Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Adû (Villard)
- Neo-Assyrian period, Assyrian kings (Cogan)
- Hüter der Weltordnung: Der Assyrische König (Maul)
- Forming Communities: the Eight Century BC (Osborne)
- History of the Archaic Greek World, 1200-479 BCE (Hall)
- Rhetoric and Law: Community Justice in Athenian Courts (Wallace)
- Nebuchadnezzar’s Babylon as World Capital (Beaulieu)
- Archeology of Empires (Sinopoli)
- Practice and propaganda in Assyrian and Persian imperial culture (Barjamovic)
- Italy during the Roman Republic (Lomas)
- Intra-Greek Balancing and the Mediterranean Crisis of c. 201 – 200 BCE, the Rise of Rome (Eckstein)
- Rome’s Attitude towards War (Harris)
- Annexation and Hegemony beyond the Adriatic (Eckstein)
- Augustus: the making of the Principate (Gruen)
- Making a World City of Rome (Favro)
- New Testament and Christian Origins (Clark)
- Christian Growth and The Role of Women (Stark)
Adû (Villard)
Het woord adê (adû) is waarschijnlijk van West-Semitische origine en hield een overeenstemming voor de goden in. In het Neo-Assyrische Rijk groeide dit woord uit tot de meest belangrijke term in de Neo-Assyrische politiek. De adû representeerde een unilaterale overeenstemming. De Assyrische koning schonk privileges aan een andere partij en kreeg er onderdanigheid voor terug. In de praktijk vonden deze overeenstemmingen vaak plaats tussen twee partijen met een gelijke status. Echter, de meeste buitenlandse heersers die betrokken waren bij een adû-verdrag waren vazallen van Assyrië. Ten slotte kon de adû ook dienen om de Assyrische populatie loyaliteit op te leggen. In dit geval moest elke Assyrische onderdanige trouw zweren aan de Assyrische koning en zijn erfgenamen.
Neo-Assyrian period, Assyrian kings (Cogan)
Het Neo-Assyrische tijdperk kan ingedeeld worden in twee periodes: de eerste periode (9e eeuw v. Chr.) waarin Assyrië welvaartsbronnen via militaire macht veilig probeerde te stellen, en de tweede periode (8e eeuw v. Chr. tot 7e eeuw v. Chr.) die bekend staat als de imperiale fase. De reconstructie van de tweede periode is mogelijk gemaakt door de relatief grote hoeveelheid Koninklijke inscripties, correspondentie en administratieve teksten die overgebleven zijn.
Ashurnasirpal II (884-824 v. Chr.) en zijn zoon Shalmaneser III (859-824 v. Chr.) gebruikten de Assyrische militaire macht om toegang te krijgen tot het welvarende Aramese en neo-Hittitische Rijk in Noord-Syrië en Anatolië. In deze periode vonden jaarlijkse razzia’s plaats. Gedeporteerde personen werden vaak te werk gesteld bij grote projecten in Assyrische steden. Controle over het westelijke deel van Assyrië kreeg men door op strategische locaties militaire-commerciële centra op te richten. Interne instabiliteit, de opkomst van machtige regionale heersers en concurrentie voor de opvolging van de troon waren tot de 8e eeuw v. Chr. bedreigingen voor de Assyrische overheersing.
Tiglath-Pileser III (45–727 v. Chr.) wordt gezien als de oprichten van het Neo-Assyrische Rijk. Hij herstelde de centrale macht door grotere provincies op te delen in kleinere provincies en lokale heersers aan te stellen. Nieuw verworven gebieden werden nieuwe provincies van het rijk. De inwoners van de nieuw veroverde gebieden werden gedeporteerd naar afgelegen gebieden in het rijk en de lege gebieden in het nieuw verworven gebied werden opgevuld met bannelingen uit andere gebieden.
Tiglaths opvolger, Shalmaneser V (727-722 v. Chr.) onderworp Israel en de hoofdstad Samarië. Na de dood van Shalmaneser V volgde Sargon (722–705 v. Chr.) hem op. Sargon breidde de grenzen van Assyrië uit in het oosten en het noorden, tot ontevredenheid van Babylon. Zijn zoon, Esarhaddon (681-669 v. Chr.) probeerde Babylon juist tevreden te houden door de stad te renoveren. Esarhaddons zoon Ashurbanipal (669–627 v. Chr.) ondernam twee campagnes om de controle over Egypte te behouden. Echter, rond 650 v. Chr. werd Egypte in overeenstemming met Assyrië onafhankelijk. Esarhaddon verdeelde zijn rijk tussen zijn twee zoons: Ashurbanipal, die koning van Assyrië was en Shamash-shum-ukin, die koning van Babylonië was. Shamash-shum-ukin kwam echter in opstand waardoor er een vierjarige conflict tussen beide broers plaatsvond. Ashurbanipal won dit conflict uiteindelijk en veroverde in 648 Babylon.
Een unieke culturele eigenschap van de Neo-Assyrische periode was de ‘Aramisatie’ van Assyrië. Dit hield in dat de grote massa’s mensen die door het Assyrische land gedeporteerd werden nieuwe westerse bestuursvormen aannamen en nieuwe Aramese woorden in de Assyrische taal terecht kwamen.
Hüter der Weltordnung: Der Assyrische König (Maul)
De Assyrische koning was als ‘stadhouder van Assur’ de bemiddelaar tussen de godenwereld en de mensenwereld. Het was zijn taak om voor een verbindtenis tussen de mensen en de goden te zorgden. Het wereldbeeld van de Babyloniërs en de Assyriërs uitte zich in een wederkerigheid tussen de koning en de goden. De relatie en de wederkerigheid die daarbij hoorde tussen de koning en de goden was bedoeld om bescherming te bieden tegen onvruchtbaar land, de verstoring van de wereldorde, natuurrampen of bepaalde conflicten.
Wanneer deze dingen zich toch voordeden, werd dit gezien als een goddelijke waarschuwing voor de koning en zijn land. Het was dan ook de taak van de koning om door middel van rituelen en offers de goden tevreden te stellen en op die manier te voorkomen dat nare dingen zich voordeden.
Zoals de koning een god als een beschermende dienaar zag, zag de koning de mensen als wezens die zeer dicht bij de goden stonden en door de goden gecreëerd waren. Zoals de Zonnegod in zijn constante baan in de kosmos altijd weer terugkwam en er op vertrouwde momenten was, had de koning een soortgelijke functie op politiek-sociaal gebied tegenover zijn bevolking. Deze functie van de koning werd analoog aan de functie van de Zonnegod gezien. De Assyrische koning presenteerde zich tegenover de bevolking dan ook als de ‘Zonnegod van alle mensen’.
De militaire acties die de koning als oorlogsvoerder ondernam rechtvaardigde hij door te zeggen dat deze acties als ‘redding van de chaos’ dienen, net zoals Marduk over de krachten van de chaos heerst. Om dit beeld te bevestigen liet de koning zijn vijanden soms als ‘de chaos’ afbeelden.
De heldendaden die in de mythen beschreven worden waardoor de wereld van de chaos gered werd en de wereldorde hersteld werd hadden als doel een voorbeeld te zijn voor de koning. Door de verhalen te lezen wist de koning hoe hij moest handelen. In deze verhalen en door het doel dat deze verhalen hadden versmolt het karakter van de koning met het karakter van de goden.
Forming Communities: the Eight Century BC (Osborne)
The Cyrene Case
Rond 500 v. Chr. woonden de Grieken door het hele Mediterrane gebied en hadden zij over het hele Mediterrane gebied verschillende nederzettingen gesticht: van Egypte tot Spanje, van Noord-Afrika tot Zuid-Frankrijk en langs de Adriatische Zee. Ook hadden de Grieken meer dan vijftig nederzettingen gesticht lang de kust van de Zwarte Zee.
De Griekse nederzetting in Cyrene (Libië) werd oorspronkelijk in 631 v. Chr. gesticht en was anders dan andere nederzettingen. Cyrene was extreem welvarend en bijzonder vanwege de vroege datering van de verhalen die bestaan over Cyrene. De dichter Pindar schreef in 462 v. Chr. twee gedichten over het ontstaan van Cyrene. Veertig jaar later schreef Herodotus bovendien nog teksten over het ontstaan de stad die gebaseerd waren op de verhalen van mensen uit Cyrene.
In een van de twee teksten van Pindar wordt de rol van het orakel van Apollo genoemd bij het begeleiden van de stichter van Cyrene, Battos. Het orakel benoemde Battos bovendien tot koning. In het andere gedicht van Pindar wordt gevierd dat Battos leeuwen weggejaagd heeft zodat hij Cyrene kon stichten.
Over het ontstaan van Cyrene bestaan twee verschillende verhalen. Beide verhalen noemen het contact met het orakel in Delphi en beide verhalen benoemen Battos tot leider. Verder verschillen de verhalen erg van elkaar. De Theraanse versie benadrukt het idee dat de stichters van Cyrene van buiten Libië kwamen en dat zij pas na jaren de stad stichtten. Ook benadrukt deze versie dat de stichters hulp zochten bij experts en een proeftocht maakten voordat zij zich vestigden. De Cyreense versie benadrukt aan de andere kant juist de het verhaal en de (familie)geschiedenis van Battos. In dit verhaal ligt de verantwoordelijkheid voor het stichten van Cyrene bij Battos en niet bij de Theranen. Hierom is het niet moeilijk te begrijpen dat 150 jaar na de vestiging in Cyrene de Cyrenen en de Theranen zulke andere stichtingsmythes of theorieën aanhouden. De Theranen hadden er belang bij dat goede banden met Cyrene behouden werden, terwijl Cyrene slechts hun onafhankelijkheid wilden behouden en benadrukken. Afhankelijkheid kwam slechts van één kant. Het grote verschil tussen de verhalen aan beide kanten maakt duidelijk dat het naïef is om naar één historische waarheid te zoeken.
In de vierde eeuw v. Chr. probeerden de Theranen de banden met Cyrene te versterken door een afvaardiging naar Cyrene te sturen en daar te verkondigen dat er ooit een overeenstemming gemaakt was toen de eerste Theranen zich in Cyrene vestigden. In de overeenstemming stond dat wanneer de nieuwe nederzetting geen succes zou worden, de Theranen weer terug konden keren naar Thera. De afvaardiging had zelfs een tekst van deze overeenstemming geschreven en meegenomen. De bevolking van Cyrene was het echter niet eens met de overeenstemming.
Geschreven teksten en de mondelinge of geschreven verhalen waarop deze teksten gebaseerd zijn vaak selectief. Vaak wordt het verhaal slechts van één kant weergegeven. Onderzoek naar archeologische vondsten komt dus niet altijd overeen naar wat er in geschreven teksten staat. Literaire en archeologische bronnen moeten daarom samengevoegd worden zodat op die manier hopelijk een beter weergave van de werkelijkheid weergegeven kan worden.
The Outside World
Verschillende aanwijzingen laten zien dat er voor het einde van de negende eeuw v. Chr. Phoeniciërs aanwezig waren op Kreta en Aegeae. Ook zijn er aanwijzingen dat er Griekse goederen naar het oosten getransporteerd werden. Tegen het einde van de achtste eeuw v. Chr. mobiliseerden Phoeniciërs en Grieken zichzelf en de goederen die zij meebrachten door het hele oostelijke Mediterraanse gebied ten oosten van Corsica en Sardinië. Ook in het westelijke Mediterraanse gebied was een aanwezigheid van Phoeniciërs. In de achtste eeuw v. Chr. werd deze expansie van de Phoeniciërs naar het westen van het Mediteraanse gebied op archeologisch gebied zichtbaar. De Phoeniciërs stichtten verschillende nederzettingen op Malaga, Almunecar, Adra (Spanje), Noord-Afrika, Sicilië, Sardinië en Malta. De Grieken waren frequente bezoekers van de Phoenicische nederzettingen in het oostelijke gebied.
Als gevolg van dit contact met de oostelijke buren ontwikkelde zich het Griekse alfabet Al in de negende eeuw v. Chr. werden objecten met Phoenicische tekst erop naar Griekenland gebracht. Rond het midden van de achtste eeuw werd op potten echter met het Griekse alfabet geschreven. Het Griekse alfabet nam bepaalde vormen van letters over die afkomstig waren uit Semitische teksten die door de Phoeniciërs werden gebruikt. Hoewel het Phoenicische alfabet letters gebruikt als symbolen voor medeklinkers, gebruikt het Griekse alfabet letters als symbolen voor medeklinkers en klinkers. Het is niet duidelijk of deze ontwikkeling plaatsvond omdat zonder klinkers geen Griekse tekst mogelijk was of omdat er een ‘uitvinder’ van het Griekse alfabet was. Doordat het Griekse alfabet ook klinkers symboliseert, klinkt deze vriendelijker en is flexibeler dan het Semitische alfabet. Het ontwikkelen van dit alfabet verbeterde de communicatie tussen individuen of grootmachten
Het is in ieder geval zeer waarschijnlijk dat de Grieken hun alfabet verkregen door de vele interactie met de Phoeniciers. Het is echter de vraag in hoeverre de Grieken een nederzetting stichtten in het oostelijk Mediterrane gebied. Om antwoord te kunnen geven op deze vraag is het belangrijk om te kijken naar Al Mina. Grieks aardewerk uit de achtste eeuw v. Chr. zijn in veel grotere hoeveelheden aanwezig dan in andere nabije oostelijke steden. Echter, de gevonden hoeveelheid niet-Grieks aardewerk is even groot als de hoeveelheid Grieks aardewerk. Hoewel het niet bekend is hoe de relatie tussen Griekenland en Al Mina er precies uit zag, is er enig bewijs dat Griekse goederen in Al Mina gezien werden als exotisch. Ook is het mogelijk dat Griekse aardewerk als geschenk meegebracht werd om handel en uitwisseling te stimuleren.
Een uitgebreid netwerk voor de handel in metaal was al vanaf de Bronzen Tijd aanwezig in het oostelijke Mediterrane gebied. Assyriërs stichtten kolonies in Anatolië waar zij zilver konde ruilen voor tin. De komst van de IJzertijd veranderende het patroon van vraag en aanbod voor metalen. Metalen waren nodig voor praktische doeleinden zoals het maken van wapens.
De Phoenicische nederzettingen op Sardinië en in Spanje waren rijk aan metalen. Dit heeft waarschijnlijk een belangrijke rol gespeeld in de komst van de Grieken naar Pithekoussai en Etrurië. Hoewel het eiland Ischia weinig te bieden had, vestigden zich veel Grieken in Pithekoussai. Het is de vraag wie deze Griekse migranten precies waren. Er zijn sterke aanwijzingen voor dat de Grieken van Euboea de eerste migranten waren in het oosten en het westen. Het aardewerk dat in de Levant gevonden is is afkomstig Euboea en Attica. Hoewel Attisch aardewerk daarna verdween uit het gebied, is er erg veel Grieks aardewerk uit de achtste eeuw gevonden. Na de inwoners van Euboea volgden rest van de Grieken snel.
Een van de meest bekende vondsten uit de late achtste eeuw v. Chr. in Pithekoussai was de ‘Nestors beker’. Deze beker staat symbool voor de gemengde leefgemeenschap op Ischia. De beker verwijst naar het verhaal van Illias die een tekst graveert in een gouden beker van de Nestor. Het is echter niet duidelijk hoe goed deze mythe verspreid was buiten Ionië. Het is daarom een aantrekkelijk idee deze beker te zien als het symbool van de leefgemeenschap in Pithekoussai. De mensen die zich in Pithekoussai vestigden vormden samen een cosmopolitische gemeenschap waar verschillende culturele tradities naast elkaar leefden. Een leefgemeenschap zoals die in Pithekoussai kon alleen ontstaan wanneer met er zeker van was dat leveranciers van handelswaar continu beschikbaar waren.
In de late achtste eeuw v. Chr. vestigden de Grieken zich ook in Sicilië en Zuid-Italië. De nederzettingen die de Grieken daar vestigden waren anders dan die in Pithekoussai. Griekenland had in deze tijd een lage populatiedichtheid, daarom was er veel landbouwgrond beschikbaar. Daarom moesten leefgemeenschappen ervoor zorgden dat zij niet kleiner werden zodat zij hun status konden behouden in een wereld waarin competitie tussen individuen en groepen steeds normaler werd. De reden dat zoveel Grieken uit Griekenland trokken was dan ook geen teken van Griekse macht. Grieken trokken vaak weg om een beter leven elders te zoeken en aan de dreiging van statusverlies in Griekenland of gevaar van andere groepen in Griekenland te ontsnappen. Wat de Griekse beweegredenen voor het stichten van nederzettingen in de late achtste eeuw onderscheidde was het idee van het creëren van een nieuwe en betere wereld.
De oudste Siciliaanse stad was Cumae. Archeologisch onderzoek wijst uit dat de Grieken hier al in 730 v. Chr. aanwezig waren. Er bestaan meerdere oprichtingsverhalen over Cumae. Wat al deze mythes met elkaar gemeen hebben is het verlangen om van Cumae een officiële nederzetting te maken, opgezet door een stichter die speciaal gestuurd is vanuit een stad om Cumae te stichten. Pithekoussai had geen stichtingsverhaal zoals die van Cumae omdat Pithekoussai niet zo lang floreerde als Cumae.
De verschillende nederzettingen die besproken zijn moeten volgens Osborne gezien worden als een gevolg van de enorme rusteloosheid en ambitie van individuele Grieken. Sommige Grieken migreerden als gevolg van armoede, criminaliteit of gewoon omdat zij een nieuw leven wilden beginnen. Wat de individuele redenen voor migratie ook waren, in de late achtste eeuw werd er in Italië of Sicilië bijna elk jaar een nieuwe stad gesticht.
History of the Archaic Greek World, 1200-479 BCE (Hall)
Credibility of Colonial Foundation Stories
Er is relatief veel informatie bekend over de aard en oprichting van verschillende kolonies in het Meditterane gebied in de vijfde eeuw v. Chr. Zo staat er bijvoorbeeld in een tekst over een Atheense kolonie bij Thrace dat de kolonie binnen dertig dagen gesticht moet zijn en dat iedereen een voorstel doet om omstandigheden te veranderen mogelijk zijn burgerschap verliest. Uit verschillende teksten die gevonden zijn wordt duidelijk dat kolonisatie in de vijfde eeuw veel meer een georganiseerde activiteit is dan dat het daarvoor was. Ook blijkt uit de teksten dat er bij kolonisatie sprake was van een directe relatie tussen de koloniserende staat (metropolis) en de kolonie (apoikia).
Vooral een vierde-eeuwse tekst uit Cyrene waarin een voorstel geschreven staat om de inwoners in Cyrene die uit Thera komen gelijke burgerrechten te geven heeft veel aandacht gekregen. Volgens Thera zouden alle Theranen die zich vestigen in Cyrene het burgerschap moeten ontvangen omdat dit afgesproken was toen Thera Cyrene stichtte. Er bestaat echter veel discussie over de authenticiteit van deze tekst. Het probleem met verslagen over stichtingen van kolonies is dat ze vaak veel later zijn opgeschreven. Hierdoor verschillen de details in verhalen sterk wanneer men naar verschillende versies van hetzelfde verhaal kijkt.
Op het Italische schiereiland zijn verschillende westerse kolonies gesticht. Opvallend zijn de ‘dubbele stichtingsverhalen’ die een aantal Achaeische kolonies in Zuid-Italië hebben. Van een aantal Achaische kolonisten werd gezegd dat zij niet de eerste Grieken waren die zich vestigden aan de Italische kust. Om de historiciteit van deze stichtingsverhalen te testen is het belangrijk om je af te vragen hoe bepaalde informatie uit de achtste en zevende eeuw v. Chr. 300 jaar bewaard is gebleven. Volgens Hall is de aard van een historisch bewustzijn in kolonies anders dan in niet-kolonies, omdat er in kolonies een veel groter risico bestond om door de reis of bij de verovering van een gebied om het leven te komen. Daarom werd er in sommige kolonies elk jaar het verhaal van de stichting verteld.
Het is belangrijk bewust te zijn van dat wat onthouden wordt in latere periodes vaak meer te maken hebben met het rechtvaardigen van het verleden in plaats van het op een correcte manier weergeven van het verleden. Daarom moet men volgens Hall altijd twijfelen aan de authenticiteit van bronnen zoals stichtingsteksten.
Pots and People
Of archeologisch bewijs informatie uit literaire bronnen bevestigt of afkeurt is een belangrijke vraag. De datering van aardewerk is deels gebaseerd op Thucydides datering van de Siciliaanse kolonies. Het is daarom niet verrassend dat de datering van archeologisch materiaal overeenkomt met Thucydides’ informatie.
Wanneer er vanuit gegaan wordt dat de huidige chronologie van de Griekse kolonies klopt, zal blijken dat archeologisch onderzoek naar het stichten van Griekse kolonies uitwijs dat er sprake was van een veel langduriger proces dan dat er in veel literatuur gesuggereerd wordt. Thucydides schrijft dat de Megara Hyblaea opgericht is in 728 v. Chr. De Megara Hyblaea is een stad waar, nadat de stad verwoest werd, sporen van meerdere stadsplannen door elkaar te zien waren. Wanneer met zich zou baseren op archeologisch materiaal, kan de Megara Hyblaea dan ook niet aan de hand van één datum gedateerd worden.
Archeologisch bewijs is kortom niet altijd voldoende om uit te zoeken wanneer er in een bepaald gebied voor het eerst gekoloniseerd of gebouwd werd. Handelswaar hoeft bovendien niet altijd gebracht te zijn door bewoners van het gebied waar deze goederen geproduceerd waren. Hall waarschuwt dan ook voor het ‘equating pots with people’: een directe link leggen tussen de afkomst van bepaald aardewerk en de afkomst van de persoon die het aardewerk gebracht heeft.
Rhetoric and Law: Community Justice in Athenian Courts (Wallace)
De grootste innovatie tijdens de archaïsche periode in Griekenland waren geschreven wetten die opgelegd waren door gerechtshoven en gelijk waren voor iedereen. Vanaf de zevende eeuw hadden veel Griekse samenlevingen wetgevers om ongerechtigheid tegen te gaan. In 549 v. Chr. maakte Solon, Athene’s grootste wetgever, duidelijk dat al zijn nieuw opgestelde wetten voor alle sociale klassen in Athene zouden gaan gelden.
Solon richtte een gerechtshof op die een dikasteria (een plaats voor gerechtigheid) werd. Elke dikasteria had 200 tot 1500 burgers in dienst die als jury’s of dikastai werkten. Dikastai werden vaak ‘beschermers van de wet’ genoemd. Deze dikast velden hun oordeel nadat zij geluisterd hadden naar de betogen van de oppositie of de antilogoi en de aanhangers van de antilogoi. De belangrijke rol van de antilogoi zorgde in de vijfde en vierde eeuw v. Chr. voor een ontwikkeling van de retoriek.
Omdat er in Griekenland een orale cultuur heerste, werden teksten vaak vloeiend voorgedragen. Wetten waren dan ook een uniek genre: zij waren immers geschreven en permanent. Atheense soldaten, ephebes, zworen ieder jaar dat zij de gehoorzaam zouden zijn aan de wet. Ook de dikastai beloofden gehoorzaamheid aan de wet. Procesvoerders en retors vroegen de stadklerk om wetsteksten in het gerechtshof voor te dragen. Vaak interpreteerde zij in de gerechtshoven zelf deze wetsteksten en lazen nooit de oorspronkelijke wetsteksten voor.
Er was dus een duidelijk verschil tussen de wet en tussen retoriek. In de late vijfde eeuw werd de graphe paranomon opgericht. Dit was een publieke rechtszaak waar een vonnis uitkwam die in strijd was met de bestaande wetten. Het was voor een spreker in het gerechtshof niet toegestaan een niet-bestaande wet te citeren. Democratische Atheners hielden ervan om naar de rechtbank te gaan. In tegenstelling tot andere Mediterrane samenlevingen verklaarden de Atheners vaak hun gehoorzaamheid aan de wet en organiseerden zij vaker legale en vastgestelde procedures in plaats van wraakacties.
Het moderne Westen komt op het gebied van de administratie van geschreven wetten, publieke gerechtshoven en verdedigingstoespraken overeen met het oude Athene. Echter, op een aantal cruciale punten verschilde de Atheense gerechtspraktijk met die van het moderne Westen. Het belangrijkste verschil tussen de twee samenlevingen is dat men zich in de Atheense gerechtshoven niet altijd naar de wet keken maar dat emoties of andere factoren die niet direct relevant waren voor de zaak een rol speelden. Deze ‘externe argumenten’ werden in het gerechtshof door sprekers in de rechtszaal geïntroduceerd.
Hoewel in Anglo-Amerikaanse gerechtshoven soms ook gebruik wordt gemaakt van persoonlijke en emotionele toespraken die jury’s kunnen beïnvloeden, zijn vonnissen in overeenstemming met de wet. Verschillen tussen de Atheense en moderne rechtspraktijk hebben voor een lang wetenschappelijk debat over Atheense rechtspraak gezorgd. De centrale vraag in dit debat is of de Atheense rechtspraak de wetsregels representeerden of dat de legaal opgestelde wetten in de praktijk minder belangrijk waren dan andere factoren, zoals de eerder genoemde ‘externe argumenten’.
Atheense rechtspraktijk wordt volgens Wallace duidelijker wanneer deze wordt vergeleken met het rechtssysteem in de Verenigde Staten vandaag de dag. Het Amerikaanse systeem werk vanuit een modern liberaal perspectief en is gericht op het beschermen van individuen tegen misbruik van de staat of door een groot deel van de populatie. Daarom is men vandaag de dag soms bereid om illegale acties te tolereren als de wet de onderdrukking van een individu symboliseert. Het gehoorzamen aan de wet wordt echter gezien als eerlijk en egalitair.
Atheense wetten waren, in tegenstelling tot moderne Amerikaanse wetten, juist geschreven om misbruik en onderdrukking van machtige elitaire individuen zoals tirannen tegen te gaan. Het belangrijkste principe van de Atheense rechtspraak was het beschermen van de samenleving tegen gevaarlijke individuen. Het belang van de gemeenschap creeerde de publieke waarden in het oude Athene. In veel teksten toespraken in gerechtshoven van retors gaan de externe argumenten die genoemd worden dan ook vooral over eventuele bijdragen aan de gemeenschap. Deze argumenten waren in de Atheense rechtspraak dan ook relevant. De welvaart van de gemeenschap stond immers voorop. Het beschermen van een individu ten koste van de maatschappij was hierdoor uit boze in het oude Athene.
Athenian Courts
Het karakter van Atheense gerechtshoven is zichtbaar in de manier waarop de gerechtshoven georganiseerd zijn. Elk jaar werden uit een groep van 30 000 mannelijke burgers van 30 jaar of ouder 6000 mannen gekozen om één van de tien dikastai te worden. Elke dikast functioneerde als jury en jurylid. Atheense wetgevers waren, in tegenstelling tot de huidige moderne wetgevers, trots dat zij geen experts waren op het gebied van wetgeving. Zij hadden een wantrouwende houding tegenover experts op het gebied van recht en wetgeving: zij wilden immers niet dat één persoon teveel macht of kennis in handen zou krijgen. Soms verontschuldigden sprekers zich tijdens een rechtszaak als zij ‘teveel’ kennis hadden van de wet.
Elke dikast interpreteerde de wet op zijn eigen manier, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak. Het was voor dikastai verboden om met elkaar te overleggen. De dikastai probeerde in overeenstemming te komen met de sprekers in de vele toespraken en presentatie van wetten tijdens een rechtszaak. Van elke burger in de Atheense democratie werd dan ook verwacht dat zij zelf de wetten konden interpreteren en begrijpen. Hoewel de wetsteksten vaan erg open waren voor verschillende interpretaties, vond de Atheense bevolking dit geen probleem. Ten slotte werd er in Athene niet altijd een rechtszaak gehouden als er een misdrijf gepleegd had. Pas als een voorval effect had op gemeenschap werd een rechtszaak gehouden.
Het gerechtshof was een plek voor gemeenschappelijk sentiment. Debat en inbreng van het publiek was dan ook niet ongewoon. In moderne gerechtshoven zou spontane inbreng van het publiek meteen tegengegaan worden. Hoewel sprekers in de gerechtshoven van Athene vaak aan het publiek vroegen of zij zich stil wilden zouden , gaf het publiek toch vaak haar mening. Het publiek in een gerechtshof in Athene was vaak zeer gemengd: niet alleen gewone burgers kwamen kijken, maar vaak waren er ook buitenlandse bezoekers.
Verdachten namen soms hun kinderen mee naar de rechtszaak om sympathie van het publiek te winnen. Hoewel dit duidelijk een extern argument is, werkte het vaak wel. Tijdens de rechtszaak werd ook vaak de geschiedenis van iemand besproken om te kijken wat diegene voor de gemeenschap gedaan had. Ten slotte waren toespraken gericht aan het publiek of de gemeenschap. Er werd dan ook eenvoudige en voor iedereen begrijpelijke taal gesproken. Hoewel de Atheense wetgevers dus waarde hechten aan legaal opgestelde wetten en deze via legale wegen uitvoerden, speelde tijdens een rechtszaak in het oude Athene ook andere ‘externe’ factoren een rol.
Nebuchadnezzar’s Babylon as World Capital (Beaulieu)
Na de veroveringen van Nebuchadnezzar werd Babylon het grootste religieuze en politieke centrum van het op één na grootste Mesopotamische Rijk in de geschiedenis. Deze nieuwe imperiale rol was erg nieuw voor de stad. Hiervoor was Babylon ondanks haar bloeiende cultuur een stad van middelmatige grootte. Babylon groeide van een provincie van het Assyrische Rijk naar een wereldstad. De stad groeide snel en mensen van over het hele imperium vestigden zich in Babylon. Hierdoor werd Nebuchadnezzar niet alleen heerser van Babylon, maar heerser van een groot gebied dat zich van Jeruzalem naar Assur en van Sicilië naar de Perzische Golf uitstrekte.
In ons moderne wereldbeeld is de definitie van een wereldstad een stad met een kosmopolitische karakter. Een wereldstad moet etnisch en linguïstisch divers zijn. Het is de vraag in hoeverre het Babylon onder Nebuchadnezzar dit karakter had. De enige bronnen waarmee dit onderzocht kan worden zijn tabletten met daarop in spijkerschrift administratieve gegevens over Babylon. Op deze tabletten staat de namen van duizenden individuen in Babylon. De overgrote meerderheid van de namen op de tabletten zijn Babylonische namen. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat Babylon geen kosmopolitisch karakter had. Echter, het grootste deel van deze teksten of tabletten komen van elitaire families die over Babylon heerste. Vaak namen deze elitaire families Babylonische namen aan. Kortom, een Babylonische naam hoeft niets te zeggen over de afkomst van die persoon. Echter, er bestaat één belangrijk archief met spijkerschrifttabletten die ons iets meer kunnen vertellen over de populatiesamenstelling in Babylon. Op de tabletten in dit paleisarchief staat de namen van enkelen duizenden niet-Babylonische inwoners gegrift. Dit is een zeer klein deel van de totale populatie in Babylon. Het aantal migranten moet echter groter zijn geweest, omdat de teksten die in het paleisarchief gevonden werden slechts een zeer klein deel van de totale vastgelegde administratie omvatten. Een stad die etnisch diverser was dan Babylon was Nippur. Al tijdens het Assyrische Rijk was het gebruikelijk dat migranten zich vestigden in Nippur.
De architectuur in Babylon bloeide sterk op onder Nebudchadnezzar. Een voorbeeld van Babylonische architectuur is de bekende toren van Babylon. De toren van Babylon was de ziggurat van de god Marduk en werd Etemenanki genoemd. De architectuur zorgde af en toe voor frustratie en jaloezie onder de onderworpen bevolking van het imperium, omdat een deel van de gebouwen gebouwd was van hun arbeid en bronnen. Hoewel Nebuchadnezzar de heropbouwd van de stad als een groots imperiaal project zag, had Babylon nooit eerder conrtrole over een imperium. Academici hebben zich daarom afgevraagd wel deel van de architectuur in Babylon een echt Babylonisch karakter had. Babylon was namelijk een stad die volgens Assyrisch model gebouwd was. Deze stijl hield Nebuchadnezzar aan. Echter, niet alles in het imperiale Babylon onder Nebuchadnezzar was Assyrisch. Het Babylon van deze tijd representeerde een compromis tussen de Assyrische stijl en de traditionele Babylonische stijl.
In de moderne tijd heeft elke grote of belangrijke stad de behoefte om zichzelf een wereldstad te noemen. Moderne steden baseren zich hierbij op overeenkomsten met andere grote steden. Dit deden steden uit de oudheid niet. Elke stad was uniek in de manier waarop zij claimde het centrum van de wereld te zijn. Ook Babylon claimde het centrum van het universum te zijn. Babylon had dan ook twee symbolische centra: vanuit het paleis heersde de god Marduk niet alleen over Babylon als koning van de stad, maar ook als koning van het universum. De aardse koning regeerde in de schaduw van Marduk. Toen de monarchie verdween uit Babylon bleven de goden de stad besturen.
Archeology of Empires (Sinopoli)
Imperia zijn politieke en geografische expansionistische staatsinrichtingen die bestaan uit verschillende samenlevingen en etnische groepen die elk hun eigen economische, sociale, religieuze en politieke tradities bezitten. Het feit dat imperium zo een breed begrip is, maakt het voor wetenschappers erg moeilijk om het fenomeen van een imperium te bestuderen. De grote variëteit in bronnen, zoals historische verslagen, inscripties of ongeschreven bronnen zoals munten maken het makkelijker en tegelijkertijd moeilijker om imperia te bestuderen. In het artikel besteed Sinopoli vooral aandacht aan recente studies die zich bezig hebben gehouden met zowel geschreven als ongeschreven bronnen die over zijn gebleven van verschillende imperia in de Nieuwe Wereld en de Oude Wereld.
Er zijn verschillende definities mogelijk voor de term imperium. De verschillende definities benadrukken verschillende aspecten, zoals geografie, economie, politiek of ideologie. Echter, alle definities delen het idee dat een imperium een territoriaal expansieve en annexerende type staat is die de controle heeft over andere sociaal-politieke eenheden. De staten en samenlevingen die samen een imperium vormen behouden vaak enige vorm van autonomie op cultureel gebied en soms enige mate van zelfbestuur. De meeste wetenschappers vergelijken verschillende imperia bovendien met elkaar aan de hand van verschillende gradaties van politiek en/of economische controle. Ook besteed elke omschrijving van een imperium aandacht aan de wijze en de intensiteit waarop de imperialistische staat de macht heeft over imperiaal territorium.
De verschillende imperia uit de oudheid verschilden qua levensduur erg van elkaar. Echter, zelf imperia die zeer kort bestonden hadden in de eerste fase van het ontstaan van het imperium een snelle groei van het territorium. Om ervoor te zorgen dat het expansieproces in deze fase van het ontstaan van een imperium door kon gaan, moest het proces van expansie bijgestaan worden door het proces van consolidatie. Met behulp van consolidatie werden veroverde gebieden geïncorporeerd in de politiek, economie en ideologie van het imperium. Territoriale expansie was het belangrijkste proces bij het ontstaan van demografische en geografische ruimte van een nieuw imperium. Vaak begon het expansieproces in een tijd waarin er sprake was van regionale fragmentatie en het uiteenvallen van belangrijke politieke systemen.
De beweegredenen die men had om gebied uit te breiden zijn vaak moeilijk te definiëren. Verschillende participanten in het expansieproces hadden waarschijnlijk verschillende beweegredenen om bij te dragen aan de expansie van een gebied. Uiteindelijk is het vermogen om andere staatsinrichtingen en territoria in te lijven afhankelijk van de militaire kracht van een imperium. Echter, militaire verovering was duur en vaak kwamen vele mensen om het leven. Als gevolg hiervan kan de samenleving ernstig verstoord worden. Militaire verovering was dan ook vaak niet de favoriete manier om een rijk uit te breiden: liever werd er gezocht naar diplomatiekere manieren. Wanneer er bovendien sprake was van een logistieke organisatie op grote afstand of grote communicatiekosten werd het minder aantrekkelijk om uit te breiden. Ook politieke en ecologische factoren speelden hierbij een rol. Echter, als de imperialistische expansie eenmaal begonnen was, was het moeilijk het proces stop te zetten. Zeker als militaire overwinning geassocieerd werd met economische en sociale vooruitgangen.
Het is opvallend dat de geschiedenis van imperialistische groei vaak geassocieerd wordt met individuele heersers. Deze individuele heersers waren vaak zeer goede en flexibele leiders die administratieve organisatie met militaire vaardigheden combineerden. Het creëren van persoonlijke banden tussen verschillende heersers en nieuw veroverde elites kon de kosten van de militaire overwinningen verzachten. De reputatie die hierbij verkregen werd door de heerser kon geweldloze samenwerking stimuleren. Connecties tussen een imperiale familie en lokale elites konden verder versterkt worden door middel van huwelijken, adopties, het geven van geschenken en het bijwonen van verschillende religieuze rituelen. Voor een imperium was het belangrijk na het overlijden van een machtige individuele heerser te blijven bestaan. Daarom moesten imperia een sterk systeem van connecties en afhankelijkheden tussen verschillende culturen en regio’s creëren.
Het regelmatig ophalen van belastingen, buit of andere inkomsten door het imperium heen was een van belangrijkste doelen van imperialistische expansie en machtsconsolidatie. Het rekruteren van arbeiders kon bijvoorbeeld voor reparaties of militaire dienst dienen. Omdat verschillende regio’s in een imperium op het gebied van administratieve structuur, distributiemethoden en de waarde of aanwezigheid van bepaalde producten erg van elkaar verschilden, was het belangrijk dat er verschillende economische organisatiestructuren in een imperium naast elkaar bestonden
Op militair gebied was het vermogen om grote militaire eenheden op effectieve wijze te kunnen mobiliseren erg belangrijk voor een groeiend imperium. Militair succes was voor een imperium belangrijk omdat dit succes territorium, inkomsten en slaven opleverde. Voor individuele soldaten kon militair succes bovendien status en soms land opleveren. De organisatie van het leger en militaire strategieën veranderde door de tijd heen en verschilde tussen verschillende imperia. In de meeste imperia was er in ieder geval sprake van een kern van professionele legermachten en een geïnstitutionaliseerde militaire hiërarchie.
Recente onderzoeken naar het belang van ideologie in archaïsche imperia hebben de nadruk gelegd op twee factoren: de rol van ideologie in het aanzetten van een staat tot expansie, en de rol van ideologie in het legitimeren van ongelijkheden tussen de imperialistische staat en het veroverde gebied. Vaak zochten imperialistische heersers naar een manier waarop zij controle uit konden oefenen over de legitimatie van bijvoorbeeld sociale ongelijkheid door de bestaande ongelijkheid met religieuze argumenten te legitimeren. Het overnemen van religieuze elementen van de lokale bevolking kwam in imperia vaak voor, net als het opleggen van nieuwe religies aan de onderworpen bevolking. Zo kon het bijvoorbeeld voorkomen dat door het creëren van andere religieuze ideeën de heerser op religieus gebied een andere rol kreeg.
Zoals al eerder genoemd kon het uithoudingsvermogen van verschillende imperia erg van elkaar verschillen. Vaak kwamen imperia in een cyclus van expansie en fragmentatie terecht. Als een imperium teveel fragmenteerde vond er ontbinding van centrale instituties plaats en kwam een imperium ten val.
Consequences of an empire
Imperia hebben vaak grootschalige architectuur, wegennetten, tempels en stadcentra. Echter, de afwezigheid van een van deze kenmerken in een imperiaal gebied hoeft niet betekenen dat een regio niet bij het imperium hoort. Idealiter is een imperium opgebouwd uit concentrische ringen waarbij de imperiale macht steeds verder afneemt naarmate de ringen steeds groter worden. Echter, in werkelijkheid zit de machtsverdeling in een imperium complexer in elkaar.
Cities
Imperiale hoofdsteden dienen als religieuze, economische en administratieve centra. Ook symbolische zijn zij het centrum van het imperium. Vaak zijn imperiale centra dan ook ruim georganiseerd en gebouwd rondom een heilige plaats. Het bouwen van nieuwe hoofdsteden in een rijk kan een belangrijke symbolische functie hebben. De imperiale heerser kan zich hiermee onderscheiden van zijn voorgangers. Hoofdsteden van imperia bevatten vaak vele verschillende en vaak luxe goederen die vanuit het hele rijk geïmporteerd worden. Ook is er in imperiale hoofdsteden vaan sprake van een hoge sociale en etnische diversiteit.
Challenges
Archeologische technieken en analysemethoden bij het bestuderen van imperia verschillen met het bestuderen van andersoortige vroege staten, maar de geografische en organisatorische verschillen en de constante en snelle veranderingen binnen een imperium maken het voor archeologen moeilijk om onderzoek te doen naar imperia, omdat zij vaak slechts een klein onderdeel van het imperium onderzoeken. Imperia groeien vaak zeer snel, maar gaan vaak ook zeer snel weer ten onder. Er zijn daarom slechts weinig dateringtechnieken die dit proces chronologisch goed kunnen vastleggen. Individuele archeologische onderzoeken richtten zich vaak slechts een klein deel van een veel groter fenomeen. Hoewel deze onderzoeken bijdragen aan het beter begrijpen van de werking van een imperium, is voor een completer beeld veel samenwerking tussen wetenschappers van verschillende gebieden nodig. Deze samenwerking hangt af van een goede communicatie bij het classificeren van verschillende archeologische materialen en de ontwikkeling van vergelijkbare onderzoeksbenaderingen.
Practice and propaganda in Assyrian and Persian imperial culture (Barjamovic)
Assyrische en Perzische heersers consolideerde hun macht door middel van propagandateksten, grootste spektakels, kunst en architectuur. Dit alles gebeurde op een immense schaal. In werkelijkheid nam de macht van de Assyrische en Perzische heersers afnam en was hun politieke controle afhankelijk van een netwerk van indirecte representatie en communicatie. Dit artikel besteed aandacht aan deze ingewikkelde relatie tussen het werkelijke beleid en de ideologie die er omheen hing. Het laat het consolideren van de macht door goddelijke goedkeuring en geboorterecht aan de ene kant en pragmatisch management aan de andere kant.
Van beide rijken is echter niet altijd evenveel archeologisch materiaal beschikbaar. De Assyriërs schreven hielden hun administratie bij op kleitabletten die makkelijk intact blijven. Hierdoor is er een groot scala aan informatie beschikbaar over de Assyrische politiek en voorbeelden van propaganda. In tegenstelling tot Assyriër is er minder Perzisch archeologisch materiaal beschikbaar. Slechts enkele kleitabletten geschreven in de niet goed begrijpbare Elamitische taal zijn overgebleven. Daarnaast zijn slechts een beperkt aantal plaatsen gebruikt voor opgravingen. Het Perzische opgravingmateriaal bestaat daarom vooral uit relatief korte inscripties die vaak over goddelijke rechtvaardiging gaan. Het beeld van het Perzische Rijk is verder sterk gebaseerd op teksten van klassieke Griekse en Romeinse schrijvers en het Oude Testament.
Assyrië en Perzië bevestigden de legitimiteit van hun macht in teksten en afbeeldingen. Ook verheerlijkten zij zichzelf op afbeeldingen en in teksten. Mannelijkheid, moed en rechtvaardigheid waren thema’s die vaak in deze teksten en afbeeldingen terug kwamen. Ook het respect voor de beslissingen van de goden was een veel voorkomend thema.
De titels die de koningen van beide rijken droegen lieten vaak naar het volk toe zien dat de koning de heerser van alle gebieden en mensen was. Zo bevatte een titel soms de woorden: ‘Zon van alle mensen’ of ‘trouwe herder’. Ook kwamen er persoonlijke eigenschappen van de koning voor in de titels, zoals ‘sterke koning’. Bovendien werd vaak benadrukt dat de koning door of met goedkeuring van de goden gekozen was.
Opmerkelijk aan Assyrische propagandistische teksten is dat er vaak een element van natuurlijk of menselijk gevaar aanwezig is dat de koning met steun van de goden moet overwinnen. In Assyrië werden elk jaar koninklijke verhalen geschreven die voorgelezen werden op grote evenementen ter ere van de koning. Perzische propaganda straalde grootste macht uit en maakte in tegenstelling tot Assyrië geen gebruikt van verhalen waren koningen obstakels moest overwinnen. De hoofdsteden van Assyrië en Perzië waren beide gebouwd om de macht van de koning de vieren. Deze steden functioneerde als een soort arena waarin over sociale en politieke macht onderhandeld werd en spektakels ter ere van de koninklijke macht plaatsvonden.
Een verschil in het gebruik van afbeeldingen en symbolen illustreert de verdere verschillen tussen de Assyrische en de Perzische staatsideologieën. Assysrische paleizen maakten gebruik van een combinatie tussen rituelen en tentoonstellingen met veel marteling en geweld. De Perzische paleizen beeldden daarentegen vooral de macht en centrale plaats van de koning in het universum uit. In tegenstelling tot de Assyriers was de toegang tot de Perzische elite uitsluitend bedoeld voor etnische Iraniërs. Assyrië wilde daarentegen juist een Assyrische identiteit creëren die mensen niet uitsloot en breder was dan de Perzische identiteit.
De Assyrische en Perzische koningen hadden de taak een rijk te besturen die uit veel verschillende groepen en staten bestond. Hierdoor was het niet mogelijk overal hetzelfde politieke beleid uit te voeren. Politieke beleid moest dus flexibel zijn. Er werd in beide rijken een administratief systeem ontworpen zodat het besturen van het rijk makkelijker gemaakt werd. Echter, vaak werd de ideologie van de staat vaak met militair geweld opgelegd aan de onderworpen bevolking.
Er zijn honderden Assyrische brieven overgebleven waaruit duidelijk wordt dat het buitenlandse beleid uitgevoerd werd vanuit de hoofdstad. Hoewel per situatie een plan van aanpak werd uitgedacht en uitgevoerd door provinciale bestuurders, gingen alle beslissingen via de koning. Volgens Barjamovic is het vanuit de huidige moderne maatschappij moeilijk om te begrijpen hoe politieke taken verdeeld waren in de tijd van het Assyrische en Perzische Rijk. Terwijl in de moderne maatschappij zaken als binnenlands en buitenlands beleid (of interne en externe beslissingen) los van elkaar gezien worden, werden alle beslissingen in de tijd van de Perzen en Assyriërs genomen door één grootmacht die ondergeschikt was aan zijn troon. Alles behalve de heerser zelf was als het ware ‘extern’, waardoor er constant goedkeuring van de koning nodig was.
Strategische huwelijken, het verblijf van buitenlandse elite aan het hof, de verdeel en heers techniek, een ontwikkelde infrastructuur en het gebruik van propaganda waren allemaal belangrijke aspecten van het Assyrische en Perzische Rijk. Het Assyrische en Perzische Rijk maakten beide gebruikt van een netwerk van belastinginners en wetgevers. Hoewel alle beslissingen via de koning gingen, was decentralisatie door dit systeem mogelijk.
Een van de belangrijkste strategieën om trouw aan de koning af te dwingen bij het volk was het organiseren van jaarlijkse of tweejaarlijkse evenementen ter ere van de koning. Deze evenementen waren vooral bedoeld om te zien en om gezien te worden. Ook was het vaak de enige keer dat de elite direct contact kon maken met de bevolking.
Italy during the Roman Republic (Lomas)
In het Oude republikeinse Italië bestonden vele culturen en ethniciteiten naast elkaar. Elke cultuur of sociale groep had een eigen taal, cultuur en politieke en economische organisatie. Deze grote diversiteit van sterke regionale identiteiten bestond in de tijd van de Romeinse expansie naast de Romeinse centrale macht en Romeinse invloeden.
Een van de meest centrale en tegelijkertijd ook meest problematische concepten voor historici is de ‘Romanisatie’ van Italië. Romanisatie houdt in dat er culturele, in plaats van politieke integratie met Rome plaatsvindt. Dit proces is moeilijk te definiëren omdat de Romeinse cultuur van plek tot plek verschilde en daarbij steeds veranderde. Bovendien had de Romeinse cultuur op verschillende lagen van de samenleving een ander effect en werd de cultuur door verschillende groepen in Italie op verschillende wijzen overgenomen.
Als gevolg van het etnische diverse karakter van pre-Romeins Italie bleef Italië ná de Romeinse overheersing op etnisch gebied ook erg divers. Vanaf de zevende eeuw v. Chr. begonnen sommige regio’s in Italië een steeds stedelijker karakter te krijgen waardoor rond de vierde eeuw v. Chr. vele verstedelijkte gebieden steden genoemd konden worden.
De manier waarop Rome met andere Italiaanse staten omging hield bovendien de diversiteit in stand. Omdat Rome niet de administratieve middelen bezat om direct een gebied te besturen, deden zij dit via een netwerk van bondgenoten en het schenken van het Romeinse burgerrecht aan bewoners in het veroverde gebied. Er was sprake van kolonisatie. Op die manier behielden veel Italiaanse regio’s zelfbestuur en hun lokale autonomie. Het vredesverdrag van 338 v. Chr. (aan het einde van de Latijnse Oorlog) zorgde voor een paar vernieuwingen in de Rome’s relatie met gekoloniseerde staten in Italië. Ten eerste legde Rome sommige staten het Romeinse burgerschap of het civitas sine suffragio (burgerschap zonder stemrecht). Als gevolg kon Rome makkelijker mankracht en andere goederen uit de gekoloniseerde staten halen. Niet alle staten waren hier echter blij mee, omdat lokale autonomie erg belangrijk gevonden werd. Verder werd het concept van de Latijnse status geïntroduceerd: dit hield in dat men bepaalde rechten (zoals handelsrechten en beperkte invloed in de Romeinse politiek) en plichten opgelegd kreeg door Rome. Ook werden staten hierdoor wanneer nodig verplicht Rome militaire ondersteuning te bieden. Als laatste werd de Latijnse Liga, een verbond tussen verschillende Latijnse steden, ontbonden met als gevolg dat deze steden en gebieden nu niet meer met elkaar verbonden waren, maar elk één op één met Rome.
Verder deelde Rome de Italianen in de bezette gebieden in in drie categorieën: Romeinse burgers (met of zonder stemrecht), Latijnen en onafhankelijke bondgenoten. Het merendeel van de bezette gebieden behoorde tot de onafhankelijke bondgenoten. Op deze manier werd de macht, en vooral de militaire macht, van Rome steeds groter. Toen Hannibal in 218 v. Chr. binnenviel bleven de meeste staten hierdoor loyaal aan Rome. Toen Rome door overwinningen in Spanje en Griekenland echter welvarender werd, werd het verschil in status tussen Rome en de Italiaanse staten steeds zichtbaarder. Onrust in Italië zorgde voor een toenemende discriminatie en verkeerd beleid door Romeinse senatoren. Dit leidde uiteindelijk tot een verslechterde relatie tussen Rome en de rest van Italië en tot de Bondgenotenoorlog.
Kolonisatie in Italië hadden een grote invloed op de demografie, mate van urbanisatie en cultuur van de gebieden die gekoloniseerd werden. Kolonies verschilden erg van elkaar. Vaak werden kolonies op politiek gebied geherstructureerd naar Romeins voorbeeld. Ook werden er kolonies op kwetsbare locaties (zoals aan de kust, waar gevaar was voor piraterij) gesticht zodat betere militaire verdediging in die gebieden mogelijk werd.
Latijnse kolonies verschilden op een aantal punten met Romeinse kolonies (die deel uitmaakten van de Romeinse staat). Ten eerste hadden Latijnse kolonies zelfbestuur, terwijl Romeinse kolonies dit niet hadden. Ten tweede waren Latijnse kolonies vele malen groter dan Romeinse kolonies en bestonden vaak uit een compleet nieuwe groep mensen (vooral Romeinse kolonisten). De voornaamste functie van het stichtten van kolonies door Rome was het verstedelijken van dunbevolkte en niet-stedelijke gebieden.
Na de Bondgenotenoorlog bestonden veel kolonies voornamelijk uit vrijgelaten soldaten. Deze soldaten konden de cultuur van een leefgemeenschap drastisch veranderen. Kolonisten hadden bovendien vaak een eigen visie op de Romeinse cultuur, waardoor de kolonies cultureel erg van elkaar verschilden. In de kolonies waren vaak een aantal welvarende families die veel invloed hadden in de regio. In de tweede eeuw v. Chr. steeg bovendien de welvaart door succesvolle handel met nieuwe verworven gebieden in het oostelijke Mediterrane gebied, waardoor een periode van grote verstedelijking in Italië aanbrak.
Hoewel de tweede eeuw v. Chr. een periode van grote verstedelijking was, was het ook een periode van grote veranderingen en destabilisatie. Omdat Romeins Italië vooral een agrarische samenleving was, waren veel regio’s rijk aan vruchtbaar land en natuurlijke bronnen. Er was dan ook veel zelfvoorzienende landbouw. Er zijn echter twee factoren aan te wijzen die gezorgd hebben voor een verandering in de economie van Italië: ten eerste de snelle groei van Rome en de groeiende macht van de elite in Rome waardoor de economie in de rest van het schiereiland verstoord werd, en ten tweede de impact die Hannibal had op het land. De gangbare visie is dat de verwoesting door de oorlog voor een daling van het aantal boeren zorgde omdat er veel mannen nodig waren in het leger. De elite kon door het verdiende geld in de oorlogen het lege land opkopen en er slaven laten werken. Hierdoor ontstonden grote landhuizen, of villa’s. Archeologisch bewijs wijst echter uit dat deze villabouw niet alleen een tweede-eeuws verschijnsel was maar ook al eerder voorkwam. Ook waren de villa’s niet zo groot als eerst gedacht werd.
Intra-Greek Balancing and the Mediterranean Crisis of c. 201 – 200 BCE, the Rise of Rome (Eckstein)
Ongeveer rond 500 v. Chr. werden de Griekse stadsstaten aan de Ionische Kust door hun buren, het Perzische Rijk, onderdrukt. In dit artikel wordt duidelijk dat kleine staten moeilijke keuzes moeten maken wanneer zij het beleid van een overmacht willen volgen of wanneer zij compromissen willen sluiten met de overmacht. Soms is bovendien er sprake van meerdere grote, machtige staten met wie kleinere staten in overeenstemming moeten proberen te komen wanneer zij hun onafhankelijkheid willen bewaren. Het hoofdstuk van Arthur Eckstein gaat over de maatregelen die verschillende zwakkere Griekse stadsstaten hebben genomen in de machtstransitiecrisis in het oostelijke Mediterrane gebied van 207 v. Chr. tot ongeveer 196 v. Chr.
Sinds 280 v. Chr. was het voor een aantal kleinere Griekse staten mogelijk om overeind te blijven omdat de macht van de drie grotere Griekse staten redelijk in balans was. Deze drie grotere Griekse staten waren de Antigonische monarchie in Macedonië, de Ptolemeïsche monarchie in Egypte en de Seleucidische monarchie in Syrië. Alle drie de grootmachten waren afstammelingen van het rijk van Alexander de Grote. Doordat de macht tussen de drie staten redelijk in balans was, konden kleine en middelgrote staten ter bescherming een verbond aangaan met een van de grote staten wanneer er gevaar dreigde van een andere grote staat.
Echter, tegen de geopolitieke crisis die zich in de 3de eeuw v. Chr. voordeed waren de verschillende kleine en middelgrote Griekse machten niet bestand. Daarom riepen zij de hulp in van een buitenstaander die de geopolitieke crisis kon helpen herstellen: Rome. Eckstein vind dit opvallend en vraagt zich af waarom de staten niet samenwerkten zodat de dreigende groeiende macht van Rome in het hele Mediterrane gebied tegengegaan worden. Eckstein is vervolgens van mening dat de Griekse staten wel degelijk samenwerkten om dreigingen tegen te gaan. Echter, volgens Eckstein was dit samenwerkingsgedrag niet direct tegen Rome gericht, maar tegen andere machten die een directer gevaar vormden voor de geopolitieke situatie in het oostelijke Mediterrane gebied dan Rome. Dit directere gevaar kwam vooral door spanningen die tussen de verschillende staten zelf speelden.
Eckstein wil in zijn hoofdstuk echter vooral aandacht besteden aan hoe het succes van Rome voor een deel verklaard kan worden door het feit dat kleine en middelgrote staten hulp en bescherming zochten bij grotere machten wanneer er gevaar dreigde. Het ineenstorten van het Ptolemeïsche Rijk was een van de belangrijkste oorzaken van de Romeinse interventie in het oostelijke Mediterrane gebied. Tegelijkertijd breidde de andere twee grootmachten, het Macedonische Rijk onder leiding van Philip V en en Seleucidische Rijk onder leiding van Antiochus III, op een agressieve manier hun macht uit. Deze machtsuitbreiding ging vooral ten koste van het Ptolemeïsche Rijk. Zo ontstond er een ‘hegemonische oorlog’: een oorlog die gevoerd wordt met als doel het herstructureren van de machten die met elkaar in strijd zijn. Kortom: het steeds zwakker worden van het Ptolemeïsche Rijk zorgde voor een toenemende competitieve sfeer tussen de andere machten in het oost Mediterrane gebied. Volgens Polybius kwamen Philip en Antiochus met een plan om het Ptolemeïsche Rijk ten onder te brengen en het grondgebied tussen beiden te verdelen.
Als gevolg hiervan vond er op verzoek van de middelgrote staten in het Mediterrane gebied een interventie van Rome plaats. Tussen 201-200 v. Chr. waren het Ptolemeïsche regime in Alexandrië, Pergamon, Athene en Rhodes allen in conflict met Philip of Antiochus.
In Griekenland was de Achaeische Bond een bondgenoot van Philip. De Aetolische Bond was al meerdere keren door Philip verslagen, en geen enkele individuele Griekse stadstaat kon meer tegen de macht van Macedonië op. In 202 veroverde Philip Aegaea. Alleen Rhodes en Pergamon waren aan de westkust van Klein-Azië nu nog over. In 197 v. Chr werd Philip verslagen door de Romeinen.
Volgens Eckstein is het onwaarschijnlijk dat Rome uit was op oorlog in het Griekse oosten toen zij het gebied binnenvielen. Toch kwam de Romeinse Senaat uiteindelijk tot de conclusie dat het slimmer was om in deze hegemonische oorlog een agressieve houding aan te nemen. De ondergang van het Ptolemeïsche Rijk zorgde voor onstabiliteit in het Oost-Mediterrane gebied. Deze gebeurtenis plus de dreiging van Antiochus en Philip zorgde ervoor dat Rome deze houding aannam.
Op lange termijn had deze interventie van Rome veel invloed op de positie van Rome in het Mediterraanse gebied. Tussen 171 en 168 v. Chr. woedde een derde oorlog tussen Macedonië en Rome, waarna Rome won en de Macedonische monarchie werd afgezet. Macedonie werd vervolgens opgedeeld in vier aparte republieken. Volgens Polybius zagen de Grieken deze gebeurtenissen niet als een keuze tussen Romeinse overheersing en vrijheid, maar tussen Romeinse overheersing en Macedonische overheersing. Daarom sloten slechts weinig staten zich aan bij Macedonië. De overwinning en opdeling van Macedonië zorgde ervoor dat de Romeinse macht in de Griekse staten van Aegaea nu geen tegenstanders had. De Romeinse Republiek werd hierdoor uitzonderlijk groot in deze periode.
Volgens Eckstein wordt er in moderne verklaringen over de gebeurtenissen die zich deze periode voordeden teveel nadruk gelegd op het agressieve en militaire karakter van Rome. De Hellenistische staten hadden dit militaire, agressieve en competitieve karakter echter ook. Aan de hand van dit karakter van Rome kan het Romeinse succes in het Mediterrane gebied dus niet verklaard worden. Volgens Eckstein had Rome vooral succes vanwege het grote vermogen van de Romeinen om de buitenlandse bevolking op te nemen in plaats van buiten te sluiten.
Rome’s Attitude towards War (Harris)
Volgens Harris is het belangrijk om de Romeinse houding ten opzichte van oorlog te bestuderen, aangezien Rome het grootste deel van hun imperium verkregen hebben door het voeren van oorlog. Zagen de Romeinen het voeren van oorlog als iets normaal of vonden zij het een hinderlijke onderbreking van het dagelijks leven? Ook is het volgens Harris goed om te kijken naar veranderingen van de Romeinse houding ten opzichte van oorlog in de periode van 250 jaar waarin het Romeinse imperium enorm uitbreidde.
Bijna ieder jaar voerde Rome oorlog. Het werd een ‘biologische noodzakelijkheid’ om oorlog te voeren. Gedurende de eerste 68 jaar vanaf 327 v. Chr. waren voor zover bekend slechts vier of vijf jaren zonder oorlog. Hoewel het regelmatige karakter van de oorlogen die Rome voerde in de derde eeuw v. Chr. afnam, bleef het voeren van oorlog een normaal verschijnsel.
Tot in de late tweede eeuw v. Chr. speelde het voeren van oorlog een belangrijke rol in het leven van Romeinse aristocratische adolescenten en volwassenen. Cicero was van mening dat overwinning door het voeren van oorlog de meest glorieuze overwinning was die men kon bereiken. In Rome was het niet mogelijk een politieke functie te bekleden voordat iemand in tien jaarlijkse militaire campagnes meegevochten had. Dit betekende dat de meeste mannen ervaring hadden met het voeren van oorlog voordat zij in de politiek belandden. Tijdens de militaire dienst kon een man met politieke ambities op de sociale ladder omhoog klimmen door gekozen te worden tot militaire tribuun. Door veranderingen in de organisatie van het leger werd deze functie vanaf 107 v. Chr. echter minder populair.
Het belangrijkste onderdeel van de opleiding die jongen mannen kregen was het voeren van oorlog en het leiden van een leger. Hoewel deze mannen ook het een en ander leerden over wetgeving en welsprekendheid, was dit tot de tweede helft van de tweede eeuw niet gebruikelijk om te studeren.
Een opklimmende politicus deed verdere ervaring op in het voeren van oorlog tijdens zijn quaestorschap en soms tijdens zijn praetorschap. Dit beketende dat het voor een man zeer ongebruikelijk was om consul te worden zonder enige militaire ervaring te hebben. Het voeren van oorlog was een belangrijk onderdeel van het consulschap.
Het is volgens Harris mogelijk dat het jaarlijks voeren van oorlog geen vrijwillige beslissing was. Volgens R. Heinze voelden de Romeinen geen passie voor het voeren van oorlog en haalden zij er geen vreugde uit. Harris vind dit standpunt echter misleidend. Succes op militair gebied was het hoogste dat iemand kon bereiken. Prestige werd erg belangrijk gevonden. Prestige, aanzien en faam werden laus en gloria genoemd. De voornaamste methode om laus en gloria te verkrijgen in de tweede en derde eeuw v. Chr. was door oorlog te voeren. Echter, er bestonden ook andere manieren om laus en gloria te verkrijgen. Het bekleden van een belangrijke politieke functie was een van deze manieren. Een andere manier was door een goede spreken te worden tijdens rechtszaken. Ten slotte kon gloria van vader op zoon worden overgedragen.
Hoewel via de bovengenoemde wegen ook laus en gloria verkregen kon worden, was militair succes toch de belangrijkste manier om eer en faam de verkrijgen. Door het voeren van oorlog kon de jonge aristocratie namelijk de hoogste onderscheidingen krijgen en zo een goede reputatie opbouwen. Deze faam was ook goed terug te zien in monumenten die ter ere van een militaire overwinning gebouwd werden. Ook kon militair succes vastgelegd worden door de naam van de overwonnen stad of regio aan te nemen. De triomf, een intocht waarbij militaire generaals gehuldigd werden, was de meest belangrijke en grootste manier om laus en gloria te verkrijgen.
Tot 151 v. Chr. kwam het niet vaak voor dat aristocraten weigerden oorlog te voeren of om op campagne te gaan. Vanaf 151 v. Chr. werd het normaler voor consuls om een jaar in dienst te zijn zonder oorlog te hebben gevoerd. Dit kwam waarschijnlijk doordat het moeilijker werd om mannen te rekruteren en zo legioenen te vormen. Ook het gebrek aan enthousiasme van de consuls zelf op het gebied van oorlog voeren heeft waarschijnlijk effect gehad.
Annexation and Hegemony beyond the Adriatic (Eckstein)
Honderden jaren was er in het Oude Mediterrane gebied sprake van een multipolaire anarchie: een soort voorouder van een internationale samenleving sinds het opkomen van de eerste georganiseerde beleidsvormen. De Griekse geschiedschrijver die schreef over de opkomst van Rome, Polybius, verklaarde dat door de val van de Macedonische Rijk de situatie in het Oost-Mediterrane gebied veranderde van een situatie waarin Rome de voornaamste macht was naast andere grote machten, naar een situatie waarin Rome de enige overheersende macht was. Echter, Polybius schreef dat er rond 150 v. Chr. geen enkele provincie in het oosten bestond die door de Romeinen bestuurd werd. Er waren zelfs geen Romeinse diplomaten aanwezig. Het oosten dat Polybius beschrijft bestond uit legaal onafhankelijke staten, waar Rome slechts informele vriendschappen had, geen officiële verdragen.
Volgens Arthur Eckstein is het daarom duidelijk dat Rome in het oosten geen formeel imperium had. De vraag is of Rome dan wel een informeel imperium bezat. Volgens Eckstein heeft een informeel imperium een aantal vaste kenmerken: directe politieke controle en annexaties worden uit de weg gegaan en macht wordt op een subtiele maner uitgeoefend, via overtuiging, intimidatie en prestige.
Volgens Michael Doyle is er sprake van een imperium wanneer effectieve politieke controle over het binnenlandse én buitenlandse beleid van een andere staat uitgeoefend kan worden. Wanneer een metropool in staat is het buitenlandse beleid van een buurstaat te beheersen maar wanneer het niet lukt om ook de macht over het binnenlandse beleid te krijgen, is er sprake van een hegemonie. Wanneer een metropool slechts af en toe grenzen stelt aan het beleid van een zwakkere buurstaat, is er sprake van een ‘sphere of influence’. Volgens Eckstein was er in 188 v. Chr, sprake van een unipolariteit, toen Rome de enige overgebleven grootmacht in het Oost-Mediterrane gebied werd. Echter, unipolariteit betekent geen imperium en ook geen hegemonie. Het is onduidelijk wat deze unipolariteit betekende in het Oost-Mediterrane gebied.
Volgens Polybius waren de Romeinse militaire expedities tussen 229 v. Chr. en 219 v. Chr. lang de Adriatische Zee om weerstand van de Illyrische bvolking te onderdrukken het begin van de symploké: de groeiende verbondenheid tussen het oostelijk en westelijk deel van het Mediterrane gebied. Toen Rome in 229/228 v. Chr. de Ardiaei (een stam langs de Illyrische kust) versloeg, stuurde Rome ambassadeurs naar Griekse staten die bedreigd waren door de Illyrische bevolking. Dit resulteerde in een soort protectoraat in Illyrie. De zeven regeringen die een informeel verbond met Rome aangingen waren niet met Rome verbonden in de vorm van een verdrag. Zij maakten zich zorgen of Rome hen zou beschermen tegen de agressieve Adriaei. Het leek erop dat er in het Oost-Mediterrane gebied een informele ‘sphere of influence’ was ontstaan, en niet meer dan dat.
Het expansionistische beleid van de Macedonische koning Philip V had echter veel invloed in het Mediterrane gebied. Philip streed tegen de Aetolische Bond, maar toen Hannibal de Slag bij het Trasimeense meer won, zag Philip af van het plan om Griekenland te veroveren en richtte zich op expansie in het Westen. Dit plan trok de negatieve aandacht van Rome, en voor het eerst werd er in het Oosten een politieke beslissing gemaakt op basis van gebeurtenissen in het Westen. Volgens Polybius was dit dan ook een gebeurtenis die het begin van de symploké betekende. Toen Philip in 215 v. Chr. het Illyrische gebied binnenviel, ging Rome samen met de Aetoliërs een verbond aan.
De machtsbalans tussen de drie Oost-Mediterrane Griekse grootmachten (de Antigoniden in Macedonië, de Seleuciden in Syrië en Mesopotamië en de Ptolemeeërs in Egypte), begon te verschuiven toen het Ptolemeïsche Rijk uiteen begon te vallen. Philip V en Antiochus III (van Syrië) ontwikkelde een plan om het rijk ten onder te laten brengen en te verdelen. Als gevolg hiervan riepen een aantal Griekse machten (Pergamon, Rhodes, de Ptolemeeërs en de Atheners) om een Romeinse interventie in het gebied. Nadat in 196 Antiochus III zich bij de Romeinen had aangesloten begon een oorlog tussen een grote Griekse coalitie (en Rome) en Philip V. Uiteindelijk werd Philip in 197 v. Chr. verslagen en werd er vrede gesloten met Rome.
Nadat Philip verslagen was ontstond de vraag wat men met het Griekse gebied van Philip in Macedonië moest doen. Uiteindelijk bepaalde de ‘Isthmian Declaration’ voor verduidelijking: de Griekse staten van de Macedonische hegemonie werden vrij verklaard van alle belastingen die externe staten hen op konden leggen en kregen de vrijheid om hun eigen traditionele constitutie te laten bestaan. Rome moest dus op de Griekse staten vertrouwen op het behoud van veiligheid in het oosten.
Deze beslissing van Rome was volgens Eckstein een grote fout. Er ontstond in het Griekse gebied een machtsvacuüm waar Rome geen invloed op had. In 192 v. Chr. riep de Aetolische Bond uit ontevredenheid over de situatie Antiochus III uit tot leider van het Griekse gebied. Hierdoor viel Rome (met Philip en Achaea aan de Romeinse kant) Griekenland binnen en versloeg de Aetolische Bond en Antiochus III in 189 v. Chr. Hoewel de vier staten die oorspronkelijk om Romeinse hulp gevraagd hadden territorium uitbreidden, werd Rome de enige supermacht in het Mediterraanse gebied. De vier staten bleven verbonden met Rome door een los informeel verbond.
Volgens Eckstein is het hierna de vraag of Rome een ‘sphere of influence’ achterliet in het gebied. Hoewel Rome af en toe ambassadeurs naar Macedonië en Achaea stuurde, was er nauwelijks sprake van diplomatieke interactie tussen de gebieden. Kleinere Griekse staten met machtige buurstaten in dit gebied klaagden dan ook dat Rome te weinig aandacht aan besteedde aan problemen. Er was echter geen sprake van bureaucratie die zich bezighield met Griekenland. De enige taak van Rome was om te zorgden dat er geen peer-competitor (een staat die machtig genoeg is om Rome’s positie in het gebied te ondermijnen) opkwam.
Toen vanuit Macedonië klachten kwamen over het bewind van Philip, werd Philip voor een groot deel uit zijn macht gezet.
Philips zoon Perseus voerde als gevolg hiervan oorlog tegen Rome. Deze oorlog resulteerde uiteindelijk in de ondergang van de Macedonische macht. In 168/167 keerde de vrede in het gebied terug en werd Macedonië opgedeeld in vier aparte republieken. Ook hield Rome zich nu intensief bezig met de interne en externe politiek in Griekenland, en gebruikte hierbij militaire macht. Hoewel Polybius en vele historici van mening zijn dat de Griekse staten in deze periode onder de Romeinse heerschappij vallen, benadrukt Eckstein dat het hoofddoel van Rome nog steeds niet meer was dan voorkomen dat er een ‘peer-competitor’ ontstond.
Na het door middel van geweld consolideren van de Romeinse macht in het oosten bleef Rome voor bijna twintig jaar weg uit het gebied. Nadat er in 150-148 v, Chr. onrust ontstond in Macedonië als gevolg van heimwee voor de oude Macedonische situatie, greep Rome in en werd Macedonië een Romeinse provincie. Een groot deel van Achaea werd gereduceerd tot kleine onafhankelijke stadsstaten. Volgens Eckstein verschoof de situatie van een ‘sphere of influence’ naar een Romeinse hegemonie.
Het artikel laat zien dat het gebruik van de juiste begrippen om een situatie mee te beschrijven belangrijk is. Volgens Eckstein is het belangrijk om voorzichtig met de term ‘empire’ om te gaan. Rome heeft in het oosten volgens Eckstein nooit een ‘empire’ gehad, maar slechts een ‘sphere of influence’, en uiteindelijk een hegemonie.
Augustus: the making of the Principate (Gruen)
Augustus was een princeps, maar bezat geen principatus. De term ‘princeps’ was een term die veel gebruikt werd in de Romeinse Republiek. De titel stond voor vertrouwen en autoriteit en had betrekking op een bepaalde regeringsvorm. Augustus en zijn tijdgenoten gebruikte de term na de Republiek niet op die wijze. Augustus heeft bovendien nooit een functie gehad die het Principaat heette. Wel werd hij in de eerste instantie voor tien jaar aangesteld als triumvir zodat hij de door oorlogen verwoeste stad kon opbouwen. Toen in 27 v. Chr. het ergste oorlogsgeweld voorbij was deed Augustus afstand van een aantal formele bevoegdheden. Echter, hij behield over de meeste van deze bevoegdheden nog wel macht. Zo had Augustus na 27 v. Chr. voor tien jaar nog steeds de macht over het Iberische schiereiland, Gaul, Syrië, Cyprus en Egypte. Deze tienjarige tijdslimiet was echter verlengbaar. Verder behield Augustus zijn positie als één van de twee consuls. Deze regelingen betekende echter geen terugkeer naar de Republiek. Die tijd was voorbij.
Augustus deed afstand van alles dat voor een institutionalisering van zijn positie en rol betekende. Als Augustus zijn positie zou institutionaliseren, zou de bevolking van Rome daar aanstoot aan kunnen geven en zou dit samenzwering (vooral in de Senaatsklasse) kunnen veroorzaken. Dit zorgde voor een groot dilemma voor het regime van Augustus. Als Augustus behalve zijn consulschap geen officiële positie bezat geen officiële privileges bezat hoe kon Augustus dan zorgden voor continuïteit, stabiliteit van de vredige situatie en opvolging voor een principaat dat eigenlijk niet bestond zorgen? Dit betekende een centrale paradox: aan de ene kant wilde Augustus geen geïnstitutionaliseerde eenmansheerschappij, en aan de andere kant wilde hij dat het systeem dat hij gecreëerd had zou blijven bestaan.
Gebeurtenissen in het jaar 23 v. Chr. zorgden voor een crisis. In de zomer van dat jaar deed Augustus na negen jaar afstand van zijn consulschap Uit dankbaarheid mocht Augustus van de Senaat zijn militaire autoriteit behouden (imperium). Ook werd dit imperium superieur gemaakt aan de imperia van andere generaals in andere gebieden. Augustus bezat grotere macht (maius imperium) dan de andere generaals. Hoewel Augustus zelf geen tribunaat kon houden, kreeg Augustus verder voor de rest van zijn leven de verantwoordelijkheden van een tribuun. Het afstand nemen van het consulschap betekende nauwelijks een politieke terugsprong. Het feit dat Augustus afstand deed van zij consulschap zorgde ervoor dat andere vooraanstaande Romeinen de functie konden gaan bekleden. Augustus bleef nog wel veel invloed hebben in de selectie van een nieuwe consul. Augustus bleef zijn autoriteit dus behouden. Bovendien schonk de Senaat Augustus special privileges zodat zijn machtige positie bijna meteen herstelde.
Hoewel Augustus in 23 v, Chr. erg ziek geweest was, had hij geen voorbereidingen getroffen voor een eventuele opvolger. Aangezien Augustus elke vorm van institutionalisering van zijn positie wilde voorkomen, wilde Augustus geen voorbereidingen treffen voor een opvolger. Aan de andere kant kon dit voor instabiliteit en discontinuïteit zorgen. Augustus bezat tribunicia potestas: hij had de bevoegdheden van een tribuun, maar was officieel geen tribuun. Dit principe van tribunicia potestas betekende een breuk met de constitutionele onderbouwingen van de Republiek. Deze nieuwe positie van de princeps zat niet vast aan allerlei constitutionele regelingen die wel bestonden in de Romeinse Republiek. Zo waren er bijvoorbeeld geen medetribunen die een veto over hem konden uitspreken. Ook bezat Augustus geen functie die na een jaar afliep. Ook bezat Augustus een imperium onafhankelijk van een officiële functie of bepaalde provincia. Augustus maakte weinig gebruik van zijn tribunicia potestas en zijn maius imperium. Het is daarom de vraag waarom Augustus deze bijzondere status verwierf.
Een antwoord op deze vraag ligt volgens Gruen in de eerder genoemde centrale paradox: aan de ene kant wilde Augustus het systeem dat hij gecreëerd had in stand houden, maar aan de andere kant wilde Augustus niet erkennen dat er een systeem bestond. Hoewel er op een eventuele opvolger geen officiële functies konden worden overgedragen, was het wel mogelijk een partner te zoeken. Augustus koos Agrippa, de echtgenoot van zijn nicht, als zijn partner.
In 19 v. Chr. schonk de Senaat Augustus de bevoegdheden van een consul voor de rest van zijn leven. In 18 v. Chr. kreeg Agrippa bovendien tribunicia potestas en maius imperium. Ondertussen keek Augustus naar een andere generatie: die van Lucius en Gaius, Agrippa’s zoons. Augustus adopteerde de twee jongens. Het werd duidelijk dat Augustus voorzichtig voorbereidingen aan het treffen was voor een eventuele opvolger.
Toen Agrippa in 12 v. Chr. eerder dan Augustus zelf overleed, wees Augustus zijn stiefzoon Tiberius aan als de opvolger van Agrippa. Echter, Tiberius kreeg niet net als Agrippa de tribunicia potestas en de maius imperium. Volgens Gruen deed Augustus dit waarschijnlijk omdat hij niet wilde dat men het idee kreeg dat een keizerlijke dynastie aan het ontstaan was. Bovendien was Augustus van mening dat Tiberius zijn positie moest verdienen, net als Agrippa en hemzelf. In 6 v. Chr. kreeg Tiberius uiteindelijk voor vijf jaar de tribunicia potestas. Echter, Tiberius trok zich terug uit het publieke leven en deed afstand van zijn bevoegdheden. Omdat Gaius en Lucius te jong waren om alle bevoegdheden van Tiberius over te nemen stond Augustus er weer alleen voor.
Helaas overleden Gaius en Lucius beiden op jonge leeftijd. Deze gebeurtenis zorgde ervoor dat Agustus Tiberius adopteerde als zijn eigen zoon. Tiberius was niet de enige die Augustus adopteerde. Ook Agrippa Postumus, de zoon van Agrippa en Julia, en Germanicus, Augustus’ neef werden geadopteerd. Deze adopties waren volgens Gruen allen privéaangelegenheden. Ze waren bedoeld om de Julisch-Claudische dynastie te consolideren, niet om voor opvolgers van Augustus’ troon te zorgen.
In 13 v. Chr. werd de tribunicia potestas van Tiberius na tien jaar verlengd en kreeg hij het maius imperium, waardoor Tiberius nu volledig de plek van Agrippa had overgenomen. Uiteindelijk had Augustus hiermee het centrale dilemma opgelost: door bevoegdheden aan Agrippa en later Tiberius te schenken die niet verbonden waren aan een officiële functie of een jaarlijks limiet, zorgde Augustus ervoor dat zijn dood niet voor een discontinuïteit in zijn systeem zou zorgden.
Making a World City of Rome (Favro)
Oosterse steden in de Hellenistische periode zoals Antiochië, Alexandrië en Pergamon verworven een internationale status vanwege hun belangrijke rol op politiek en economisch gebied. Rome kwam vanwege de handel of militaire campagnes vaak in aanraking met deze belangrijke steden en waren onder de indruk van de schoonheid ervan. Hun eigen hoofdstad, Rome, was een stad met onverharde wegen en niet-indrukwekkende architectuur. Op internationaal niveau kreeg Rome zelfs kritiek op het uiterlijk van de stad. De stad Rome paste kortom niet bij wat de Romeinen bereikt hadden. Tijdens de tweede en eerste eeuw v. Chr. werden daarom pogingen gedaan de stad te verfraaien. Van welvarende generaals in die periode werd verwacht dat zij een deel van hun buit besteedde aan architectuur in Rome.
Echter, de invloed hiervan op de stad was beperkt. Individuen hadden niet de capaciteit op de stad Rome te veranderen. Hiervoor zou moeten worden samengewerkt. Pas toen de macht in Rome naar één persoon toe ging, werd er echt iets gedaan aan het imago van Rome als stad. Zo werden onder leiding van Julius Caesar verschillende grote bouwprojecten gestart. Toen Caesar in 44 v. Chr. vermoorde werd tijdens de Ides van maart werd de metamorfose van Rome tot een wereldstad overgelaten aan zijn opvolger Octavianus Augustus.
Toen Octavianus in 44 v. Chr. naar Rome trok, trof hij een stad aan waar de effecten van jarenlange burgeroorlogen goed te zien waren. Er woonden vele werkloze burgers en bouwprojecten die door Caesar gestart waren, waren maar half af. Hier kwam nog bij dat als gevolg van de oorlogen er geen geld beschikbaar was voor het afmaken van belangrijke bouwprojecten of het starten van nieuwe. Bovendien hadden andere zaken voorrang. Zo bouwde Octavianus tempels die dienden als monumenten voor zijn militaire overwinningen. Verder wilde Octavianus de architectuur van zijn vader, Gaius Octavius, evenaren. Ook toonde Octavianus eerbied aan Griekse goden zoals Apollo.
Octavianus benadrukte verder zijn verbondenheid aan de Romeinse Republiek door veel aandacht te besteden aan het Forum Romanum. Het Forum Romanum was het politieke hart van Rome. Hier werden vergaderingen gehouden en evenementen georganiseerd. Verder stimuleerde Octavianus anderen om projecten te starten die de stad zouden verbeteren. Zo werkte de rechterhand van Octavianus, Marcus Agrippa, aan het verbeteren van openbare gebouwen, riolen en straten.
Hoewel Rome vijftien jaar na de dood van Caesar vele bouwprojecten gestart en afgemaakt waren, was het imago van Rome niet erg veranderd, zeker niet naar de buitenwereld toe. Het bouwen van nieuwe gebouwen kwam vooral voort uit een politieke rivaliteit tussen Romeinen. De nieuwe gebouwen trokken dus geen breed extern publiek aan. Echter, Octavianus legitimeerde zijn bouwprojecten door een Grieks-Romeinse stijl aan te houden. Ook beperkte hij het gebruik van een Egyptische bouwstijl en verbande hij alle Egyptische goden uit Rome. Omdat Augustus de status van verschillende religieuze groepen verhoogde, werd er in Rome meer aandacht besteed aan religieuze evenementen het verbeteren van publieke voorzieningen zoals het restaureren van tempels.
In plaats van het starten van nieuwe projecten stimuleerde Augustus anderen om bestaande gebouwen en voorzieningen te verbeteren. Augustus hervormde en verbeterde organisaties en systemen die zich bezighielden met weg- en waterbeheer, stadsmilieubeheer en de brandweer. Hierdoor kregen alle lagen van de samenleving een rol in het verbeteren van Rome. Ook verdeelde Augustus de stad in veertien nieuwe regio’s. De technische kennis en organisatorische vaardigheden van Rome verbeterde door deze veranderingen. Rome bloeide op en de architectuur in Rome had een breder publiek gekregen.
Omdat Augustus ervoor wilde zorgen dat alle belangrijke bouwprojecten zij beleid reflecteerden en geen andere personen vereerden. Daarom zorgde Augustus ervoor dat alleen familieleden nog triomfen mochten ontvangen. Zo beperkte Augustus het aantal triomfale bouwprojecten. Als een pater familias stimuleerde Augustus de verering van godheden die familieleden beschermden (lares) en zijn genius. Zo bouwde Augustus de Mausoleum Augustum, een groot familiegraf voor hem en zijn familie. Toen Augustus overleed werd een lijst van alle daden van Augustus (de Res Gestae) gegraveerd op bronzen tabletten en voor de ingang van het Mausoleum Augustum gezet. Ook werd deze lijst op andere plekken in het Mediterraanse gebied neergezet. Augustus veranderde gedurende vijftig jaar van een opvolger van Julius Caesar en een overwinnaar naar een staatshoofd en een vaderfiguur die een grote rol had gespeeld in de transformatie van Rome.
Onder Augustus veranderde het imago van Rome aanzienlijk, maar waaruit bestond dit nieuwe stadsimago dat onder Augustus ontstaan was? Augustus vermijdde bouwstijlen die te innovatief of niet-Romeins waren. In tegenstelling tot de extraverte gebouwen die in het midden van de eerste eeuw gebouwd werden, werden er onder Augustus een conservatieve en ingetogen bouwstijl gehanteerd. Deze bouwstijl voelde voor de Romeinse bevolking die jarenlange onrust gekend had door de vele oorlogen vertrouwd aan. Hoewel dus een traditionele en vertrouwde bouwstijl gehanteerd werd, werd er wel voor gezorgd dat de gebouwen memorabel genoeg werden. Daarom werden traditionele vormen uitvergroot. Diane Favro noemt dit ‘enhanced familiarity’. Augustus investeerde kortom in al bestaande architectuur. Een specifieke bouwvorm, de ereboog, werd steeds belangrijker onder Augustus, omdat erebogen zeer geschikt waren voor propaganda. Ook werd het onder de rijkere bevolking populair om extraversie en grote schoonheid naar buiten toe vermeden en werden ingetogenere woonhuizen geprefereerd. Ook Augustus zelf had een van de buitenkant vrij sober huis. In plaats daarvan werd veel geld uitgegeven aan het interieur van de huizen. De binnenkant van de huizen was vaak rijkelijk versierd.
Rome werd onder Augustus een groenere stad. Geïnspireerd door de bomen en parken in Alexandrië, werden er in Rome parken en indrukwekkende tuinen gebouwd.
Macht en rijkdom werd door de Romeinen vaak geuit aan de hand van grootte en kwalitatief goede materialen. Veel bouwprojecten onder Augustus waren enorm. Op het eerste gezicht leken deze enorme projecten tegen de tradities in te gaan, maar al snel werden Augustus’ bouwvormen geaccepteerd als een uitvergroting van vertrouwde bouwvormen. De welvaart steeg onder Augustus en er werd steeds meer gebruik gemaakt van brons en kleurrijke stenen die geïmporteerd werden. De luxe en kleurrijke materialen weerspiegelden de welvarende periode en toonden respect voor het verleden. Verschillende nieuwe gebouwen dienden als herkenningspunten in de stad. Deze gebouwen toonden bovendien de vrijgevigheid van Augustus aan de gehele bevolking. Augustus hervormde bestaande gebouwen die als herkenningspunten dienden en vestigde de aandacht op nieuwe gebouwen
In Rome werden paden aangelegd langs allerlei afbeeldingen, materialen en teksten liepen die samen een verhaal vormden. Langs bepaalde paden bij belangrijke gebouwen werden verhalen of afbeeldingen langs te weg gegraveerd. In de verhalen of afbeeldingen werd vaak gerefereerd naar de daden en het leven van Augustus.
.
Rome kreeg onder Augustus een nieuw centrum. Augustus verspreidde onder de inwoners van Rome het gerucht dat hij geboren was op het Palatijn (een van de zeven heuvels van Rome). Bij het Palatijn kocht Augustus een huis en bouwde hij verschillende monumenten. Het Palatijn overschaduwde het bestaande stadscentrum, het Capitool, en werd als gevolg hiervan het nieuwe centrum van Rome. De dichtheid van de nieuwe stad zorgde er echter voor dat er steeds minder kansen waren om nieuwe gebouwen neer te zetten.
Rome had in tegenstelling tot de meeste klassieke steden geen solide stadsmuren. In Rome was daarentegen sprake van een langzame overgang naar het platteland door middel van tuinen die om de stad heen lagen. Hoewel het gebrek aan een solide stadsmuur juridische problemen kon opleveren, had de groene stadmuur een propagandafunctie. Terwijl andere steden met een solide muur uitstraalden dat zij bang waren voor een aanval, liet Rome met de groene stadmuur juist zien dat het een vredige en steeds groeiende stad was. Aan het einde van de eerste eeuw v. Chr. voelden de inwoners van Rome geen behoefte meer om hun Republikeinse verleden te benadrukken. Na tientallen jaren van welvaart en vrede erkende de Romeinen de uniciteit van hun eigen tijd.
In tegenstelling tot de individualistische Republikeinse projecten waren de bouwprojecten van de princeps bedoeld om cohesie te creëren. Veel partizanen namen de princeps’ bouwstijl over, zodat de stijl een buitenstaander gelijk herinneren aan de princeps. Dit zorgde ervoor dat Rome steeds meer gezien werd als het resultaat van één man. Soortgelijke ontwikkelingen in de literatuur en kunst vonden plaats. Op veel vlakker werd Rome het theater van de wereld, of theatrum mundi. Augustus nam maatregelen om te voorkomen dat andere steden Rome gingen imiteren.
De prestatie die Augustus geleverd had werd niet makkelijk herhaald. Zodra Rome als een wereldstad ging optreden of andere steden Rome’s bouwstijl gingen imiteren, vervaagde Augustus’ imago. Hoewel andere keizers ook hun stempel op Rome probeerden te drukken kregen slechts weinig dezelfde kansen die Augustus had gehad. De stad was immers al hervormd.
New Testament and Christian Origins (Clark)
De verhalen uit het Nieuwe Testament veertig jaar nadat Jezus’ dood geschreven. De verhalen laten vier verschillende kanten van Jezus zien. De teksten waren niet geschreven als een biografie, maar de auteurs wilden met deze teksten laten zien dat zij in Jezus geloofden. Alle verhalen uit het Nieuwe Testament zijn geschreven door mannen of groepen mannen, en de lezers van de verhalen maakten geen deel uit van een samenleving waarin er sprake was van gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen.
Echter, de verhalen in het Nieuwe Testament beschrijven Jezus als een man die met vrouwen praatte en van mening van dat het huishouden of het baren van kinderen niet de enige taak van de vrouw was. Alle verhalen in het Nieuwe Testament noemen de belangrijke vrouwelijke aanhangers van Jezus en beschrijven hun rollen bij de gebeurtenissen rondom de opstanding van Jezus. Hoewel Jezus beschreven is als iemand die op een vriendelijke met vrouwen omging, wordt Jezus ook beschreven als een man die opkwam voor zwakkere groepen zoals armen of zieken. Sommigen beschrijven Jezus zelfs als een feminist.
Niet alleen de gaten in de verhalen van het Nieuwe Testament maken het onderzoek naar de relatie tussen Jezus en de vrouw moeizaam, maar eeuwenlange lezingen van de verhalen heeft ervoor gezorgd dat mensen de verhalen weergegeven hebben zoals zij die geïnterpreteerd hebben. Vandaag de dag zijn historici voorzichtiger met het claimen van de waarheid, en houden zij er vaker rekening mee dat auteurs van teksten vaak een bepaald publiek of een bepaald doel in hun achterhoofd hadden. Daarom moeten we ons bewust zijn van de context waarin de Bijbelse teksten geschreven zijn.
Feministische historici hebben bijvoorbeeld de Bijbel gelezen en deze op hun eigen manier geïnterpreteerd. Een belangrijk punt voor deze historici was het begrijpen van het christendom als stroming binnen het Jodendom.
De brieven van Paulus zijn de vroegste bronnen die in het Nieuwe Testament staan. De meeste academici geloven nu niet meer dat Paulus deze brieven zelf geschreven had. Ook is er veel discussie over de interpretatie van de brieven. Gaten in de kennis van de geschiedenis hebben ervoor gezorgd dat het onduidelijk is wat de rol van vrouwen precies was in de verhalen van Paulus. Sinds 1970 zijn academici het oneens over in hoeverre Paules een ‘protofeminist’ genoemd kan worden. Hierbij hebben academici zich vooral gebaseerd op 1 Korintiërs 7 en 11:2-16. Een ander punt dat veel discussie onder academici teweegbrengt is Paulus’ visie op homoseksualiteit.
De meeste academici zijn het erover eens dat de houding van mannelijke christenen tegenover vrouwen tegen het einde van de eerste eeuw n. Chr. terughoudend werd omdat zij geloofden dat Gods koninkrijk spoedig zal terugkeren. Hierom probeerden zij in het reine te komen met hun geloof.
De verhalen over de geboorte van Jezus in Mattheus en Lukas speelden een grote rol in de verering van de maagdelijkheid van Maria. Vroege theologen zoals Augustinus dachten dat er een link was tussen seks en het overdragen van de erfzonde. Jezus werd van de zonde weggehouden omdat hij geboren werd uit een maagd. In de elfde eeuw n. Chr. was het idee dat Maria zondevrij was zeer populair. Toch duurde het nog tot 1854 totdat het Vaticaan dit ook verklaarde. Feministen zijn het vaak niet eens met deze interpretatie van Maria, omdat het geen realistisch beeld van de vrouw weergeeft.
Christian Growth and The Role of Women (Stark)
Omdat vandaag te dag het Christendom vaan weggezet wordt als seksistisch en patriarchisch, wordt vaak vergeten dat de vroege christelijk kerk zo aantrekkelijk was voor vrouwen dat keizer Valentinianus de paus Damascus in 370 opriep om zijn missionarissen niet meer langs de deuren van vrouwen te laten gaan. Het Christendom gaf vrouwen uit deze tijd vaak een status die zij niet hadden in de Grieks-Romeinse wereld. Echter, historici hebben volgens Stark te weinig moeite gedaan dit fenomeen de bestuderen.
In de Grieks-Romeinse wereld waren er veel meer mannen aanwezig dan vrouwen. Het wegdoen van meisjesbaby’s bij de geboorte was legaal en moreel geaccepteerd. Dit kwam dan ook vaak voor onder alle sociale klassen, aangezien jongens geprefereerd werden in de Grieks-Romeinse wereld. Hoewel er dus veel meer mannen dan vrouwen waren in de Grieks-Romeinse wereld, veranderde dit toen het christendom zich begon te ontwikkelen. Onder de christelijke gemeenschap waren gemiddeld juist meer vrouwen aanwezig. Dit kwam ten eerste doordat het christendom infanticide en abortus verbood, en ten tweede omdat vaker vrouwen dan mannen zich bekeerden tot het christendom.
De Britse historicus Henry Chadwick schreef dat het christendom vooral succesvol was onder vrouwen. Volgens Peter Brown konden deze bekeerde vrouwen hun mannen overhalen ook christen te worden. Om dit fenomeen te verklaren is het handig een onderscheid te maken tussen primaire bekering en secundaire bekering. Primaire bekering houdt in dat het individu een actieve rol speelt bij de bekering en een beslissing maakt op basis van een persoonlijk geloof. Secundaire bekering houdt in dat een individu niet op persoonlijk niveau bekeerd wordt en daarin een actieve rol speelt, maar dat iemand zich bekeerd omdat een ander dat ook doet. Dit komt bijvoorbeeld voor wanneer een vrouw zich bekeerd tot het christendom, en als gevolg daarvan bekeerd haar man (eventueel met tegenzin) zich ook. Primaire bekering kwam veel vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.
Om dit te kunnen verklaren is het belangrijk om naar de geslachtsverdeling in de christelijke wereld en in de Grieks-Romeinse wereld te kijken. Guttentag en Secord creëerden in de jaren tachtig een theorie die culturele variaties in de status van vrouwen koppelde aan de culturele variaties in geslachtsverhoudingen. Guttentag en Secord kwamen tot de conclusie dat wanneer er veel meer mannen dan vrouwen aanwezig zijn, vrouwen onderdrukt zullen worden door onderdrukkende genderrollen. Mannen behandelen vrouwen volgens Guttentag en Secord in dit geval namelijk als ‘schaarse goederen’. Wanneer er andersom meer vrouwen dan mannen zijn, genieten vrouwen veel grotere vrijheid en macht. Aan de hand van deze theorie konden Guttentag en Secord de verschillen in status van vrouwen in Athene en Sparta verklaren.
In Athene waren er door veel voorkomende infanticide van meisjes relatief weinig vrouwen. Ook overleden vrouwen vaak aan het laten aborteren van hun baby. Vrouwen in Athene hadden kortom een erg lage status. Dit was anders in Sparta. Hier was het voor mannen normaal om vanaf de kindertijd een intensieve militaire opleiding te krijgen. Tot hun dertigste zaten Spartaanse mannen in het leger. Pas daarna konden zij gaan trouwen. Door deze afwezigheid van mannen in de normale maatschappij hadden vrouwen een grote vrijheid, status en onafhankelijkheid.
Als de theorie van Guttentag en Secord klopt, zou de status van christelijke vrouwen in de Grieks-Romeinse wereld overeen moeten komen met die van de Spartaanse vrouwen. Om de onderzoeken of dit klopt, moet aandacht besteed worden aan twee aspecten van de status van de vrouw: de status binnen het gezin en de familie en de status binnen de religieuze gemeenschap. Het christendom zorgde ervoor dat veel vrouwen een hogere status verkregen. Dit kwam doordat infanticide verboden was en scheiden, incest en polygamie afgekeurd werden. Christelijke weduwes genoten in tegenstelling tot niet-christelijke weduwes ook een redelijk goede positie. Zij voelden minder de druk om te hertrouwen. Ook trouwden christelijke vrouwen vaak op latere leeftijd dan niet-christelijke vrouwen en hadden zij een grotere partnerkeuze. In de Romeinse wereld werd in tegenstelling tot de christelijke gemeenschap op veel vroegere leeftijd getrouwd. De meeste meisjes trouwden nog voordat zij in de puberteit kwamen. Kortom, christelijke vrouwen genoten een veel grotere huwelijkszekerheid en gelijkheid dan niet-christelijke vrouwen.
Zoals al eerder gezegd trok de vroege christelijke kerk een groot aantal vrouwen aan. Wanneer men kijkt naar onderzoeken over Romeinse vervolgingen, kan men concluderen dat vrouwen posities met een hoge status hadden binnen de kerk. De theorie van Guttentag en Secord klopt dus voor de status van de vrouw binnen het gezin en de status van de vrouw binnen de religieuze gemeenschap.
Echter, doordat er veel vrouwen waren, waren er relatief weinig christelijke mannen. Dit resulteerde in het vaker voorkomen van secundaire bekering. Het teveel aan huwbare christelijk vrouwen werd als een probleem gezien. Hierdoor vonden er veel gemixte huwelijken plaat: huwelijken tussen christelijke vrouwen en (in de eerste instantie) niet-christelijke mannen. Als gevolg van deze huwelijken vond er veel secundaire bekering plaats. Vooral onder de Romeinse elite kwam dit veel voor, omdat veel elitaire christelijke vrouwen hun kinderen bekeerden of met heidenen trouwden.
In 59 v. Chr. bepaalde Julius Caesar dat elke vader met minimaal drie kinderen land kreeg. Dertig jaar later, in 9 v. Chr. gaf keizer Augustus de voorkeur aan mannen met drie of meer kinderen door hen extra politieke privileges te geven en ongetrouwde vrouwen of koppels zonder kinderen financiële sancties op te leggen. Deze regelingen hielpen echter niet. Tijdens de laatste jaren van de Republiek daalde het bevolkingsaantal sterk, zelfs nog voor de eerste pestepidemie. Aan het begin van het christelijke tijdperk daalde de Grieks-Romeinse vruchtbaarheid waardoor een natuurlijke bevolkingsdaling optrad. Daar kwamen de effecten van de latere pestepidemie nog bij. Als gevolg hiervan lukte het de populatie niet om te groeien, zelfs niet in welvarendere periodes. De Romeinse Republiek kon nog relatief lang blijven bestaan omdat er een constante influx van barbaarse kolonisten.
Terwijl het Romeinse bevolkingsaantal gemiddeld gezien daalde, steeg het aantal christenen. Er was in vergelijking met heidense bevolkingsgroepen in de Grieks-Romeinse wereld sprake van een hoge vruchtbaarheid onder christenen. Ook de sterftecijfers waren lager. De voornaamste reden voor de lage vruchtbaarheid in de Grieks-Romeinse wereld was de mannencultuur die ongunstig bleek voor het huwelijk. Hoewel van bruiden verwacht werd dat zij als maagd het huwelijk ingingen, kwam overspel en prostitutie vaak voor. Zelf wanneer Grieks-Romeinse mannen trouwden kregen zij weinig kinderen. Dit kwam onder andere door vaak voorkomende infanticide en abortus. Hoewel veel vrouwen overleden aan de gevolgen van een abortus kwam abortus als gevolg van overspel of economische factoren vaak voor. Vaak maakte de man in plaats van de vrouw de beslissing om een kind te laten aborteren.
Hoe kwam het dan dat de vruchtbaarheid wel hoog was in christelijke gemeenschappen? De belangrijkste reden voor de hoger vruchtbaarheid in christelijke gemeenschappen was de cultuur die een stabiel huwelijk en het krijgen van kinderen stimuleerde. Ook werd, zoals al eerder gezegd, infanticide en abortus afgekeurd. Bovendien werd het gebruik van anticonceptie niet gestimuleerd.
Kortom, vier factoren hebben bijgedragen aan de goede positie van vrouwen en de hoge vruchtbaarheid in snel groeiende christelijke gemeenschappen. Ten eerste nam het aantal vrouwen in christelijke gemeenschappen toe. Ten tweede genoten deze vrouwen een veel hogere status dan heidense tijdgenoten. Ten derde vonden er veel huwelijken plaats tussen christelijke vrouwen en niet-christelijke mannen, en ten slotte zorgde de overvloed aan vrouwen voor een hoger geboortecijfer in christelijke gemeenschappen.
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution