Arresten en jurisprudentie: uittreksels en studiehulp - Thema
- 10191 reads
In 1983 hebben Bouwman en Sanders (hierna: Bouwman), één van twee nabij elkaar gelegen percelen gekocht, die beide eigendom waren van verkoopster X. Daarbij werd onder meer de vestiging van een recht van overpad ten laste van het erf van X overeengekomen. In de daaropvolgende leveringsakte van 14 oktober 1983 wordt verwezen naar een afzonderlijke akte van vestiging van erfdienstbaarheden; bij vestigingsakte, die eveneens ten overstaan van dezelfde notaris op 14 oktober 1983 is verleden, zijn verschillende erfdienstbaarheden gevestigd maar ontbreekt een verwijzing naar de vestiging van de erfdienstbaarheid ten behoeve van Bouwman en ten laste van het perceel van X. Het perceel van X is uiteindelijk door Rodewijk en Van Hameren (hierna: Rodewijk) gekocht en in eigendom verworven. In de desbetreffende leveringsakte wordt verwezen naar de akte van vestiging van erfdienstbaarheden. In 2003 is tussen Bouwman en Rodewijk verschil van mening ontstaan over de vraag of Bouwman recht van overpad heeft over het perceel van Rodewijk.
Bouwman heeft in eerste aanleg de medewerking van Rodewijk aan de vestiging bij notariële akte van het recht van overpad gevorderd. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Het hof heeft het beroep van Bouwman op verjaring ex artikel 3:99 BW (bezit te goeder trouw) gehonoreerd en de vordering toegewezen. Het tegen dit arrest gerichte cassatiemiddel bevat onder meer de klacht dat het hof de goede trouw van Bouwman ten onrechte heeft beoordeeld met als peildatum 14 oktober 1983 in plaats van 1 januari 1992 en dientengevolge heeft verzuimd het op die datum ingevoerde artikel 3:23 BW in zijn beoordeling te betrekken, dat tot een andere beslissing moet leiden.
De Hoge Raad overweegt dat ingevolge artikel 95 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek bezit wordt verkregen op het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet, indien de vereisten die de bepalingen van titel 5 van Boek 3 BW daarvoor stellen, reeds vóór dat tijdstip waren vervuld, maar het toen geldende recht aan de vervulling niet die gevolgen verbond.
De beoordeling van de overige eisen die – naast bezit – moeten worden gesteld voor rechtverkrijgende verjaring, meer in het bijzonder de eis van goede trouw, dient plaats te vinden naar het moment waarop daadwerkelijk een zodanige machtspositie ontstond van degene die zich op verjaring beroept met betrekking tot het desbetreffende goed, dat deze met ingang van 1 januari 1992 als bezitter daarvan heeft te gelden. Daarom moet de vraag of het – op zichzelf onbetwiste – bezit van Bouwman van het recht (de erfdienstbaarheid) van overpad te goeder trouw was, worden beantwoord aan de hand van hetgeen hij op 14 oktober 1983 wist of behoorde te weten omtrent de (uitgebleven) inschrijving van de akte van vestiging van de tussen hem en de (eerste) verkoopster overeengekomen erfdienstbaarheid.
Het oordeel van het hof dat het ‘bezit’ van Bouwman van het recht van overpad op het voetpad op 14 oktober 1983 te goeder trouw was, is in cassatie – terecht – niet bestreden en artikel 3:118 lid 2 BW brengt dan mee dat Rodewijk geen belang heeft bij de klacht over artikel 3:23 BW. Ook al zou deze bepaling meebrengen dat het beroep op goede trouw van iemand die na 1 januari 1992 bezit heeft verkregen van een erfdienstbaarheid van overpad, niet kan worden aanvaard als uit de openbare registers blijkt dat geen vestigingsakte is ingeschreven, dan nog zou artikel 3:118 lid 2 BW ertoe leiden dat Bouwman geacht wordt te goeder trouw te blijven. Zelfs als de bezitter te goeder trouw ontdekt dat hij geen rechthebbende is, heeft dit niet tot gevolg dat hij niet langer als bezitter te goeder trouw heeft te gelden. Hetzelfde geldt als op een te goeder trouw aangevangen bezit artikel 3:23 BW van toepassing wordt.
Bij wijze van ‘obiter dictum’ (een overweging ten overvloede) overweegt de Hoge Raad dat bij de levering door X van het perceel aan Bouwman zou naar de bedoeling van partijen ten behoeve van dit perceel mede een recht van overpad op het voetpad worden gevestigd. Op 14 oktober 1983 is door de notaris een ‘akte van overeenkomst’ opgesteld met betrekking tot het vestigen van erfdienstbaarheden op de percelen waarover het betrokken overpad liep. Hoewel ook Bouwman als (toekomstige) eigenaar van zijn perceel hierbij verscheen, is door een fout van de notaris echter niet een recht van overpad op het voetpad ten behoeve van Bouwman vastgelegd en dus evenmin in de openbare registers ingeschreven. Bouwman heeft het desbetreffende verzuim in de vestigingsakte niet opgemerkt en het hof heeft – in cassatie onbestreden – geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt. In een zodanig geval staat aan een beroep op goede trouw van degene die, zoals Bouwman, meent het beoogde recht daadwerkelijk te hebben verkregen, niet in de weg dat hij bij latere raadpleging van de registers het verzuim in de vestigingsakte zou hebben opgemerkt.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1709 |
Add new contribution