Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.
Oefenvragen Cognition
1. Match de namen met de bijbehorende stroming in de psychologie: (H1)
a. James
b. Wundt
c. Chomsky
d. Watson
e. Titchener
1. Structuralisme
2. Behaviorisme
3. Functionalisme
4. Introspectie
5. Neurolinguïstiek
2. Wat is het kenmerkende verschil tussen behavioristen en cognitieve psychologen? (H1)
3. Het woordfrequentie-effect houdt in dat: (H2)
a. hoe vaker woorden voorkomen in de lexicale taak, hoe sneller ze worden herkend als bestaand woord
b. hoe langer woorden zijn, hoe sneller ze worden herkend als bestaand woord
c. hoe langer woorden worden weergegeven, hoe sneller ze worden herkend als bestaand woord
d. hoe vaker woorden in een taal voorkomen, hoe sneller ze worden herkend als bestaand woord
4. Noem een argument dat de sequential stages of processing theorie weerspreekt. (H2)
5. Cerebrale lateralisatie houdt in dat (H2)
a. de linker- en rechterhemisfeer grotendeels los van elkaar opereren
b. de linkerhersenhelft de rechterkant van het lichaam aanstuurt en vice versa
c. bepaalde functies meer in de ene hemisfeer voorkomen dan in de andere of anders werken
d. er in de hersenen geen sprake is van een verschil tussen de linker- en rechterhersenhelft
6. Een voordeel van een PET-scan of fMRI-scan vergeleken met een CT of MRI is… (H2)
7. De volgende beweringen gaan over een hemineglect patiënt die schade in de rechterhersenhelft heeft opgelopen: (H4)
1. De persoon kan geen enkele stimulus in het linker visuele gezichtsveld waarnemen.
2. De persoon kan zijn aandacht moeilijk afhouden van stimuli in het rechter visuele veld.
a. Alleen bewering 1 is waar
b. Alleen bewering 2 is waar
c. Bewering 1 en 2 zijn allebei waar
d. Bewering 1 en 2 zijn beide niet waar
8. Julia rijdt door de stad op haar splinternieuwe fiets met versnellingen. Haar oude fiets had een terugtraprem, en als Julia moet remmen voor een stoplicht trapt ze automatisch achteruit in plaats van dat ze de handremmen gebruikt. Julia’s actie is een voorbeeld van een (H4)
a. mind wandering
b. action slip
c. orienting reflex
d. facilitatie
9. Wat hield de Brown-Peterson task in en wat was de kritiek op het resultaat? (H5)
10. Uit de Sternberg-taak bleek dat (H5)
a. informatie in het korte termijngeheugen wordt doorzocht volgens serial exhaustive search
b. informatie in het lange termijngeheugen wordt doorzocht volgens serial exhaustive search
c. informatie in het korte termijngeheugen wordt doorzocht volgens serial self-terminating search
d. informatie in het lange termijngeheugen wordt doorzocht volgens serial self-terminating search
11. Welke onderdelen onderscheidt Baddeley in zijn werkgeheugen model en wat zijn hun functies?
12. Bij het fenomeen ‘boundary extension’ komt het voor dat mensen
a. meer dingen menen gezien te hebben dan werkelijk het geval was
b. in hun herinnering dichterbij de scene stonden dan werkelijk het geval was
c. een bewegend object dat plots tot stilstand komt mentaal door laten bewegen en het punt van stilstand verkeerd herinneren
d. in hun herinnering verder van de scene af stonden dan werkelijk het geval was
13. Een mnemonic waarbij kapstokwoorden worden gebruikt om een set woorden te onthouden, heet een
a. leg word mnemonic
b. peg word mnemonic
c. method of memory
d. method of loci
14. Ebbinghaus’ vergeetcurve laat zien dat (H6)
a. mensen na 7 dagen alle geleerde informatie kwijt zijn
b. er een lineair verband bestaat tussen vergeten informatie en tijd
c. mensen een klein deel van de geleerde informatie een lange tijd vast kunnen houden
d. mensen ongeveer 40% van alle geleerde informatie lange tijd vast kunnen houden
15. Het Von Restorff effect houdt in dat (H6)
a. informatie die afwijkt van de informatie eromheen beter wordt onthouden
b. informatie waar langere tijd naar wordt gekeken, beter wordt onthouden
c. informatie die lijkt op eerdere informatie, slechter wordt onthouden
d. woorden in kleur beter worden onthouden dan woorden in zwart of wit
16. Onderstaande beweringen gaan over het leren van informatie. (H6)
1. Maintenance rehearsal houdt in dat informatie repetitief wordt geleerd.
2. Informatie die geleerd is door elaborative rehearsal wordt beter onthouden.
a. Alleen bewering 1 is waar
b. Alleen bewering 2 is waar
c. Bewering 1 en 2 zijn beide waar
d. Bewering 1 en 2 zijn beide niet waar
17. Noem een verschil en een overeenkomst tussen het generation effect en het enactment effect. (H6)
18. Een effect van encoding specifity kan zijn dat (H6)
a. informatie over een specifiek onderwerp beter herinnerd wordt als de context gerelateerd aan het onderwerp is
b. informatie beter herinnerd wordt wanneer er in dezelfde context overhoord wordt
c. informatie in de hersenen beter wordt opgeslagen als mensen zich in een nieuwe omgeving bevinden
d. mensen informatie in een vertrouwde omgeving beter opslaan
19. Wanneer mensen een gedeelte van de informatie voorgezegd krijgen, vinden ze het moeilijker om de rest van de informatie te herinneren dan wanneer ze niets voorgezegd zouden krijgen. Dit heet het (H6)
a. all-or-nothing effect
b. peek-and-tell effect
c. part-set cuing effect
d. TOT-effect
20. Onderzoek van Bartlett toonde aan dat mensen herinneringen aanvullen met eigen bestaande kennis, dit wordt … genoemd (H7)
a. reconstructive memory
b. implicit memory
c. semantic relatedness effect
d. source memory
21. Leg uit op welke manier priming een positieve en negatieve invloed kan hebben. (H7)
22. Onderstaande beweringen gaan over categorieën in het geheugen: (H7)
1. Categorieën zijn volledig afgebakend
2. Categorieën helpen mensen om tijd en moeite in het dagelijks leven te besparen
a. Alleen bewering 1 is waar
b. Alleen bewering 2 is waar
c. Bewering 1 en 2 zijn beide waar
d. Bewering 1 en 2 zijn beide niet waar
23. Wanneer mensen aan alle eerdere ervaringen met leden uit een categorie denken, gebruiken ze (H7)
a. een prototype
b. de exemplar theory
c. family resemblance
d. ad hoc category
24. De linguistic universals is een lijst van 13 (H9)
a. kenmerken die alle menselijke talen gemeen hebben
b. eisen waar een nieuwe taal aan moet voldoen
c. kenmerken waar alle communicatiesystemen aan voldoen
d. kenmerken waar alle mensen kennis van moeten hebben om andere talen te kunnen spreken of begrijpen
25. Dat taal arbitrair is houdt in dat: (H9)
a. taal een vast systeem is waar niets aan wordt veranderd
b. taal door elke laag van de bevolking gesproken en begrepen wordt
c. de klanken van taal geen direct verband vertonen met de betekenis
d. met taal verwezen kan worden naar situaties los van het heden
26. De Sapir-Worf hypothese stelt dat (H9)
a. taal je denken beïnvloedt
b. vloeiende sprekers makkelijker over abstracte concepten kunnen nadenken
c. intelligente een lineair verband toont met woordenschat
d. een taalstoornis vaak veroorzaakt wordt door een hersenstoornis
27. De motor theory of speech perception stelt dat (H9)
a. het leren van taal afhankelijk is van motorische vaardigheden
b. het leren van taal tegelijk gaat met het leren van motorische vaardigheden
c. mensen bij het spreken veel ondersteunende gebaren maken
d. mensen taal gedeeltelijk waarnemen door zich mentaal voor te stellen hoe ze de geluiden zouden maken
28. Het feit dat zinsdelen met de meest toegankelijke of bekende informatie vooraan de zin staan, is bekend als
a. het primacy effect
b. given-new strategy
c. transformational grammar
d. positional-effect
29. Match het woord aan de juiste betekenis: (H9)
1. Polysemy
2. Syntax
3. phonemic competence
4. Deep structure
a. de zinstructuur
b. een abstracte syntactische representatie van een zin
c. in een taal hebben woorden vaak meerdere betekenissen
d. alle kennis over de regels om correcte geluidscombinaties te maken
30. Wat is het verschil tussen de linker- en rechterhemisfeer wat betreft taal? (H9)
31. 1. Iemand die goed kan lezen maakt veel saccades (snelle oogbewegingen over de tekst heen en weer)
2. De ‘eye-mind assumption’ stelt dat lezers elk woord apart interpreteren wanneer ze een tekst lezen
a. Alleen bewering 1 is waar
b. Alleen bewering 2 is waar
c. Bewering 1 en 2 zijn beide waar
d. Bewering 1 en 2 zijn beide niet waar
32. Klaas en Eva hebben een gesprek, waarin Klaas aan Eva vertelt over zijn karatewedstrijd van gisteren. Omdat Klaas weet dat Eva geen grote sportfan is, houdt hij zijn verhaal kort en vertelt hij alleen de leuke anekdotes. Klaas maakt gebruikt van
a. direct speech
b. direct theory
c. speech of mind
d. topic maintenance
33. Is het volgens de repeated name penalty beter om in een tekst telkens het voornaamwoord te gebruiken, of om verwijswoorden te gebruiken? (H10)
34. In het volgende gesprek toont Simon een authorized/unauthorized inference (kies het juiste alternatief). (H10)
Leon: ‘Wauw, dit stuk speel je echt goed op de piano!’
Simon: ‘Dus je vindt dat ik dat andere stuk niet goed speel?’
35. Juist of onjuist?
1. Het situation model is het hoogste niveau van de representation theory
2. In het situation model worden de basis ideeën van een tekst (mentaal) samengevat
3. Implication en inference zijn de twee onderliggende processen aan het situation model
36. Volgens welke term zal iemand het verschil tussen een ballon en een olifant sneller waarnemen dan het verschil tussen een mammoet en een olifant?
a. het semantic congruity effect
b. just noticeable difference
c. distance effect
d. familiarity effect
37. Volgens het SNARC effect
a. zien mensen kleine getallen links en grote getallen rechts
b. doen mensen uitspraken over kleine getallen sneller met links dan met rechts
c. doen mensen langer over uitspraken over grote getallen dan over kleine getallen
d. hebben mensen in verschillende culturen een andere mentale getallenlijn
38. De ongegronde angst reizen per vliegtuig gevaarlijker is dan met de auto komt door de
a. familiarity bias
b. salience bias
c. simulation heuristic
d. fright-flight effect
39. Steven vraagt zich af welke vliegtuigmaatschappij beter is: X of Y. Als hij leest dat er jaarlijks 10 miljoen mensen met maatschappij X vliegen en 2 miljoen met maatschappij Y, bedenkt hij dat maatschappij X beter is. Steven maakt deze beslissing op basis van de
a. availability heuristic
b. confirmation bias
c. take the best heuristic
d. recognition bias
40. Streep door wat niet van toepassing is: ‘Door onze functional fixedness/insight, kunnen we moeilijkheden ondervinden bij problemen oplossen zoals de negative set/naive physics.
41. Juist of onjuist?
1. Minder subgoals in het werkgeheugen zorgt voor een beter probleemoplossend vermogen
2. Achteruit werken vanaf het probleem naar de oplossing zorgt nooit voor een betere oplossing
3. De multiconstraint theory is een theorie over wat voor soort mensen het best problemen kunnen oplossen
Antwoorden
1. a-3; b-4; c-5; d-2; e-1
2. Behavioristen zien de mens als passief wezen, die alleen reageren op stimuli wanneer deze worden waargenomen en reageren volgens aangeleerd gedrag. Ook zeggen ze dat mentale activiteit niet wetenschappelijk onderzocht kan worden. Cognitieve psychologen zien mensen als actieve wezens met mentale activiteit, vinden dat deze activiteit wel wetenschappelijk onderzocht kan worden en zien mensen als actieve information processors.
3. d. hoe vaker woorden in een taal voorkomen, hoe sneller ze worden herkend als bestaand woord
4. Parallel processing: er is overtuigend bewijs dat mentale processen tegelijk plaatsvinden, met als voorbeeld typen. Tijdens het typen beweeg je je vingers al naar de volgende toetsen en denk je mentaal al acht karakters vooruit. Dit proces kan moeilijk verklaard worden door de sequential stages of processing theory.
5. c. bepaalde functies meer in de ene hemisfeer voorkomen dan in de andere of anders werken
6. …dat een PET-scan of fMRI niet alleen de fysieke structuren van de hersenen laat zien, maar ook de (verhoogde) activiteit
7. B. Alleen bewering 2 is waar
8. B. action slip
9. In de Brown-Peterson task moesten mensen drie letters onthouden terwijl ze terugtelden met sprongen van drie. Het bleek dat na slechts 3 seconden 50% van de taak werd onthouden. Kritiek kwam van Waugh en Norman: zij meenden dat de slechte prestatie van het korte termijngeheugen op deze taak te wijten was aan de moeilijkheid van het terugtellen.
10. A. informatie in het korte termijngeheugen wordt doorzocht volgens serial exhaustive search
11. Het centraal executief: het hart van het werkgeheugen, gaat over moeilijke taken als plannen, beslissen en initiatieven. De fonologische loop: is verantwoordelijk voor het vasthouden van auditieve informatie en het visuo-spatiëel kladblok, dat gespecialiseerd is in visuele en spatiële informatie.
12. d. in hun herinnering verder van de scene af stonden dan werkelijk het geval was
13. b. peg word mnemonic
14. c. mensen een klein deel van de geleerde informatie een lange tijd vast kunnen houden
15. a. informatie die afwijkt van de informatie eromheen beter wordt onthouden.
16. Bewering 1 en 2 zijn beide waar
17. Een verschil is dat het bij het generation effect gaat om het onthouden van informatie die je zelf bedacht hebt, en bij het enactment effect gaat het om een taak die je zelf hebt uitgevoerd. Een overeenkomst is dat door beide effecten je de zelf bedachte/uitgevoerde informatie beter onthoudt.
18. b. informatie beter herinnerd wordt wanneer er in dezelfde context overhoord wordt
19. c. part-set cuing effect
20. a. reconstructive memory
21. Een positieve invloed van priming, facilitatie, zorgt voor een kortere reactietijd. Wanneer de prime het target tegenspreekt, kan priming negatieve invloed hebben, inhibition. Er is dan sprake van een langere reactietijd.
22. b. Alleen bewering 2 is waar
23. b. de exemplar theory
24. a. kenmerken die alle menselijke talen gemeen hebben
25. c. de klanken van taal geen direct verband vertonen met de betekenis
26. a. taal je denken beïnvloedt
27. c. mensen taal gedeeltelijk waarnemen door zich mentaal voor te stellen hoe ze de geluiden zouden maken
28. b. given-new strategy
29. 1-c; 2-a; 3-d; 4-b
30. De linkerhemisfeer bevat de gebieden van Broca en Wernicke, en behandelt taal analytisch; de rechterhemisfeer bekijkt taal meer als een geheel en probeert grotere verbanden te vinden
31. d. Bewering 1 en 2 zijn beide niet waar
32. b. direct theory
33. Onderzoek heeft aangetoond dat de leestijd omhoog gaat wanneer elke keer het voornaamwoord genoemd wordt. Het is dus overzichtelijker om verwijswoorden te gebruiken.
34. Unauthorized
35. 1. Juist
2. Onjuist: dat is het propositional textbase level. Het situation model is de mentale representatie van de wereld/omgeving die door de tekst wordt gecreëerd
3. Juist
36. c. distance effect
37. b. doen mensen uitspraken over kleine getallen sneller met links dan met rechts
38. b. salience bias
39. c. take the best heuristic
40. Door onze functional fixedness/insight, kunnen we moeilijkheden ondervinden bij problemen oplossen zoals de negative set/naive physics.
41. 1. Juist
2. Onjuist: vaak kan dit wel zorgen voor een beter inzicht in het probleem
3. Onjuist: de multiconstraint theory voorspelt hoe mensen analogieën gebruiken en welke factoren deze analogieën beïnvloeden.
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution