Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Hoofdstuk 3: Geografische Economie nader verklaard (Brakman, Garretsen, Marrewijk)
Inleiding
Bertil Ohlin maakte een onderscheidt tussen de ‘trade theory’ en de ‘regionale en urbane economie’. Beiden beantwoorden ze de vragen wie, wat, waar en waarom. Als de trade theory en de regionale en urbane economie worden gecombineerd tot geografische economie. In dit hoofdstuk wordt het model van geografische economie uitgelegd. Het model bestaat uit twee regio’s, twee productie sectoren manufactoring en agriculture die beiden maar 1 variëteit hebben. Het model is non-lineair, dat betekent dat het effect van de parameter soms groot is en soms klein. In het hoofdstuk zal eerst aan de hand van een voorbeeld het model worden uitgelegd. Vervolgens zullen de basis principes van het model worden verklaard gevolgd door de werking van het model.
1. Voorbeeld
Er bestaan 2 regio’s en 2 productiesectoren, manufacturen en agricultuur die beiden 1 variëteit produceren. Een bedrijf kan beslissen waar het produceert, bijvoorbeeld in Noord of in Zuid. Het model is exogeen, dat betekent dat de variabelen mobiel zijn. De productie van agricultuur daarentegen is immobiel, de arbeiders daarmee ook. Agricultuur is daarom locatie gebonden. De transportkosten bedragen in alle gevallen € 1. Er worden drie verschillende tabellen geïntroduceerd. De Geografie van verkoop waarbij de verkoop van goederen wordt laten zien in een tabel voor drie verschillende gevallen: als alle bedrijven in het Noorden zijn gevestigd, als alle bedrijven in het Zuiden zitten of 25% om 75%. De tweede tabel geeft de Transportkosten weer voor dezelfde drie gevallen van vestiging van bedrijven. Er worden verschillende concepten uitgelegd:
Concept van cumulatieve causaliteit. Dit houdt in dat sommige locaties meer bedrijven aantrekken, een nieuw bedrijf zal naar de locatie gaan waar al de meeste bedrijven gevestigd zijn om zo de transportkosten te minimaliseren.
het concept van meerdere evenwichten. Het evenwicht in de tabellen kan zowel in het Zuiden als in het Noorden liggen.
Het evenwicht kan stabiel of onstabiel zijn. In een stabiel evenwicht zal de situatie niet veranderen doordat 1 of 2 bedrijven wegtrekken. In een onstabiel evenwicht zal de situatie wel veranderen. Als er 1 of 2 bedrijven zich in een nieuwe locatie vestigen zullen andere bedrijven volgen, dit wordt ook wel het sneeuwbaleffect genoemd.
Het evenwicht hoeft niet optimaal te zijn. Als alle bedrijven in het Noorden vestigen zijn de transportkosten 2 euro terwijl de transpost kosten 4 euro zijn als alle bedrijven zich in het Zuiden vestigen. Toch zijn het allebei stabiele evenwichten.
De interactie van agglomeraties en handelsstromen. Als alle manufacturen goederen in 1 regio worden geproduceerd vindt er inter-industrie handel plaats. Als dit in 2 regio’s wordt geproduceerd vindt er intra-industrie handel plaats waarbij soortgelijke goederen worden verhandeld tussen twee regio’s.
Er missen een aantal elementen in het model:
De interactie van transport kosten, prijsbepaling en locatie keuze. In de werkelijkheid zullen prijzen, lonen en transportkosten de koopkracht van de consument bepalen.
Het lijkt alsof bedrijven zich niet druk maken om de noodzaak van het aanbod van arbeid. Dat is in werkelijkheid niet evenwichtig verdeeld over alle regio’s.
2. Basis model
Op bladzijde 89 van hoofdstuk drie staat een model uitgewerkt dat noodzakelijk is om het hoofdstuk te begrijpen. Hierin wordt uitgelegd hoe de twee regio’s en de bedrijven met elkaar in verbinding staan. De boerderijen en de fabrieken in regio 1 en 2 zijn met elkaar verbonden gezien de arbeiders uit de fabrieken mobiel zijn, deze kunnen in beide regio’s werken. De arbeiders op de boerderijen zijn immobiel en kunnen enkel in regio 1 of 2 werken. De arbeiders op de boerderij en de fabriek samen zijn ook verantwoordelijk voor de totale consumptie in de regio. Het inkomen in een regio bestaan uit het inkomen in de agricultuur en het inkomen in de manufacturen. In het model bestaan bilaterale transfers. Dit zijn transfer waarbij geld tegen over arbeid wordt gesteld. Een dicht pijltje houdt de richting van de geldstroom in. Een open pijltje daarentegen is een goederenstroom in het model. N1 staat in het model voor de bedrijven in regio 1, en N2 vanzelfsprekend voor het aantal bedrijven in regio 2. Er zijn ook ‘shaded’ boxen, deze geven de mate van mobiliteit aan. De manufactures zijn de ‘shaded’ boxen en mobiel terwijl de agricultuur lege boxen zijn en immobiel.
Er worden in de geografische economie verschillende termen gebruikt. Hier volgen een paar belangrijke termen.
Agglomeratie en spreiding. Agglomeratie wordt gebruikt om een cluster van economische activiteit aan te geven. Spreiding is het tegenovergestelde van een agglomeratie, de economische activiteit is hier over een groter gebied verspreid.
Numeraire is het systeem om de prijs van een goed gelijk te stellen aan 1 en alle andere prijzen in het model relatief tot dit goed te bepalen.
Loon een reëel loon. Met loon wordt ook wel het nominale loon bedoeld en daarnaast wordt het reëel loon gebruikt.
Vervolgens wordt het model verder uitgelegd aan de hand van een aantal afkortingen. M staat voor manufacturen en de F voor food. Dan bestaat er een prijsindex voor M die wordt aangegeven met een I waaruit de volgende formule voortkomt: F+ I x M= Y. Y staat voor inkomen en is onder te verdelen tussen F en M.
Het monopolistische competitie model maakt het mogelijk internationale economie uit te leggen en om de intra-indsutrie handel te begrijpen. Het model verklaard ook de export en de FDI beslissingen van bedrijven, deze zijn heterogeen. Ten slotte verklaard het de geografische economie de liefde voor variëteit en hoe de consument zijn uitgaven verdeeld over manufacturen en food, daarvoor bestaat een vraagcurve. De vraag beïnvloedt:
Het inkomen dat uitgegeven wordt aan M en F. Hoe meer de consument uitgeeft aan F des te minder blijft er over voor M.
De prijs van goed 1, p1. Dit heeft alles te maken met de elasticiteit.
De parameter
Prijs index, ofwel I. Als de prijs index omhoog gaat zal de vraag naar varieteit ook omhoog gaan. Als de competitie tussen goederen toe neemt zullen de prijzen ook stijgen.
Dan is er ook nog de aanbod zijde waarin de totale aangeboden arbeid en de gemiddelde arbeid van belang zijn. In een grafiek zal op de verticale as de arbeids input worden gezet en op de horizontale as de output. De totale arbeid zal een stijgende lijn zijn terwijl de gemiddelde arbeid per goed output zal afnemen tot op een zekere hoogte, dit noemen we ook wel economies of scale.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een evenwicht op de lange en korte termijn. Het grootste verschil tussen deze twee is dat op lange termijn de toekomst verwachtingen een rol spelen terwijl dit op korte termijn niet het geval is.
Bij de conclusie noemen de auteurs dat in het begin van het hoofdstuk 5 karakteristieken worden genoemd voor het model, hieronder staan ze nog een keer:
concept van cumulatieve causaliteit. Dit houdt in dat sommige locaties meer bedrijven aantrekken, een nieuw bedrijf zal naar de locatie gaan waar al de meeste bedrijven gevestigd zijn om zo de transportkosten te minimaliseren.
het concept van meerdere evenwichten. Het evenwicht in de tabellen kan zowel in het Zuiden als in het Noorden liggen.
Het evenwicht kan stabiel of onstabiel zijn. In een stabiel evenwicht zal de situatie niet veranderen doordat 1 of 2 bedrijven wegtrekken. In een onstabiel evenwicht zal de situatie wel veranderen. Als er 1 of 2 bedrijven zich in een nieuwe locatie vestigen zullen andere bedrijven volgen, dit wordt ook wel het sneeuwbaleffect genoemd.
Het evenwicht hoeft niet optimaal te zijn. Als alle bedrijven in het Noorden vestigen zijn de transportkosten 2 euro terwijl de transpost kosten 4 euro zijn als alle bedrijven zich in het Zuiden vestigen. Toch zijn het allebei stabiele evenwichten.
De interactie van agglomeraties en handelsstromen. Als alle manufacturen goederen in 1 regio worden geproduceerd vindt er inter-industrie handel plaats. Als dit in 2 regio’s wordt geproduceerd vindt er intra-industrie handel plaats waarbij soortgelijke goederen worden verhandeld tussen twee regio’s.
Hieruit valt te concluderen dat er iets gezegd kan worden over de spreiding van de agglomeraties en de evenwichten in het model. Als manufacturen in regio 1 een agglomeratie vormen zal dat betekenen dat de boeren in regio 2 de manufacturen moeten importeren. Regio 2 exporteert dus voedsel in ruil voor manufacturen, dit is een voorbeeld van pure inter-industrie handel. Maar stel dat de manufactuur bedrijven gelijk verdeeld zijn over 2 regio’s net als de boerderijen, dan is de situatie totaal anders. Dit een een verspreid evenwicht. Er is in dit gespreide evenwicht geen handel van voedsel. Er zal wel handel bestaan tussen de twee soorten manufacturen tussen de twee regio’s, consumenten houden van variëteit, dit is een voorbeeld van pure intra-industrie handel.
World Development Report 2009 (World Bank): Hoofdstuk 1. Dichtheid
Een aantal steden in Afrika groeit enorm hard, zoals Bamako in Mali. De populatie is 50% groter dan 10 jaar geleden. Dit is te verklaren door de enorme migratie richting de stad om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Een ander voorbeeld is Lago’s, wat trekt mensen aan in deze steden? Het antwoord daarop is economische dichtheid. De meest economisch en bevolkingsdichte steden zijn Londen en Mumbai. Als een land zich ontwikkeld, zal de economische activiteit zich in centrale punten verzamelen, de steden. Steden creeeren de middenklasse waar mensen vaardigheden leren.
Dit report van de World Bank zal verschillende dimensies van ontwikkeling beschrijven. In dit hoofdstuk staat de geografische dimensie dichtheid centraal. De belangrijkste elementen zijn:
De concentratie van economische activiteit gaat hand in hand met ontwikkeling. De meest economisch en populatie dichte gebieden liggen dan ook in de ontwikkelde wereld, zoals Londen. De weg naar economische dichtheid is urbanisatie. Maar urbanisatie kent verschillende snelheden. In een economie die transformeert van een agrarische samenleving naar een industriële samenleving kent een enorm hoge urbanisatie graad. Als de transformatie eenmaal is verwezenlijk zal de urbanisatiegraad afnemen terwijl de economische dichtheid zal blijven groeien.
De verschillen tussen de rurale gebieden en de urbane gebieden zullen afnemen. Als de economie ontwikkeld zullen de inkomen naar elkaar toe groeien.
De snelheid en de routes richting de stad zijn in ontwikkelingslanden gelijk aan die ooit in ontwikkelde landen hebben plaatsgevonden. Wat verschilt is de schaal, de populatie stromen naar de steden in ontwikkelingslanden zijn veel groter dan die in de geïndustrialiseerde landen toen zij in dezelfde fase zaten.
Dichtheid is de geografische compactheid van de economische activiteit. Een voorbeeld om de dichtheid te meten is het GDP per vierkante kilometer. De dichtheid is ongelijk verdeeld in landen. Bovenaan de hiërarchie van de dichtheid staat de primaire stad, onderaan staat het agrarische gebied. De economische dichtheid is hobbelig, zoals in België, de twee steden Antwerpen en Brussel zijn de twee grote heuvels daarnaast zijn er nog een aantal kleine heuvels als Leuven en Gent verder is België vrij vlak. Brussel is dus de primaire stad van België. Daarnaast bestaat er een spectrum van nederzettingen, ook wel secundaire steden zoals Antwerpen. Daaronder staan de kleine steden en dorpen. In sommige landen is het verschil tussen de primaire stad en de overige steden erg groot (VS), maar in sommige landen juist erg klein (Frankrijk).
Het verloop
De groei van een stad kent twee regels. Ten eerste is de ‘rank size rule’ van belang. De hiërarchie van steden in een land zijn lineair verdeeld. Hierbij kan de wet van Zipf gebruikt worden. De populatie van een stad is gelijk aan de populatie van de grootste stad gedeeld door de rank van de stad in de hiërarchie. Ten tweede is er de wet van Gibrat. Hierbij is de populatie groei van de stad onafhankelijk van de grote van de stad.
Er zijn een aantal regels wat betreft primaire en secundaire steden. Primaire steden zijn vaak de politieke centra en de nationale administratie is hier gevestigd. De primaire stad in een land is het meest divers in het aanbod van goederen en services maar ook in culturele uitingen. De secundaire steden vormen financiële centra en bevatten de lokale politieke centra. De grote steden, zoals primair en secundair, zijn afhankelijk van de arbeiders uit de kleinere steden of agrarische gebieden. Dit is de wet van symbiose, steden leven van de landbouwgebieden.
De rank-size rule is een regel waarbij de rank (r) van een stad met de grootste (S) waarbij de grootste (S) proportioneel is aan een negatieve kracht. De negatieve macht is de wet van Zipf, waarbij de kracht -1 is. De regel houdt in dat in de loop van de tijd de verdeling van steden vlakker wordt. Als een land meerdere steden heeft zullen deze in de loop van tijd meer naar elkaar toe trekken.
Republiek Korea en portfolio plaatsen
Korea kent verschillende plaatsen, als we deze in hiërarchische volgorde zetten krijg je het volgende rijtje: Seoul, Pusan, Daegu, Ansan, Gumi, Jeongeup en Sunchang. Seoul is de primaire stad, dit is dan ook het politieke centrum en het culturele hart. De twee opvolgende steden zijn vergelijkbaar als steden, Pusan en Daegu. De steden zijn beide gespecialiseerd in het producenten van goederen. De secundaire steden zijn Ansan en Gumi. Deze twee steden hebben een verder gespecialiseerde productielijn. Onderaan de hiërarchie staan de steden Jeongeup en Sunchang. In deze steden zijn veel inwoners landarbeiders. De specialisatie in productie van goederen is nog niet ver gevorderd.
Meetbaar
Hoe is de dichtheid van economische activiteit of van de bevolking te meten? Al eerder is het GDP genoemd maar dit is een lastig meetbaar element. Dit artikel gebruikt daarom een agglomeratie index die wordt berekend met behulp van verschillende geografische informatie over dichtheid. Hierbij moet rekening worden gehouden met het volgende:
De populatiedichtheid overstijgt een bepaalde grens van 150 mensen per vierkante kilometer.
De bevolking heeft mogelijkheden om zich ergens anders te vestigen binnen een reistijd van 60 minuten.
De vestiging is groter van 50.000 inwoners.
Hierbij worden dichtheid en lokale afstanden met elkaar in verband gebracht. In ontwikkelingslanden zullen de geografische afstanden moeilijker te overbruggen zijn door langzamere vervoersmogelijkheden. De transportmogelijkheden hebben grote invloed op steden. Een voorbeeld is dat als iedereen naar zijn werk loopt zal de stad monocentrisch zijn en woont de bevolking dicht op elkaar. Als er bijvoorbeeld een tramlijn wordt aangelegd kunnen de mensen verder uit elkaar gaan wonen omdat de afstand makkelijker te overbruggen is.
Het voordeel van de agglomeratie index is dat het vergelijkbaar is tussen landen. De heterogeniteit tussen landen maakt vergelijking echter wel misleidend.
Economische concentratie
Door industrialisatie groeien steden sneller dan voorheen waardoor de economische activiteit toeneemt. In de eerste stadia leidt dit al tot het ontstaan van een hiërarchie. Er zijn twee verschillende stadia in de ontwikkeling van een stad. Ten eerste is er de overgang van een agrarisch gebied naar een stad, deze overgang kent een hoge urbanisatiegraad. Ten tweede is er de overgang van een industrie gerichte stad naar een service gerichte stad. Deze overgang vindt plaats in een hogere fase van ontwikkeling maar brengt minder hoge urbanisatiegraad met zich mee.
Het niveau van ontwikkeling hangt samen met de dichtheid en de snelheid waarmee de concentratie van mensen en economische activiteit toeneemt. De agglomeratie index is hier een goede indicator voor. De verhouding tussen de ontwikkelingsgraad van een land en het deel van de bevolking dat in de primaire stad woont is een andere indicator. Ook bestaat er een verband tussen het GDP of het level van consumptie in een land met de ontwikkelingsgraad van datzelfde land. Landen met hoge inkomens hebben daarom een groter deel van de bevolking in steden wonen en minder mensen in dorpen of kleine steden in vergelijking met arme landen.
Convergentie
Economische activiteit is ongelijk verdeeld in landen. Die ongelijke verdeling versterkt naar mate een land zich ontwikkeld. Er ontstaan rurale-urbane verschillen en ongelijkheden. Het ontstaan van steden zorgt er in arme landen echter niet voor dat de armoede verdwijnt. De ongelijkheid in armoede is in steden sterk aanwezig. Een voorbeeld hiervan zijn sloppenwijken. Sloppenwijken zijn gevolg van een snelle urbanisatie, een snelle trek naar de stad waardoor er geen tijd is voor de stad om uit te breiden. Dit is een gevolg van een onevenwichtigheid in vraag en aanbod in de sector industrie en land. De vraag naar arbeiders in de industrie sector is toegenomen waardoor mensen massaal naar de steden trekken terwijl er op het land weinig werk over is gebleven. Hier is iets fout gegaan in de planning van de uitbreiding van steden.
Echter is de snelheid en de vorm van de urbanisatie gelijk aan hoe het in de vorige eeuw plaatsvond. Het enige dat verschilt is de omvang van de urbanisatie. De omvang van de urbanisatie is ongeveer drie keer zo groot in huidige ontwikkelingslanden als de omvang van de urbanisatie hoe de ontwikkelde landen die gekend hebben. De geürbaniseerde bevolking in de huidige ontwikkelingslanden ervaren wel een hoger inkomen en betere publieke services dan de ontwikkelde landen de vorige eeuw hebben gehad. Als gevolg daarvan groeien de steden in ontwikkelingsgebieden nog weer harder.
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution