Arresten en jurisprudentie: uittreksels en studiehulp - Thema
- 10165 reads
Casus
De echtgenoot van mevrouw X was als werknemer van Philip Morris tijdens een bedrijfsongeval om het leven gekomen. Philip Morris heeft aansprakelijkheid voor dit ongeval erkend. Ten tijde van het ongeval werkte de vrouw parttime en zij is minder gaan werken na het overlijden van haar man. De vrouw heeft toen Philip Morris gedagvaard voor de kantonrechter te Breda en gevorderd Philip Morris te veroordelen tot een financiële vergoeding voor haar en haar dochter wegens gederfd levensonderhoud. Zij stelde dat bij de berekening van de schade wegens gederfd levensonderhoud in de zin van art. 6:108 lid 1 BW voor de situatie na overlijden rekening moet worden gehouden met haar arbeidsinkomen wat is verminderd doordat zij na het overlijden van haar echtgenoot minder is gaan werken.
De kantonrechter heeft in het voordeel van Philip Morris beslist. Het minder werken van de vrouw was haar eigen keuze en hiermee heeft zij haar financiële middelen beperkt. Het hof heeft dit vonnis vernietigd.
Hoge Raad
In deze zaak staat centraal de vraag of bij de berekening van de omvang van de overlijdensschade van de nabestaanden (weduwe en dochter) op grond van art. 6:108 lid 1 BW rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de vrouw na het overlijden van haar man minder is gaan werken.
Art. 6:108 lid 1, aanhef en onder a, BW, stelt dat degene die aansprakelijk is voor een gebeurtenis met dodelijke afloop, verplicht is tot vergoeding van schade voor het gederfde levensonderhoud aan (o.a.) de achterblijvende echtgenoot tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud.
Hiervoor moet worden gekeken naar de gehele financiële positie van de nabestaande in aanmerking te worden genomen (vgl. HR 4 februari 2000, nr. R98/132, NJ 2000, 600). Men moet de bijdrage van de overleden echtgenoot en de positie waar de nabestaande in achterblijft, vergelijken. Daarnaast heeft deze verplichting ook een alimentatierechtelijk karakter. Een beroep op art. 6:108 slechts kan nl. alleen als er sprake is van behoeftigheid.
Onder “hetgeen de overleden aan de nabestaande feitelijk placht te vertrekken” moet niet alleen financiële bijdragen worden begrepen. Ook bijdragen van andere aard vallen hieronder (zoals het verrichten van huishoudelijke taken en het leveren van een bijdrage aan de opvoeding van de kinderen). M.a.w. volgens de Hoge Raad zijn huishouding en zorgtaken ook deel van het begrip “levensonderhoud”.
Conclusie
Bij overlijdensschade in de zin van art. 6:108 BW moet de aansprakelijke partij de inkomensschade vergoeden die de echtgenote lijdt doordat zij minder is gaan werken om zorgtaken te verrichten.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1741 |
Add new contribution