en geeft de gesprekspartner de gelegenheid om een overdacht respons te construeren.
Angelsaksische culturen: de hoorder wacht totdat de spreker zijn betoog heeft voltooid om daarna zonder stiltepauze een respons ten gehore te brengen. Interrumperen wordt in monochrone culturen doorgaans als onbeleefd beschouwd.
Romaanse culturen: de beurtwisselingen tussen spreker en hoorder zijn versneld. De snelle reactietijd in polychrone culturen zorgt voor overlappingen tussen de rol van de spreker en de rol van de hoorder.
3.4.2. Betoogconstructie
De gefaseerde opbouw van een betoog is afhankelijk van culturele communicatieconventies. Culturen kunnen hier op drie punten van elkaar verschillen: in de betoogopbouw, in de betooglijn en in het plaatsen van relevante informatie in het betoog.
Opbouw
Er zijn twee basale constructiepatronen waar culturen in communicatief opzicht van elkaar kunnen verschillen:
Inductief patroon: de onderbouwing gaat vooraf aan het poneren van de stelling. Men werkt in het betoog naar het poneren van de stelling toe en de stelling fungeert als de afsluiting van het betoog. Dit patroon is karakteristiek voor Oosterse en Romaanse culturen.
Deductief patroon: de stelling gaat vooraf aan de onderbouwing. Men vangt aan met het voorleggen van een stelling, de onderbouwing volgt daarna. Dit patroon is karakteristiek voor Angelsaksische culturen.
Betooglijn
Hoe een redenering uiteen wordt gezet, is eveneens afhankelijk van de culturele herkomst van de spreker. Het onderscheid tussen polychrone en monochrone culturen is hierin leidend. De lineaire denkwijze van monochrone culturen wordt weerspiegeld in hoe een betoog van begin naar eind wordt opgebouwd. Monochrone culturen prefereren een lineaire betooglijn waarbij men enkel relevante informatie in het betoog opneemt en zo snel en efficiënt mogelijk overgaat tot het uiteenzetten van een conclusie. Polychrone culturen hanteren echter meer omslachtige betooglijnen waarbij non-relevante informatie onderdeel is van het betoog. Oosterse culturen hanteren een spiraalvormige betooglijn: het beginpunt lijkt geen inhoudelijke relatie te hebben met de eigenlijke inhoud van het betoog, maar gaandeweg manoeuvreert de spreker zijn betoog naar een inhoudelijk relevante kern. Romaanse culturen passen een lineaire, maar vertakte betooglijn toe, inclusief informatieve omwegen en zijpaden die inhoudelijk geen relevante toevoeging vormen aan de onderbouwing van de stelling.
Direct/indirect plan approach
De hiërarchische verdeling van de informatieve inhoud in een betoog is eveneens afhankelijk van de polychroniteit cq. monochroniteit van een cultuur. De meest belangrijke informatie wordt in polychrone culturen aan het eind van een betoog gelokaliseerd, overeenkomstig met de betooglijn die een indirect plan approach in de betoogconstructie voorschrijft. Monochrone culturen bouwen een betoog lineair op, zij hanteren een in overeenstemming zijnde direct plan approach. De meest relevante informatie wordt aan het begin van het betoog uiteengezet, de rest van het betoog dient als onderbouwing.
3.4.3. Intercultureel presenteren
Culturele conventies omtrent betoogconstructie onderhouden een directe relatie met de culturele context van een samenleving. Monochrone en polychrone culturen denken anders, betogen anders en presenteren anders. De presentatiemethoden van een specifieke cultuur belichamen en reflecteren alle communicatieaspecten die tot nu toe aan de orde zijn gekomen. Eigenschappen en kenmerken van de presentatiemethode en presentatieopbouw van monochrone lagecontextculturen verschillen inherent van polychrone hogecontextculturen:
– Monochrone lagecontextculturen:
expliciet en efficiënt taalgebruik
lineaire structuur van presenteren
minimale non-verbale, non-vocale communicatie
de introductie is een aankondiging van het verloop van de presentatie
het doel van het betoog is informeren
de informatievoorziening heeft een hoog abstractiegehalte en wordt in grote lijnen uiteengezet
de retorische vorm van de presentatie is ondergeschikt aan de inhoud
– Polychrone lagecontextculturen:
impliciet en inefficiënt taalgebruik
vertakte of spiraalvormige structuur van presenteren
maximale non-verbale, non-vocale communicatie
de introductie wordt vaak ingevuld door een opmaat of metafoor
het doel van het betoog is overtuigen
de informatievoorziening is concreet en wordt ondersteund door empirisch controleerbare gegevens
de retorische vorm van de presentatie is even belangrijk – of belangrijker – dan de inhoud
Hoge machtsafstandculturen waarderen dat de spreker zijn bekwaamheid en autoriteit etaleert, in lage machtsafstandculturen zoekt de spreker juist toenadering en contact met het publiek.
In voorgaande hoofdstukken zijn de belangrijkste aspecten aan bod gekomen die de aanleiding kunnen vormen voor interculturele communicatieproblemen. Verschillen in culturele waarden en culturele context zijn per cultuurgebied uiteengezet en in hoofdstuk vier dienen deze culturele kenmerken als eenheden aan de hand waarvan vergelijkingen kunnen worden gemaakt tussen Nederland, Vlaanderen en overige Europese cultuurgebieden. Onder Europese culturen worden eveneens gebieden gerekend die geen geografisch geen onderdeel vormen van Europa, maar waar de Europese cultuur in het koloniale tijdperk is getransplanteerd en als dominant beschouwd kan worden.
Onderzoek naar het cultureel onderscheid in waarden en context tussen Nederland en Vlaanderen verkeert op dit moment in vele opzichten nog in de beginfase. Empirisch onderzoek naar dit onderwerp is schaars en in bepaalde gevallen kan enkel indirect een afleidende conclusie geponeerd worden over specifieke culturele verschillen tussen de Nederlandse en de Vlaamse cultuur.
4.2.1 De menselijke natuur
Er is tot op heden geen intercultureel onderzoek beschikbaar die inzicht kan bieden in welke mate de Nederlandse en Vlaamse cultuur op dit punt van elkaar verschillen of juist met elkaar overeenkomstig zijn. Op basis van de bureaucratische en juridische inrichting van beide culturen kan echter generaliserend worden gesteld dat zowel de Nederlandse als Vlaamse cultuur uitgaat van de goedheid van de mens.
4.2.2 Intermenselijke verhoudingen
4.2.2.1 Het collectief versus het individu
Het vergelijkend intercultureel onderzoek van Gerritsen (2001) geeft een indicatie dat Nederland en Vlaanderen beiden sterk individualistische culturen zijn. Het onderzoek dat door Eppink (1999) is uitgevoerd toont echter aan dat hoewel beide culturen sterk individualistisch zijn, de Vlaamse cultuur meer collectivistische trekken heeft dan de Nederlandse. Zo zijn goede professionele relaties en een uitgebreid netwerk in Vlaanderen erg belangrijk voor het zakendoen, terwijl dat in Nederland minder belang aan wordt gehecht. Ook zijn familiebanden in Vlaanderen hechter dan in Nederland.
4.2.2.2 Macht en onmacht, gelijkheid en ongelijkheid
Deze basiswaarde vormt een cultureel punt van onderscheid tussen Nederland en Vlaanderen. In Nederland is de machtsafstand laag, Vlaanderen daarentegen scoort op Hofstedes schaal (2001) relatief hoog. In Vlaanderen is de sociale hiërarchie scherper afgebakend en zijn omgang- en communicatieconventies geënt op statusverschillen tussen individuen met machtsposities en individuen zonder machtsposities. Hiermee samenhangend is de stimulatie van het eigen initiatief binnen een cultuur: hoe groter het machtsafstand in een cultuur is, hoe minder waardering er is voor individueel initiatief. Zo is in Vlaanderen minder ruimte voor persoonlijke initiatieven en innovatie.
4.2.2.3 Zwart-wit versus grijs
In een universalistische cultuur spelen duidelijk omschreven regels een belangrijke rol. Particularistische culturen daarentegen laten situationele omstandigheden ook meewegen en die kunnen in sommige gevallen belangrijker zijn dan de regels. Vlaanderen en Nederland ontlopen elkaar niet veel wat deze basiswaarde betreft, maar op basis van Eppinks onderzoek (1999) lijkt de Vlaming particularistischer te zijn dan een Nederlander.
4.2.2.4 Emotie versus rede
Trompenaars karakteriseert de Nederlandse cultuur als neutraal. Voor Vlaanderen zijn er geen empirische gegevens beschikbaar, maar afgeleid van onderzoek naar de emotionaliteit en rationaliteit van Germaanse culturen ten opzichte van Romaanse cultuurgebieden is de verwachting dat de Vlamingen hoger scoren op de emotieschaal dan de Nederlander. Gesteland (1999) groepeerde een aantal Europese nationale culturen in twee categorieën:
Gereserveerde nationale culturen: het tonen van emoties is in deze culturen geen gemeengoed. Hier vallen onder andere Groot-Brittannië, Tsjechië, Denemarken, Finland en Duitsland onder.
Expressieve nationale culturen: het tonen van emoties is meer geaccepteerd. Dit geldt onder andere voor Frankrijk, Spanje, Italië, Hongarije en België.
De kanttekening die hier gemaakt dient te worden is dat er binnen België zelf verschil bestaat tussen Walen en Vlamingen; Walen zijn expressiever dan Vlamingen, terwijl Vlamingen weer expressiever zijn dan Nederlanders.
4.2.2.5 Doen en zijn
Op basis van onderzoeksgegevens die Gauthey en Xardel in 19990 hebben gepresenteerd in Le management interculturel kunnen Angelsaksische culturen als prestatiegericht worden gekarakteriseerd, terwijl Romaanse culturen eerder toeschrijvinggericht zijn. Nederland kan in cultureel opzicht dicht tegen de Angelsaksische cultuur geplaatst worden, daarom ligt het voor de hand dat Nederland als een prestatiegerichte cultuur omschreven kan worden. België heeft daarentegen meerdere Romaanse cultuurkenmerken en zal eerder een toeschrijvinggerichte cultuur kennen. Deze stelling wordt echter ontkracht door het onderzoek van Hampden-Turner en Trompenaars. De onderzoekers trokken uit de onderzoeksgegevens de conclusie dat beiden een toeschrijvingcultuur kennen.
4.2.3 Beweegredenen en motieven
4.2.3.1 Vrouwelijkheid versus mannelijkheid
Hofstedes gegevens uit de jaren zestig gaven destijds een geruim verschil tussen Nederland en Vlaanderen met betrekking tot culturele gendertypering. Destijds was de Nederlandse cultuur aanzienlijk vrouwelijker van aard dan de Vlaamse. Een viertal decennia later blijkt uit het onderzoek van Gerritsen (2001) dat nog steeds zo te zijn, maar tegelijkertijd is er sprake van een toenadering tussen de twee culturen: Nederland is in cultureel opzicht iets mannelijker geworden, terwijl de Vlaamse cultuur meer vrouwelijke trekken heeft verkregen. Dit neemt niet weg dat Nederland nog steeds feminiener is dan Vlaanderen.
4.2.3.2 Risicoaanvaarding
Op basis van meerdere onderzoeken is te stellen dat Vlamingen erg veel waarde hechten aan regulering en regels. De Vlaamse cultuur is ingericht op risicovermijding en risicobeperking. Het stress- en angstniveau van de gemiddelde Vlaming is eveneens hoger dan van een Nederlander. De Nederlandse cultuur laat meer ruimte voor het nemen van risico’s.
4.2.4 Persoonlijk territorium
Onderzoeksgegevens over culturele verschillen tussen de Nederlandse en Vlaamse cultuur aangaande de afbakening van het persoonlijk territorium zijn niet beschikbaar. De auteurs vermoeden echter dat er minimaal intercultureel verschil bestaat in deze basiswaarde tussen Nederland en Vlaanderen. Toch zijn er aanwijzingen af te leiden van de Vlaamse en Nederlandse cultuur waaruit geconcludeerd kan worden dat in Vlaanderen het persoonlijk territorium groter en belangrijker is dan in Nederland. Hierin benadert de Belgische cultuur eerder de Franse dan de Nederlandse.
De specificiteit van de Nederlandse cultuur is hoger dan van de Belgische. De Vlaamse cultuur is meer diffuus en relatiegericht.
4.2.5 Tijd
4.2.5.1 Monochronie versus polychronie
Er zijn geen onderzoeksgegevens bekend over hoe België zich ten opzichte van Nederland onderhoudt qua monochrononie of polychronie. Gestelands onderzoek (1999) definieert de Nederlandse cultuur met haar Germaanse culturele trekken als monochroon. België daarentegen heeft meerdere cultuurkenmerken die bij de Romaanse culturen geschaard kunnen worden. Afgeleid hiervan zou aangenomen kunnen worden dat België eveneens een overwegend monochrone cultuur is, maar met polychrone tendensen. Zo wijst Eppink (1999) op het verschil in werkhouding tussen Belgen en Nederlanders. Belgen bezitten volgens Eppink meer improvisatievermogen dan de uiterst gestructureerde Nederlanders. Dit is een aanwijzing voor de aanwezigheid van een zekere mate van polychronie in de Belgische, Romaans georiënteerde cultuur, iets wat in de Nederlandse, Germaans georiënteerde cultuur afwezig is.
4.2.5.2.2 Geschiedenis, tegenwoordige tijd en toekomst
Het onderzoek van Trompenaars (1993) suggereert dat onze zuiderburen aan het verleden, het heden en de toekomst een gelijk belang hechten en deze drie tijdsorientaties ook als met elkaar verbonden beschouwen. In Nederland speelt het verleden een aanzienlijk onbelangrijkere rol en is de cultuur aldaar gericht op het heden en de toekomst.
4.2.5.2.3 Nu versus later
Op basis van onderzoeken die door Hofstede (2001) en Gerritsen (2001) zijn uitgevoerd is er geen verschil te ontwaren in de termijngerichtheid van de Vlaamse en Nederlandse culturen. Beiden scoren gemiddeld op deze waardeschaal.
4.2.6 Natuur en religie
4.2.6.1 Natuur
Trompenaars onderzoeksresultaten tonen aan dat er geen duidelijk aanwijsbaar verschil vast te stellen is tussen de Nederlandse en Vlaamse cultuur met betrekking tot de culturele houding ten opzichte van de natuur. De auteurs denken zelf echter dat aangezien de Nederlandse cultuur een vrouwelijkere gendertypering toebedeeld kan worden in vergelijking met de Vlaamse, binnen de Nederlandse cultuur meer respect zal zijn voor de natuur als in Vlaanderen.
4.2.6.2 Religie
Het religieuze cultuurverschil tussen Nederland en Vlaanderen berust grotendeels op het onderscheid dat gemaakt kan worden tussen de protestantse, Nederlandse religieuze traditie en de Vlaamse, katholieke religieuze traditie. De verschillende religieuze context waarin beide culturen zich hebben ontwikkeld heeft eveneens invloed uitgeoefend op het culturele geestesleven van Nederland en Vlaanderen. In Nederland heeft de calvinistische levensbeschouwing het uitgangspunt gevormd voor de bepaling van culturele normen en waarden, in Vlaanderen is dat de katholieke geweest. Dit onderscheid uit zich op verschillende niveaus. Zo hebben Nederlanders een sterk lotsbesef, hetgeen typisch calvinistisch is, terwijl voor de Vlamingen uitgaan van de katholieke visie op zelfbeschikking.
4.2.7 Hoge en lage contextcultuur
Onderzoeksresultaten naar het contextniveau van de Nederlandse en Vlaamse cultuur en het verschil daartussen ontbreken. Maar op basis van afgeleide informatie kan gesteld worden dat de Vlaamse cultuur contextueel hoger ingeschaald moet worden dan de Nederlandse. Nederlanders staan erom bekend om uiterst direct en efficiënt te communiceren, iets wat in Vlaanderen minder aan de orde is.
4.2.8 Ter afsluiting
Informatie- en gegevensverantwoording voor tabel 4.1:
Hoge en lage contextinformatie met betrekking tot Nederland en Vlaanderen is enkel een afgeleide van de informatie die het onderzoek van Hall (1976) presenteert. Er zijn geen empirisch verifieerbare gegevens beschikbaar die de aanname kan staven. De contextgegevens voor andere landen zijn afkomstig van Victor (1992) en Hall (1976).
Hofstedes onderzoek (2001) heeft de data geleverd voor:
Individu/collectief
Macht en onmacht, gelijkheid en ongelijkheid
Risicoaanvaarding
Vrouwelijkheid/mannelijkheid
Termijngerichtheid
Het onderzoek van Trompenaars (2000) is leidend geweest voor de waarde universalisme/particularisme.
De data aangaande het culturele verschil in emotionaliteit en neutraliteit tussen landen is gebaseerd op Gesteland (1999).
De waardegegevens voor prestatie/toeschrijving wordt ontleend aan Hampden-Turner en Trompenaars (2001).
Informatie over het persoonlijk territorium in de Nederlandse en Vlaamse cultuur is voornamelijk gebaseerd op intuïtie en studentenresearch. Halls onderzoek (1976) levert de voornaamste informatie over deze basiswaarde voor andere landen.
Data over de waarde specifiek/diffuus zijn afkomstig uit Gestelands onderzoek (1999).
De waardebepaling voor culturele monochroniteit of polychroniteit per land is afgeleid van Halls (1976) en Gestelands (1999) onderzoeken.
De tabel is verre van compleet en niet alle verwerkte gegevens zijn gebaseerd op empirisch onderzoek. Enkel Hofstedes onderzoek kan als volwaardig worden beschouwd. Het verschil tussen Hofstede en Trompenaars is dat het onduidelijk is hoe de gegevensverzameling door Trompenaars tot stand is gekomen. Ook het onderzoek van Gesteland en Hall is niet geconstrueerd volgens de eisen die aan wetenschappelijk onderzoek worden gesteld.
Europa wordt doorgaans onderverdeeld in twee cultuurgebieden: noordoost-Europa ( de Germaanse, Scandinavische en Angelsaksische culturen) en zuidwest-Europa ( de overwegend Romaanse of Latijnse culturen – inclusief België). Het Slavisch cultuurgebied in Centraal-Europa vormen de diffuse scheidingslijn tussen noordoost en zuidwest en de landen in de zone worden, overeenkomstig de culturele kenmerken van de nationale cultuur, gerekend tot Noord- of Zuid-Europa. Zo worden Polen, Hongarije, Servië en Tsjechië als overwegend Germaanse culturen beschouwd. Bulgarije, Roemenie, Kroatië en Slovenië daarentegen eerder Romaans van karakter.
Om de Nederlandse en Vlaamse culturen intercultureel te kunnen vergelijken met andere nationale, Europese culturen zijn er vijf cultuurgroepen vastgesteld:
Angelsaksische culturen
Germaanse culturen
Scandinavische culturen
Slavische culturen
Turkse culturen
De voormalige koloniale gebieden buiten Europa worden ook tot de Europese culturen gerekend en overeenkomstig behandeld.
4.3.1 Engelssprekende nationale culturen
Onder Angelsaksische culturen worden de volgende nationale culturen gerekend:
Groot-Brittannië
Ierland
Verenigde Staten
Zuid-Afrika (enkel onderzoek gedaan onder de Afrikanerbevolking)
Nieuw-Zeeland
Australië
Canada: hier als één nationale cultuur gecategoriseerd terwijl het land zelf onder te verdelen is in Brits-Canada en Frans-Canada (weergegeven in tabel 4.3).
De waarden- en contextgegevens zijn weergegeven in tabel 4.2.
Het intercultureel verschil in dimensies en context tussen de Nederlandse en Angelsaksische culturen is gering. Enkel op het gebied van gendertypering scoort Nederland hoger op de vrouwelijkheidschaal. De verschillen tussen de Vlaamse en Angelsaksische culturen is groter, behalve in contextuele zin en op de individualismeschaal. Generaliserend kunnen de Engelssprekende nationale culturen worden gekarakteriseerd als:
lagecontextculturen, met als uitzondering Groot-Brittannië.
individualistisch
lage machtsafstand
universalistisch
neutraal
prestatiegericht
masculien
lage onzekerheidvermijding
grote persoonlijke ruimte
klein persoonlijk territorium
specifiek
monochroon
toekomstgericht: korte termijn
4.3.2 Germaanse nationale culturen
Onder Germaanse culturen worden de volgende nationale culturen gerekend:
Nederland
Duitsland
Oostenrijk
Duitstalig Zwitserland
zoals weergegeven in tabel 4.3
De waarden- en contextgegevens zijn weergegeven in tabel 4.3.
Zwitserland is onderverdeeld in een Romaans en Germaans cultureel deel, corresponderend met de twee taalgebieden die voor Zwitserland van toepassing zijn. Het Franstalig deel heeft meer culturele kenmerken die karakteristiek zijn voor Romaanse culturen, het Duitstalig deel correspondeert cultureel gezien met Germaanse nationale culturen.
Intercultureel beschouwd liggen de Germaanse nationale culturen dicht tegen de Nederlandse cultuur aan. De verschillen met de Vlaamse cultuur zijn groter. Generaliserend kunnen de Duitstalige nationale culturen worden gekarakteriseerd als:
lagecontextculturen
universalistisch
neutraal
lage machtsafstand
toeschrijvinggericht
masculien (uitgezonderd Nederland)
hoge onzekerheidvermijding
grote persoonlijke ruimte
klein persoonlijk territorium
specifiek
monochroon
gericht op de tegenwoordige tijd
4.3.3 Scandinavische nationale culturen
Onder Scandinavische culturen worden de volgende nationale culturen gerekend:
Denemarken
Noorwegen
Zweden
Finland
Estland
De waarden- en contextgegevens zijn weergegeven in tabel 4.4.
De genoemde nationale culturen zijn overwegend homogeen, met als uitzondering het niveau van onzekerheidsvermijding. In Estland is de risicovermijding cultureel gezien het hoogst, in Denemarken het laagst.
Intercultureel beschouwd liggen de Scandinavische nationale culturen dicht tegen de Nederlandse cultuur aan. De verschillen met de Vlaamse cultuur zijn groter. Generaliserend kunnen de Scandinavische nationale culturen worden gekarakteriseerd als:
lagecontextculturen
kleine machtsafstand
individualistisch
universalistisch
neutraal
neutraal in prestatie- of toeschrijvinggerichtheid
feminien
lage onzekerheidsvermijding
grote persoonlijke ruimte
groot persoonlijk territorium
specifiek
monochroon
toekomstgericht: korte termijn
4.3.4 Romaanse nationale culturen
Onder Romaanse culturen worden de volgende nationale culturen gerekend:
Romaanse, Europese landen (Frankrijk, Franstalig Zwitserland, Italië, Portugal, Roemenie en Spanje)
Spaans- en Portugeestalige landen in Midden- en Zuid-Amerika (Argentinië, Brazilië, Chili, Colombia, Costa Rica, Cuba, El Salvador, Ecuador, Guatemala, Mexico, Panama, Peru, Uruguay en Venezuela)
Franstalig Canada
Suriname (zeer heterogeen cultuurgebied, geografisch te midden van Latijns-Amerikaanse nationale culturen gelegen)
Griekenland (historisch een Europees georiënteerd cultuurgebied)
De waarden- en contextgegevens zijn weergegeven in tabel 4.5.
Intercultureel beschouwd liggen de Romaanse nationale culturen dicht tegen de Vlaamse cultuur aan. De verschillen met de Nederlandse cultuur zijn overwegend groot. Er bestaat een groot verschil qua kenmerken tussen Romaanse nationale culturen onderling. Zo zijn de rijke naties veel individualistischer, specifieker en monochroner dan de armere gebieden. De Latijns-Amerikaanse naties zijn bijvoorbeeld uiterst collectivistisch van aard, terwijl dat in de Europese landen minder sterk is. Ook qua gendertypering zijn er uitersten vast te stellen in de masculiniteit of femininiteit van het Romaans cultuurlandschap.
De karakterisering van Romaanse culturen is relativistischer door het heterogene karakter van het cultuurgebied. Een overzicht van de belangrijkste karakteristieken is zodoende:
hoge contextculturen
grote machtsafstand
collectivistisch (in rijke landen is het individualisme van hoger niveau)
particularistisch (behalve de rijkste landen op het Europese vasteland, zoals Frankrijk, Italië en Spanje)
emotioneel
polychroon
grote verschillen tussen specifieke en diffuse culturen
masculien (met uitzondering van de meer feminiene culturen in Costa Rica, Chili en Portugal)
hoge onzekerheidsvermijding
kleine persoonlijke ruimte
privéterritorium: onvoldoende data
toeschrijving: onvoldoende data
tijds- en termijnoriëntatie: onvoldoende data
4.3.5 Slavische nationale culturen
Onder Slavische culturen worden de volgende nationale culturen gerekend:
Bulgarije
Hongarije
Tsjechië
Slowakije
Joegoslavië
Kroatië
Polen
Rusland
Servië
Slovenië
De waarden- en contextgegevens zijn weergegeven in tabel 4.6. Roemenië is hier eveneens in opgenomen, omdat er sprake is van een sterke invloedssfeer van de Slavische nationale culturen op de Roemeense en vice versa.
Er is bijzonder weinig onderzoek gedaan naar de cultuurkenmerken van Slavische culturen in Oostelijk Europa. Pas na 1989 werden deze landen vrij toegankelijk. Tot op heden zijn nog maar enkelen van deze nationale culturen in kaart gebracht, dit geldt voornamelijk voor Tsjechië en Hongarije die respectievelijk door Fink, Novy en Schroll-Machl (2001) en Kainzbauer en Brück (2000) cultureel onderzocht zijn. Hofstede heeft post 1989 in enkele landen zijn onderzoeksvragenlijsten laten circuleren, maar veel van de daaruit voortgekomen gegevens zijn afgeleiden van indicatieve observaties omtrent familiebanden, onderwijsstructuur en politieke organisatie e.d. en men dient sceptisch te zijn omtrent de wetenschappelijke waarde van deze gegevens.
Intercultureel beschouwd is het Slavisch cultuurgebied extreem heterogeen te noemen. Een algemene karakterisering of Slavische nationale culturen dichter tegen de Nederlandse of de Vlaamse cultuur geplaatst kunnen worden, is zodoende niet vast te stellen. Enkele algemeen geldende generalisaties die wel geponeerd kunnen worden, met betrekking tot de Slavische landen waar gegevens over beschikbaar, zijn:
hogecontextculturen
grote machtsafstand (uitgezonderd Hongarije)
collectivistisch (uitgezonderd Hongarije)
particularistisch (uitgezonderd Hongarije)
emotioneel (uitgezonderd Tsjechië)
grote verschillen in polychroniteit en monochroniteit
diffuus
grote verschillen in masculiniteit en femininiteit
hoge onzekerheidsvermijding
persoonlijke ruimte:onvoldoende data, vermoedelijk klein
privéterritorium: onvoldoende data
toeschrijvinggericht
tijds- en termijnoriëntatie: sterk variërend
4.3.6 De Turkse nationale cultuur
Hier is gekozen om Turkije tot de Europese culturen te rekenen, terwijl het geografisch gezien voor het overgrote deel op het Aziatische continent ligt. Er zijn voor Turkije zeer beperkte gegevens over de culturele karakteristieken van de nationale cultuur beschikbaar. De waarden- en contextgegevens zijn weergegeven in tabel 4.7.
Op basis van de beschikbare data kan echter gesteld worden dat de Turkse cultuur meer raakvlakken vertoont met de Vlaamse dan met de Nederlandse cultuur. De Turkse nationale cultuur wordt door de volgende karakteristieken gekenmerkt:
context: onvoldoende data
grote machtsafstand
collectivistisch
universalistisch
neutraliteit/emotionaliteit: onvoldoende data
prestatie-/toeschrijvinggerichtheid: onvoldoende data
feminien
hoge onzekerheidsvermijding
persoonlijke ruimte:onvoldoende data, vermoedelijk klein
privéterritorium: onvoldoende data
tijds- en termijnoriëntatie: onvoldoende data
monochroniteit/polychroniteit: onvoldoende data
Informatie over culturele kenmerken van en interculturele verschillen tussen de culturen die in dit hoofdstuk worden behandeld is overwegend schaars te noemen. Het meeste onderzoek op dit gebied geschiedt in het westen en de aandacht gaat daarbij vooral uit naar:
Niet-westerse, nationale culturen die een belangrijke economische relatie met het Westen onderhouden, zoals Japan en China.
Niet-westerse, nationale culturen die een historische en culturele correlatie onderhouden met het westerse land van herkomst van de onderzoekers.
Niet-westerse, nationale culturen waarui een aanzienlijk deel van de allochtone bevolking van een westers land afkomstig is.
Het beeld dat in hoofdstuk vijf geschetst wordt is, door de beperkte hoeveelheid onderzoek naar bepaalde nationale culturen, zodoende niet volledig. Telkens worden Aziatische, Arabische en Afrikaanse culturen vergeleken met Nederland en Vlaanderen op basis van culturele basiswaarden en context.
Onder Aziatische culturen worden de volgende nationale culturen gerekend:
China
De Filippijnen
Hongkong
India
Indonesië
Zuid-Korea
Vietnam
Thailand
Bangladesh
Singapore
Pakistan
Maleisië
Japan
Taiwan
De waarden- en contextgegevens zijn weergegeven in tabel 5.1.
De verschillen tussen Aziatische nationale culturen en de Vlaamse en Nederlandse cultuur zijn aanzienlijk. Ook zijn de onderlinge verschillen op specifieke basiswaarden, zoals onzekerheidsvermijding en termijnoriëntatie, groot. Generaliserend kan gesteld worden dan de Aziatische nationale culturen dichter tegen de Nederlandse cultuur staan qua neutraliteit. Deze culturen vertonen daarentegen op het gebied van machtsafstand, universalisme en masculiniteit meer raakvlakken met de Vlaamse cultuur dan met de Nederlandse.
De karakterisering van Aziatische culturen is relativistischer door het heterogene karakter van het cultuurgebied. Een overzicht van de belangrijkste karakteristieken kan als volgt worden opgesteld :
hoge contextculturen
grote machtsafstand
collectivistisch
neutraal
diffuus
particularistisch
toeschrijvinggericht
grote onderlinge verschillen in femininiteit (Thailand, Vietnam en Zuid-Korea) en masculiniteit (China, de Filippijnen, en Japan
grote onderlinge verschillen in onzekerheidsvermijding (laag: Singapore, China, Hongkong en Vietnam. Hoog: Japan en Zuid-Korea)
grote persoonlijke ruimte
overwegend polychroon, met uitzondering van China, Japan, Singapore en Zuid-Korea
tijdsoriëntatie gaat zowel naar het verleden als het heden en de toekomst uit
grote onderlinge verschillen in termijnoriëntatie; de sterkste termijnoriëntatie is te vinden in nationale culturen die een economische boom hebben doorgemaakt zoals China en Japan
Onder Arabische culturen worden de volgende nationale culturen gerekend (op basis van beschikbare gegevens):
Bahrein
Egypte
Israël
Marokko
Saoedi-Arabië
De waarden- en contextgegevens zijn weergegeven in tabel 5.2.
Informatie over de context en basiswaarden van individuele nationale culturen binnen dit cultuurgebied is nog schaarser dan over de Aziatische nationale culturen. Als er gegevens bekend zijn gelden deze in meeste gevallen voor het gehele cultuurgebied. De Arabische nationale culturen verschillen sterk van zowel Nederland als Vlaanderen in context, polychroniteit en collectivisme. Ze benaderen Vlaanderen eerder dan Nederland in masculiniteit. Een overzicht van de belangrijkste karakteristieken kan als volgt worden opgesteld:
hoge contextculturen
collectivistisch
grote machtsafstand (uitgezonderd Israël)
particularistisch
emotioneel
toeschrijvinggericht
feminien
hoge onzekerheidsvermijding
persoonlijke ruimte: onvoldoende data
privéterritorium: onvoldoende data
diffuus
polychroon
tijdsoriëntatie: onvoldoende data
termijnoriëntatie: onvoldoende data
Er zijn maar bijzonder weinig gegevens beschikbaar over Afrikaanse culturen en de interculturele, onderlinge verschillen tussen nationale culturen in het Afrikaanse cultuurgebied. De gegevens die voorradig zijn hebben uitsluitend betrekking op het oosten en westen van Afrika. Centraal-Afrika is tot op heden niet onderzocht. Het homogene beeld van het Afrikaanse cultuurgebied dat de data naar voren brengen is op zijn best enkel indicatief te noemen, Afrika is immers een extreem heterogeen cultureel gebied dat uit duizenden, van oorsprong tribale, culturen is opgebouwd. De invloed van door de kolonisten meegebrachte Europese culturen is eveneens aanzienlijk in bepaalde gevallen. Informatie over een specifieke nationale cultuur en de culturele kenmerken daarvan op het Afrikaans continent is enkel op Nigeria van toepassing . De gegevens die gepresenteerd zijn, zijn zodoende extreem generaliserend en dienen met de nodige scepsis te worden benaderd. Gebaseerd op de uiterst karige informatie die voorhanden is, kan een overzicht van de belangrijkste karakteristieken als volgt worden opgesteld:
context: onvoldoende data
collectivistisch (met uitzondering van Nigeria)
grote machtsafstand
gematigd particularistisch (geldt enkel voor Nigeria)
neutraliteit/emotionaliteit: onvoldoende data
prestatie/toeschrijving: onvoldoende data
gematigd feminien
gematigde onzekerheidsvermijding
monochronie/polychronie: onvoldoende data
tijdsoriëntatie is voornamelijk op het heden en de toekomst gericht
korte termijnoriëntatie
De ontwikkeling van interculturele communicatieve competentie is een belangrijke factor in interculturele communicatie. Dit proces van toe-eigening van interculturele communicatieve competentie wordt – onder andere – in het theoretisch model van cultureel antropoloog Milton Bennett (1998) systematisch weergegeven in een zestal stadia. Zijn Developmental Model of Intercultural Sensitivity geeft de afzonderlijke fases weer die een individu doorloopt gedurende een interculturele ontmoeting.
1. Negatie
In deze fase is een individu zich nog niet volledig bewust van interculturele verschillen. De eerste stap richting het ontplooien van interculturele communicatieve competentie is om bewust te worden van interculturele verschillen in normen en waarden ( op impliciet niveau) en in uiterlijke culturele manifestaties van deze normen en waarden (op expliciet niveau).
2. Verzet
Deze fase wordt gekenmerkt door het onderkennen van het bestaan van interculturele verschillen. Doorgaans wordt een dergelijke bewustwording vergezeld met een negatieve respons op de onbekende cultuur waarmee men wordt geconfronteerd. De eigen cultuur wordt doorgaans in eerste instantie als superieur beschouwd. Twee belangrijke stadia die men dient te doorlopen in deze fase zijn:
Het aanvaarden en onderschrijven van interculturele verschillen.
Het ontdekken van interculturele overeenkomsten.
3. Reductie
Interculturele verschillen worden in dit stadium gereduceerd. De eigen impliciete cultuur wordt als algemeen geldend beschouwd en geprojecteerd op een andere. Men dient zich hierbij te realiseren dat iemands culturele achtergrond in hoge mate bepalend is voor hoe diegene de wereld om zich heen ervaart. Kennis over de eigen cultuur is hier onontbeerlijk om interculturele communicatieve competentie te stimuleren.
4. Acceptatie
Gedurende deze fase aanvaardt men dat er culturele verschillen bestaan tussen de eigen cultuur en die van de ander. De interculturele communicatieve competentie wordt versterkt als men zich empathisch ten opzichte van de vreemde cultuur opstelt.
5. Adaptatie
Na acceptatie volgt adaptatie aan interculturele verschillen. Deze fase wordt gekenmerkt door het in staat zijn de vreemde cultuur vanuit het referentiekader van die cultuur te beschouwen. Hier zijn twee processen van aanpassing aan verbonden:
Cognitieve aanpassing: men moet in staat zijn om de impliciete cultuur van de ander zich eigen te maken.
Gedragsaanpassing: men moet in staat zijn om conform de culturele voorschriften omtrent sociaal acceptabel gedrag te handelen.
6. Integratie
Er kan over culturele integratie worden gesproken als men een dermate grote kennis heeft opgebouwd over twee of meer culturen dat men zich in beide culturele contexten thuis is en vanuit verschillende culturele perspectieven situaties kan beoordelen en, conform de culturele voorschriften die op dat moment van toepassing zijn, ernaar kan handelen.
Mensen die voor een aanzienlijke periode in het buitenland verblijven, ervaren vaak een cultuurschok na het verlaten van het thuisland. Emigranten die voorgoed hun land – en cultuur – van herkomst verlaten maken eveneens een cultuurschok door, maar die verschilt in karakter en mechanieken van de cultuurschok die iemand ervaart gedurende een buitenlands verblijf voor bepaalde tijd. Het proces dat een emigrant doormaakt is dus inherent anders dan het proces dat doorgemaakt wordt door iemand die uiteindelijk terugkeert naar het land van herkomst en is hier niet van toepassing.
De fases die men doorloopt gedurende een cultuurschok en de emotionele en mentale processen die daarmee gepaard gaan kunnen in een grafiek weergegeven worden. De zogenoemde W-curve of acculturatiecurve is onderverdeeld in twee fasen:
De cultuurschok bij aankomst in het buitenland (U-curve)
De cultuurschok bij terugkeer naar het thuisland
6.2.1 De cultuurschok bij aankomst in het buitenland
De eerste fase, de U-curve, kan onderverdeeld worden in vier subfasen:
Euforie
Men is enthousiast over het buitenlands verblijf en de nieuwigheid zorgt voor een gevoel van opgetogenheid. In eerste instantie is het intercultureel contact met de bevolking en de cultuur van het land nog oppervlakkig en sporadisch.
Schok
De interculturele verschillen tussen de eigen cultuur en de cultuur van het land van verblijf tekenen zich scherper af. Het aanpassingsproces is onwennig en men verlangt vaak op nostalgische wijze naar de eigen cultuur van het thuisland.
Acculturatie
Gedurende deze fase komt culturele gewenning tot stand. Het verlangen naar het thuisland vermindert en het contact met de lokale bevolking intensiveert.
Evenwicht
In de laatste fase is de culturele gewenning dermate gevorderd dat er een mentale balans tot stand komt waarbij men zich:
even thuis voelt in de cultuur van het land van verblijf als in de eigen cultuur
meer thuis voelt dan in de eigen cultuur
de eigen cultuur toch prefereert boven de cultuur van het land van verblijf
Hoe iemand op een dergelijke cultuurschok reageert en hoe het verloop van de U-curve gestalte krijgt, is in grote mate afhankelijk van de persoonlijkheidskenmerken van degene die het proces ondergaat. Mensen die afkomstig zijn uit sterk geürbaniseerde gebieden schijnen het proces makkelijker te doorlopen volgens Brei en David (1971). Dat heeft waarschijnlijk te maken met de vaststelling dat stedelingen een aantal persoonlijkheidskenmerken bezitten die de negatieve effecten van een cultuurschok minimaliseren, zoals:
flexibiliteit
emotionele stabiliteit
sociale vaardigheden
groot empathievermogen
ruimdenkendheid
Kennis is een ander wapen dat ingezet kan worden om een cultuurschok te verlichten. Brein en David (1971) noemen de volgende aspecten die de scherpe randen van de acculturatiecurve kunnen verzachten:
kennis over de taal en cultuur van het land van verblijf
zelfverzekerd de taal van het land van verblijf hanteren
kennis over de fases die men doorloopt tijdens het ondergaan van een cultuurschok
6.2.2 De cultuurschok bij terugkeer naar het thuisland
Het tweede deel van de W-curve is onderverdeeld in twee subfasen:
Euforie
Na de terugkeer naar het land van herkomst overheerst een gevoel van blijdschap.
Cultuurschok
Na de euforiefase ervaart men echter een nieuwe cultuurschok, de cultuurschok van het thuiskomen. Men ervaart dat zijzelf een deel van de culturele bagage die zij in het buitenland hebben opgedaan meenemen naar huis en dat dit gepaard gaat met een andere kijk op het thuisland en de cultuur ervan. Doorgaans geldt hoe meer iemand zich in het buitenland thuis heeft gevoeld, hoe groter de cultuurschok zal zijn bij thuiskomst.
Strategisch personeelsmanagement ofwel humanresourcesmanagement (HRM) is erop gericht om de efficiëntie en productiviteit van het personeel van een bedrijf of organisatie te optimaliseren. Strategisch personeelsmanagement richt zich op werving en selectie, motivatie van het personeel, evaluatie, beloningen en loopbaanbegeleiding. In steeds meer organisaties en bedrijven is het personeelsbestand toenemend cultureel heterogeen en elke cultuur kent haar eigen conventies en regels. Het is daarom in het kader van HRM belangrijk om op interculturele verschillen bedacht te zijn.
7.1.1 Werving en selectie
Het aannamebeleid, de selectiecriteria en de inhoud van het sollicitatiegesprek zijn allen aspecten die in het kader van werving en selectie als cultuurafhankelijk kunnen worden gekarakteriseerd. Er bestaan aanzienlijke interculturele verschillen in wat de aanleiding is om iemand aan te nemen, welke criteria daarvoor worden gehanteerd en wat de inhoud van het sollicitatiegesprek is. In individualistische culturen is het bijvoorbeeld onacceptabel om iemand uit de eigen persoonlijke kring voorrang te geven in de toewijzing van een baan, terwijl dat in collectivistische culturen de norm is. Toeschrijvingculturen hechten meer belang aan de persoonlijke achtergrond van de kandidaat dan aan diploma’s of vaardigheden, zoals in prestatieculturen het geval is.
7.1.2 De motivatietheorie van Maslow (1943)
Een belangrijk onderdeel van het personeelsmanagement is om de inzet van het personeel te stimuleren en productiviteit te optimaliseren. Er zijn veeltallige motivatietheorieën voorhanden die dit onderwerp aansnijden waarvan het merendeel afkomstig is uit de Verenigde Staten. Dergelijke theorieën maken een onderscheid tussen:
intrinsieke motivatie: de medewerker is op zichzelf al gemotiveerd in zijn werk en behoeft geen externe aanleiding om gemotiveerd te raken.
extrinsieke motivatie: de medewerker heeft een aanleiding nodig om gemotiveerd te raken, zoals een beloning.
De motivatietheorie van de Amerikaanse klinisch psycholoog Abraham Maslow onderscheidt vijf hiërarchische niveaus van behoeften. Zodra een laag behoefteniveau is vervuld, richt de motivatie van het individu zich op een niveau hoger. De behoeften zijn als volgt van het laagste naar het hoogste niveau geordend:
Lichamelijke of fysiologische behoefte
Veiligheid
Sociale behoefte
Waardering
Zelfontplooiing
De behoeftepiramide van Maslow is cultuurspecifiek. Het geldt niet voor alle culturen. Elke cultuur kent haar eigen behoeftepiramide, zowel in de hiërarchische onderverdeling van behoeften als in de invulling die aan elke behoefte wordt toegekend. Elke cultuur kent andere behoeften en zodoende worden werknemers uit verschillende culturen door verschillende behoeften gemotiveerd.
In individualistische culturen wordt men bijvoorbeeld gemotiveerd door persoonlijke beloningen, in collectivistische culturen is het daarentegen effectiever om de beloning in groepsverband te brengen. Macht kan eveneens een stimulans zijn, zeker in culturen met een hoge machtsafstand. Culturen met mannelijke genderkarakteistieken geven de voorkeur aan beloningen in de vorm van geld, macht en status. In vrouwelijke culturen vindt men het echter belangrijker om op een prettige manier en onder goede omstandigheden te kunnen werken.
7.1.3 Evaluatie
De evaluatie van de prestaties van een werknemer is een belangrijk onderdeel van HRM. Elke cultuur vult dit echter anders in.
In individualistische culturen wordt de individuele werknemer direct aangesproken op zijn prestaties, in collectivistische culturen is dit omslachtiger en wordt er eerder van een groepsprestatie gesproken. Culturen met een hoge machtsafstand zijn hiërarchisch, ook in de beoordeling van een werknemer dat eenzijdig van aard is en waarbij niet naar de mening van de werknemer zelf wordt gevraagd. Universalistische culturen zijn zeer gericht op regels en het naleven van regels, particularistische culturen gaan daarentegen flexibeler met situaties om. Vrouwelijke culturen vinden het sociale functioneren van een werknemer eveneens belangrijk voor zijn functioneren, terwijl het in mannelijke culturen eerder om resultaten en prestaties draait.
7.1.4 Beloning
Het beloningstelsel binnen een organisatie is in grote mate cultureel bepaald. Beloningen kunnen vast zijn en bestaan uit een uur- of weekloon, of variabel. Onder variabele beloningen vallen materiële beloningen in de vorm van bonussen of promotie, maar ook de spreekwoordelijke ‘schouderklopjes’, zoals een informele benoeming tot beste werknemer van de maand.
De onderlinge interculturele verschillen zijn aanzienlijk met betrekking hoe een beloningstelsel vorm wordt gegeven. Hoe hoger de risicovermijding in een cultuur bijvoorbeeld, hoe groter het vast deel van de beloning zal zijn. Universalistische culturen streven naar openheid en duidelijkheid omtrent beloningen, in particularistische culturen is het toekennen van beloningen niet zo transparant en eenduidig. Culturen met een grote machtsafstand accepteren grote salarisverschillen binnen eenzelfde organisatie doorgaans makkelijker dan culturen waar de machtsafstanden klein zijn. Masculiene culturen zijn overwegend prestatiegericht en de beloning nemen daar een concreet karakter aan, zoals financiële beloningen en promoties. In feminiene culturen wordt daarentegen niet dezelfde prestatiedruk gecultiveerd en wordt men doorgaans niet met concrete bonussen gestimuleerd.
7.1.5 Carrièreplanning
Elk HRM-beleid streeft ernaar om werknemers met de juiste competenties in de juiste functie binnen de organisatie onder te brengen en zodoende het maximale rendement uit de werknemers te halen. De wijze waarop dergelijk beleid vorm wordt gegeven is cultuurspecifiek.
In collectivistische culturen is loopbaanbegeleiding doorgaans geen actief aandachtspunt. Carrières liggen in dergelijke culturen over het algemeen voor lange perioden vast. In individualistische culturen wordt een carrière als een continue proces beschouwd, waarbij constant aanpassingen worden uitgevoerd om de werknemer zo optimaal mogelijk te laten functioneren. De vervolgstappen in iemands loopbaan worden vaak ook in detail uitgestippeld op basis van individuele prestaties. Culturen met een lage onzekerheidsvermijding hebben doorgaans minder behoefte aan specialistisch opgeleide arbeidskrachten en werknemers wisselen daar vaker van functie dan in risicovermijdende culturen waar doorgaans wordt gestreefd naar specialisatie.
De wijze van onderhandelen is in het zakenleven onderhevig aan culturele verschillen. Elke onderhandeling is vanzelfsprekend gericht op een positieve uitkomst. De verhouding en de relatie die men met de onderhandelingspartner onderhoudt is cultureel bepaald.
7.3.1 Termijngerichtheid
De termijngerichtheid van een cultuur kan indicatief zijn voor de onderhandelingsstrategieën die in die cultuur worden gehanteerd. In culturen met een lange termijngerichtheid wordt doorgaans geïnvesteerd in het onderhouden van goede en langdurige contacten. De onderhandelingen zijn gericht op het bereiken van een wederzijds gunstig resultaat. Dit is eveneens kenmerkend voor collectivistische culturen waarin netwerkrelaties belangrijk zijn voor het zakendoen. In korte termijngerichte culturen proberen onderhandelingspartners eerder het best mogelijke resultaat voor zichzelf te bereiken. Dit zijn overwegend masculiene culturen.
7.3.2 Status
De status van degene die de onderhandelingen uitvoert is in collectivistische culturen belangrijk. Dat moet iemand zijn met een zeker gezag binnen de organisatie. De onderhandelaar dient in deze culturen doorgaans te rapporteren aan de baas. De onderhandelaar zelf neemt in deze, doorgaans hoge machtsafstandculturen, hierbij geen kritische beslissingen, dat ligt in handen van de eindverantwoordelijke. In individualistische culturen is de status van de onderhandelaar minder van belang. De onderhandelaar is per casus belast met het volledige proces en is ook gemachtigd om beslissingen te nemen.
7.3.3 Tijd
De tijd die voor een onderhandeling wordt uitgetrokken is eveneens cultuurspecifiek. In diffuse culturen kunnen onderhandelingen veel tijd in beslag nemen en zich eveneens buiten het kantoor afspelen en zijn persoonlijke relaties tussen onderhandelingspartners belangrijk. Men doet niet graag zaken met iemand die ze niet kennen. Specifieke, overwegend westerse culturen zijn eerder projectgericht en hier speelt de onderhandeling zich doorgaans aan de onderhandelingstafel af.
In monochrone, lineaire culturen is het niet acceptabel om terug te komen op een eerder genomen beslissing of overeenkomst. In polychrone culturen komt dit vaker voor en is er ruimte om nieuwe argumenten in te brengen nadat een initiële overeenkomst is bereikt.
7.3.4 Communicatiestijl
De wijze van communiceren tijdens een onderhandeling dient overeen te komen met de culturele conventies omtrent communicatie van de betrokken partijen om tot een gunstig resultaat te komen. Schriftelijke toezeggingen en afspraken zijn niet in alle culturen even belangrijk. In hoge contextculturen komt het voor dat men terugkomt op een eerder vastgelegde overeenkomst. In culturen met een lage context wordt dit doorgaans als onacceptabel ervaren.
Elke cultuur kent haar eigen omgang met conflictsituaties. De kans op conflicten is groter in een interculturele setting. Collectivistische culturen schuwen conflictsituaties en als er toch sprake is van onenigheid, wordt dat zelden geuit of op indirecte wijze. Individualistische culturen bieden daarentegen wel ruimte om conflicten uit te spreken. De manier waarop dat gebeurt is afhankelijk van de neutraliteit of emotionaliteit van die cultuur. In individualistische culturen wordt het bespreekbaar maken van conflicten als nuttig en prestatieverhogend ervaren, omdat het tot positieve veranderingen kan leiden en men het gevoel krijgt gehoord te worden. In feminiene culturen streeft men tijdens een conflict om tot een gulden middenweg te komen, in masculiene culturen nemen conflictsituaties eerder het karakter aan van een strijdtoneel waar betrokkenen als winnaars uit de bus proberen te komen. In relatiegerichte culturen is de wederzijdse afhankelijkheid van de betrokken partijen dermate hoog dat alles in het werk wordt gesteld om de onderlinge verhoudingen niet te schaden.
Ethiek is een belangrijk cultureel kenmerk. Elke cultuur houdt er haar eigen ethische normen en waarden op na die doorwerken in het zakenleven.
De ethiek die een bedrijf of organisatie hanteert binnen de eigen gelederen is cultuurspecifiek. Interne, ethische conventies zoals de omgang met werknemers, de vergoeding die zij voor hun arbeid ontvangen in de vorm van beloningen en de ethische voorschriften omtrent boekhoudkundige activiteiten kunnen per cultuur enorm verschillen. De ethiek die een bedrijf of organisatie naar buiten toe projecteert, zoals duurzaamheid, milieuvriendelijkheid en corruptie, is even cultuurspecifiek als de intern gehanteerde ethiek.
7.5.1 Ethiek en religie
Ethische regels vinden hun oorsprong doorgaans in religies. Zo wordt er in culturen met een protestante achtergrond nadruk gelegd op een sterk arbeidsethos en op prestaties. Hindoeïstische culturen benadrukken daarentegen matigheid en bescheidenheid en wordt prestatiedrift en het nastreven van wereldrijke rijkdom niet als het belangrijkste doel van arbeid verrichten beschouwd. De islam veroordeelt corruptie en de handel in moreel verwerpelijke goederen en diensten, zoals gokken.
7.5.2 Ethiek en wetgeving
Ethiek en wetgeving vallen niet altijd met elkaar samen. Iets wat misschien niet illegaal is, is niet automatisch ethisch te verantwoorden. Ethiek vormt in meeste gevallen een interpretatieve toevoeging aan een wettelijk voorschrift, het geeft invulling aan de geest waarin een wet of regel is opgesteld.
7.5.3 Interculturele ethische verschillen omtrent personeelbeleid, corruptie, maatschappelijke verantwoordelijkheid en duurzaamheid
Feminiene culturen met een hoog individualismegehalte investeren meer in sociale voorzieningen voor personeelsleden. Men gaat ervan uit dat het de taak van de werkgever is om risico’s voor de werknemer zoveel mogelijk te beperken. In collectivistische culturen wordt de eigen sociale kring van de werknemer aangesproken om diegene te helpen als hij of zij (tijdelijk) niet in staat zijn om arbeid te verrichten. Het bieden van een sociaal veiligheidsnet is voor werkgevers in collectivistische culturen geen prioriteit.
Corruptie komt doorgaans in arme, instabiele landen voor. Men verdient daar dermate weinig dat steekpenningen en omkopingen een welkome aanvulling vormen op het inkomen. In culturen met een masculien karakter, gericht op resultaten en prestaties, komt relatief vaker fraude voor met belastingen en de boekhouding dan in feminiene culturen.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzaamheid zijn onlangs belangrijke speerpunten geworden in bedrijfsethische zin. Bedrijven en organisaties in feminiene culturen profileren zich graag als ondernemingen die maatschappelijk geëngageerd zijn. Dit wordt Corporate Social Responsibility (CSR) genoemd. Organisaties kunnen bijvoorbeeld maatschappelijke projecten ondersteunen waar de gemeenschap als geheel baat bij heeft of maatregelen nemen om de negatieve invloed van hun activiteiten op de samenleving te minimaliseren. Duurzaamheid kan zowel economisch, milieukundig als sociaal gebied nagestreefd worden. Culturen die een dergelijke ethiek aanhangen zijn lange termijngericht.
Alle besproken dimensies omtrent intercultureel zakendoen hebben eveneens invloed op intercultureel leidinggeven. De leidinggevende van een interculturele groep werknemers dient inzicht te hebben in de interculturele verschillen die zich in werksituaties kunnen manifesteren en zijn manier van leidinggeven flexibel aan te kunnen passen aan de culturele achtergrond van zijn personeel. Twee voorbeelden van tegenovergestelde leiderschapsstijlen worden vertegenwoordigd door de volgende theorieën:
Theorie X
Deze pragmatische leiderschapsstijl gaat uit van een negativistisch uitgangspunt met betrekking tot de menselijke aard. De werknemer moet aangespoord en gecontroleerd worden. Er is een grote machtsafstand tussen leider en werknemers. Dit type leiderschap is directief en gebaseerd op autoriteit en stabiliteit. De werkstructuur is taakgeoriënteerd en gericht op efficiëntie.
Theorie Y
Deze leiderschapsstijl gaat uit van een positivistisch uitgangspunt met betrekking tot de menselijke aard. De werknemer doet zijn werk uit eigen beweging, er hoeft niet extra gecontroleerd of aangespoord te worden en de werknemers wordt veel vrijheid geboden. De leider is in de eerste plaats geen controleur, maar heeft een ondersteunende functie. Er is een kleine machtsafstand tussen leider en werknemers. Dit type leiderschap is transformationeel, democratisch en participatief.
Een leidinggevende van een intercultureel team van werknemers moet zijn leiderschapsstijl aanpassen aan de structuur waaraan de werknemers, vanuit hun culturele achtergrond, het best in functioneren.
7.7 Multiculturele diversiteit
Multiculturele diversiteit wordt doorgaans steeds vaker als een toegevoegde waarde ervaren door bedrijven en organisaties. Mensen uit verschillende culturen denken en zien dingen anders en dit kan tot nieuwe inzichten en resultaten leiden. Diversiteit wordt als een stimulans voor creativiteit en vernieuwing gezien dat positieve invloeden heeft op de prestaties van een bedrijf of organisatie. Maar er zijn ook potentieel negatieve aspecten verbonden aan verhoogd multiculturalisme op de werkvloer. Indien men er niet in slaagt om tot een gedeelde visie te komen kan de productiviteit stagneren. Hier is een belangrijke rol voor de leidinggevende weggelegd. Hij of zij is degene die de samenwerking tussen werknemers met verschillende culturele achtergronden in goede banen dient te leiden. Als een multicultureel team goed met elkaar samenwerkt, is dat meestal het resultaat van de juiste toewijzing van specifieke taken aan specifieke werknemers. Sommige mensen zijn cultureel beter onderlegd om een bepaald type werkzaamheden uit te voeren. Als de leidinggevende het beste uit elke werknemer heeft weten te halen door in te spelen op de culturele achtergrond van die werknemer, dan is er synergie tot stand gebracht in de groep. De prestaties van een multiculturele groep werknemers met synergie zijn doorgaans beter dan van een cultureel homogene groep werknemers.
Adaptoren
Omgevingsaanpassend gedrag dat meestal onwillekeurig wordt geactiveerd tijdens het communicatieproces.
Affectieve autonomie
Gedragsvrijheid
Cultuur
Alle kenmerken, producten en handelingen van een samenleving die kenmerkend zijn voor die samenleving.
Collectivisme
Ethisch principe dat het individu als onderdeel van de gemeenschap beschouwt en het belang van de gemeenschap boven die van het individu stelt.
Communicatie
De overdracht van boodschappen tussen zender en ontvanger.
Conservatisme
Culturele en sociale houding gericht op het behoud van tradities en gewoonten.
Crosscultureel onderzoek
Onderzoek naar de sociale en culturele verschillen tussen nationale culturen.
Diffuus
Cultureel bepaalde communicatiestijl waarbij eerst een context wordt geschetst als kader waarin een concrete stelling of betoog in tweede instantie wordt geplaatst.
Egalitarisme
Ideologie dat maatschappelijke gelijkheid binnen een samenleving propageert.
Emblemen
Non-verbale communicatie in de vorm van een fysieke handeling waar een taalvervangende betekenis aan toe is gekend.
Expliciete cultuur
Het geheel aan sociale praktijken, producten en gewoonten die specifiek zijn voor een bepaalde samenleving, zoals taal, kunst, wetenschap, rechtspraak, klederdracht etc.
Femininiteit
Culturele kenmerken die traditioneel gezien geïdentificeerd worden met vrouwelijke kwaliteiten en eigenschappen.
Harmonie
Het streven naar samenhang en evenwichtigheid in de samenleving.
Heerschappij
Autoriteit; het uitoefenen van macht over een groep individuen.
Haptonomie
Cultureel bepaald aanraakgedrag tijdens het communicatieproces.
Helden
Specifieke, historisch belangrijke individuen waaraan een samenleving een voorbeeldfunctie heeft toegekend en wiens persoonlijkheidskenmerken en handelingen illustratief zijn voor de normen en waarden van die samenleving.
Hiërarchie
De sociale rangorde van individuen op de maatschappelijke ladder.
Hoge contextcultuur
Culturen die een indirecte en impliciete communicatiestijl hanteren waarbij de context van de boodschapoverdracht betekenisdragend is en een subtiele interpretatieve aanvulling vormt op de gecodeerde boodschap.
Illustratoren
Non-verbale communicatie dat verbale communicatie begeleidt en een verhelderende of informatietoevoegende functie heeft.
Impliciete cultuur
Het geheel van fundamentele principes (basiswaarden) zonder direct uiterlijk manifesteerbare vorm waarop een samenleving is gestoeld. Het verwijst ook naar de mentale en sociale programmering van het individu door de sociale omgeving waarin het individu is opgevoed.
Individualisme
Ethisch principe dat het individu in de samenleving centraal stelt en de belangen van het individu boven die van de samenleving plaatst.
Intellectuele autonomie
Vrijheid van ideeën- en meningsuiting.
Intercultureel onderzoek
Onderzoek naar de processen, relaties en communicatieprocessen die tot stand worden gebracht gedurende de ontmoeting tussen afzonderlijke culturen.
Lage contextcultuur
Culturen die een directe en expliciete communicatiestijl hanteren waarbij alle inhoudelijke informatie verwerkt is in de codering van de boodschap; de contextuele omstandigheden van de informatieoverdracht zijn minder of geheel niet van belang.
Masculiniteit
Culturele kenmerken die traditioneel gezien geïdentificeerd worden met mannelijke kwaliteiten en eigenschappen.
Menselijke natuur
Een verzameling van fysieke en mentale eigenschappen waarover alle mensen beschikken en die kenmerkend zijn voor de menselijke soort.
Monochronie
Cultureel bepaalde tijdsbeleving waarbij verleden, heden en toekomst duidelijk afgebakend worden; tijd wordt als een rigide,haast mechanisch concept beschouwd met een lineair verloop.
Nationale culturen
Culturele groepering van samenlevingen op basis van nationale landsgrenzen.
Nature
Aangeboren kenmerken. Fysieke en mentale eigenschappen van een individu die bepaald worden door genetisch materiaal.
Non-verbale communicatie
Analoge communicatie. Elke vorm van uitwisseling van boodschappen via niet-talige tekens of signalen.
Non-verbale non-vocale communicatie
Lichaamstaal, mimiek en gebaren waar geen betekenisvervangende functie van verbale tekens aan is toegekend. Hieronder wordt ook schriftelijke communicatie middels symbolen en emblemen gerekend.
Nurture
Aangeleerde kenmerken. Fysieke en mentale eigenschappen van een individu die bepaald worden door de opvoeding en leefomgeving van dat individu.
Particularisme
Ideologie dat uitgaat van de relativiteit en contextualiteit van situaties. Regels en wetten zijn wel vastgesteld, maar worden per casus flexibel gehanteerd naar aanleiding van de specifieke omstandigheden en context.
Persoonlijkheid
Een specifieke combinatie van gedragingen en eigenschappen die kenmerkend zijn voor een individu.
Polychronie
Cultureel bepaalde tijdsbeleving waarbij er geen duidelijke afbakening van verleden, heden en toekomst is; tijd wordt als een flexibel concept beschouwd en zonder rechtlijnig verloop.
Prosodische kenmerken
Vocaal-auditieve eigenschappen van verbale communicatie zoals, toonhoogte, ritme, volume, intensiteit en tempo.
Praktijken
Uiterlijke manifestaties van de impliciete culturele waarden van een samenleving in symbolen, helden en rituelen.
Regulatoren
Vocale en non-vocale, non-verbale communicatiemiddelen die een structurerende functie in het communicatieproces hebben.
Rituelen
Symbolische handelingen die door alle leden van een samenleving op vaste momenten gepraktiseerd worden en een sociale en culturele bevestigingsfunctie hebben.
Sociale culturen
Culturele groepen binnen een natie die op basis van gemeenschappelijke kenmerken gegroepeerd kunnen worden; op basis van religie, geslacht, sociale klasse, leeftijd of land van herkomst.
Specifiek
Cultureel bepaalde communicatiestijl waarbij een duidelijk afgebakende stelling of betoog de opmaat en aanleiding vormt voor contextuele uitweiding en levering van achtergrondinformatie.
Symbolen
De meest externe uitingsvorm van cultuurspecifieke kenmerken van een samenleving, zoals de taal, de eetgewoonten en de klederdracht.
Universalisme
Ideologie dat uitgaat van een strikt onderscheid tussen goed en fout uitgaat en een universeel geldend geheel van vastgestelde regels hanteert waar alle leden van een samenleving zich aan moeten houden en aan moeten beantwoorden.
Verbale non-vocale communicatie
Communicatie middels gebarentaal en taal- en schriftsystemen die op een linguïstiek structuur gebaseerd zijn en waar vaste betekenissen aan zijn toegekend.
Vocale communicatie
Communicatie middels het gesproken woord.
Waarden
Sociale eigenschappen die alle leden van een samenleving met elkaar delen en die specifiek zijn voor die samenleving. Het geheel aan impliciete culturele kenmerken die de ene cultuur onderscheidt van de andere.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering
3755 |
Add new contribution