Samenvatting Applying social psychology. From problems to solutions.

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Applying social psychology. From problems to solutions

 

Inhoudsopgave:

 

Inleiding

Hoofdstuk 1. Sociale psychologie

Hoofdstuk 2. Van het probleem naar de probleemdefinitie.

Hoofdstuk 3. Verklaringen vinden voor het probleem

Hoofdstuk 4. Het ontwikkelen en testen van het proces model

Hoofdstuk 5. De ontwikkeling van de interventie

 

Inleiding

 

In het boek wordt het PATH (Problem -Analysis –Test- Help) model besproken. Het PATH model is anders dan andere probleem oplossing processen omdat het PATH model tweezijdig is. Het geeft namelijk achtergrondinformatie over het probleem en ten tweede worden oplossingen gebaseerd op theorie en onderzoek. Hierdoor ontstaat er minder snel verwarring.

Sociale wetenschap bestudeert het menselijk gedrag maar houdt zich ook bezig met allerlei problemen in de samenleving. Sociale psychologie bestaat uit veel psychologische aspecten die kunnen bijdragen om sociale problemen te verduidelijken. Er worden veel experimenten en surveys gedaan om kennis te vergaren. Echter zijn veel traditioneel sociaal psychogische onderwerpen verdwenen uit de literatuur of naar ander soort literatuur gegaan. Onder deze onderwerpen vallen bijvoorbeeld: leiderschap, conflict en agressie. Het streven is om sociaal psychologische processen niet alleen in het lab te bestuderen maar ook in (field settings) en tevens naar andere populaties te kijken. En het gaat er uiteindelijk om dat er oplossingen gevonden worden voor problemen in de samenleving. De PATH methode is bedoeld om sociale psychologie toe te passen op sociale praktische problemen en vanuit de sociale problemen de opzet van interventieprogramma’s.

Het eerste hoofdstuk zal een inleiding zijn op de stappen van het PATH model. In de rest van de hoofdstukken van het boek zal elke stap van het PATH methode nog eens in detail worden uitgelegd.

 

 

Hoofdstuk 1. Sociale psychologie

In dit hoofdstuk gaat het om het opzetten van een interventie programma vanuit een probleem. Dit gebeurt met de PATH methode bestaande uit 4 stappen. Deze worden hieronder beschreven.

 

De stappen van de PATH methode

Stap 1 gaat om het formuleren van een probleem definitie. De P in het PATH model staat voor het probleem. Er wordt vanuit het probleem een definitie van het probleem gemaakt. Belangrijk is wat het probleem is, voor wie het een probleem is, de belangrijkste oorzaken van het probleem en de doelgroep die moet worden aangesproken. Daarnaast moet het probleem in concrete termen geformuleerd worden, moet het sociaal psychologische aspecten bevatten en moet het op te lossen zijn.

Voorbeeld van een probleem: Het aantal mensen met AIDS in de wereld neemt toe, maar er is meer geld nodig om medische en psychosociale hulp te verlenen aan de mensen met HIV/AIDS in arme landen. Het probleem is dat onder de mensen de gewilligheid voor het doneren van geld minder wordt terwijl de hulp hard nodig is.

 

Stap 2 gaat om vinden van verklaringen voor het probleem. De A in het PATH model staat voor analyse. Vanuit de definitie van het probleem wordt een analyse gemaakt en er worden concepten en verklaringen geformuleerd die gebaseerd zijn op relevante literatuur. Er moet bepaald worden welke factoren er veranderd moeten worden om het probleem aan te pakken. Er moeten sociaal psychologische verklaringen voor het probleem gevonden worden. Hiervoor is het belangrijk theorieën te bekijken en de validiteit hiervan. Daarbij moet de externe validiteit van uitgevoerde experimenten bekeken worden. Dit houdt in of de testuitkomsten de echte wereld representeren.

Voorbeeld voor verklaringen vinden voor het probleem: Het vinden van literatuur die ondersteuning kan bieden aan het gewilligheids probleem van donatie van geld voor mensen met HIV/AIDS. Aspecten uit de literatuur die relevant kunnen zijn, zijn: helpen, altruïsme, coöperatie en prosociaal gedrag, omdat deze de motivatie in mensen kunnen verklaren voor het geven van geld aan een goed doel. Ook literatuur over sociale invloed kan relevant zijn omdat het hierbij gaat om hoe je mensen op een effectieve manier kan laten doen wat je ze wil laten doen (geld geven aan de mensen met HIV/AIDS in Afrika)

 

Stap 3 gaat over het ontwikkelen en testen van het Proces Model. De T in het PATH model staat voor de test fase. Vanuit verklaringen vanuit de literatuur wordt een proces model opgesteld. Het proces model kan getest worden en dient tevens als verklarend model.

Voorbeeld van een Proces Model: (Zie tabel 1.1 op bladzijde 10). Wat het proces model laat zien is welke factoren en relaties er zijn die ertoe kunnen leiden dat mensen bereid zijn om door middel van geld mensen met HIV/AIDS in Afrika te steunen. Een belangrijk punt in dit model is bijvoorbeeld het geloof in een rechtvaardige wereld. De consequentie van het sterk geloven in een rechtvaardige wereld is dat mensen sneller verantwoordelijkheid aan de slachtoffers toeschrijven voor het hebben van HIV/AIDS. Mensen die sterk geloven in een rechtvaardige wereld zijn namelijk geneigd om het onaangename gevoel wat zij bij een oneerlijke of nare gebeurtenis krijgen te verminderen. Dit kan ook door het helpen van slachtoffers. Maar gebleken is dat mensen een gebeurtenis ook kunnen herinterpreteren om zo het onaangename gevoel te verminderen, zoals het slachtoffer de schuld geven voor hetgeen wat hem of haar overkomen is. Bij mensen kan dus een negatieve attitude ontstaan en hierdoor komt het voor dat mensen met HIV/AIDS vaak negatief gestereotypeerd worden. Ten slotte zijn er een hoop andere factoren die tot vorming van attitude van mensen kunnen leiden, dat kan leiden tot het bieden van wel of geen hulp.

Stap 4 gaat om het opzetten van een interventieprogramma. De H (hulp) in het PATH model wordt vaak als de moeilijkste stap beschouwd. Vanuit het proces model wordt een interventie programma opgezet. Er wordt gekeken naar factoren die te beïnvloeden zijn en die niet te beïnvloeden zijn om in het voorgelegde voorbeeld van HIV/AIDS hulp te verkrijgen. Factoren die wel te beïnvloeden zijn, zijn bijvoorbeeld sociale normen. Maar factoren als geslacht of persoonlijkheid zijn dat niet en ook geloven in een rechtvaardige wereld of niet is moeilijk te beïnvloeden. Op deze manier wordt een programma ontwikkeld en geëvalueerd. Na discussie en raadpleging van literatuur kan besloten worden uit welke onderdelen de campagne zal gaan bestaan Te veel negatieve informatie kan leiden tot het vermijden van aandacht aan de campagne of dat deze informatie de waarde van de slachtoffers omlaag doet laat gaan.

Een voorbeeld van een onderdeel van een interventie: Het verkrijgen van donateurs voor mensen met HIV/AIDS door het tonen van een aantal persoonlijke profielen van mensen met HIV/AIDS uit Afrika. En de boodschap op zo’n manier overbrengen dat voorkomen wordt dat er een negatieve attitude over mensen met HIV/AIDS wordt gevormd. Schwartz’s model zou gebruikt kunnen worden om meer te begrijpen over het voorgestelde voorbeeld probleem. Het gaat erom wanneer mensen meer bereid zijn om geld te geven aan mensen in Afrika met HIV/AIDS.

 

Het Schwartz’s Model (1977) gaat er om dat er meerdere stappen zijn die invloed hebben op het prosociaal gedrag van mensen. Het gaat namelijk om de volgende termen:

  1. Awareness’. Mensen moeten er bewust van zijn dat mensen met HIV/AIDS geholpen moeten worden
  2. Opportunities to help’. Mensen moeten er bewust van zijn dat er mogelijkheden zijn dat mensen geholpen kunnen worden en dat hier verscheidene opties voor zijn.
  3. Ability to help’ Mensen moeten er bewust van zijn dat ze in staat zijn om mensen te helpen, al is het maar met een kleine gift.
  4. Personal norms’ Dit houdt in dat mensen op hun persoonlijke normen worden aangesproken om mensen met te helpen die echt andere mensen nodig hebben, in dit geval dus mensen met HIV/AIDS.
  5. Responsibility’ Wanneer mensen worden aangesproken dat ze toch een beetje verantwoordelijk zijn voor het probleem, zullen ze zich meer betrokken voelen en sneller bereid zijn hulp te geven.

 

Mensen zijn overigens meer bereid te helpen wanneer het slachtoffer niet schuldig wordt bevonden aan HIV/AIDS. Tevens zullen zij meer hulp ontvangen als mensen zich met hen kunnen identificeren. Dit is namelijk gebaseerd op het punt dat gelijkheid tot empathie leidt.

 

Bijkomende aspecten en problemen

Er moeten ook andere beslissingen worden gemaakt. Zoals op welke manier er gecommuniceerd zal worden naar de mensen of donateurs wat krijgen in ruil voor hun donatie, welke slogan moet worden gebruikt voor de campagne etcetera. Er zijn ook beperkingen aan experimenten die in het laboratorium worden uitgevoerd. De sociale psychologie doet de meeste kennis namelijk op uit dit soort experimenten. Echter hebben ze bepaalde beperkingen, namelijk:

1. Oversimplicatie: met oversimplicatie wordt bedoeld dat een laboratorium experiment een versimpeling is van de werkelijkheid omdat nooit alle variabelen gemeten kunnen worden die bijdragen aan menselijk sociaal gedrag.

2. Externe validiteit: dit houdt in hoeverre de resultaten van een test te generaliseren zijn naar een grotere groep of een groter geheel.

3. Tegenstrijdigheid: Ten slotte bestaat er vaak tegenstrijdigheid in de bevindingen bij sociaal psychologisch onderzoek. Dit zorgt ervoor dat bevindingen bijvoorbeeld lastig te interpreteren zijn.

 

Wat ook in de weg zou kunnen staan is dat sociale problemen complex kunnen zijn en dat sommige problemen zo uniek zijn dat ze juist niet naar andere domeinen gegeneraliseerd kunnen worden.

 

Verder onderzoek

Vaak kan iemand empirisch bewijs vinden voor gedeeltes van het model, maar vaak niet voor het hele model. Omdat bepaalde relaties in het proces model nog niet helemaal duidelijk zijn in de literatuur is verder onderzoek benodigd, zoals de relatie tussen schuldgevoelens en het geven van hulp.

 

Hoofdstuk 2. Van het probleem naar de probleemdefinitie

 

Sociaal psychologische factoren zijn te vinden in alle sociale problemen. Samenlevingen worden groter en mensen werken dichter bij elkaar. Het is niet zo dat alle sociale problemen meteen aan de sociaal psychologische factoren toegeschreven kunnen worden. Er zijn veel manieren waarop de problemen geformuleerd kunnen worden en waarop ze gebaseerd worden. Voor het maken van een probleem definitie gaat het erom wat het probleem is, waarom het een probleem is, voor wie het een probleem. Ook is van belang hoe en door wie (target groep) het probleem het best kan worden opgelost. Een goede probleem definitie is van belang omdat het de basis van de tweede stap is: het ontwikkelen en testen van een verklarend model.

 

Definitie van het probleem

Hieronder volgen de punten waarnaar gekeken moet worden bij de opzet van een probleemdefinitie:

  1. Wat is het probleem: wat houdt het centrale probleem in? Voor welk probleem is een oplossing het hardst nodig?
  2. Waarom is het een probleem: wat zorgt ervoor dat het probleem zo problematisch is en wat zijn de gevolgen van het probleem? Of het probleem wellicht verder te generaliseren is naar andere omgevingen is ook belangrijk. Dit schetst namelijk een beter beeld van het probleem en in hoeverre het noodzakelijk is dat het probleem wordt opgelost.
  3. Voor wie is het een probleem: welke mensen hebben te maken met het probleem? Veel verschillende mensen hebben hiermee te maken. Bijvoorbeeld de mensen die te maken hebben met het veroorzaken van het probleem en juist de mensen die eronder lijden.
  4. Wat zijn de mogelijke oorzaken van het probleem: het gaat er om dat een beeld wordt geschetst over de mogelijke oorzaken van het probleem. Hierbij kan een causaal model worden opgesteld waarbij gekeken welke sociaal psychologische factoren bij het probleem betrokken zijn. Een historische analyse kan van belang zijn om erachter te komen wat de oorzaken van het probleem kunnen zijn, zodat men zich niet alleen op één mogelijke oorzaak richt.
  5. Wat is de target groep: hier is het van belang welke mensen kunnen helpen bij het oplossen van het probleem. Er kan een groep mensen geselecteerd worden die te maken hebben met het probleem, om te helpen naar het probleem te kijken en hoe die opgelost kan worden. En wanneer het bijvoorbeeld gaat om het verkrijgen van donateurs moet gekeken worden naar wat mensen motiveert en hoe hierop ingespeeld kan worden.
  6. Wat zijn de belangrijkste aspecten van het probleem: hierbij moet gekeken worden of het een sociaal psychologisch probleem, een concreet probleem of een toegepast probleem is.

 

Een probleem definitie moet dus iets kunnen zeggen over wat de oorzaken van het probleem zouden kunnen zijn evenals de aspecten en de aard van het probleem (toegepast, concreet of sociaal psychologisch). Een toegepast probleem houdt in dat het probleem verder ingaat op bepaalde aspecten, er wordt dieper gezocht in het domein waar het om gaat. Een concreet probleem duidt erop dat het probleem te maken heeft met specifieke groepen en individuele mensen. Een sociaal psychologisch probleem bevat sociaal psychologische dimensies, denk aan vooroordelen en sociale steun. En ten slotte moet een probleem definitie aan kunnen geven in hoeverre het probleem op te lossen is. Een goede probleem definitie is dus van belang en moet goed geformuleerd zijn.

 

Mogelijke obstakels bij het formuleren van een probleem definitie

  1. Als een probleem te algemeen beschreven wordt, is het niet duidelijk wat het probleem is. Stellingen moeten concreet zijn, zodat deze nuttig zijn voor verder onderzoek. Hoe gedetailleerder het probleem is neergezet hoe meer dit probleem zich kan onderscheiden van andere problemen.
  2. Men moet zich ook verdiepen in het feit dat er vaak veel oplossingen voor een probleem te bedenken zijn. Ten slotte is het soms moeilijk om literatuur te vinden dat zich verdiept in het probleemgebied.
  3.  Een probleem formuleren is niet zomaar gebeurd en dit kost tijd. Er moeten belangrijke beslissingen worden gemaakt.
  4. Hiernaast verschillen onderzoekers van verschillende vakgebieden op welk aspect van het probleem ze zich het liefst richten. Tussen economen en psychologen is er verschil maar ook onder psychologen kan men zich willen richten op verschillende aspecten.

 

Tussen de cliënt en de sociaal psycholoog

Net als vakmensen kunnen verschillen in voorkeur welk aspect van het probleem ze het liefst nader bekijken, kan een cliënt die hulp krijgt van een sociaal psycholoog zelf ook naar een andere richting van het probleem kijken. Vooral niet als hij of zij niet weet wat het probleem precies is. In een interview tussen een sociaal psychologen en een cliënt is het van belang dat de sociaal psycholoog tijdens het interview duidelijk vragen stelt als: wat is het probleem, waarom is het een probleem en voor wie is het een probleem? Voor zowel de sociaal psycholoog als de cliënt werkt het verhelderd om te weten op welk probleem ze zich moeten concentreren. Wat de cliënt ook zegt, de sociaal psycholoog moet zelf ook kritisch nadenken over wat gezegd wordt en de mogelijke oorzaken van het probleem.

 

Onderzoek

Het is noodzakelijk om data uit verschillende bronnen te verkrijgen om zo verschillende vragen te kunnen beantwoorden die zich verdiepen in het probleem. Hierdoor kan het probleem beter begrepen worden. Informatie voorafgaand aan onderzoek zijn er in verschillende vormen, zo zijn er bijvoorbeeld observaties mogelijk, het bestuderen van wetenschappelijke literatuur of het houden van interviews.

 

Hoofdstuk 3. Verklaringen vinden voor het probleem

 

De stap die na het formuleren van de probleemdefinitie aan bod komt is de stap van het vinden van verklaringen voor het probleem. Eerst moet de uitkomst variabele bepaald worden. Van deze variabele willen we dat die veranderd om zo het probleem aan te pakken. Hierna moeten er verklaringen gevonden worden. De stap die daarom volgt is de divergente fase. Deze fase bestaat uit het verkrijgen van verklaringen en concepten voor het probleem op basis van de literatuur. Er moeten sociaal psychologische theorieën gezocht worden. Ten slotte komt de convergente fase aan bod. In deze fase wordt per verklaring bekeken of deze relevant, valide en waarschijnlijk is voor het probleem.

 

De uitkomstvariabele

Na het bekijken van de probleemdefinitie is het vaak duidelijk naar welke uitkomstvariabele er gekeken moet worden. Het gaat erom welke variabele er uiteindelijk verklaard en veranderd moet worden. Er kunnen meerdere uitkomstvariabelen zijn. Vaak is het zo dat er een sociaal psychologische dimensie ten grondslag ligt aan de uitkomstvariabele. Stel je voor dat wordt gesteld dat pesten het probleem is, dan zou de uitkomstvariabele pestgedrag kunnen zijn. Pestgedrag kan namelijk verklaard en veranderd worden. De uitkomstvariabele wordt op zo’n manier beschreven dat het weergeeft naar welk doel er uiteindelijk gestreefd wordt. Dat is in dit geval dus minder pesten.

 

Vaak kan een sociaal psycholoog een sociaal probleem alleen indirect beïnvloeden. Bijvoorbeeld door middel van het veranderen van attitudes of gedrag.

 

Er kan in de literatuur naar 3 sociaal psychologische variabelen gekeken worden. Deze variabelen zijn:

1. Gedrag en gedragsinterventies

2. Attitudes en cognities

3. Emoties of affect

 

De bovengenoemde 3 sociaal psychologische variabelen kunnen alleen of samen voorkomen in het verklarend model voor het probleem. Toch is het het best om zich te focussen op één variabele in plaats van meerdere variabelen, ook al is het wel mogelijk. Het kan namelijk zo zijn dat bepaalde variabelen veel met elkaar te maken hebben. Dan kan verandering van de ene variabele al snel verandering van de andere variabele veroorzaken, waardoor het benoemen van beide variabelen niet noodzakelijk is. Het kan juist ook zo zijn dat bepaalde variabelen niet direct met elkaar gerelateerd zijn. De variabelen kunnen bijvoorbeeld op een hele verschillende manier verklaard worden of richten zich op andere interventies. Sociaal psychologen zouden zich daarom beter kunnen focussen op één variabele dan op meerdere variabelen of een poging om deze samen te voegen in één PATH model.

 

Criteria voor de uitkomstvariabele

Er zitten wel een aantal eisen aan het bepalen wat de uitkomstvariabele wordt. Het gaat dus om relevantie, specificiteit en continuïteit.

  1. De variabele moet relevant zijn ten aanzien van het probleem. De uitkomstvariabele moet op het probleem aansluiten en een beeld vormen van wat er uiteindelijk verlangd wordt.
  2. De variabele moet in specifieke en concrete termen beschreven worden. Wanneer het gaat om bepaald gedrag dat aangepakt moet worden moet dat gedrag in concrete termen beschreven worden.
  3. De variabele moet in continue termen beschreven worden. Dit houdt in dat de variabele beschreven kan worden in kwantitatieve termen Het kan bijvoorbeeld gaan om frequentie of intensiteit, bijvoorbeeld ‘meer’ of ‘minder’

 

De volgende stap: verklaringen vinden voor het probleem

De eerste fase van het vinden van verklaringen is de divergente fase, waarin zoveel mogelijk verklaringen gevonden moeten worden. Validiteit van verklaringen doet er minder toe in deze fase, omdat het er vooral om gaat dat de belangrijkste factoren die er toe doen naar boven gehaald worden. Ook moeten naar verklaringen van de mogelijke verschillen in de uitkomst variabele gekeken worden.

 

Er zijn een aantal methoden die nuttig kunnen zijn om verklaringen te vergaren. Er bestaan vrije associatie technieken, verklaringen vanuit empirische technieken en ten slotte onderzoeken uit de sociaal psychologische literatuur (zie schema hieronder)

 

Free association

  1. Problem association
  2. Concept association
  3. Perspective taking

 

Interviews and observations

  1. Interviews
  2. Observations
  3. Sociaal psychologische literatuur

 

Bij vrije associatie worden er eerst veel verklaringen gegenereerd. Hierna volgt een systematische analyse die wel meer ingaat op validiteit en waarin men selectiever is.

Ook kunnen door middel van associatie meer en wellicht betere verklaringen gevonden worden. Er zijn verschillende associatie technieken om verklaringen te genereren:

  1. Probleem associatie. In deze fase wordt op het probleem zelf gefocust worden er bijvoorbeeld verklaringen voor het probleem gevonden. Het maakt hier niet uit of de verklaringen valide zijn.
  2. Concept associatie. Van het probleem wordt een meer abstract probleem gemaakt zodat het naast verschijnselen gelegd kan worden die hetzelfde concept bevatten.
  3. Perspectief nemen. Men kijkt welke individuen bij het probleem betrokken zijn en probeert zich dan in diegene te verplaatsen en de situatie dus wellicht op een andere manier te bekijken.

 

Interviewen en observaties kunnen ook handig zijn in het vinden van oorzaken voor het probleem. Vanuit wat besproken wordt in een interview kan een proces model worden opgesteld en hier vanuit kunnen weer nieuwe ‘waarom’ vragen ontstaan die tot weer nieuwe verklaringen kunnen leiden. Gezien observaties kan er onderscheid worden gemaakt tussen observatie van anderen en observatie van zichzelf (introspectie). Bij observatie gaat het om een proces dat bekeken wordt in een groep of organisatie. Zelf observatie heeft het voordeel dat bepaalde problemen soms meer in detail beschreven worden en zorgvuldige beschrijvingen zijn van belang voor de opzet van een interventie programma.

Uit de methodes van vrije associatie en perspectief nemen blijkt vaak al welke sociaal psychologische literatuur relevant is voor het vinden van verklaringen voor het probleem. Voorbeeld van vrije associatie: pesten kan als een vorm van agressie beschouwd worden. En wanneer men perspectief neemt: de agressie kan voortkomen uit het feit dat de pester vaak kritiek krijgt. De termen agressie en zelfvertrouwen kunnen dus relevante termen zijn voor het vinden verklaringen voor het pestprobleem. In de sociaal psychologische literatuur wordt hier verder op doorgezocht. Men kan sociaal psychologische literatuur namelijk raadplegen om verklaringen achter sociale gedragingen te genereren.

 

Er kan op 3 manieren gebruikt gemaakt worden van de sociaal psychologische literatuur om verklaringen te genereren. Laten we doen of we een voorbeeld hebben van een probleemdefinitie en uitkomstvariabele en hoe we hierbij de literatuur gebruiken. De probleemdefinitie luidt: er zijn steeds meer tieners in Brittannië met STD’s (Sexually Transmitted Diseases) en dit gaat gepaard met gezondheidsrisico’s. Het programma wil dat er meer kennis over condoomgebruik en STD’s komt en ook dat er vaker condooms worden gebruikt. De uitkomstvariabelen zijn de variabelen kennis en gedrag (condoomgebruik). De uitkomstvariabelen worden eigenlijk uit de probleemdefinitie al duidelijk. De 3 manieren om vervolgens verklaringen te genereren luiden als volgt:

 

  1. ‘Topical strategy’. Er wordt gericht in de literatuur gezocht wat er is geschreven over het onderwerp/probleem. Gezien het STD’s probleem kan men op voorbeelden zoeken van programma’s gericht op STD’s en condoomgebruik. Reviews en meta-analyses kunnen erg nuttig zijn omdat deze veel literatuur samenvoegen.
  2. ‘Conceptual strategy’. Het probleem wordt anders geformuleerd zodat het probleem op een hoger level gerelateerd kan worden met andere psychologische verschijnselen en theorieën. Het STD’s probleem wordt bekeken in meer abstracte en algemene vormen van problemen. Denk aan concepten als risicoperceptie, cognitie, risico en optimisme (tieners die de kans laag inschatten om STD’s op te lopen). Op deze concepten wordt in de literatuur verder gezocht naar meer informatie.
  3. ‘General theory strategy’. Deze strategie is anders dan de eerste twee strategieën omdat deze strategie deductief is en de andere twee inductief. Inductief houdt in dat vanuit het probleem verklaringen worden gevonden (bottom-up). Deductief houdt in dat vanuit niet zozeer gerelateerde theorieën mogelijke verklaringen voor het probleem worden gevonden (top-down). Het is handig om deze strategie te gebruiken wanneer het lastiger is om een van de eerste twee te gebruiken. Het kan namelijk zo zijn dat een onderwerp nieuw is waardoor het lastig is gericht op dat onderwerp te zoeken. Gezien het probleem van STDs zou een sociaal psycholoog kunnen kijken in hoeverre het gebruik van condooms weloverwogen wordt gedaan en de bijbehorende sociale normen en attitudes.

 

Na de divergente fase volgt de convergente fase: het verminderen van het aantal verklaringen. Het zal vaak blijken dat verklaringen voor het probleem elkaar overlappen of dat verklaringen overbodig blijken te zijn. Bepaalde verklaringen kunnen wellicht samengevoegd worden tot één verklaring. Bij het weglaten van verklaringen moet wel uitgekeken worden dat het geen verklaringen zijn die de uitkomstvariabele indirect beïnvloeden. Ook al beïnvloeden ze de uitkomstvariabelen indirect, het kan zo zijn dat ze belangrijke informatie bieden over de oorzaken van het probleem. Per verklaring wordt bekeken of deze relevant, valide en waarschijnlijk is voor het probleem.

 

  1. Relevantie: van relevantie is er sprake wanneer ze belangrijke bouwstenen zijn van het proces model.
  2. Validiteit: Belangrijk is dat een verklaring alleen bruikbaar is als het valide is gezien het probleem. Een theorie is een raamwerk waarmee probleem uitgelegd moet kunnen worden.
  3. Aannemelijkheid: Er moet ook nagegaan worden in hoeverre de theorieën aannemelijk zijn als verklaring voor het probleem. Of een verklaring aannemelijk is kan vastgesteld worden door een gedachte experiment. In dit experiment is een Z (uitkomstvariabele) aanwezig, een X (context variabele) en een Y (proces variabele). Als een verklaring aannemelijk is, is het zo dat X en Y samen in Z resulteren. Zo niet dan is de verklaring nog niet aannemelijk. Als de verklaring aannemelijk is kan het ook niet zo zijn dat Z resulteert aan de hand van alleen X. (voorbeeld noemen).

 

Ten slotte is het belangrijk om te weten dat er veel factoren zijn achter sociaal psychologische verschijnselen en dat deze factoren ook kunnen interacteren. Daarom moet niet op één mogelijke verklaring gefocust worden maar op meerdere mogelijke verklaringen, om zo een goed proces model op te bouwen en uiteindelijk een goed interventie programma op te richten. (zie voor meer uitleg bladzijde 79 van het theorieboek)

 

Algemene theorie modellen

Veel sociaal psychologische theorieën zijn algemeen beschreven, hoewel er specifieke situaties voor nodig zijn om zo’n theorie uit te leggen. Zo zijn er cognitieve dissonantie theorieën (Festinger, 1957) en sociale vergelijkings theorieën. In toegepast onderzoek wordt vaak de theorie van beredeneerde actie gebruikt om verklaringen te genereren. Dit is een attitude theorie. Naast attitude theorieën bestaan er meer algemene modellen, zoals rationele keuze theorieën of evolutionaire theorieën. In theorieën zonder evolutionair aspect zijn in analyses namelijk minder gericht op wat het verst geleden is om het probleem te verklaren.

Algemene strategieën geven vooral een nieuwe manier van denken. Wanneer men een zo compleet mogelijk beeld van verklaringen wil hebben is het beste dat zowel informatie uit theorieën wordt gebruikt als informatie verschaft uit interviews en observaties. Het gaat er uiteindelijk om, welke theorie ook wordt gebruikt, dat er een anker is om aan vast te houden.

 

Tot slot

Naar welke theorie een psycholoog zoekt hangt er ook wel vanaf wat voor soort psycholoog diegene is, aangezien een cultureel sociaal psycholoog bijvoorbeeld eerder een theorie gebruikt met betrekking tot cultuur en een evolutionair sociaal psycholoog eerder de vecht-vlucht respons theorie om het probleem te verklaren.

Overigens zou een psycholoog bij het zoeken naar de geschikte concepten en theorieën open moeten staan en zich niet te snel vast moeten houden aan bepaalde concepten en theorieën.

 

 

Hoofdstuk 4. Het ontwikkelen en testen van het proces model

 

Na de stap van het vinden van verklaringen voor het probleem volgt de fase van ontwikkelen en testen van het proces model. Dit is de derde stap van het PATH model. Verklaringen die in de tweede stap als relevant, valide en aannemelijk voor het probleem werden bevonden worden gebruikt als bouwstenen voor het procesmodel. Het zal in dit hoofdstuk ook gaan om de empirische validiteit van het model.

 

Hoe ziet het proces model eruit

Zoals het boek beschrijft is het proces model een plaatje waarin verklarende variabelen representatief zijn voor het model. Ook zijn in dit plaatje de relaties tussen de variabelen weergegeven evenals met het probleem (zie figuur 4.1 op bladzijde 86). In het proces model stelt elke variabele een box voor en er zijn pijlen gebruikt om de variabelen met elkaar te verbinden. Er kan sprake zijn van een positieve of negatieve relatie tussen de variabelen en wordt weergegeven door middel van een plus of een min boven een pijl. Om de valentie van relaties tussen de variabelen te schatten kan gebruik worden gemaakt van het eigen verstand of van literatuur.

 

Er is vaak sprake van een voorafgaand proces model en daarop volgende verbeterde proces modellen. Richting het verbeterd model worden variabelen steeds specifieker en wordt het plaatje steeds uitgebreider met meerdere relaties tussen variabelen. Om een proces model op te stellen zijn er veel algemene richtlijnen waaraan men zich kan houden. In het voorafgaand model wordt de beste verklarende factor voor het probleem links in het model gezet. Helemaal rechts in het model staat de uitkomstvariabele. In het verbeterd model kan het zo zijn dat de uitkomstvariabele nog specifieker gemaakt moet worden. Tevens moet de verklarende variabele beschreven zijn als een continue en kwantitatieve variabele, zoals eerder beschreven is in hoofdstuk 3. Verder moet gekeken worden of de variabele opgesplitst kan worden in meerdere specifieke en continue elementen ter verduidelijking en verbetering van het model.

 

Men moet zich ook nog afvragen in hoeverre variabelen een indirecte of directe invloed hebben op het probleem. Er kan sprake zijn van een intermediërende factor dus dat A B beïnvloedt door middel van C en dus niet direct van A naar B. Het proces model kan zo steeds meer worden uitgebreid en er kunnen steeds meer pijlen inkomen. Bijvoorbeeld door intermediërende factoren en factoren die een oorzaak zouden kunnen voor bepaalde variabelen in het model.

Er zijn natuurlijk meer andere manieren waarop een proces model kan worden gemaakt. Een model opstellen kost in elk geval veel tijd en moeite. Want het beste is een model dat zo precies en compleet mogelijk is met zijn variabelen en relaties tussen de variabelen.

 

Hieronder staan een aantal effecten genoemd die voor kunnen komen in een proces model:

  1. Directe effecten. Variabele A heeft direct invloed op variabele B.
  2. Indirecte effecten. Zoals al eerder gezegd is, is het mogelijk dat variabele A niet direct variabele B beïnvloedt, maar dat A B beïnvloedt via een andere variabele C.
  3. Versterkende effecten. Wanneer een variabele ervoor zorgt dat de impact van een variabele op uitkomst variabele gedrag groter wordt.
  4. Ondermijnende effecten. Wanneer er sprake is van een variabele die de relatie tussen twee andere variabelen als het ware verlicht of verzacht.

 

(In het boek staan 2 voorbeelden van gewenste eindsituaties en de weg die vanuit de probleemdefinitie en verklarende variabelen wordt afgelegd naar het ontwikkelen van een proces model. Zie bladzijde 85 tot en met bladzijde 95 voor deze 2 voorbeelden)

 

De opzet van een proces model

Er zijn 11 vuistregels voor het ontwikkelen van een procesmodel. Hieronder staan er 8 van weergeven. (Zie de rest van de vuistregels op bladzijde 96 en 97 van het boek).

  1. Het maken van een lijst met alle mogelijke verklarende variabelen.
  2. De variabelen moeten sociaal psychologisch, specifiek, concreet en continue zijn.
  3. De variabelen moeten gedrag, attitudes of motivaties beïnvloeden.
  4. De uitkomstvariabele moet helemaal rechts van het plaatje komen te staan.
  5. Om een proces model plaatje te maken wordt van rechts naar links gewerkt en men moet bedenken welke variabele de uitkomstvariabele beïnvloedt.
  6. Er moeten pijlen komen tussen de variabelen en het soort relatie moet worden aangegeven door middel van een plus (positieve relatie), min (negatieve relatie) of een vraagteken als men nog niet zeker is over de soort relatie.
  7. Een relatie tussen twee variabelen moet niet te onwaarschijnlijk zijn.
  8. Als een nieuwe variabele wordt toegevoegd in het proces model moet bekeken worden of deze directe, indirecte, nog onbekende, versterkende of ondermijnende effecten hebben met variabelen die in het model staan.

 

Het testen van het proces model

Het is mogelijk dat er al empirisch literatuur bestaat en dat dat al een stevig bewijs vormt voor het ontwikkelde proces model. Literatuur kan correlaties en relaties suggereren die ook in het model zijn opgesteld. Het kan ook zo zijn dat de psycholoog door middel van literatuur besluit pijlen uit het model weg te halen. Het is voor de psycholoog belangrijk om de empirische literatuur goed te bestuderen om voor alle relaties van variabelen in het proces model empirische steun te vinden. Het gaat om de sterkte en richting van de relaties van de variabelen. Het is belangrijk om hiernaar te kijken omdat voor het ontwikkelen van een interventie het noodzakelijk is om naar de variabele te kijken met de sterkste invloed. Een variabele met een sterke invloed heeft grote kans verandering in andere variabelen teweeg te brengen.

Het vinden van literatuur kan op de manieren zoals die in hoofdstuk 3 zijn besproken. Toch kunnen er obstakels zijn bij het vinden van literatuur. Het is een zoektocht om al het beschikbare bewijs te vinden. Ook is niet al het onderzoek zomaar te bekijken. Ook kan gepubliceerd onderzoek fluctueren in relevantie en kwaliteit. Dit kan men het beste zelf beoordelen door het te lezen. Een meta- analytische review kan heel handig zijn omdat het bewijs van meerdere studies hierin wordt samengevat. Het kan ook zijn dat er geen literatuur beschikbaar is over het onderwerp waarover men meer wil weten. Een conceptuele of algemene benadering van literatuur kan dan handig zijn.

 

Tot slot

Wanneer het niet mogelijk is om in de literatuur bewijs te vinden voor relaties, kan men eigen onderzoek doen om bewijs te krijgen voor een mogelijke bestaande relatie tussen twee variabelen. Of wanneer het blijkt dat onderzoek niet adequaat uitgevoerd is.

Wanneer studies in een laboratorium uitgevoerd zijn kunnen ze een hoge interne validiteit hebben (betrouwbaar) maar een gebrekkige externe validiteit (niet naar andere situaties te generaliseren). Er kan een klein onderzoek verwezenlijkt worden om de validiteit van een proces model te bepalen. In zo’n onderzoek wordt de relatie tussen variabelen bepaald door statistische procedures en hierbij worden vaak bestaande schalen gebruikt. Tenzij er geen bestaande schalen bestaan die met het desbetreffende onderwerp te maken hebben, dan is het mogelijk dat de psycholoog zelf een schaal ontwikkeld waarvoor een zorgvuldige probleem analyse benodigd is.

 

Hoofdstuk 5. De ontwikkeling van de interventie

 

Het laatste hoofdstuk is de laatste stap van het proces model en gaat over de ontwikkeling van het interventieprogramma. De bedoeling van een interventie is dat de causale factoren van de uitkomstvariabele en de uitkomstvariabele worden veranderd om het gewenste doel te bereiken. Het zou het best zijn als een interventie zich richt op een of meerdere factoren uit het proces model. Er moet dus bepaald worden op welke factoren er gedoeld wordt. Zoals in hoofdstuk 4 al is besproken, is het belangrijk om te kijken naar de variabele(n) met de sterkste invloed, omdat de variabelen met een sterke invloed grote kans hebben verandering in andere variabelen teweeg te brengen. Hiernaast moeten de target groep en de inhoud van de interventie vastgesteld worden. Dit hoofdstuk laat slechts een globale benadering van de opzet van een interventie zien.

 

Veranderbaarheid en effectgrootte

De psycholoog moet de variabelen dus evalueren door zich te richten op de veranderbaarheid van variabelen evenals deze die het meeste effect hebben op de uitkomstvariabele.

 

Men kan zich 3 dingen afvragen waardoor men weet of factoren beter uitgesloten kunnen worden door lage veranderbaarheid van de variabele.

  1. Gaat de factor over een stabiele persoonlijkheids eigenschap? Deze zijn vaak lastig te veranderen.
  2. Gaat de factor over politieke of religieuze waarden? Mensen blijven vaak bij hun eigen waarden en daarom is de veranderbaarheid ook hier laag.
  3. Heeft de factor te maken met stabiele omgeving omstandigheden? Wanneer bepaald gedrag als gewoon wordt gezien in de omgeving zal iemand snel meegaan in dat gedrag.

 

Empirisch bewijs over de sterkte van een factor op een uitkomstvariabele kan vergemakkelijken op welke variabelen de focus gelegd moet worden voor de interventie. Echter moeten de effecten vaak geschat worden omdat empirisch bewijs vaak niet beschikbaar is.

 

De balans tabel

Alle factoren van het proces model worden eerst in een balans model gezet (zie tabel 5.1 op bladzijde 110 van het boek) om te kijken op welke factoren er het beste gedoeld kan worden. In de linker kolom van de tabel worden de variabelen van het proces model onder elkaar gezet. In de middelste kolom worden de geëvalueerde veranderbaarheden van de variabelen weergegeven (++ betekent hoog veranderbaar, + betekent gemiddeld veranderbaar, 0 betekent laag veranderbaar, – is niet veranderbaar en +/0 betekent dat de veranderbaarheid van een andere variabele afhangt).

 

Een voorbeeld van het schatten van veranderbaarheid: kennis voor ouders over hoe ze zich moeten gedragen om overgewicht bij hun kind moeten verminderen kan als ++ (dus als hoog veranderbaar) geschat worden.

In de rechter kolom (de laatste kolom) worden de effectgroottes van de variabelen weergegeven (++ betekent een groot effect, + betekent een gemiddeld effect, 0 is een klein effect, - is geen effect en +/0 houdt in dat het effect van een andere variabele afhangt).

 

Een voorbeeld van het schatten van een effect: hoog veranderde kennis bij ouders over hoe ze zich moeten gedragen om overgewicht bij hun kind te veranderen, met een schatting van ++ dat dit een groot (moderatie) effect heeft op waargenomen controle over het gedrag van hun kind

 

De interventie: het kanaal, de methoden en de strategieën

Wanneer er bepaald is op welke factoren er gedoeld wordt, kan men zich richten op de opzet van de interventie. Er zijn 3 taken:

 

  1. Hoe gaat de target groep bereikt worden, oftewel het kanaal waardoor de target groep wordt bereikt.
  2. Methoden kiezen over hoe ervoor gezorgd wordt dat de gedoelde factoren veranderd gaan worden.
  3. Strategieën ontwikkelen door middel van het concretiseren van aspecten van de methoden. Voorbeeld: Wanneer sociale modellering de methode is (leren door observatie van anderen), kan bij het opzetten van de strategie de leeftijd en het geslacht van het rolmodel gespecificeerd worden.

 

Een kanaal kan simpel of complex zijn en elk kanaal verschaft weer andere informatie. Ook kunnen kanalen verschillen in intensiteit, bereik, effect grootte en het type effect. Wanneer het kanaal bepaald is moeten mensen ook blootgesteld worden aan het kanaal. Bij het kiezen van een kanaal moet sowieso op de volgende punten gelet worden:

  1. Het moet een effectieve manier zijn om de mensen te bereiken
  2. Om de variabele te veranderen moet het kanaal intensief genoeg zijn
  3. Het kanaal moet geschikt zijn gezien de gekozen methode en strategie.
  4. Bepalen wat de impact van het kanaal is op het aantal mensen in een populatie. De ‘participation rate’ geeft weer hoeveel mensen er deelnemen aan de interventie.

 

(Zie tabel 5.2 op bladzijde 113 tot en met 115 van het boek voor een overzicht van kanalen en hun karakteristieken)

 

Welke methoden kunnen gebruikt worden

Interventie methodes kunnen ontstaan vanuit de theorie. Zo kent men bijvoorbeeld de voet in de deur techniek, theorie van zelf perceptie en de theorie van sociaal leren als populaire theorieën. Maar voor de selectie van een methode wordt eerst naar het balans model gekeken. Op basis van elke variabele wordt een interventie methode gekozen over hoe de veranderingen tot stand worden gebracht bij de target groep.

 

Er zijn verschillende methodes. Deze zullen nu achtereenvolgend worden besproken. Er kan ten eerste gebruik worden gemaakt van modellering of argumentatie. Het gaat er bij modellering om dat van bepaald gedrag het gewenste voorbeeld wordt gegeven en dat dit mensen motiveert om dat bepaalde gedrag te veranderen. Kort gezegd is modellering een manier van leren wat door de observatie van anderen tot stand wordt gebracht. Het meest effectief is modellering in een gemixte vorm, welke inhoudt wat men wel en niet moet doen, in plaats van één van beiden (dus alleen voordoen wat men wel óf wat men niet moet doen)

 

Een tweede optie is het stellen van concrete en specifieke doelen kan ook van belang zijn. Een doel geeft mensen tijd om er naar toe te werken. Een gesteld doel helpt mensen waar ze hun aandacht en krachten op moeten richten en wat ze kunnen verwachten. Het is gebleken dat mensen energie kunnen besparen door doelen te stellen. Het verstrekken van feedback kan helpen zodat mensen zeker blijven op weg naar het bereiken van hun doel en dat ze gemotiveerd blijven.

Door angst op te wekken bij mensen door het geven van bepaalde informatie kan ook verandering in bepaald gedrag teweeg worden gebracht. Maar dit moet zorgvuldig gebeuren aan de hand van bepaalde richtlijnen.

Hiernaast kan het effectief zijn om informatie van andere personen te krijgen waardoor de stemming en het welzijn van mensen die deze informatie ontvangen kunnen worden verbeterd. Dit heet het principe van sociale vergelijking.

 

Een laatste methode waarvan gebruik kan worden gemaakt heeft met het principe van belonen en straffen. Mensen herhalen gedrag wat beloond wordt en verminderen het gedrag wat ‘gestraft’ wordt. Een voorbeeld is het duurder maken van sigaretten.

 

De selectie van strategieën

De methoden worden zoals eerder besproken vertaald naar een bepaalde strategie. Een strategie maakt een methode dus concreter. Aan deze strategie wordt de target groep blootgesteld. Een voorbeeld van een strategie kan een televisie spot zijn. Evenals de methoden kunnen ook kanalen, target groepen en variabelen gespecificeerd worden bij de opzet van de interventie.

 

Het selecteren van een strategie gebeurt in twee fasen. De divergente fase en de convergente fase. De divergente fase houdt in dat er zoveel mogelijk strategieën worden bedacht. In de convergente fase houdt men zich bezig met het evalueren van deze strategieën om te zien in hoeverre bepaalde strategieën bruikbaar zijn. De technieken om interventies te verkrijgen luiden als volgt:

  1. Directe interventie associatie. Vanuit allerlei soorten bronnen worden ideeën opgedaan, zoals eigen ervaring en televisie.
  2. Directe methode benadering. Er wordt hier gekeken naar methoden die eerder in dezelfde situatie zijn gebruikt.
  3. Slopende’ strategieën. Door het geven van ideeën hoe juist geen verandering of een omgekeerd effect teweeg wordt gebracht gaan mensen nadenken over hoe het probleem wel aangepakt kan worden.
  4. Interviews. Simpelweg door het interviewen van mensen uit de target groep kan men al aan veel informatie of ideeën komen voor opzet van strategieën, zoals gewilde en ongewilde aspecten.
  5. Theoretische inzichten. Er wordt gebruik gemaakt van sociaal psychologische theorieën die relevant lijken te zijn.
  6. Inzichten vanuit onderzoek. Men maakt gebruik van eerdere onderzoeken die relevant kunnen zijn om te gebruiken.

 

Bij de convergente fase wordt een klein aantal strategieën gekozen vanuit alle bedachte strategieën. De strategieën die worden uitgekozen moeten echter wel een theoretische en empirische basis hebben. Het zou helemaal goed zijn wanneer er bewijs is dat het kanaal, methode, target groep, de strategie en de variabele die veranderd moet worden samen voor een effect zorgen. Het beste is zowel bewijs uit laboratorium onderzoek als uit veld studies. Wanneer er geen theoretische of empirische bewijzen zijn moet men zich afvragen of het beter is dat bepaalde aspecten eerst onderzocht worden voordat voor het uitvoeren van de interventie een hoop geld opzij gezet wordt.

 

Eerst wordt er een voortest gedaan voordat een interventie wordt uitgevoerd. Het gaat erom dat de interventie zo goed mogelijk wordt uitgevoerd. Een voortest hoeft niet alle aspecten van de interventie te bevatten maar sowieso een aantal belangrijke aspecten. Ten eerste dat de target groep aandacht zal schenken aan de boodschap en ten tweede dat de boodschap begrepen wordt. Er zullen voor de voortest een aantal personen van de target groep gebruikt worden en er zal naar hun reacties op de interventie gekeken worden. Dit kan op verschillende manieren, namelijk door middel van: interviews, kwantitatieve beoordeling van iemand uit de target groep, herinneringstaak, observatie (van bijvoorbeeld oogbewegingen) en meningen van experts.

 

De uitvoering van de interventie is optimaal wanneer alle leden van de target groep blootgesteld zijn aan de interventie (de boodschap). Het gaat niet zozeer direct om de effecten maar dat de interventie zo wordt uitgevoerd dat het effect kan hebben. Het is van belang dat wanneer bepaalde professionals (zoals doktoren) gevraagd wordt een folder uit te delen zich bewust zijn van het belang hiervan zodat zo veel mogelijk mensen de folder ontvangen en dus blootgesteld staan aan de interventie.

 

Het diffusieproces (verspreidingsproces) van de boodschap bestaat uit 4 fasen. Het is Rogers’ model en laat zien hoe innovatie over tijd tot stand komt en de veranderingen hierbij.

  1. Verspreiding: professionals worden bewust van het bestaan van de folder.
  2. Overname van motivatie waarom de folders verspreid moeten worden waardoor de professionals gemotiveerd worden.
  3. Uitvoering waardoor de professional de folders aan de target groep verspreidt
  4. Voortzetting van het uitdelen van folders.

 

Dan moet de route bepaald worden van de uitvoering. Het is van belang dat de mensen en organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering betrokken en gemotiveerd worden. In de route van uitvoering moeten acteurs, de organisaties bepaald worden en het relevante beleid.

Vervolgens worden er doelen opgesteld voor zowel de acteurs als voor de fasen van het diffusieproces en welke acties er ondernomen moeten worden. Voordat de target groep blootgesteld wordt aan de interventie gaat er daarom heel wat tijd aan vooraf.

 

Tot slot de evaluatie

Als laatste worden de effecten van de interventie nader bekeken en geëvalueerd. Het gaat om 3 dingen. Ten eerste de evaluatie van het effect waarin het gaat om de waargenomen verandering van variabelen die direct te maken hadden met het probleem. Ten tweede wordt het proces geëvalueerd. Dit bestaat onder de primaire proces evaluatie en de secundaire proces evaluatie. In de eerste wordt besproken door verandering in welke variabelen het komt dat er verandering in de uitkomst variabele is opgetreden. Dit heeft betrekking op alle variabelen uit de balans tabel waarop de interventies zich richten. In de secundaire proces evaluatie wordt besproken in hoeverre de elementen waarvan gebleken is dat ze effectief zijn daadwerkelijk zijn uitgevoerd in de interventie. In de kosten- effectiviteit evaluatie worden de kosten afgewogen tegen de effecten.

 

Op bladzijde 134 en 135 van het boek kun je nog een kleine evaluatie/conclusie vinden van de besproken hoofdstukken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2931
Search a summary, study help or student organization