Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Oefenvragen Hoofdstuk 1
- Antwoorden Hoofdstuk 1
- Oefenvragen Hoofdstuk 2
- Antwoorden Hoofdstuk 2
- Oefenvragen Hoofdstuk 3
- Antwoorden Hoofdstuk 3
- Oefenvragen Hoofdstuk 4
- Antwoorden Hoofdstuk 4
- Oefenvragen Hoofdstuk 5
- Antwoorden Hoofdstuk 5
- Oefenvragen Hoofdstuk 6
- Antwoorden Hoofdstuk 6
- Oefenvragen hoofdstuk 7
- Antwoorden hoofdstuk 7
- Oefenvragen Hoofdstuk 8
- Antwoorden Hoofdstuk 8
- Oefenvragen Hoofdstuk 9
- Antwoorden Hoofdstuk 9
- Oefenvragen Hoofdstuk 10
- Antwoorden Hoofdstuk 10
- Oefenvragen Hoofdstuk 11
- Antwoorden Hoofdstuk 11
Oefenvragen Hoofdstuk 1
Vraag 1.1
Welke informatie moet vermeld worden op de uitnodiging die naar de patiënt wordt gestuurd?
Vraag 1.2
Waarom moet de neuropsycholoog de anamnese beginnen met een samenvatting van de gegevens van de patiënt?
Vraag 1.3
Hoe kan een neuropsycholoog een beeld vormen van het premorbide functioneren van een patiënt?
Vraag 1.4
Wat is een telescoopeffect?
Vraag 1.5
In de anamnese worden de belangrijkste klachten van de patiënt in kaart gebracht. Naar welke gegevens moet de neuropsycholoog vragen om een zo goed beeld te vormen van de klachten?
Antwoorden Hoofdstuk 1
Antwoord 1.1
In de uitnodiging moeten de volgende zaken vermeld worden: het doel van het onderzoek, de manier van rapporteren, de verantwoordelijke psycholoog, het recht op inzage, bezwaar correctie en blokkering.
Antwoord 1.2
Meestal beschikt de neuropsycholoog al voor de anamnese over gegevens van de patiënt. Het is belangrijk om deze gegevens kort samen te vatten om te controleren of deze gegevens wel kloppen.
Antwoord 1.3
Door middel van het stellen van vragen over de opleiding, beroepscarriere en privé en sociale leven, kan de neuropsycholoog een beeld vormen van het premorbide functioneren.
Antwoord 1.4
Een telescoopeffect is het effect waarbij gebeurtenissen van langgeleden als recenter herinnerd worden.
Antwoord 1.5
De neuropsycholoog moet vragen naar de aanvang, de chronologie en de timing waarin de klachten zich presenteren. Daarnaast moet men goed doorvragen naar de duur en het verloop van de klacht. Alle klachten moeten zo concreet mogelijk bevraagd worden en bij twijfel moet de patiënt voorbeelden geven van hoe deze klacht zich uit in het dagelijks leven. Daarnaast moet men ook vragen naar fysieke problemen en visus- of gehoorstoornissen.
Oefenvragen Hoofdstuk 2
Vraag 2.1
Volgens Lezak en collega’s kunnen prototypische vraagstellingen verdeeld worden naar diagnostische vraagstellingen en beschrijvende vraagstellingen. Wat is het verschil tussen diagnostische vraagstellingen en beschrijvende vraagstellingen?
Vraag 2.2
Waaruit bestaat de diagnostische cyclus?
Vraag 2.3
Wat zijn syndromen?
Vraag 2.4
Wat is het helo-effect?
Antwoorden Hoofdstuk 2
Antwoord 2.1
Diagnostische vraagstellingen zijn de vragen naar de differentiaaldiagnostiek. Beschrijvende vraagstellingen vragen naar een gedragsbeschrijving.
Antwoord 2.2
De diagnostische cyclus bestaat uit een klachtanalyse, een probleemanalyse, een diagnosestelling en een indicatiestelling.
Antwoord 2.3
Syndromen zijn een cluster van symptomen die vaak samen voorkomen en daardoor een zelfde onderliggende pathologie veronderstellen.
Antwoord 2.4
Het helo- effect is het effect waarbij men ten onrechte klachten of symptomen veronderstelt, die er in werkelijkheid niet zijn, maar die de clinicus generaliseert aan de hand van de klachten die de patiënt wel genoemd heeft.
Oefenvragen Hoofdstuk 3
Vraag 3.1
Wat zijn de criteria waar een test aan moet voldoen?
Vraag 3.2
Waarom kunnen met paralleltaken niet alle test-hertesteffecten voorkomen worden?
Vraag 3.3
Brauer maakt onderscheid tussen drie soorten testbatterijen. Benoem deze testbatterijen.
Vraag 3.4
Wat zijn de voordelen en de nadelen van een vaste testbatterij?
Vraag 3.5
Wat zijn de voordelen en de nadelen van een flexibele testbatterij?
Vraag 3.6
Wat is gedragsneurologie?
Vraag 3.7
Wat houdt Testing the limits in?
Antwoorden Hoofdstuk 3
Antwoord 3.1
Een test moet valide zijn. De test moet datgene meten waarvoor de test ontwikkeld is, dit is de zogenaamde constructvaliditeit. Daarnaast moet er rekening gehouden worden met de betrouwbaarheid van de test. Een goede test heeft een kleine meetfout en een hoge test-hertestbetrouwbaarheid. Tot slot moeten de normen van de test gebaseerd zijn op een normgroep die uit voldoende proefpersonen bestaat en die een goede vergelijking met de patiënten mogelijk maakt.
Antwoord 3.2
Patiënten kunnen test-wise worden. Patiënten die herhaaldelijk een neuropsychologisch onderzoek ondergaan leren strategieën aan om vragen beter te beantwoorden en taken sneller af te ronden, omdat ze snel door hebben wat er van hen verwacht wordt.
Antwoord 3.3
De screening
De populatie- specifieke batterij (de populatiespecifieke batterij wordt toegepast bij bepaalde aandoeningen)
De domeinspecifieke batterij (deze wordt toegepast indien men één cognitieve functie uitgebreid in kaart wil brengen)
Antwoord 3.4
Een vaste testbatterij vergemakkelijkt de standaardafname van tests. Daarnaast hoeft degene die de deze benadering toepast slechts ervaring te hebben met een beperkt aantal tests. Door het toe te passen van deze benadering is het makkelijk om verschillende testmomenten te vergelijken en is het mogelijk grote groepen patiënten te onderzoeken. Een nadeel van de vaste batterij is dat het veel tijd vergt.
Antwoord 3.5
De flexibele benadering heeft als voordeel dat als het ware ingezoomd kan worden op de vraagstelling, waarbij andere cognitieve functies enkel screenend aan bod komen. Het nadeel van deze benadering is dat elk individueel onderzoek door een expert samengesteld moet worden. De expert moet kennis hebben van alle beschikbare neuropsychologische tests.
Antwoord 3.6
Gedragsneurologie is een methode van onderzoek die gebruik maakt van korte, weinig gestandaardiseerde proefjes met de bedoeling om symptomen van hersenfunctiestoornissen uit te lokken.
Antwoord 3.7
Testing the limits is een gestructureerde observatie, waarbij de normgegevens en psychometrische eigenschappen buiten beschouwing worden gehouden.
Oefenvragen Hoofdstuk 4
Vraag 4.1
Observatiegegevens kunnen worden verdeeld in tweetal aspecten. Benoem en beschrijf deze.
Vraag 4.2
Waarom is het belangrijk om ook de emotionele reacties van een patiënt te observeren?
Antwoorden Hoofdstuk 4
Antwoord 4.1
Observatiegegevens kunnen verdeeld worden in indirecte en directe observaties. Indirecte observaties zijn alle gedragsobservaties die in het contact tussen patiënt en diens direct betrokkenen worden gedaan en die niet in relatie staan tot het onderzoek. Directe observaties verwijzen naar een beoordeling van het gedrag van patiënten, dat directe samenhangt met het neuropsychologisch onderzoek.
Antwoord 4.2
Het observeren van de emotionele reacties is van belang voor het bepalen van de validiteit van de verkregen resultaten en om vast te stellen of er sprake is van stoorfactoren. De onderzoeker moet de invloed van de emoties van de patient op de testresultaten zo goed mogelijk inschatten, zodat de testscores goed geïnterpreteerd kunnen worden.
Oefenvragen Hoofdstuk 5
Vraag 5.1
Wat is een goede manier om stoorfactoren en invalide bevindingen op te sporen?
Vraag 5.2
Waarom is het belangrijk om het premorbide functioneren te bepalen?
Vraag 5.3
Bij het interpreteren van een testprofiel moet men alert zijn op twee kwesties? Welke zijn dat?
Vraag 5.4
Noem een aantal veel gemaakte fouten bij het interpretatieproces.
Antwoorden Hoofdstuk 5
Antwoord 5.1
Een goede manier om stoorfactoren en invalide bevindingen op het spoor te komen is alert te zijn op inconsistenties tussen de diverse bronnen van informatie. Een algemeen recept dat voorschrijft hoe om te gaan met stoorfactoren is niet te geven, men moet handelen naar bevind van zaken, en gebruik maken van de vakkennis, professionele vaardigheden, klinische ervaring, menselijk inlevingsvermogen en gezonde verstand.
Antwoord 5.2
Om te kunnen bepalen of er werkelijk sprake is van een afwijking, moet men het premorbide functioneren van de patiënt bepalen.
Antwoord 5.3
Het profiel is minder eenduidig dan het er uitziet bij de oppervlakkige beschouwing. Deze kwestie is niet aan de orde als het gaat om een profiel van tests die bij dezelfde groep zijn genormeerd
De tweede kwestie betreft de pieken en dalen in het testprofiel van een individu. Grote verschillen tussen de pieken en dalen zijn zeer normaal en komen eveneens bij normale mensen voor.
Antwoord 5.3
Door de grote hoeveelheid aan informatie, kan de neuropsycholoog door de bomen het bos niet meer zien. Men is dan geneigd om aan één of aan enkele onderzoeksgegevens een te grote betekenis toe te kennen en het belang van andere relevante gegevens te onderschatten.
Als een neuropsycholoog altijd werkt met een bepaalde patiëntenpopulatie zal hij de neiging hebben op basis van een gering aantal aanwijzingen bij een nieuwe patiënt weer de conclusie trekken dat het ook deze keer om dezelfde aandoening gaat.
Clinici hebben soms meer de neiging te zoeken naar aanwijzingen die hun hypotheses kunnen bevestigen dan gegevens die deze hypothese niet ondersteunen (bevestigings-bias).
Beoordelingsfouten: De door de patiënt naar voren gebrachte klachten worden geïnterpreteerd als objectieve stoornissen.
De veronderstelde meetpretentie wordt zonder meer aangenomen.
Oefenvragen Hoofdstuk 6
Vraag 6.1
Waaruit bestaat een neuropsychologisch rapport?
Vraag 6.2
Wanneer mogen opmerkingen over fysieke kenmerken van de patient vermeld worden?
Antwoorden Hoofdstuk 6
Antwoord 6.1
Een neuropsychologisch rapport bestaat uit: de reden van verwijzing en vraagstelling, gespreksgegevens, observatiegegevens, testgegevens, bespreking en conclusie en bijlage met testuitslagen. Soms worden biografische gegevens en informatie over de medische voorgeschiedenis ook in de rapportage opgenomen. Biografisch en medische gegevens die directe gevolgen kunnen hebben voor de uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek moeten opgenomen worden in het verslag.
Antwoord 6.2
Opmerkingen over fysieke kenmerken van de patiënt moeten pas vermeld worden indien er een directe relatie is met de vraagstelling.
Oefenvragen hoofdstuk 7
Noem een voorbeeld van een externe factor die de betrouwbaarheid van het NPO kan beïnvloeden bij een afasiepatiënt.
Bereken de sensitiviteit, specificiteit, positieve en negatieve predictieve waarde en de prevalentie van de motorische dysfunctie in onderstaande tabel:
| Motorische dysfunctie |
|
| ||||
Ja | Nee | Totaal |
|
|
| ||
Motorische test | Ja
| 30 | 5 |
| positief predictief
|
| |
Nee | 15 | 50 |
| negatief predictief
|
| ||
Totaal
|
|
|
| prevalentie
|
| ||
| sensitiviteit
| specificiteit
|
|
|
|
Wat is het verschil tussen de standaardmeetfout en de standaardschattingsfout?
Welk kenmerk van een IRT-curve bepaalt het onderscheidend vermogen van een item?
Welke twee soorten validiteit vallen onder criteriumvaliditeit?
Noem drie problemen die kunnen optreden bij het bepalen van de test-hertestbetrouwbaarheid.
Antwoorden hoofdstuk 7
De antwoorden van een afasiepatiënt op tests die andere functies dan taal meten, kunnen incorrect zijn als gevolg van de taalstoornis.
Motorische dysfunctie
Ja
Nee
Totaal
Motorische test
Ja
30
5
35
positief predictief
30/35 = 85,7%
Nee
15
50
65
negatief predictief
50/65 = 76,9%
Totaal
45
55
100
prevalentie
45/100 = 45%
sensitiviteit
30/45 = 66,7%
specificiteit
50/55 =
90,9%
De standaardmeetfout is gebaseerd op de aanname dat meetfouten normaalverdeeld zijn rond de ware score zonder rekening te houden met regressie naar het gemiddelde; de standaardschattingsfout houdt hier wel rekening mee.
De steilheid van de curve: hoe steiler, hoe beter het onderscheidend vermogen.
Concurrente validiteit (het criterium is op hetzelfde moment van de testafname verkregen) en predictieve validiteit (het criterium is in de toekomst verkregen).
Sommige kenmerken kunnen zeer variabel zijn van zichzelf; er kunnen leereffecten optreden; er kunnen proefpersonen uitvallen.
Oefenvragen Hoofdstuk 8
Vraag 8.1
Er zijn vier algemene strategieën voor het schatten van het premorbide. Benoem deze.
Vraag 8.2
Beschrijf het Best- performance- method.
Wat zijn de voordelen en nadelen van best- performance- method?
Vraag 8.3
Beschrijf het Traditionele Holdingbenadering
Beschrijf het Alternatieve Holding- benadering
Antwoorden Hoofdstuk 8
Antwoord 8.1
1. benadering gebaseerd op de voorgeschiedenis van de onderzochte
2. benaderingen gebaseerd op de actuele prestaties, de holdingbenadering
3. demografische benaderingen
4. gecombineerde benaderingen
Antwoord 8.2
Best- performance- method: De schatting van de premorbide niveau gebaseerd op de voorgeschiedenis en de huidige prestatie. De beste prestatie wordt hierbij gebruikt als een schatting of voorspeller van het premorbide niveau. Men houdt rekening met de prestaties op de tests, (hetero)anamnetische informatie en gedragsobservaties. De best- performance- methode is gebaseerd op de veronderstelling dat wanneer er geen bijzonderheden zijn ten aanzien van de fysieke en mentale ontwikkeling, er maar één niveau van presteren bestaat dat representatief is voor iemands cognitieve vermogen en vaardigheden.
Het voordeel van deze methode is dat over de hele breedte van prestaties wordt gekeken. Het nadeel is echter het relatief hoog gebleken risico op overschatting van het premorbide functioneren.
Antwoord 8.3
Traditionele holdingbenadering: Gekristalliseerde intelligentie is minder gevoelig voor leeftijd, hersenbeschadiging of psychiatrische pathologie. Vloeiende intelligentie is gevoeliger voor dergelijke factoren.
Alternatieve hold-benaderingen: Hierbij worden leestaken gebruikt als voorspeller van het premorbide cognitieve functioneren.
Oefenvragen Hoofdstuk 9
Waarom is de Standaarddeviatie Index geen geschikte maat voor het bepalen van individuele verandering?
Welk nadeel in het schatten van individuele verschillen in leereffecten hebben de Reliability Stability Index en de Regression Based Index gemeen?
Stel dat je een matig betrouwbare test voor ruimtelijk geheugen hebt en een patiënt scoort de eerste keer extreem laag. Welke index zou je dan het beste kunnen gebruiken om de werkelijke verandering te bepalen na de tweede keer?
Welk statistisch probleem treedt op bij veelvuldig toetsen van de verandering op neuropsychologische tests?
Wat kun je zeggen over de klinische significantie van een verandering na het bepalen van de statistische betrouwbaarheid van de verandering?
Antwoorden Hoofdstuk 9
De standaarddeviatie is geschikt om te bepalen of een score significant afwijkt van het gemiddelde. Deze afwijking hoeft echter geen verandering te indiceren: bij een onbetrouwbare test kan een verandering van 1 of 2 sd veroorzaakt worden door toeval, terwijl in andere gevallen een werkelijke verandering kleiner kan zijn.
Beide methoden hebben als nadeel dat er slechts individuele verschillen in de pretestscore worden gebruikt, terwijl meerdere factoren een rol kunnen spelen.
De RCI-ZH houdt rekening met meetfouten en regressie naar het gemiddelde en zou hier dus een goede keuze zijn.
Door meerdere toetsen voor dezelfde patiënt uit te voeren, treedt kanskapitalisatie op (de kans op een type-I-fout neemt toe). Een correctie zoals de Bonferroni-methode werkt alleen bij minder dan 5 toetsen.
Statistische significantie betekent niet per definitie dat de verandering ook klinisch relevant is; het is echter wel een voorwaarde voor klinische significantie.
Oefenvragen Hoofdstuk 10
Vraag 10.1
Wanneer is er spraken van simuleren of malingeren?
Vraag 10.2
Volgens het DSM is iemand verdacht van malingeren als er wordt voldaan aan een aantal criteria. Benoem deze criteria.
Vraag 10.3
Malingeren en onderpresteren kunnen beschouwd worden op twee continua. Beschrijf deze continua.
Vraag 31
Benoem 3 symptoomvaliditeitstests.
Antwoorden Hoofdstuk 10
Antwoord 10.1
Er is pas sprake van simuleren of malingeren als men opzettelijk lichamelijke of psychische symptomen produceert.
Antwoord 10.2
Er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis
Er is een opvallende discrepantie tussen de door de persoon gerapporteerde stress en onvermogen enerzijds en de objectieve bevindingen anderzijds
Er is een gebrek aan coöperatie gedurende de diagnostische evaluatie of een gebrek aan compliance met de voorgeschreven behandeling
De patiënt wordt gezien in een medisch- juridische context.
Antwoord 10.3
1. inspanning: Een patiënt kan niet of minder inspannen vanwege factoren waar hij/ zij geen controle over heeft. Echter zijn er patiënten die zich niet inspannen, om op een indirecte manier duidelijk maken dat hij/zij ziek is.
2. Bewustzijn: malingeren is een bewuste activiteit. Echter zijn er ook patiënt die niet bewust zijn van hun recalcitrante stijl. Bij malingeren is het bijna onmogelijk om vast te stellen op er sprake is van bewuste intentie. Wel is het meestal zo dat er bij malingeren sprake is van financieële doelen of het gaat om het ontlopen van een straf. Bij patiënten die zich niet bewustzijn van hun recalcitrante stijl, is er geen duidelijk extern doel.
Antwoord 10.4
De Amsterdamse Korte Termijn Geheugen test
De Word Memory Test
De Test of Memory Malingering
Oefenvragen Hoofdstuk 11
Een neuropsycholoog behandelt een patiënt met dementie en comorbide depressie. Voor de depressie past hij CGT toe, terwijl hij hier niet voor gediplomeerd is. Hij handelt dus in strijd met één van de basisprincipes van het NIP. Welke?
Noem drie beperkingen van een NPO die vermeld moeten worden in het rapport.
Welke uitzondering is er op het recht van blokkering van het rapport door de patiënt?
In het rapport staan gegevens over een kind van een patiënt. Mag het kind het rapport inzien?
Een neuropsycholoog moet met het NPO vaststellen of een patiënt dementerend is. Welk dilemma komt hierbij kijken met betrekking tot toestemming?
Antwoorden Hoofdstuk 11
Deskundigheid. Professionals mogen alleen maar taken uitvoeren waartoe zij bekwaam zijn.
Het rapport moet een helder doel hebben, en is dus niet allesomvattend
De informatie mag uitsluitend geïnterpreteerd worden met betrekking tot de vraagstelling
Het rapport heeft een beperkte geldigheidsduur
Indien een externe opdrachtgever rapportage eist vanuit een bevoegdheid op basis van een wettelijke regeling, vervalt het recht om het rapport te blokkeren.
Nee, niet zonder toestemming van de patiënt: tegenover anderen dan de patiënt geldt een geheimhoudingsplicht.
Patiënten met dementie kunnen gezien worden als wilsonbekwaam; het onderzoek vindt echter plaats om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van dementie. Het is dus de vraag of de patiënt gezien moet worden als wilsonbekwaam of niet, en of de patiënt zelf toestemming mag verlenen.
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution