Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Kelderluik , HR 5 november 1965, NJ 1966, 136
Art. 6:162 BW - Taxusstruik , HR 22 april 1994, NJ 1994, 624
- Wendy & Monique, HR 12 mei 2000, NJ 2001, 300
Art. 6:162 BW - Jetblast l, HR 28 mei 2004,NJ 2005, 105
Art. 6:162 BW - Skeeler, HR 25 november 2005, NJ 2007, 141
Art. 6:162 jo. 6:248 lid 2 BW - Ingrid Kolkman, HR 1 juni 1990, NJ 1991, 720
Art. 185 WVW - Marbeth Van Uitregt, HR 31 mei 1991, NJ 1991, 721.
Art. 185 WVW jo. 6:101 BW - Anja Kellenaers, HR 24 december 1993, NJ 1995, 236
- Iza/Vrerink, HR 28 februari 1992
- Staat/Royal Nederland, HR 16 februari 1996, NJ 1996, 393.
Art. 185 WVW jo. 6:101 BW - Chan-a-Hung / Maalsté, HR 4 mei 2001, RvdW 2001, NJ 2002, 214
- Donkers/Scholten, HR 27 mei 2001, NJ 2002, 54
Art. 6:179 jo. 6:101 BW - Groot Kievitsdal, HR 9 november 2007, RVDW 2007, 960.
- Des-dochters, HR 9 oktober 1992, AA 1993, 535.
- Kindertaxi, HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240
- Kelly, HR 18 maart 2005, RvdW 2005, 42
Art. 6:96, 6:107 jo. 6:106 BW - Nefalit / Karamus, HR 31 maart 2006, RVDW 2006, 328.
Kelderluik , HR 5 november 1965, NJ 1966, 136
Art. 6:162 BW
Onderwerp: Criteria gevaarzetting bij onrechtmatige daad; schending maatschappelijke zorgvuldigheid
Casus:
De medewerker van een café had tijdens het inladen van nieuwe producten het kelderluik in de vloer open laten staan. Duchateau bezocht het café en onderweg naar het toilet, viel Mathieu in het kelderluik en liep daarbij ernstige verwondingen op. Op grond van dit voorval heeft Duchateau vergoeding van de door hem gelede schade gevorderd.
Rechtsvraag: Aan welke criteria dient getoetst te worden of bepaald handelen of nalaten als onrechtmatige daad kan worden aangemerkt in geval van gevaarzetting?
Rechtsgang:
De rechtbank oordeelde dat het ongeval in dit geval aan Duchateau zelf te wijten was, hij had namelijk beter moeten opletten toen hij naar het toilet liep.
Het hof oordeelde dat het aan de schuld van de medewerker te wijten was dat de man in het kelderluik was gevallen. De medewerker had op een simpele wijze het gat kunnen barricaderen en daarmee het ongeval kunnen voorkomen. Hij had rekening moeten houden met onoplettende bezoekers. Het hof oordeelde dat de medewerker en de man beide voor de helft verantwoordelijk waren.
De Hoge Raad overwoog dat er aan de hand van vier criteria moest worden gekeken of er sprake was van een onrechtmatige daad.
Deze vier criteria zijn:
Hoe waarschijnlijk kan de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid worden geacht? (in dit geval: Hoe waarschijnlijk is het dat iemand het geopende kelderluik over het hoofd ziet?)
Hoe groot is de kans dat daaruit ongevallen ontstaan? (in dit geval: Hoe groot is de kans dat iemand die het geopende kelderluik over het hoofd ziet, er ook werkelijk in valt en letsel oploopt?)
Hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn? (in dit geval: Hoe ernstig kan het letsel zijn ten gevolge van een val in het kelderluik?)
Hoe bezwaarlijk zijn de te nemen veiligheidsmaatregelen? (in dit geval: Hoeveel werk of kosten zijn er gemoeid met het sluiten van het luik of het aanbrengen van een beveiliging, bijvoorbeeld door er een stoel voor te zetten?).
In casu is er derhalve sprake van een onrechtmatige daad.
Leerstuk:
Indien er sprake is van gevaarzetting wordt de mate van onrechtmatigheid beoordeeld aan de waarschijnlijkheid dat mensen onvoorzichtig zijn, de kans op het ongeval, de ernst van de gevolgen en de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
Taxusstruik , HR 22 april 1994, NJ 1994, 624
Art. 6:162 BW
Onderwerp: Onrechtmatige daad, geen schending maatschappelijke zorgvuldigheid
Casus:
Broen heeft een tuin die aan een kant aan een weiland van Hulsbosch grenst. Het weiland van Hulsbosch is omheind met een afrastering van gaas. Broen heeft in zijn tuin een afvalhoop liggen die dicht in de buurt van de afrastering van het weiland van Hulsbosch ligt. Op een dag komt een kennis van Broen, Verkoulen, op bezoek. Verkoulen gooit een taxusstruik op de afvalhoop. Twee paarden van Hulsbosch die in het weiland liepen te grazen, kunnen met hun mond bij de taxusstruik die op de afvalhoop ligt en zij eten hiervan. Beide paarden overlijden als gevolg van het eten van de taxus, taxus kan namelijk dodelijk zijn voor paarden indien zij ervan eten. Broen en Verkoulen wisten beide niet dat taxus gevaarlijk is voor paarden. Hulsbosch stelt dat het overlijden aan onrechtmatig handelen van Broen te wijten is en spreekt hem aan tot betaling van schadevergoeding.
Rechtsvraag: Zijn Broen en Verkoulen aansprakelijk voor de geleden schade van Hulsbosch omdat zij de maatschappelijke zorgvuldigheid hebben geschonden?
Rechtsgang:
Zowel de rechtbank als het Hof hebben de vordering van Hulsbosch afgewezen. Het Hof oordeelde dat art 6:162 in casu niet van toepassing is, gezien Broen en Verkoulen niet wisten en niet konden weten dat taxusstruiken voor paarden giftig kon zijn. Derhalve hebben zij niet gehandeld in strijd met de zorgvuldigheidsnorm ofwel in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Het cassatiemiddel voert aan dat het van essentieel belang is om te weten op welke afstand van de afrastering de taxusstuik gedeponeerd was, omdat, indien deze bijvoorbeeld door de afrastering heen stak en zich derhalve ten dele boven het aan Hulsbosch toebehorende perceel bevond, er inbreuk zou zijn gemaakt op het zijn eigendomsrecht en hierdoor aansprakelijkheid zou bestaan voor de schadelijke gevolgen van dit onrechtmatige handelen. Daarbij zou het onzorgvuldig zijn om derden bloot te stellen aan het risico dat stoffen of zaken die men in zijn bezit heeft en waarvan men de schadelijke eigenschappen niet kent, schade veroorzaken.
De Hoge Raad overwoog dat bij een inbreuk op het eigendomsrecht, geen aansprakelijkheid geldt voor een vergiftiging als hier heeft plaatsgevonden, omdat degeen die de struik had neergelegd, niet wist of niet behoefde te weten dat deze giftig was. Daarbij is ook geen inbreuk gemaakt op hetgeen volgens maatschappelijk verkeer betaamt. Dat taxus giftig is voor paarden is geen feit van algemene bekendheid, er kan derhalve geen aansprakelijkheidsregel worden aanvaard.
Verder overwoog de Hoge Raad dat de maatschappelijk betamende zorgvuldigheid ook niet zo ver reikt dat degene die een plant of struik onder zich heeft, waarvan hij de giftigheid niet kent of behoeft te kennen, verplicht is om deze plant of struik op zodanige wijze onder zijn controle te houden dat deze geen gevaar kan opleveren, tenzij hij weet dat deze plant of struik ongevaarlijk is.
In casu kende beide mannen de giftigheid van taxus niet en zij behoefde dit ook niet te kennen. Zij hebben dus niet de maatschappelijke zorgvuldigheid geschonden door de taxusstruik op de afvalhoop te gooien, want zo ver strekt de maatschappelijke zorgvuldigheid niet. Broen en Verkoulen zijn dus niet aansprakelijk voor de geleden schade van Hulsbosch.
Leerstuk:
Er bestaat in casu geen aansprakelijkheid omdat degeen die de struik had neergelegd, niet wist of niet behoefde te weten dat deze giftig was. Dat taxus giftig is voor paarden is geen feit van algemene bekendheid, er kan derhalve geen aansprakelijkheidsregel worden aanvaard.
De maatschappelijk betamende zorgvuldigheid reikt niet zo ver dat degene die een plant of struik onder zich heeft, waarvan hij de giftigheid niet kent of behoeft te kennen, verplicht is om deze plant of struik op zodanige wijze onder zijn controle te houden dat deze geen gevaar kan opleveren, tenzij hij weet dat deze plant of struik ongevaarlijk is.
Wendy & Monique, HR 12 mei 2000, NJ 2001, 300
Art. 6:162 BW
Onderwerp: Onrechtmatige daad; ongelukkige samenloop van omstandigheden
Casus:
Wendy helpt haar zus Monique met verhuizen. Bij het versjouwen van een zware kast (hiervoor hebben ze samen een identieke kast zonder problemen verplaatst) draait Monique de kast waarop deze plotseling uit haar handen glipt. Wendy komt hierdoor met haar arm klem te zitten tussen de kast en de deur. Dit resulteert er uiteindelijk in dat haar onderarm geamputeerd moet worden. Wendy acht Monique aansprakelijk wegens een onrechtmatige daad omdat zij onvoldoende zorgvuldig gehandeld zou hebben.
Rechtsvraag: Is Monique op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk te stellen voor de schade?
Rechtsgang:
De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft 50% van de vordering toegewezen. Daarbij oordeelde het hof, dat Monique een reëel gevaar heeft opgeroepen door de kast horizontaal te draaien, waardoor het risico bestond dat één van beide partijen de controle over de kast zou verliezen, en dus eigen schuld heeft. Het onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig handelen, heeft tot een aansprakelijkheid geleid van 50% van de schade op basis van art 6:101 BW
De Hoge Raad stelt in rechtsoverweging 4.3 dat er sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig als de waarschijnlijkheid zo groot is dat een gevolg als een dergelijk ongeval zo groot is, dat de dader zich van dit gedrag had moeten onthouden op basis van de zorgvuldigheidsnorm. En dat de draaimanoeuvre van Monique een zodanig ongeluk niet zo waarschijnlijk maakte dat Monique zich op basis van zorgvuldigheid hiervan had moeten weerhouden.
Leerstuk:
Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden kan met gewoon gedrag een ernstige ongeval worden veroorzaakt. De Hoge Raad heeft dit niet strafbaar willen stellen omdat dit soort dingen nu eenmaal kunnen gebeuren. Het wordt pas strafbaar als de waarschijnlijkheid van een ongeval zo groot is dat de dader voorzichtiger had moeten handelen.
Jetblast l, HR 28 mei 2004,NJ 2005, 105
Art. 6:162 BW
Onderwerp: Gevaarzetting; onrechtmatige daad
Casus:
Mevrouw Hartmann, eiseres tot cassatie, bevond zich op 6 mei 2000 op de openbare weg naast het luchthaventerrein van Princess Juliana International Airport. Het luchthaventerrein is van de openbare weg gescheiden met een hek. Aan het hek hangt een bord: 'WARNING low flying and departing aircraft blast can cause physical injury'. Mevrouw Hartmann stond naast het hek, op ongeveer 50 meter vanaf een vertrekkend vliegtuig. Bij het vertrek van het vliegtuig deed zich een zogeheten jetblast voor. Mevrouw Hartmann werd met een grote boog door de lucht geblazen waarna zij vervolgens neerkwam op de rotsen van Maho Beach. Mevrouw Hartmann heeft als gevolg hieraan letsel opgelopen en zowel materiële als immateriële schade opgelopen. Hartmann vordert schadevergoeding en legde ten grondslag dat PJIAE jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd, aangezien zij in gebreke is gebleven met het treffen van adequate voorzorgsmaatregelen op en om het vliegveld. Volgens Hartmann zijn de aanwezige waarschuwingsborden niet voldoende en adequaat genoeg waardoor een onveilige omgeving is geschept.
Rechtsvraag: Is de luchthaven aansprakelijk te stellen voor het ongeval van mevrouw Hartmann?
Rechtsgang:
Het Gerecht van Eerste Aanleg en het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba hebben de vordering afgewezen.
De Hoge Raad vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
De Hoge Raad stelt allereerst dat op deze casus de kelderluikcriteria van toepassing zijn. Er moet niet alleen worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid dat iemand niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht neemt, maar ook op de kans dat uit deze niet-inachtneming ongevallen ontstaan, de ernst die deze ongevallen kunnen hebben en de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
Ook stelt de Hoge Raad dat iemand die de zorg voor een terrein heeft en nalaat om afdoende veiligheidsmaatregelen te nemen, niet alleen onrechtmatig handelt jegens degenen die zich op het terrein bevinden, maar ook jegens degenen die zich in de directe nabijheid van het terrein bevinden.
Verder stelt de Hoge Raad dat een waarschuwingsbord enkel als afdoende veiligheidsmaatregel kan gelden, indien kan worden verwacht dat deze waarschuwing zal leiden tot handelen of nalaten waardoor het gevaar wordt vermeden. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het bord aan de nieuwe maatstaf voldeed. Volgens de Hoge Raad voldeed het bord namelijk niet aan de nieuwe maatstaf en derhalve wijzen zij de zaak terug naar het hof.
Conclusie/leerstuk:
In dit arrest toetste de Hoge Raad eerst aan de Kelderluik criteria in r.o. 3.4.3: “Voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op de bescherming tegen een bepaalt gevaar, valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden.”
De stelling van het slachtoffer dient meegewogen te worden in het oordeel oftewel de waarschuwing op zichzelf is niet voldoende, deze dient effectief te zijn.
Skeeler, HR 25 november 2005, NJ 2007, 141
Art. 6:162 jo. 6:248 lid 2 BW
Onderwerp: Sport en spel situatie; onrechtmatige daad, beroep op exoneratieclausule
Casus:
Een vrouw geeft zich bij sportschool Eurosportief op voor een cursus skeeleren voor beginners waarbij ze vier lessen zou volgen. Voorafgaand aan de eerste les werden de deelnemers geïnstrueerd en kregen zij pols-, enkel- en kniebescherming aangeboden. Helmen waren wel beschikbaar, maar worden niet standaard aan de deelnemers verstrekt. Op de mogelijkheid van het dragen van helmen wordt wel gewezen, maar er wordt niet op aangedrongen. De sportorganisatie verwijst in het inschrijfformulier erop dat deelname aan de cursus voor eigen rekeningen en risico geschiedt. Tijdens de derde les valt de vrouw en komt met haar achterhoofd op het wegdek terecht. Zij droeg geen helm, net als haar cursusleider geen helm droeg. Mevrouw wordt met ambulance naar het ziekenhuis vervoert en overlijdt de daaropvolgende dag. Haar echtgenoot, als medevertegenwoordiger van haar vier kinderen, dagvaart de sportschool Eurosportief en stelt dat deze tekort is geschoten in haar zorgplicht tegenover zijn overleden vrouw.
Rechtsvraag: Is de sportschool aansprakelijk omdat deze onrechtmatig heeft gehandeld door tekort te schieten in de op hem rustende zorgvuldigheidsplicht?
Rechtsgang
De rechtbank wijst de vordering af en betoogt dat Eurosportief niet bedacht dient te zijn op dodelijk hoofdletsel gezien skeeleren niet wordt aangemerkt als een gevaarlijke activiteit met een zodanig grote kans op dergelijk letsel.
Het Hof oordeelt echter dat Eurosportief wel aansprakelijk is voor de gevolgen van het fatale ongeval, gezien het onrechtmatig heeft gehandeld.
De Hoge Raad oordeelde dat de organisator van de skeeler wedstrijd aansprakelijk was voor de schade als gevolg van het overlijden van de cursiste, die op haar hoofd was gevallen en geen helm droeg als beginner. Dit wordt gemotiveerd aan de hand van de r.o’s vastgesteld door het Hof.
Ondanks dat er helmen beschikbaar waren, werd niet uitdrukkelijk aanbevolen of verplicht dat beginners een helm droegen. De cursusleider is volgens de Hoge Raad te kort geschoten in de op hem rustende zorgvuldigheidsplicht. Hij had de cursisten moeten verplichten of minimaal dringend moeten adviseren een helm te dragen(r.o. 4.7). Daarbij had de cursusleider zelf ook nagelaten een helm te dragen, terwijl hij een voorbeeldfunctie had als cursusleider zijnde (r.o. 4.8). De organisator had er op bedacht moeten zijn, dat juist voor beginners er een verhoogd gevaar bestaat om te vallen en daarbij ernstig letsel op te lopen. Derhalve had de cursusleider de genoemde veiligheidsmaatregelen moeten treffen, gezien hij dat heeft nagelaten is hij aansprakelijk voor de schade.
Dit alles wordt niet afgedaan door het feit dat het gaat om een sport en spel situatie die het risico van vallen met zich meebrengt. Het betreft hier geen letsel dat door de ene aan de andere sportbeoefenaar wordt toegebracht (r.o. 4.9).
De contractuele ‘uitsluiting van aansprakelijkheid’ in de vermelding op inschrijfformulier dat deelname voor eigen rekening en risico geschiedt, is volgens de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, en moet daarom buiten toepassing blijven (art. 6:248 lid 2 BW). Tevens is het niet duidelijk genoeg (r.o. 4.13).
Leerstuk:
Het feit dat het gaat om een sport en spel situatie, die het risico van vallen met zich meebrengt, doet er niet aan af dat de organisatie (effectief) veiligheidsmaatregelen moet treffen. In het geval dat deze hierin tekort schiet, handelt deze in strijd met hetgeen volgens maatschappelijk verkeer betaamt.
Tussen spelers onderling is er sprake van een beperkte aansprakelijkheid, terwijl er tussen de organisatie en de spelers/deelnemers juist een grotere aansprakelijkheid geldt.
Week 9
Ingrid Kolkman, HR 1 juni 1990, NJ 1991, 720
Art. 185 WVW
Onderwerp: Omvang van aansprakelijkheid; eigen schuld bij kinderen onder de 14 jaar
Casus:
De 13-jarige Ingrid steekt op haar fiets een voorrangsweg over en automobilist Loohuis kan haar niet meer ontwijken. Ingrid raakt ernstig verwond en vordert schadevergoeding van Loohuis. Loohuis stelt zich echter op het standpunt dat hij niet volledig aansprakelijk is, omdat het aannemelijk is dat de aanrijding te wijten is aan overmacht, bestaande in min of meer verkeersfouten van Ingrid. Die verkeersfouten van Ingrid waren zo onwaarschijnlijk, alsdus Loohuis, dat hij met de mogelijkheid van die fouten naar redelijkheid en billijkheid geen rekening kon of behoefte te houden. Indien overmacht niet aannemelijk wordt bevonden, is Loohuis van mening wegens medeschuld slechts gedeeltelijk aansprakelijk te zijn. Oftewel wordt het volgende door Loohuis aangedragen:
Primair: de aanrijding is te wijten aan overmacht, bestaande uit een of meer verkeersfouten van Ingrid, welke feiten zo onwaarschijnlijk waren dat Loohuis daar geen rekening mee kon of behoefde te houden.
Subsidiair: als overmacht niet aannemelijk is, dan is Ingrid door medeschuld aansprakelijk voor een deel van de schade.
Rechtsvraag:
Kan een beroep op overmacht door bestuurder van het motorvoertuig slagen, indien de medeschuld van het slachtoffer wordt aangenomen en kan dat leiden tot vermindering van de aansprakelijkheid van de bestuurder?
Rechtsgang:
Door het Hof wordt het primaire verweer omtrent overmacht verworpen, maar wordt het subsidiaire verweer toegewezen. Tevens bepaalt het Hof dat in dit geval ieder de helft van de schade draagt.
Beide partijen gaan in cassatie.
De Hoge Raad beoordeelt eerst de het primaire verweer omtrent overmacht en stelt vast dat aan de omstandigheden van het geval beoordeelt kan worden, dat niet kan worden gezegd kan dat Loohuis geen enkel verwijt kan worden gemaakt en dat overmacht dus niet aannemelijk is geworden. Loohuis diende rekening te houden met de kans dat Ingrid plotseling zou oversteken.
Het Hof heeft vastgesteld dat beide partijen in gelijke mate tot de schade hebben bijgedragen, maar verzuimd is, aldus de Hoge Raad, te onderzoeken of de billijkheid wellicht een andere verdeling eist.
“Als maatstaf om te beoordelen of er sprake dient te zijn om de aansprakelijkheid te delen evenals de schade geldt het volgende: de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige worden verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft ingeval de billijkheid dit wegens de ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden het geval is” (r.o. 5.1).
Het gaat hier om een aanrijding tussen een motorrijtuig en een niet door een motorrijtuig vervoerd kind, die de leeftijd van 14 jaar nog niet heeft bereikt. De HR heeft geoordeeld dat in gevallen, betreffende zeer jeugdige kinderen, dat de billijkheid eist dat de eigenaar van het motorrijtuig in beginsel voor de gehele door het kind geleden schade aansprakelijk is. Ook in het geval van eigen schuld aan de kant van het kind. Kinderen hebben door hun impulsieve onberekenbaarheid meer gevaar te duchten in het verkeer. Daar komt bij dat ernstig letsel, zoals in dit geval, voor kinderen extra ingrijpend is. Ook BW 6:164 hanteert de leeftijdsgrens van 14 jaar.
De HR oordeelt dat de gedragingen van Ingrid niet als roekeloos of opzet beoordeeld kunnen worden en het arrest van het Hof omtrent de toerekening van aansprakelijkheid, vernietigd dient te worden. Loohuis dient volledig aansprakelijk te zijn voor de schade die Ingrid volledig heeft opgelopen.
Leerstuk:
Indien er sprake is van een aanrijding tussen een motorrijtuig en een niet door een motorrijtuig vervoerd kind, die de leeftijd van 14 jaar nog niet heeft bereikt, is de eigenaar van het motorrijtuig in beginsel aansprakelijk voor de gehele schade die geleden is door het kind (100% regel). Tenzij er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid ter zake van de aanrijding aan de kant van het kind.
Marbeth Van Uitregt, HR 31 mei 1991, NJ 1991, 721.
Art. 185 WVW jo. 6:101 BW
Onderwerp: Vestiging van aansprakelijkheid; beroep op overmacht bij kinderen jonger dan 14 jaar
Casus:
Marbeth (10 jaar) is betrokken geraakt bij een ongeluk door zonder uit te kijken een uitrit uit te rijden. Haar zicht werd belemmerd door begroeiing. Meneer De Backer reed op de 80 km weg en kon niet zien dat Marbeth de uitrit verliet. Hij kende echter wel de straat en wist dat er in het huis jonge kinderen woonde. Hij reed toen 60 km per uur. Marbeth heeft door het ongeluk ernstige schade geleden en haar wettelijke vertegenwoordiger vordert schadevergoeding.
De Backer beroept zich op overmacht, en indien dit niet aannemelijk is dat Marbeth eigen schuld heeft aan dit ongeval.
Rechtsvraag: Kan meneer De Backer een beroep doen op overmacht waardoor hij niet aansprakelijk is?
Rechtsgang:
Het Hof heeft het beroep op overmacht verworpen, maar heeft op grond van medeschuld van Marbeth het bedrag der schadevergoeding beperkt met 20%.
Het Hof stelt dat hij alleen een beroep op overmacht kan doen, indien hem geen verwijt kan worden gemaakt oftewel als hij aannemelijk maakt dat hij bij zijn rijgedrag rekening heeft gehouden met deze mogelijkheid. Het Hof oordeelde dat Backer dit niet aannemelijk heeft gemaakt en dus geen succesvol beroep op overmacht kan doen.
De Hoge Raad betoogt echter dat schadevergoeding in beginsel geheel voor de rekening van de bestuurder komt, tenzij het gedrag van het kind aangeduid kan worden als opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid (zoals in het arrest Ingrid Kolkman). Het Hof heeft niet vastgesteld of het gedrag van Marbeth als opzettelijk of aan opzet grenzende roekeloosheid gekenmerkt kan worden.
Ten aanzien van een beroep op overmacht oordeelt de HR dat bij aanrijding tussen een motorrijtuig en een niet door dat motorrijtuig vervoerd kind van beneden de 14 jaren, afgezien van opzet of aan opzet grenzende roekloosheid, de fouten van het kind die hebben bijgedragen aan de aanrijding, voor rekening van de bestuurder komen en voor hem geen overmacht opleveren. Indien er wel sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, moet gekeken worden of voldoende aannemelijk is geworden dat aan de bestuurder geen verwijt kan worden gemaakt.
Leerstuk:
Er zijn 2 fasen van aansprakelijkheid; de vestiging en de omvang. Bij de vestiging van de aansprakelijkheid spelen vragen als: Welke rechtsgrond (wetsartikel) ligt aan de aansprakelijkheid ten grondslag? Is aan alle vereisten voor inroeping van deze rechtsgrond voldaan? Kan de automobilist aan aansprakelijkheid ontkomen door zich op overmacht te beroepen? De discussie over de omvang van de aansprakelijkheid wordt, zoals uit de jurisprudentie blijkt, vrijwel geheel gevoerd in het kader van de eigen schuld van het slachtoffer.
De omvang van de aansprakelijkheid wordt geregeld als in het arrest Ingrid Kolkman. De eigenaar van het motorrijtuig in beginsel aansprakelijk voor de gehele schade die geleden is door het kind onder de 14 jaar (100% regel). Tenzij er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid ter zake van de aanrijding aan de kant van het kind.
Bij de vestiging is de eigenaar niet aansprakelijk indien er sprake is van overmacht. Ten aanzien van een beroep op overmacht oordeelt de HR dat afgezien van opzet of aan opzet grenzende roekloosheid, de fouten van het kind die hebben bijgedragen aan de aanrijding, voor rekening van de bestuurder komen en voor hem geen overmacht opleveren. Indien er wel sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, moet gekeken worden of voldoende aannemelijk is geworden dat aan de bestuurder geen verwijt kan worden gemaakt.
Anja Kellenaers, HR 24 december 1993, NJ 1995, 236
Art. 185 WVW jo. 6:101 BW
Onderwerp: aansprakelijkheid, eigen schuld bij kinderen van 14 jaar en ouder
Casus:
Anja is een meisje van 14 jaar en 8 maanden die zonder uit te kijken van uit de oprit van haar huis een 80 km/uur weg oprijd. Zij wordt geschept door meneer Sikes die op dat moment op het midden van de weg rijdt met een snelheid van 50 km/uur. Sikes wordt aangesproken tot vergoeding van de schade. Hij verweert zich met een primair beroep op overmacht en subsidiair op eigen schuld.
Rechtsvraag: Kan er in casu een beroep op overmacht of eigen schuld van het slachtoffer gedaan worden?
Rechtsgang:
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding af en honoreert Sikes’ beroep op overmacht.
Het Hof vernietigt deze uitspraak en wijst de schadevergoeding toe. Zij stelt dat er van overmacht geen sprake is. Sikes had meer rechts moeten houden gezien hij wist dat daar een gezin met veel kinderen woonde. Ook Sikes beroep op eigen schuld wordt ter zijde gesteld.
Het beroep in cassatie richt zich op ’s Hofs overmachtsoordeel als op de afwijzing van eigen schuld van het slachtoffer.
De HR oordeelt dat de overmachtsklachten die zien op de vestiging, geen succes hebben. Er is Sikes wel degelijk een verwijt te maken.
Zij gaat dan ook in op de eigen schuld van het slachtoffer, de omvang van de aansprakelijkheid in r.o. 3.4.3.
Het Hof heeft de 100% regel toegepast, deze houdt in dat een kind onder de 14 jaar geen eigen schuld is toe te rekenen bij verkeersaansprakelijkheid. Tenzij er sprake is van aan opzet grenzende roekeloosheid. Anja was ten tijde van het ongeval ouder dan 14 jaar.
Volgens de HR geldt dan dat het slachtoffer geen 100%, maar ten minste 50% van de schade vergoed krijgt. Vervolgens moet nog nagegaan worden of wellicht naar de maatstaven uit art. 6:101 (wederzijdse causaliteit & billijkheidscorrectie) van meer dan 50% vergoed moet worden, omdat zijn gedragingen in verhouding meer dn 50% aan de schade hebben bijgedragen (Zie art. 6:101 BW) Bij deze billijkheidsafweging dient gekeken worden naar alle omstandigheden van het geval.
Dus in dit geval zou ook mee kunnen wegen de ontwikkeling van Anja, die niet wezenlijk verschilde van klasgenootjes die de leeftijd van 14 jaar nog niet hadden bereikt.
Leerstuk:
Indien het slachtoffer ten tijde van het ongeval ouder dan 14 jaar is, geldt niet dat deze automatisch 100% vergoed krijgt van de geleden schade, maar tenminste 50%. Dit kan meer worden op grond van art. 6:101BW. Er wordt dan gekeken naar de eigen schuld. Dit wordt bepaald aan de hand van wederzijdse causaliteit en billijkheidscorrectie.
Wederzijdse causaliteit ziet op de gedragingen van de bestuurder en het slachtoffer zelf, en in welke mate deze tot de schade hebben bijgedragen.
De billijkheidseis ziet op alle relevante omstandigheden van het geval. In casu zou de ontwikkeling van Anja ook mee kunnen wegen. Deze verschilde niet wezenlijk van klasgenootjes die de leeftijd van 14 jaar nog niet hadden bereikt.
Iza/Vrerink, HR 28 februari 1992
Art. 185 WVW jo. 6:101 BW
Onderwerp: omvang aansprakelijkheid; eigen schuld bij ouderen
Casus:
Mevrouw Van Duiven, 67 jaar, wordt in het donker aangereden door Vrerink. De verzekeraar van Van Duiven, IZA, wil vervolgens de schade op Vrerink verhalen. Vrerink stelt dat Van Duiven zelf een risico heeft genomen door op een ongelukkig moment de weg op te gaan en dus eigen schuld heeft, en daarom hoogstens voor 20% aansprakelijk is. IZA stelt dat Vrerink zodanig onoplettend en onachtzaam gereden heeft dat zij de volledige schuld draagt.
Rechtsvraag: Wat is in casu de omvang van de aansprakelijkheid voor Vrerink?
Rechtsgang:
De rechtbank en het Hof stellen Vrerink in het gelijk, en stellen haar slechts voor 20% aansprakelijk.
IZA gaat in cassatie en voert hierbij aan dat het Hof had moeten onderzoeken en moeten motiveren of de billijkheid wegens de uiteenlopende ernst van de over en weer gemaakte fouten en de andere omstandigheden van het geval een andere verdeling van de schade eist. Zoals bepaalt is in voorgaande arresten. Van Duiven behoort tot een kwetsbare groep wegens haar leeftijd en dat zij derhalve speciale bescherming dient te genieten.
De Hoge Raad overwoog dat de billijkheid moest uitmaken wat de verdeling van de aansprakelijkheid zou zijn. Zij stelt dat het niet mogelijk is om een dergelijke kwetsbare groep te onderscheiden, omdat het voor buitenstaanders onmogelijk is om te weten of iemand onder deze groep valt of niet. De Hoge Raad stelt dat er geen sprake was van een overmachtssituatie. De vaste causale verdeling dient volgens de Hoge Raad 50% te zijn. Indien de billijkheid een andere verdeling eist kan de aansprakelijkheid anders worden verdeeld.
Leerstuk:
Ook voor ouderen geldt net als iedereen van 14 jaar en ouder een vaste causale verdeling van aansprakelijkheid van 50%, indien de billijkheid dit eist kan de aansprakelijkheid anders worden verdeeld. (Zie HR Anja Kellenaers)
Staat/Royal Nederland, HR 16 februari 1996, NJ 1996, 393.
Art. 185 WVW jo. 6:101 BW
Onderwerp: vestiging aansprakelijkheid; beroep op overmacht (bij slachtoffers van 14 jaar en ouder)
Casus:
Een volwassen fietser, meneer Plomp, fietst door rood en wordt hierbij aangereden door een bus die langzaam het kruispunt nadert. De vraag is of er aan de zijde van de buschauffeur, Ketelaar, sprake is van overmacht. Plomp is zeer ernstig gewond geraakt. Van belang is wel dat er sprake was van slecht zicht door een laagstaande scherpe zon. (De staat vordert schade vergoeding van de verzekeringsmaatschappij van de buschauffeur omdat zij loonschade heeft geleden. De fietser werkte voor de staat.)
Rechtsvraag: Is er sprake van overmacht?
Rechtsgang:
De Rechtbank en het Hof nemen overmacht aan. Het Hof voegt hieraan toe dat het zo onwaarschijnlijk was dat een volwassen fietser vlak achter een stilstaande bus door het rode licht zou rijden dat Ketelaar hier geen rekening mee hoefde te houden.
De Hoge Raad bevestigt het vonnis van de Hof. Ketelaar diende rekening te houden met weggebruikers die fouten maken, maar onder de huidige omstandigheden behoefde de bestuurder geen rekening te houden met de in het onderhavige geval door Plomp begane fout.
Leerstuk:
Bestuurders dienen in beginsel rekening te houden met weggebruikers die in strijd handelen met verkeersregels. Er zijn echter uitzonderingen mogelijk. Dit ligt aan de omstandigheden van het geval.
Chan-a-Hung / Maalsté, HR 4 mei 2001, RvdW 2001, NJ 2002, 214
Art. 6:162, 6:101 BW jo. 185 WVW
Onderwerp: Reflexwerking art. 185 WVW; de aansprakelijkheid van een niet door een motorrijtuig vervoerde (vordering door de eigenaar van het motorrijtuig)
Casus:
Op 16 december 1993 heeft zich een verkeersongeval voorgedaan tussen de partijen. Maalste, op dat moment 16 jaar reed op zijn bromfiets op het fietspad (dat was toen nog verplicht) en Chan, 33 jaar oud op dat moment, reed op een fiets tegen de toegestane rijrichting in. De aanrijding vond plaats onder slechte weersomstandigheden. Chan bleef ongedeerd, maar Maalste heeft ten gevolge van het ongeval letstel bekomen.
Hij is inmiddels voor 14 % arbeidsongeschikt verklaard. Hij was niet verzekerd tegen de financiële gevolgen van het ongeval; Chan wel. De schadeverzekeraar van Chan heeft aangeboden 50 % van de schade te vergoeden, dit is door Maalste afgewezen.
Hij vordert Chan aansprakelijk te stellen voor de gehele schade die hij lijdt en nog zal lijden als gevolg van het ongeval, zijn vordering baserende op art. 6: 162 BW.
Rechtsvraag: Kan de volledige aansprakelijkheid bij een verkeersongeval ook geheel voor de bestuurder van een niet-gemotoriseerde voertuig komen?
Rechtsgang:
De rechtbank heeft de vordering toegewezen. In beginsel zou Maalsté volgens de rechtbank op grond van eigen schuld ex. art. 6:101, 10% van de schade zelf dienen te betalen, maar de billijkheid staat hieraan in de weg. Derhalve wordt Chan verantwoordelijk gesteld voor 100% van de schade, mede omdat zij tijdens het ongeluk wel verzekerd was en Maalsté niet. Daarbij de andere omstandigheden van het geval.
Het Hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Hoge Raad geeft aan dat in geval van een aanrijding tussen een motorrijtuig en een fietser/ voetganger die krachtens art. 6:162 aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, voor de omvang van die aansprakelijkheid het volgende geldt:
Met betrekking tot zaak- en letselschade geldt dat art. 185 WVW met zijn strenge zorgvuldigheidsnorm van overeenkomstige toepassing is. Er geldt reflexwerking.
Bij een aanrijding tussen een motorrijtuigbestuurder en een fietser/voetganger komt de eigen schade voor een deel voor rekening van de motorrijtuigbestuurder, behoudens overmacht.
Welk gedeelte van de schade voor rekening van de eigenaar/ bestuurder blijft, moet worden beantwoord aan de hand van art. 6: 101, dat een causaliteitsafweging vereist waarna een billijkheidscorrectie aan de orde kan komen. Op grond van de billijkheidscorrectie is het mogelijk dat de gehele schade van de eigenaar/ bestuurder moet worden vergoed.
Dit laatste is in casu het geval.
Leerstuk:
In dit arrest wordt de reflexwerking van art. 185 WVW uitgelegd. Bij een aanrijding tussen een motorrijtuigbestuurder en een fietser/voetganger komt de eigen schade voor een deel voor rekening van de motorrijtuigbestuurder tenzij deze kan aantonen dat er aan zijn kant sprake is van overmacht. Welk deel er voor zijn eigen rekening komt, moet beoordeeld worden aan de hand van art. 6:101 BW.
Donkers/Scholten, HR 27 mei 2001, NJ 2002, 54
Art. 6:179 jo. 6:101 BW
Onderwerp: aansprakelijkheid voor dieren en eigen schuld
Casus:
Bij het inenten van een paard door een dierenarts, Scholten, gaat het paard door het lint en brengt Scholten letsel toe. Scholten vordert van de eigenaar, Donkers, een schadevergoeding. Deze stelt dat door de contractuele verhouding die bestaat tussen Scholten en Donkers, aansprakelijkheid op grond van art. 6:179 BW niet mogelijk was.
Donkers huurde Scholten namelijk in om het paard in te enten.
Rechtsvraag: Komt de verwonding die tijdens het werk is opgelopen, voor de rekening van de eigenaar van het paard of voor diens eigen risico van Scholten?
Rechtsgang:
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding aan Scholten toe, waarbij het advies van de deskundige in acht is genomen.
Het Hof bekrachtigt dit vonnis en verklaard dat Donkers op basis van 6:179 BW aansprakelijk is voor de schade. De contractuele overeenkomst en art. 6:179 BW kunnen naast elkaar van toepassing zijn. “Het standpunt van Scholten dat hij krachtens art 6:179 BW niet aansprakelijk is, omdat Donkers opdracht heeft gegeven het paard in te enten en daardoor ontstaande rechtsverhouding tussen partijen eraan in de weg staat een dergelijke aansprakelijkheid aan te nemen, is onjuist. Ook waar tussen partijen een behandelingsovereenkomst bestaat, is de bezitter van een dier in beginsel aansprakelijk voor schade die door onberekenbaar gedrag van het dier aan de wederpartij wordt toegebracht, tenzij de partijen uitdrukkelijk of stilzwijgend anders zijn overeengekomen. Over een dergelijke overeenstemming is echter niets gesteld en evenmin is daarvan iets gebleken”. Hierbij aan toegevoegd dat onder deze omstandigheden de schade niet mede een gevolg is van aan Scholten toerekenbare omstandigheden; eigen schuld is dus geen sprake van.
In cassatie wordt o.a. ingegaan op de uitsluiting van aansprakelijkheid in een overeenkomst en over de eigen schuld van Scholten, indien zijn gedragingen niet hebben bijgedragen aan de schade, dat eveneens sprake kan zijn van omstandigheden die in zijn risicosfeer liggen als dierenarts, en zo alsnog voor zijn rekening komen.
De HR bekrachtigt het vonnis van het Hof. Donkers is op basis van 6:179 BW aansprakelijk is voor de schade.
De aansprakelijkheid uit art. 6:179 BW kan inderdaad uitgesloten worden in de overeenkomst, maar er is geoordeeld dat dat in deze overeenkomst niet gebeurd is. Gekeken naar de aard en strekking mag er ook niet vanuit worden gegaan dat dit stilzwijgend is gebeurd.
Daarbij komt art. 6:101 BW niet slechts voor toepassing in aanmerking indien gedragingen van de benadeelde hebben bijgedragen aan de schade, maar eveneens indien sprake is van omstandigheden die in zijn risicosfeer liggen. Het Hof heeft echter, de omstandigheden van het geval afwegend, uiteindelijk geoordeeld dat de schade die door Scholten is geleden, niet geheel of gedeeltelijk door hemzelf dient te worden gedragen.
Leerstuk:
In principe is de bezitter van het dier aansprakelijk op basis van art. 6:179 BW. Een contractuele relatie hoeft hieraan niet in de weg te staan.
Art. 6:179 BW kan uitgesloten worden, indien dit is overeengekomen.
Art. 6:101 BW komt niet slechts voor toepassing in aanmerking indien gedragingen van de benadeelde hebben bijgedragen aan de schade, maar eveneens indien sprake is van omstandigheden die in zijn risicosfeer liggen. Dit zal beoordeelt moeten worden aan de omstandigheden van het geval.
Groot Kievitsdal, HR 9 november 2007, RVDW 2007, 960.
Art. 170 lid 1 jo. 162 BW
Onderwerp: aansprakelijkheid voor ondergeschikten
Casus:
Tijdens een bedrijfsfeest wordt er in een van de zalen van partycentrum Groot Kievietsdal gebarbecued. In de zaal stonden vijf tafels met op elke tafel een olielamp gevuld met lampolie. Nadat de barbecue geëindigd was, gooiden twee werknemers lampolie op de nog hete barbecue, waardoor er vlammen werden veroorzaakt en er een grote brand ontstond. Door de brand is het restaurantgedeelte van het partycentrum volledig afgebrand.
De verzekeraars van Groot Kievietsdal hebben in totaal een bedrag van bijna 6 miljoen euro uitgekeerd. Dit bedrag dekte echter niet de gehele schade waardoor Groot Kievietsdal het bedrijf van de werknemers heeft aangesproken voor vergoeding van de rest van de schade.
Rechtsvraag: Is het bedrijf aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een fout van haar werknemers?
Rechtsgang:
De rechtbank oordeelde dat het bedrijf niet aansprakelijk is, omdat er onvoldoende verband bestond tussen het werknemerschap en de gebeurtenis die tot de schade heeft geleid.
Het hof overwoog dat het feest door het bedrijf voor de werknemers was georganiseerd. Het feest was een jaarlijks bedrijfsuitje waar alle werknemers voor uitgenodigd waren, zij waren echter niet verplicht om hier aanwezig te zijn. Gezien het feit dat enkel de werknemers, niet hun partners, aanwezig waren en het vooral om de onderlinge gezelligheid ging kan er worden gezegd dat het feest is georganiseerd met het oog op de saamhorigheid in het bedrijf en op de motivatie van de werknemers. Bovendien trad het bedrijf naar buiten als een eenheid op tijdens de bedrijfsdag en spraken de verantwoordelijke werknemers tegen de politie over ´hun baas´.
Het hof acht derhalve aannemelijk dat er een voldoende nauwe band tussen de gebeurtenis en het werknemerschap is geweest. Aangezien de werkgever niets heeft gedaan om het ongeval te voorkomen acht het hof de werknemer aansprakelijk voor de schade uit hoofde van art. 6:170 BW, mits kan worden vastgesteld dat de schade het gevolg is van een fout van een of meerdere werknemers.
De Hoge Raad gaat mee in de redenering van het hof en stelt nog dat het voor toepassing van art. 6:170 BW niet van belang is dat de fout buiten werktijd gemaakt is, dat de fout geen verband hield met de bedrijfsuitvoering en dat de fout niet is verricht door zaken of middelen die door de werkgever ter beschikking worden gesteld voor de vervulling van de taak van de werknemers. Het bedrijf is derhalve aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een fout van haar werknemers.
Leerstuk:
Met dit arrest heeft de Hoge Raad een invulling gegeven aan de aansprakelijkheid ex. art. 6:170 lid 1 BW die hoogstwaarschijnlijk als standaard zal gelden voor toekomstige gevallen.
Week 10
Des-dochters, HR 9 oktober 1992, AA 1993, 535.
Art. 6:99 jo. 6:162 BW
Onderwerp: Alternatieve causaliteit; onrechtmatige daad
Casus:
Zes vrouwen spreken farmaceutische bedrijven aan omdat zij aan een zeldzame vorm van kanker lijden. De kanker is waarschijnlijk ontstaan door het feit dat hun moeders tijdens de zwangerschap het medicijn ‘Des’, een medicijn tegen miskramen en vroeggeboorten, gebruikten. Des was vrij eenvoudig te produceren en er zat geen patent op waardoor diverse farmaceutische bedrijven dit middel op de markt hebben gebracht.
De farmaceutische bedrijven stellen dat het niet meer mogelijk is om te achterhalen door welk middel de kanker veroorzaakt is. Nu dit niet meer mogelijk is, kan de vraag over het causaliteitsvereiste niet beantwoord worden. Bovendien stellen de farmaceutische bedrijven dat indien er toch aansprakelijkheid wordt aangenomen, de mate hiervan moet worden bepaald aan de hand van het marktaandeel ten tijde van de zwangerschappen.
Rechtsvraag: Zijn de farmaceutische bedrijven aansprakelijk voor de kanker waar de zes vrouwen aan lijden?
Rechtsgang:
De rechtbank wijst de vordering af omdat zij van mening is, dat de nodige causaliteit ontbreekt tussen het middel en de ziekte. De stelling van de dochters dat art 6:99 BW de bewijslast inzake het causaal verband in hun voordeel omkeert, wordt door de rechtbank verworpen. Volgens de rechtbank kan deze regel alleen worden toegepast, indien vaststaat dat de dader zich onder de aansprakelijk gestelden bevindt, hetgeen in casu niet het geval is.
Het Hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
De Hoge Raad betoogt dat de regel van art. 6:99 zowel voor de periode van 1953 tot medio 1967 als later moet worden toegepast als geldend recht, met dien verstande dat de regel leidde tot een samenlopende aansprakelijkheid voor het geheel en niet, zoals sedert 1 januari 1992 het geval is, tot een hoofdelijke aansprakelijkheid.
Er kan geen strijd zijn met een EEG-richtlijn Productaansprakelijkheid en de daarop voortbouwende nationale regelgeving, omdat het hier gaat om een aansprakelijkheid voor producten die voor 1985 in het verkeer zijn gebracht.
De Hoge Raad overwoog dat een slachtoffer kan volstaan met het dagvaarden van één van de aansprakelijke partijen, indien zij stelt dat:
Ten eerste dat de producent in de relevante periode Des in het verkeer heeft gebracht en daarvoor wegens een door hem gemaakte fout aansprakelijk is.
Ten tweede dat er nog meer producenten aan deze criteria voldoen. Ten derde dat zij schade heeft geleden ten gevolge van het gebruik van Des, maar dat het niet meer valt te achterhalen van welke producent de betreffende Des afkomstig was.
De Hoge Raad verklaart art. 6:99 BW van toepassing op deze zaak, derhalve zijn alle producenten voor de volledige schade van iedere Des-dochter aansprakelijk.
Leerstuk:
Het enkele feit dat het niet meer mogelijk is om te achterhalen van welke producent de betreffende Des precies afkomstig was, betekent niet dat dit een beroep op onrechtmatige daad in de weg hoeft te staan. Het slachtoffer kan volstaan met het dagvaarden van één van die producenten die Des hebben vervaardigd. Derhalve zijn alle producenten voor de volledige schade aansprakelijk.
Kindertaxi, HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240
Art. 6:106 BW ( jo. 6:108 lid 2)
Onderwerp: shockschade
Casus:
Het vijfjarige dochtertje van een vrouw wordt, terwijl zij op het woonerf op haar fietsje rijdt, door een achteruitrijdende taxibus aangereden. Een van de achterwielen van de taxibus is over het hoofd van het dochtertje gereden, hierdoor raakte de schedel beschadigd en kwam de inhoud van de schedel naast het hoofdje op de weg te liggen.
De vrouw bevond zich tijdens het ongeval in de woning, maar werd direct door een buurvrouw gewaarschuwd. Toen de vrouw naar buiten rende zag zij haar dochtertje levenloos op de grond liggen en zag de schedelinhoud voor braaksel aan. De vrouw belde een ambulance en probeerde het hoofdje van haar dochter om te draaien, hierbij verdween de hand van de vrouw vrijwel geheel in de schedel, waarna de vrouw zich realiseerde dat het geen braaksel was dat naast haar dochter was, maar de schedelinhoud.
Dit dramatische ongeval heeft er tot geleid dat de vrouw ernstig geestelijk letsel heeft opgelopen en dat zij het ongeval steeds herbeleeft. De moeder heeft een vordering ingesteld tot vergoeding van door haar als gevolg van het hiervoor vermelde ongeval geleden materiële schade(therapiekosten, etc.) en immateriële schade.
Rechtsvraag: Is het in casu mogelijk dat de vrouw een vergoeding voor haar de geleden materiële schade en shockschade (immateriële schade) krijgt uitgekeerd?
Rechtsgang:
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen.
Het Hof heeft de vordering wat betreft de materiële schade geheel en wat betreft de immateriële schade voor een bedrag van 30.000 gulden toegewezen.
De Hoge Raad overwoog dat de automobilist jegens de moeder onrechtmatig heeft gehandeld op grond van de verkeers- en zorgvuldigheidsnormen. De moeder heeft ernstige gevolgen ondervonden door het ongeval en kampt derhalve nu met erge geestelijke klachten.
De Hoge Raad stelt dat om in aanmerking voor shockschade te komen vereist is dat, er een rechtstreeks verband tussen de gedraging en het geestelijk letsel van een derde, die deze oploopt bij de confrontatie met het ongeluk, bestaat. De betrokkene moet derhalve rechtstreeks worden geconfronteerd met het ongeval en deze confrontatie moet een hevige shock teweegbrengen. Verder is vereist dat het geestelijk letsel een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is.
In casu voldoet de moeder aan de vereisten voor de toekenning van shockschade. Zij werd namelijk direct nadat het ongeval is voltrokken, met het ongeval geconfronteerd en hierdoor heeft zij ernstig geestelijk letsel opgelopen. Haar geestelijk letsel is een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Derhalve komt de vrouw voor een vergoeding van haar shockschade in aanmerking. De Hoge Raad benadrukt dat shockschade geen betrekking heeft op het verdriet wegens het overlijden van iemand, het is derhalve geen affectieschade.
Leerstuk:
In dit arrest heeft de Hoge Raad voor het eerst shockschade toegekend. Om in aanmerking te komen voor shockschade moet de betrokkene rechtstreeks met het ongeval worden geconfronteerd en moet deze confrontatie geestelijk letsel, dat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is, tot gevolg hebben.
Kelly, HR 18 maart 2005, RvdW 2005, 42
Art. 6:96, 6:107 jo. 6:106 BW
Onderwerp: wrongful birth & life, materiële en immateriële schade
Casus:
Een stel had al twee keer een miskraam gehad en daarna een gezonde dochter gekregen. Het stel wist dat in de familie van de man een chromosale afwijking voorkwam. Toen de vrouw opnieuw zwanger raakte, vertelde zij aan de verloskundige dat zij een prenataal onderzoek wilde, omdat zij geen gehandicapt kind wilde.
De verloskundige zei dat zij geen aanleiding voor een prenataal onderzoek zag en voerde deze derhalve niet uit. Na de geboorte van het dochtertje, Kelly, bleek al gauw dat zij aan de chromosale afwijking leed en ernstig gehandicapt was. De ouders stelde het ziekenhuis en de verloskundige aansprakelijk en vorderde schadevergoeding voor zichzelf en voor hun dochtertje. Het ging om zowel materiële als immateriële schadevergoeding.
Rechtsvraag: Zijn de verloskundige en het ziekenhuis aansprakelijk te stellen voor het gehandicapte dochtertje én voor de ouders zelf?
Rechtsgang:
De rechtbank heeft de arts en het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor alle materiële schade, en tevens voor de immateriële schade van de moeder.
Het hof bekrachtigt dit oordeel van de rechtbank maar veroordeeld het ziekenhuis en de verloskundige tevens tot vergoeding van de immateriële schade van Kelly.
De Hoge Raad overwoog dat de verloskundige jegens de ouders en het nog ongeboren kind een zorgplicht had en derhalve in de gegeven omstandigheden een prenataal onderzoek had moeten verrichten. De vrouw had namelijk een keuze, om het kind te houden of niet, moeten maken op grond van juiste informatie.
Het ziekenhuis en de verloskundige draaien op voor alle kosten van verzorging en opvoeding van Kelly, inclusief de extra kosten die samenhangen met de handicaps van Kelly, ook na haar 21e jaar. Verder zal het ziekenhuis ook smartengeld moeten betalen aan beide ouders voor de immateriële schade die zij hebben geleden doordat hun zelfbeschikkingsrecht is geschonden. Daarnaast heeft ook Kelly recht op smartengeld voor de immateriële schade die zij zelf lijdt. Als laatste moeten ook de kosten worden betaald die Kelly's moeder maakte voor de psychiatrische behandeling van de moeder.
Leerstuk:
Ouders van een kind met aangeboren handicaps hebben recht op schadevergoeding, zowel materieel als immaterieel, wanneer vaststaat dat zij het kind zouden hebben laten aborteren als ze hadden geweten van de handicaps, maar hen die wetenschap is onthouden door een fout van een derde.
Tevens heeft dit kind zelf recht op smartengeld voor de immateriële schade die ze lijdt.
Nefalit / Karamus, HR 31 maart 2006, RVDW 2006, 328.
Art. 6:99, 6:101 jo. 7:658 BW
Onderwerp: proportionele aansprakelijkheid
Casus:
Karamus, een fabrieksmedewerker van Nefalit, is jarenlang op zijn werk blootgesteld aan asbest. Bijna 20 jaar nadat hij is opgehouden met werken bij Nefalit wordt bij hem longkanker geconstateerd. Nadat Karamus drie jaar tegen de ziekte heeft gestreden overlijdt hij in 2000 toch ten gevolge van de longkanker. De erfgenamen van Karamus stellen dat Nefalit aansprakelijk is voor het ontstaan van de ziekte en het overlijden van Karamus, omdat de werkgever te weinig maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat Karamus in aanraking met asbest kwam. Nefalit stelt dat Karamus inderdaad op zijn werk werd blootgesteld aan asbest maar dat dit niet de reden van het ontstaan van de ziekte is geweest. Nefalit stelt dat Karamus 28 jaar heeft gerookt en dat dit voor het ontstaan van de longkanker heeft gezorgd.
Rechtsvraag: Is Nefalit aansprakelijk te stellen voor het ontstaan van de longkanker en het overlijden van Karamus?
Rechtsgang:
De rechtbank laat een deskundige vaststellen hoe groot de kans dat longkanker door asbest wordt veroorzaakt is. Deze deskundige stelt vast dat de kans 55% bedraagt. De rechter oordeelde derhalve dat Nefalit 55% van de schade aan de erfgenamen van Karamus moest vergoeden.
Het hof oordeelde dat Nefalit de zorgplicht die is vastgesteld in art. 7:658 BW heeft geschonden en derhalve liet het hof de veroordeling voor vergoeding van 55% van de schade in stand.
De Hoge Raad stelde dat Nefalit art. 7:658 BW heeft geschonden, door niet de vereiste maatregelen voor de veiligheid te nemen, en dat Nefalit derhalve aansprakelijk is voor de gevolgen die uit dit nalatige gedrag voortvloeien, ook al was het ontstaan van de longkanker destijds nog een onbekend gevaar. Echter kan het zijn, dat de longkanker ook door het roken kan zijn veroorzaakt. Het is onmogelijk om aan te tonen in welke mate beide factoren aan de longkanker hebben bijgedragen.
De Hoge Raad oordeelt derhalve dat in dergelijke gevallen de vergoedingsplicht van de werkgever moet worden verminderd met de mate waarin de werknemer tot de schade heeft bijgedragen. De schade moet dus aan de hand van een schatting, in hoeverre de werkgever en de werknemer ieder aan de schade hebben bijgedragen, evenredig worden verdeeld. Nefalit is derhalve aansprakelijk te stellen voor het ontstaan van de longkanker en het overlijden van Karamus, zij het dat hij niet voor de gehele schade aansprakelijk te stellen is door het rookgedrag van Karamus zelf.
Leerstuk:
In geval van onzeker causaal verband kan de dader verplicht worden tot vergoeding van de gehele schade met vermindering van de vergoedingsplicht in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schattig berustende, mate waarin de aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution