Boeksamenvatting bij de 3e druk van Contractuele Samenwerking in Beroep en Bedrijf van Huizink
- 1987 reads
Oefententamens Contractenrecht - UvA - Rechten Bachelor 1 uit de periode 2010-2015
Piet Jaspers is al sinds 2000 met de gemeente Haarlemmermeer in overleg over de aanleg van een tenniscomplex met buiten- en binnenbanen op een terrein dat in eigendom aan de gemeente toebehoort. Volgens het bestaande provinciale streekplan is het niet toegestaan om het terrein te bebouwen. Van de provincie heeft Jaspers echter vernomen dat die mogelijk bereid zal zijn om mee te werken aan een wijziging van het streekplan. Jaspers stuurt de gemeente daarom op 10 januari 2014 een brief waarin hij voorstelt dat hij het terrein voor een bedrag van € 125.000 van de gemeente zal kopen indien de gemeente binnen twee weken na dagtekening van de brief reageert. Deze brief ontvangt de gemeente op 13 januari 2014. Op zondag 12 januari 2014 meldt Jaspers de gemeente per e-mail dat hij zich bedacht heeft en dat hij toch van de aankoop van het terrein afziet. De gemeente verzendt op woensdag 22 januari 2014 een brief dat zij het terrein aan Jaspers wil verkopen conform het voorstel in de brief van Jaspers van 10 januari 2014. Deze brief ontvangt Jaspers op donderdag 23 januari 2014.
Is tussen Jaspers en de gemeente een overeenkomst tot stand gekomen?
Stel dat Jaspers op 12 januari 2014 geen e-mail had gezonden aan de gemeente en dat Jaspers bovendien zijn voorstel op 10 januari 2014 in plaats van schriftelijk, mondeling had gedaan zónder te bepalen binnen welke termijn de gemeente op zijn voorstel moest reageren.
Zou onder deze omstandigheden tussen Jaspers en de gemeente met de ontvangst van de brief van de gemeente op 23 januari 2014 een overeenkomst tot stand zijn gekomen?
Stel dat de overeenkomst tussen Jaspers en de gemeente tot stand is gekomen. Voorafgaande aan de sluiting van de koopovereenkomst had de ambtenaar die namens de gemeente met Jaspers onderhandelde, van de provincie had gehoord dat deze helemaal niet bereid is tot wijziging van het streekplan. De gemeenteambtenaar heeft dit feit evenwel niet aan Jaspers gemeld, omdat hij bang was dat de gemeente dan het terrein niet aan Jaspers zou kunnen verkopen.
Kan Jaspers in dat geval nog van de koop af?
Stel dat de gemeenteambtenaar wel aan Jaspers heeft gemeld dat de provincie niet bereid is tot wijziging van het streekplan en Jaspers hierop naar de verantwoordelijke ambtenaar van de provincie is getogen om aan deze een bedrag van € 10.000 te schenken om deze te bewegen om toch het streekplan aan te passen.
Is deze schenking rechtsgeldig?
Stel dat de ambtenaar inderdaad ervoor gezorgd heeft dat het streekplan gewijzigd is en dat vervolgens de schenking in de publiciteit komt. Nadat zowel Jaspers als de ambtenaar strafrechtelijk zijn vervolgd, besluit Jaspers het bedrag van € 10.000 terug te vorderen bij de ambtenaar.
Zal de vordering van Jaspers slagen?
Nee. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (art. 6:217 BW). Beide zijn rechtshandelingen in de zin van art. 3:33 BW. Dat betekent dat voor beide vereist is dat er een op een rechtsgevolg gerichte wil is die geopenbaard is door middel van een verklaring. Volgens art. 3:37 lid 3 BW komt een verklaring pas tot stand indien het bericht houdende de verklaring door de geadresseerde is ontvangen. Indien de verklaring is ingetrokken door een nieuwe verklaring die gelijktijdig met, of eerder dan de oorspronkelijke verklaring wordt ontvangen, komt de oorspronkelijke verklaring niet tot stand (art. 3:37 lid 5 BW). In dit geval heeft de gemeente op 13 januari 2013 de oorspronkelijke verklaring van Jaspers ontvangen. Jaspers heeft op 12 januari 2014 een e-mail (sneller communicatiemiddel) gestuurd aan de gemeente waarin hij laat weten zijn aanbod in te trekken. Dat betekent dat zijn e-mail, houdende de intrekking van zijn oorspronkelijke verklaring, eerder door de gemeente is ontvangen dan de brief met daarin het aanbod. Het aanbod is nooit tot stand gekomen, zodat de gemeente dat ook niet door middel van haar brief van 22 januari 2014 heeft kunnen aanvaarden. Er is dus geen overeenkomst tussen Jaspers en de gemeente tot stand gekomen.
Aanbod en aanvaarding: SBR 3, nr. 237, art. 6:217 BW
Rechtshandeling: SBR 3, nr. 3, art. 3:33 BW
Verklaring: art. 3:37 lid 3 BW
Intrekken verklaring: SBR 3, nr. 30, art. 3:37 lid 5 BW
Nee, het aanbod is hier vervallen door tijdsverloop: een mondeling aanbod moet onmiddellijk worden aanvaard, bij gebreke waaraan het vervalt (art. 6:221 lid 1 BW). Dat is alleen anders indien het aanbod een termijn voor aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt (art. 6:219 lid 1 BW). Daarvan is in casu geen sprake. Concluderend: ook in dit geval zou er geen overeenkomst tot stand zijn gekomen.
Verval van het aanbod door tijdsverloop: SBR 3, nr. 69, art. 6:221 lid 1 BW
Onherroepelijkheid aanbod: SBR 3, nr. 64, art. 6:219 lid 1 BW
Jaspers kan de koopovereenkomst vernietigen wegens dwaling indien hij onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en deze bij een juiste veronderstelling niet zou zijn gesloten, en aan de overige vereisten van art. 6:228 lid 1 BW is voldaan (causaal verband en kenbaarheidsvereiste). Ook kan Jaspers de overeenkomst vernietigen wegens bedrog indien de gemeente Jaspers tot de aankoop heeft bewogen door middel van een kunstgreep (art. 3:44 lid 3 jo. lid 1 BW). Vernietiging geschiedt door middel van een buitengerechtelijke verklaring of een rechterlijke uitspraak (art. 3:49 BW).
Jaspers dwaalt ten aanzien van de vraag of het streekplan gewijzigd zal worden; als hij had geweten dat de provincie niet tot wijziging zou overgaan, had hij het terrein niet gekocht. De ambtenaar van de gemeente wist dat de provincie niet tot wijziging van het streekplan zou overgaan en heeft dit niet medegedeeld aan Jaspers, ofschoon de ambtenaar wist dat deze informatie voor Jaspers van groot belang was voor het nemen van een beslissing over de aankoop van het terrein en dat Jaspers op dit punt ervan uitging dat de provincie wél bereid was tot aanpassing van het streekplan. In dit geval is sprake van verzwijging, zodat een beroep op artikel 6:228 lid 1 onder b BW opgaat en de overeenkomst kan worden vernietigd. Het beroep op dwaling stuit ook niet af op art. 6:228 lid 2 BW: weliswaar had Jaspers de informatie ook van de provincie zelf kunnen vernemen en kan in zoverre worden gezegd dat Jaspers zijn onderzoeksplicht heeft geschonden, maar op grond van de verkeersopvattingen gaat de schending door de gemeente van haar mededelingsplicht in beginsel vóór de schending door Jaspers van zijn onderzoeksplicht (HR Offringa/Vinck). Ten slotte geldt dat de dwaling niet uitsluitend een toekomstverwachting betreft, nu zij betrekking heeft op omstandigheden die het moment van contractsluiting zelf betreffen: anders dan Jaspers meent, is de provincie op dit moment al niet bereid tot wijziging van het streekplan.
De verzwijging is bovendien opzettelijk, zodat zelfs een beroep op bedrog (art. 3:44 lid 3 jo. lid 1 BW) mogelijk is indien Jaspers zou kunnen bewijzen dat de ambtenaar van de gemeente de informatie bewust heeft verzwegen.
Dwaling: SBR 3, nr. 160, art. 6:228 lid 1 BW
Bedrog: SBR 3, nr. 178, art. 3:44 lid 3 jo. lid 1 BW
Rechtshandeling, vernietiging: art. 3:49 BW
Onderzoeksplicht (HR Offringa/Vinck)
De schenkingsovereenkomst (art. 7:175 BW) strekt tot omkoping van de betrokken ambtenaar en is daarom van rechtswege nietig wegens strijd met de goede zeden en de openbare orde (art. 3:40 lid 1 BW).
Schenkingsovereenkomst: SBR 3, nr. 12, art. 7:175 BW
Strijd met de goede zeden en de openbare orde, nietigheid: SBR 3, nr. 155-158, art. 3:40 lid 1 BW
De schenkingsovereenkomst is nietig. Dat brengt mee dat alle prestaties die op basis van deze overeenkomst zijn verricht, in beginsel terugbetaald dienen te worden op basis van onverschuldigde betaling, omdat een rechtsgrond voor deze prestaties ontbrak (art. 6:203 BW). In beginsel kan de door Jaspers geleverde prestatie – de betaling van het bedrag van
€ 10.000 – ongedaan worden gemaakt. De prestatie van de ambtenaar kan echter naar zijn aard niet ongedaan worden gemaakt (zijn inspanningen om het streekplan te wijzigen, kunnen niet worden teruggedraaid), zodat, voor zover dat redelijk is, volgens art. 6:210 lid 2 BW in beginsel de waarde van de prestatie dient te worden vergoed. In dit geval behoort de prestatie van de ambtenaar echter niet op geld te worden gewaardeerd, omdat zij het gevolg van omkoping (een strafbaar feit) is. In dit geval is daarmee de vordering van Jaspers tot terugbetaling van het bedrag van € 10.000 eveneens uitgesloten, nu het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn (art. 6:211 BW) als Jaspers het door hem betaalde bedrag toch nog zou kunnen terugkrijgen doordat het streekplan gewijzigd is zonder dat dit hem geld heeft gekost. De vordering van Jaspers zal dus worden afgewezen.
Onverschuldigde betaling: SBR 3, nr. 199, art. 6:203 BW
Ongedaan making prestatie: art. 6:210 lid 2 BW
Redelijkheid en billijkheid: art. 6:211 BW
Jin heeft haar lievelingsgeit Galen in een advertentie, voorzien van een fraaie foto en uitgebreide beschrijving, in het maandblad “Geiten” te koop gezet voor € 10.000. Klaas ziet deze advertentie en stuurt Jin op 15 maart 2012 een brief die uitmondt in de mededeling “Ik bied voor Galen de vraagprijs”, welke brief Jin op 16 maart 2012 ontvangt.
Is op 16 maart 2012 een overeenkomst tot stand gekomen tussen Jin en Klaas?
Stel dat op 16 maart niét een overeenkomt tot stand is gekomen tussen Jin en Klaas.
De vriendin van Klaas blijkt echter niets te voelen voor welke geit dan ook. Klaas stuurt Jin daarom op 20 maart 2012 weer een brief die deze keer uitmondt in de mededeling: “Ik wil Galen daarom niet langer kopen.” Deze tweede brief van Klaas komt in de ochtend van 21 maart 2012 op het huisadres van Jin aan, die dan op haar werk is.
In de middag van 21 maart 2012 mailt Jin vanaf haar werk aan Klaas: “Galen is voor jou”.
Is een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen Jin en Klaas en, zo ja, op welke datum?
Stel dat tussen Jin en Klaas een koopovereenkomst tot stand is gekomen, waarbij zij onder meer hebben afgesproken dat Klaas Galen niet zal laten deelnemen aan wedstrijden.
Zes maanden na de levering van Galen ziet Jin echter tot haar verbijstering de naam Galen staan bij de wedstrijduitslagen in het zojuist verschenen maandblad “Geiten”. Zij belt woedend naar Klaas die haar echter mededeelt dat hij Galen al vier maanden geleden heeft doorverkocht en -geleverd aan Doornbos.
Kan Jin van Doornbos eisen dat hij Galen niet meer laat deelnemen aan wedstrijden?
Stel dat Jin en Klaas geen enkele afspraak over deelname van Galen aan wedstrijden hebben gemaakt en Klaas nog steeds eigenaar van Galen is.
Galen blijkt zeer getalenteerd en haalt op wedstrijden heel veel prijzengeld binnen. Een jaar na de verkoop door Jin wordt de waarde van Galen al geschat op € 1.000.000. Wanneer Jin hier achter komt, heeft ze erg veel spijt van het feit dat zij Galen aan Klaas heeft verkocht.
Kan Jin iets ondernemen om Galen van Klaas terug te krijgen?
Stel dat Galen enkel gebruikt wordt als boerderijgeit en een kribbebijter blijkt te zijn, een uiterst irritante geitenaandoening waarvan Jin wist, maar die zij niet voor het sluiten van de koop aan Klaas heeft gemeld.
De waarde van Galen wordt vanwege deze afwijking vastgesteld op € 2000. Klaas die Galen, waarop hij inmiddels zeer gesteld is geraakt, wil houden, wil van Jin een financiële genoegdoening.
Kan Klaas een dergelijke genoegdoening van Jin krijgen?
Nee, op 16 maart 2012 is er geen overeenkomst tot stand gekomen tussen Jin en Klaas. De advertentie dient, nu zij een individueel bepaalde zaak betreft, in beginsel niet te worden opgevat als aanbod, maar slechts als uitnodiging om in onderhandelingen te treden (HR Hofland/Hennis).
Dientengevolge is pas de bieding in de op 16 maart door Jin ontvangen brief van Klaas een aanbod en dat aanbod is niet, zoals voor de totstandkoming van een overeenkomst vereist is (art. 6:217 BW), door Jin aanvaard.
Nee, er is hier geen koopovereenkomst tot stand gekomen tussen Jin en Klaas. Het aanbod dat Klaas bij zijn op 16 maart door Jin ontvangen brief deed is herroepelijk (art. 6:219 lid 1 BW) en ís ook door Klaas herroepen en wel per moment ontvangst door Jin van zijn tweede brief (art. 3:37 lid 3 BW) in de ochtend van 21 maart.
Herroeping moet geschieden vóórdat de mededeling, houdende aanvaarding is verzonden (art. 6:219 lid 2 BW), maar dat is hier ook het geval: Jin heeft haar aanvaardingsmail immers pas verzonden in de middag van 21 maart, dus na de ontvangst van Klaass herroepingsbrief.
Nee, Jin kan niet van Doornbos eisen dat Galen niet meer deelneemt aan wedstrijden. De afspraak tussen Jin en Klaas dat Klaas Galen niet zal laten deelnemen aan wedstrijden werkt niet tegen Doornbos, aangezien een overeenkomst alleen van kracht is tussen partijen bij deze overeenkomst, zie HR Blaauboer/Berlips, en dat is Doornbos niet.
Nee, Jin kan niet iets ondernemen om Galen van Klaas terug te krijgen. Het gaat hier om wederzijdse dwaling, ex art. 6:228 lid 1 sub c BW. Lid 2 van art. 6:228 BW bepaalt vervolgens dat de verkeersopvattingen kunnen meebrengen dat de dwaling voor rekening van de dwalende (Jin) blijft. Wie, zoals Jin, anders dan om niet een zaak van de hand doet, geeft daarmee naar verkeersopvattingen de kans prijs dat de zaak achteraf veel meer waard was dan hij op het moment van het sluiten van de koop kan vermoeden (art. 6:228 lid 2 BW en HR Kantharos van Stevensweert). Dit wordt ook wel verkopersdwaling genoemd. De dwaling dient hier dus voor rekening van Jin te blijven.
Ja, Klaas kan genoegdoening van Jin krijgen. Hier is sprake van dwaling die zijn oorzaak vindt in een schending door Jin van haar mededelingsplicht m.b.t. de aandoening van Galen (art. 6:228 lid 1 onder b BW).
Gelet op een dergelijke schending, zal Jin zich tegen een beroep van Klaas op deze dwaling niét kunnen verweren met het argument dat hijzelf heeft nagelaten onderzoek te doen (HR Offringa/Vinck).
Klaas kan de door hem gewenste genoegdoening krijgen door op voet van art. 6:230 lid 2 BW van de rechter te verlangen dat deze de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van zijn nadeel wijzigt: de koopprijs zal dan worden gereduceerd tot € 2000.
Mevrouw Althea biedt op 1 januari aan de heer Bresker per brief haar caravan voor € 75.000 te koop aan, welk aanbod, zo valt in de brief te lezen, ‘ op 5 januari 24.00 uur zal vervallen’. Mevrouw Althea is van de oude stempel, want zij heeft deze brief niet eigenhandig geschreven, maar aan haar secretaresse gedicteerd. Bresker accepteert dit aanbod door al de volgende dag een aanvaardingsbrief te versturen aan Althea, welke zij echter niet tijdig zal ontvangen: de secretaresse van mevrouw Althea heeft namelijk het verkeerde adres opgegeven, waardoor mevrouw Althea de brief pas op 8 januari ontvangt.
Is tussen mevrouw Althea en de heer Bresker een overeenkomst tot stand gekomen en, zo ja, op welk moment?
Ga er voor het vervolg van uit dat de koopovereenkomst tussen mevrouw Althea en Bresker op tijd tot stand is gekomen. Stel voorts dat één van de bepalingen van deze overeenkomst luidt dat ‘in de officiële koopakte terzake van de caravan als koopprijs € 37.500 zal worden opgegeven’, dus slechts de helft van de in werkelijkheid overeengekomen prijs. De wet verbiedt echter een dergelijk beding.
Welk rechtsgevolg heeft dit laatste gegeven voor dit beding en voor de koopovereenkomst?
Stel dat over totstandkoming van de koopovereenkomst tussen mevrouw Althea en Bresker een hoop meer te vertellen valt. Bresker is namelijk niet zomaar als koper komen aanwaaien, maar sinds jaar en dag de financieel adviseur en vertrouwensman van de 85-jarige mevrouw Althea. Zij van haar kant is der dagen zat is en heeft van zaken doen geen kaas gegeten. Bresker heeft al enige keren op haar ingepraat dat het toch eens tijd wordt haar fraaie caravan die zij al 2 jaren niet meer heeft betreden, van de hand te doen. Ook tijdens hun laatste gesprek is Bresker hier weer over begonnen, waarbij hij haar wederom op het hart heeft gedrukt toch vooral niet teveel voor de caravan te vragen. Nadat zij eindelijk heeft ingestemd met de lage vraagprijs van slechts € 75.000 waarmee Bresker voorstelde te gaan adverteren – niet eens een derde van de werkelijke waarde van de caravan - , meldt Bresker dat hij haar desgewenst de helpende hand wil bieden door zélf de caravan voor genoemde bedrag te kopen. Aldus geschiedt en al de volgende dag wordt de caravan aan Bresker geleverd.
Kan mevrouw Althea onder deze omstandigheden van haar overeenkomst met Bresker af?
Stel dat mevrouw Althea van haar overeenkomst met Bresker af kan. Gedurende welke tijdsperiode staat deze bevoegdheid haar dan ten dienste?
Stel dat mevrouw Althea van haar overeenkomst met Bresker af is. Op welke twee rechtsgronden kan zij dan van Bresker eisen dat deze de caravan aan haar teruggeeft?
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217 lid 1 BW). Het aanbod bereikt de heer Bresker op 1 januari. Zijn aanvaardingsbrief bereikt Althea weliswaar pas op 8 januari, dus op het eerste oog te laat, maar deze brief heeft de werking dat zij geacht wordt op tijd te zijn ontvangen, aangezien het niet-tijdig bereiken het gevolg is van een handeling van secretaresse van mevrouw Althea, dus van iemand waarvoor zij aansprakelijk is (art. 3:37 lid 3 BW). Aangezien de aanvaardingsbrief geacht wordt te zijn ontvangen op het moment waarop zij zonder de verkeerde adresopgave zou zijn ontvangen (art. 6:224 BW), wordt ook de overeenkomst geacht al op dat moment te zijn gesloten.
Dit beding is een rechtshandeling die, aangezien zij partijen tot een door de wet verboden prestatie verplicht, door haar inhoud in strijd is met de openbare orde en dus van rechtswege nietig is (art. 3:40 lid 1).
Hoewel denkbaar is dat slechts dit beding nietig is, staat de rest van de koopovereenkomst waarschijnlijk in onverbrekelijk verband met dit nietige beding, zodat de hele koopovereenkomst dan van rechtswege nietig is (art. 3:41).
Ja: mevrouw Althea kan met een beroep op misbruik van omstandigheden de overeenkomst vernietigen (art 3:44 lid 4 jo. lid 1 BW). Dit laatste kan buitengerechtelijk dan wel door een rechterlijke uitspraak uit te lokken (art 3:49 BW). Visser heeft misbruik gemaakt van de omstandigheid dat mevrouw Althea hem vertrouwde, dat mevrouw Althea een vrouw van 85 jaar is, haar dagen zat is, en geen kaas heeft gegeten van zakendoen. Bresker heeft de verkoop van de caravan tegen deze lage prijs bevordert, ofschoon hij mevrouw Althea daarvan had behoren te weerhouden (art. 3:44 lid 4 BW). Dat maakt de rechtshandeling vernietigbaar (art. 3:44 lid 1 BW) zodat mevrouw Althea deze ook kan vernietigen (art. 3:49 BW).
N.B.: Alternatieven voor genoemd beroep op misbruik van omstandigheden zijn dwaling (art. 6:228 BW) en bedrog (3:44 lid 3 BW).
Voor misbruik van omstandigheden: maximaal 3 jaren te rekenen vanaf het moment dat de invloed van Visser heeft opgehouden te werken (art. 3:52 lid 1 onder b BW).
N.B.: Voor dwaling en bedrog is de termijn eveneens maximaal 3 jaren, maar dan te rekenen vanaf het moment dat de dwaling of het bedrog is ontdekt (art. 3:52 lid 1 onder c BW).
Wanneer mevrouw Althea zich met een beroep op misbruik van omstandigheden tegen een vordering van Bresker verweert, kan zij zich echter ‘te allen tijde’ op misbruik van omstandigheden, dwaling of bedrog beroepen (art. 3:51 lid 3 BW).
Vernietiging heeft terugwerkende kracht, art. 3:53 BW. Derhalve kan mevrouw Althea van Bresker eisen dat deze haar de caravan teruggeeft op grond van:
het feit dat zij de caravan onverschuldigd aan Bresker heeft betaald (art. 6:203 BW);
haar eigendomsrecht van de caravan (art. 5:2 BW), dit vanwege het causale stelsel van overdracht (art. 3:84 lid 1 BW).
Het is Veritas gelukt om een schitterend appartement te huren aan de Maliesingel. Omdat hij zijn inboedel wil verhuizen, gaat Veritas naar autoverhuurbedrijf Chevalri om voor één dag een bestelbusje te huren. Aan de balie van het verhuurbedrijf tekent Veritas de huurovereenkomst. Op de voorzijde van dit formulier heeft Veritas een vakje aangevinkt op grond waarvan zijn aansprakelijkheid voor beschadigingen aan het busje is beperkt tot € 500. Op de achterkant ervan staan de algemene voorwaarden van Chevalric’ afgedrukt, waarnaar op de voorzijde wordt verwezen. Over de inhoud daarvan wordt niet gesproken. Veritas krijgt het formulier mee naar huis; Chevalric behoudt een kopie. Chade, de buurman van Veritas in zijn huidige buurt in Utrecht-Noord, heeft op de dag van de verhuizing een vlucht geboekt naar New York. Veritas en Chade hebben afgesproken dat Veritas Chade tegen betaling van € 20 in de vroege ochtend op Schiphol zal afzetten met het bestelbusje. Onderweg naar Schiphol, op de ring van Amsterdam, komen de mannen echter in een urenlange file terecht omdat de Coentunnel in verband met een bommelding is afgesloten. Chade mist hierdoor zijn vlucht naar New York en moet voor € 599 een nieuw ticket kopen.
Heeft Chade jegens Veritas recht op vergoeding van deze schade? (7 punten)
Op de terugweg van Schiphol wordt het verkeer omgeleid via een aantal buitenwijken van Amsterdam. Veritas rijdt tijdens deze rit het bestelbusje klem tegen de bovenzijde van een viaduct, omdat hij de hoogte van het busje verkeerd had ingeschat. Autoverhuurbedrijf Chevalric eist vanVeritas vergoeding van de hierdoor ontstane schade aan het dak van het busje á € 7.900 en beroept zich daartoe op een beding in de algemene voorwaarden, inhoudende dat de huurder volledig aansprakelijk is voor de schade die ontstaat door het niet in acht nemen van de voertuigafmetingen. Veritas verweert zich hiertegen echter met een beroep op de aangevinkte bepaling op de voorzijde van het formulier dat zijn aansprakelijkheid niet meer dan € 500 bedraagt.
Moet Veritas de gehele schade van € 7.900 vergoeden? (7 punten)
Hoe luidt uw antwoord op vraag 2 indien de DCFR van toepassing is? (4 punten) Veritas is al een tijdje op zoek naar een nieuwe baan en schrijft zich daarom in bij een uitzendbureau. Hij geeft aan dat hij op zoek is naar een baan als salarisadministrateur voor maximaal 3 dagen per week, binnen een afstand van 50 km van Amsterdam. Het uitzendbureau garandeert Veritas dat het hem in een tijdsbestek van 6 maanden ten minste 3 geschikte vacatures zal toesturen. Voor deze inschrijving heeft Veritas € 250 moeten neertellen. In de daarop volgende drie weken krijgt Veritas achtereenvolgens een aanbod voor een fulltime baan, een baan in Zwolle en een baan als juridisch medewerker toegestuurd door het uitzendbureau. Veritas verliest zijn vertrouwen in de diensten van het uitzendbureau volledig en wil daarom zijn inschrijfgeld van € 250 terug.
Kan Veritas zijn inschrijfgeld terugkrijgen? (7 punten)
Herman werkt sinds een week als tussenpersoon voor verzekeringsmaatschappij Prima Verzekerd N.V. Hij gaat langs bij mevrouw Evelien en hij sluit met haar namens Prima Verzekerd N.V. naast een glasverzekering ook nog een ongevallenverzekering . Tijdens het bezoek aan mevrouw Evelien was Herman echter vergeten dat hij niet bevoegd is om namens Prima Verzekerd N.V. ongevallenverzekeringen af te sluiten. Mevrouw Evelien ontvangt een paar weken later alleen maar een polis voor de glasverzekering en krijgt bij navraag te horen dat Herman niet bevoegd was de ongevallenverzekering met haar te sluiten. Mevrouw Evelien gaat hier niet mee akkoord en zegt dat er ook een geldige ongevallenverzekering tot stand is gekomen tussen haar en Prima Verzekerd N.V. Dit beroep van mevrouw Evelien moet beoordeeld worden aan de hand van:
1. de verklaringen en gedragingen van Prima Verzekerd N.V.
2. de verklaringen en gedragingen van Herman.
3. de wilsvertrouwensleer, art. 3:33 – 35 BW.
4.het Misverstand-arrest (HR Bunde / Erckens).
Welke stelling met betrekking tot een consumentenkoop in geval van non-conformiteit is juist?
1. Het recht van een consumentkoper op aanvullende schadevergoeding is subsidiair aan het recht op vervanging.
2. Het recht van een consumentkoper op ontbinding is subsidiair aan het recht op herstel.
3. Het recht van een consumentkoper op ontbinding is subsidiair aan het recht op prijsvermindering.
4. Het recht van een consumentkoper op vervanging is subsidiair aan het recht van de consumentkoper op herstel.
Tegenstanders van de efficient breach theory stellen niet dat:
1. deze theorie gericht is op welvaart, maar het recht gericht moet zijn op welzijn.
2. deze theorie kijkt naar micro-effecten, maar niet naar macro-effecten.
3. het recht niet gericht moet zijn op efficiëntie maar op rechtvaardigheid.
4. mensen volgens onderzoek van de behavioristen al teveel gericht zijn op efficiëntie.
Simone heeft na een lange zoektocht eindelijk een huis gevonden in de binnenstad van Amsterdam. Veel van haar huidige inboedel zal Simone, wegens ruimtegebrek, echter
moeten verkopen. Simone spreekt met de bovenbuurman af dat hij tot zaterdag 14 februari kan laten weten of hij de bank voor € 100 overneemt. De bovenbuurman gaat hier mee akkoord. Op vrijdag krijgt Simone spijt. Haar zusje kan de bank namelijk veel beter gebruiken. Kan Simone nog voorkomen dat de bovenbuurman het aanbod kan aanvaarden?
1. Ja, Simone kan haar aanbod herroepen.
2. Ja, Simone kan haar aanbod intrekken.
3. Nee, de overeenkomst is al tot stand gekomen.
4. Nee, Simone kan dit niet meer voorkomen.
Handel B.V. en Snel B.V. zijn kleine ondernemingen die met elkaar een overeenkomst sluiten waarop de algemene voorwaarden van Handel B.V. van toepassing zijn. In de algemene voorwaarden is opgenomen dat bedingen die deel uitmaken van deze algemene voorwaarden slechts door een rechterlijke uitspraak kunnen worden vernietigd. Dit is:
1. geldig volgens het principe van de contractsvrijheid.
2. geldig, want het betreft hier geen consumentenovereenkomst.
3. nietig, want in strijd met de wet.
4. vernietigbaar, want in strijd met de wet.
Ontbinding van een overeenkomst op grond van een tekortkoming van de wederpartij is in het algemeen niet mogelijk indien:
1. de overeenkomst al is uitgevoerd en ongedaanmaking van de reeds verrichte prestaties bezwaarlijk zou uitpakken voor de wederpartij.
2. de partij die de overeenkomst wil ontbinden in crediteursverzuim is.
3. de wederpartij in debiteursverzuim is.
4. de wederpartij zich met recht beroept op overmacht.
Tamara koopt van wasmachines.nl een wasmachine van het merk White Wash. Producent White Wash BV heeft een fabrieksgarantie van 2 jaar gegeven op de wasmachine. Een jaar later verkoopt en levert Tamara de wasmachine aan haar vriendin Maria-Louise. Welke stelling is juist?
1. De fabrieksgarantie gaat van Tamara over op Maria-Louise na mededeling van de overgang van de wasmachine door Maria-Louise aan White Wash BV.
2. De fabrieksgarantie gaat van Tamara over op Maria-Louise na mededeling van de overgang van de wasmachine door Tamara aan White Wash BV.
3. De fabrieksgarantie gaat van rechtswege over op Maria-Louise.
4. De fabrieksgarantie is naar haar aard niet voor overgang vatbaar.
Yassin huurt al jaren van Big Shopper BV winkelruimte in de Grote Houtstraat in Haarlem. Als gevolg van de economische crisis kan hij de hoge huurprijs voor de winkel niet langer opbrengen. Welke stelling is juist?
1. Als Big Shopper BV aan Yassin een voorstel heeft gedaan waarmee het nadeel dat Yassin door de economische crisis lijdt, op afdoende wijze wordt opgeheven, en Yassin dit voorstel afwijst, wordt de toch al kleine kans van slagen van een beroep van Yassin op onvoorziene omstandigheden nog kleiner.
2. Als de rechter oordeelt dat de economische crisis niet tot het normale bedrijfsrisico van Yassin behoort, moet hij de overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden ontbinden.
3. Als Yassin bewijst dat zijn financiële problemen samenhangen met de economische crisi, moet de rechter het beroep op onvoorziene omstandigheden honoreren.
4. Als Yassin en Big Shopper BV een regeling in de huurovereenkomst hebben opgenomen om in deze situatie te voorzien, kan Yassin een beroep op art. 6:258 BW doen.
Sita meldt Jasper dat zij geen ruimte meer heeft voor een oude IKEA-boekenkast en dat deze te koop is voor € 25. Jasper zegt, zonder dat hij de kast gezien heeft, dat hij de kast wil kopen voor dat bedrag. Welke stelling is juist?
1. Jasper heeft een rechtsgeldig aanbod gedaan om de kast te kopen voor € 25.
2. Jasper kan zijn aanvaardingsverklaring herroepen zolang Sita nog niet gereageerd heeft op zijn verklaring
3. Jasper kan zijn verklaring dat hij de kast wil kopen, intrekken, mits hij dit uiterlijk op de volgende dag doet.
4. Sita is verplicht de eigendom van de kast aan Jasper over te dragen.
Andrea koopt in de ManiaMarkt een nieuwe televisie. Zij neemt de televisie direct mee naar huis. De volgende dag, op 3 januari 2015, ontdekt Andrea dat – anders dan in de reclamefolder van de ManiaMarkt stond – de televisie niet kan worden gebruikt als smart-tv omdat het desbetreffende onderdeel van de televisie kapot is.
Welke stelling is juist?
1. Andrea heeft op 3 januari 2015 na omzetting van de leveringsverplichting recht op vervangende schadevergoeding.
2. Andrea kan de koopovereenkomst op 3 januari 2015 ontbinden wegens non- conformiteit.
3. Andrea kan op 3 januari 2015 levering van een nieuwe televisie vorderen.
4. Andrea kan op 3 januari 2015 prijsvermindering vorderen.
Als er telefonisch onderhandeld is over een overeenkomst tot levering van roerende zaken, dan
1. hoeven de algemene voorwaarden niet meer gemaild te worden als ze ook op de website van de gebruiker staan.
2. moeten de algemene voorwaarden altijd gemaild worden.
3. moeten de algemene voorwaarden ook altijd telefonisch voorgelezen worden.
4. mogen de algemene voorwaarden gemaild worden als de ontvanger daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd.
Wat kan men niet tegelijkertijd vorderen in geval van wanprestatie?
1.Ontbinding en aanvullende schadevergoeding.
2. Ontbinding en vervangende schadevergoeding.
3. Nakoming en aanvullende schadevergoeding.
4. Vervangende schadevergoeding en aanvullende schadevergoeding
Welke stelling met betrekking tot de kwalitatieve verplichting is niet juist?
1. De figuur van de kwalitatieve verplichting bevindt zich op de scheidslijn van verbintenissen- en goederenrecht.
2. De figuur van de kwalitatieve verplichting vormt een uitzondering op het beginsel van de relativiteit van de overeenkomst.
3. De wettelijke regeling van de kwalitatieve verplichting is geheel van regelend recht.
4. Een kwalitatieve verplichting werkt van rechtswege tegen de opvolgende eigenaren van het registergoed waarop het betrekking heeft
Maria Johanna (15 jaar oud) geeft aan Diederik (18 jaar oud) opdracht om in haar naam een mooie bos bloemen van maximaal € 10 te kopen voor hun vader die de volgende dag
jarig is. Maria Johanna kan dit namelijk niet zelf doen, omdat zij door de griep geveld is. Nog diezelfde dag komt Diederik thuis met een prachtig boeket van exact € 10. Deze
rechtshandeling:
1. is geldig
2. is nietig
3. is vernietigbaar
4. moet worden bekrachtigd door Maria Johanna en is dan geldig.
Amsterdammer A die via de TV verneemt dat zijn, hem onbekende, stadsgenoot B op gewelddadige wijze is overvallen en van € 3.000 is beroofd, leest de dag erop in de krant dat dat al B’s spaargeld was. Van de daders is geen spoor te bekennen. A die zelf vermogend is, besluit onmiddellijk om dit bedrag van zijn rekening te halen, achterhaalt het adres van B en
stopt de verbouwereerde, maar verheugde B bankbiljetten ter waarde van €3.000 in handen. Geef de juridische kwalificatie van deze laatste handeling:
1. Ongerechtvaardigde verrijking.
2. Onverschuldigde betaling.
3. Overeenkomst.
4. Voldoening aan een natuurlijke verbintenis.
Valentina verkoopt haar peperdure zonnebril voor een ‘prikkie’ aan haar vriendin Ysmil. Terwijl zij samen hun fiets op slot zetten op de Kloveniersburgwal, valt de zonnebril – per
ongeluk – van het hoofd van Valentina in de gracht, net voordat zij deze aan Ysmil wil overhandigen. Ysmil wil dat Valentina haar schade vergoedt. Welke stelling is juist?
1. Het verzuim is in dit geval van rechtswege ingetreden, omdat vaststaat dat Valentina op de afgesproken termijn niet zal kunnen nakomen.
2. Verzuim is in dit geval niet vereist.
3. Verzuim is in dit geval van rechtswege ingetreden omdat Ysmil uit het gedrag van Valentina moet afleiden dat Valentina niet zal kunnen nakomen.
4. Ysmil zal eerst een ingebrekestelling aan Valentina moeten sturen voordat het hiertoe vereiste verzuim intreedt.
Welke stelling met betrekking tot niet-nakoming is juist?
1. Van niet-nakoming van een verbintenis is slechts sprake wanneer er gebrekkig of te laat is gepresteerd.
2. Voor de niet-nakoming van een verbintenis is toerekening aan de schuldenaar vereist.
3. Wanneer een verbintenis nog niet opeisbaar is, kan sprake zijn van niet-nakoming.
4. Wanneer een verbintenis nog niet opeisbaar is, kunnen de gevolgen van niet- nakoming niet intreden.
Welke van de volgende stellingen is juist?
1. Bij betaling eerder dan is afgesproken kan de betaling op grond van onverschuldigde betaling worden teruggevorderd.
2. Bij betaling na het aflopen van de verjaringstermijn kan de betaling op grond van onverschuldigde betaling worden teruggevorderd.
3. Bij de ontbinding van een overeenkomst kan een contractspartij de geleverde goederen terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling.
4. Bij de vernietiging van een overeenkomst kan een contractspartij de geleverde goederen terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling.
Welke stelling is juist?
1. Een succesvol beroep op rechtsverwerking levert een vernietigingsgrond op.
2. Iemand benadelen in diens bewijspositie levert steeds een geslaagd beroep op rechtsverwerking op.
3. Rechtsverwerking is een toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
4. Voor rechtsverwerking is stilzitten voldoende.
Voor een geslaagd beroep op overmacht is vereist en voldoende dat:
1. de schuldeiser aantoont dat de tekortkoming toerekenbaar is.
2. de schuldeiser enig verwijt kan worden gemaakt.
3. de schuldenaar aantoont dat de tekortkoming niet toerekenbaar is.
4. de schuldenaar geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
In de exploitatieovereenkomst die een grote oliemaatschappij heeft gesloten met een pomphouder, is een beding opgenomen dat de pomphouder verplicht om olie exclusief van
de oliemaatschappij af te nemen en wel voor 50 jaar. Deze uitzonderlijke lange duur van dit exclusieve afnamebeding brengt, in combinatie met andere omstandigheden, mee dat dit beding op grond van overtreding van art. 6 Mededingingswet van rechtswege nietig is. Welke stelling met betrekking tot deze nietigheid is juist?
1. Als gevolg van de nietigheid van dit exclusieve afnamebeding kan de oliemaatschappij aan een eerdere schending ervan door de pomphouder geen rechten ontlenen.
2. Als gevolg van de nietigheid van dit exclusieve afnamebeding kan de pomphouder geen schadevergoeding eisen van de oliemaatschappij op de grond dat deze laatste hem tot dusverre aan dit beding heeft gehouden.
3. De nietigheid van bedingen in een contract brengt in de regel mee dat het hele contract nietig is, zodat hier de hele exploitatieovereenkomst nietig is.
4. Nietige bedingen worden in de regel geconverteerd in geldige bedingen, zodat het exclusieve afnamebeding geldig blijft, maar dan met een kortere looptijd.
Volgens rechtssociologen zoals Macaulay zijn mensen in de zakenwereld vooral bezig met de vraag wat, zakelijk gezien:
1. bewijsbaar is.
2. rechtmatig is.
3. rechtvaardig is.
4. voordelig
A verkoopt op 1 november aan B voor € 850.000 een zeer grote partij rundvlees, op 1 december te bezorgen aan B’s bedrijfsadres. Op 26 november vaardigt de overheid in verband met het plotselinge uitbreken van de gekkekoeienziekte onverwacht een landelijk verbod uit op het vervoer van alle rundvlees, ten gevolge waarvan A het vlees niet op 1december aan B kan leveren. Welk van de volgende remedies staat in dit geval aan B ten dienste?
1. B kan vorderen dat A door de rechter wordt veroordeeld tot levering van de door A toegezegde partij rundvlees op verbeurte van een dwangsom voor het geval A niet aan deze veroordeling mocht voldoen.
3. B kan zich bevrijden van zijn verbintenis om de koopprijs van € 850.000 te betalen.
4. Voor het geval B dientengevolge de € 175.000 winst misloopt die hij met het rundvlees had kunnen maken, heeft hij jegens A recht op vergoeding van ditbedrag.
5. Voor het geval B ten bedrage van € 15.000 extra-opslagruimte had laten bouwen om de door A te bezorgen zeer grote partij rundvlees te kunnen opslaan, heeft hij jegens A recht op een vergoeding van dit bedrag.
Welk van de onderstaande contracten kan nooit vernietigd worden?
1. Een borgtochtovereenkomst, gesloten onder invloed van dwaling.
2. Een contract tussen een werkgever en een werknemer.
3. Een huurmoordcontract.
4. Een jaarabonnement bij de sportschool, afgesloten door een 13-jarig meisje.
In artikel 3:85 lid 1 BW staat dat een verbintenis tot het verschaffen van tijdelijke eigendom, overdracht van een goed voor bepaalde tijd, wordt aangemerkt als een verbintenis tot vestiging van vruchtgebruik voor dezelfde periode. Deze regel is een voorbeeld van:
1. bekrachtiging.
2. bevestiging.
3. conversie.
4. partiële nietigheid.
Nee, Chade heeft geen recht op schadevergoeding van Veritas. Chade en Veritas hebben wel een overeenkomst gesloten: gezien het feit dat Veritas een vergoeding van € 20,- was toegezegd, was er geen sprake van een vriendendienst, maar zijn juridisch bindende afspraken gemaakt. Veritas schiet tekort in de nakoming van die overeenkomst aangezien hij Chade niet tijdig op Schiphol brengt. Chade lijdt ook schade, bestaande uit de kosten voor het nieuwe ticket ad € 599. Deze schade staat in causaal verband met de tekortkoming: als Veritas Chade tijdig op Schiphol zou hebben afgezet, zou hij geen nieuw ticket hebben moeten aanschaffen. De schade kan niet meer worden voorkomen door Chade alsnog tijdig af te zetten, dus nakoming is blijvend onmogelijk, zodat geen verzuim is vereist (art. 6:74 lid 1 jo lid 2 BW). Geen recht op schadevergoeding bestaat echter indien Veritas zich met succes op overmacht kan beroepen. Dit beroep moet beoordeeld worden aan de hand van 6:75 BW: de tekortkoming is niet Veritas zijn schuld, noch valt zij hem toe te rekenen op basis van de wet (geen schade veroorzaakt door een hulppersoon of gebrekkige hulpzaak) of de overeenkomst met Chade (geen garantie). Ook de verkeersopvattingen brengen in een geval als dit geen toerekening mee; daarbij is van belang dat ook Veritas een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en van wie het niet voor de hand ligt dat hij zich tegen deze schade verzekert. De tekortkoming is dus niet toerekenbaar en daardoor hoeft Veritas geen schadevergoeding aan Chade te betalen.
In casu gaat het om een algemene voorwaarde (art. 6:231 aanhef en onder a BW) aangezien dit een beding is dat is opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen (bestemmingscriterium) en het voorts geen kernbeding betreft: ook indien geen wilsovereenstemming bestaat over de verplichting tot schadevergoeding bij beschadiging van het verhuurde busje kan een geldige huurovereenkomst worden gesloten. Over het beding is ook niet individueel onderhandeld (hetzelfde geldt overigens voor het aangevinkte beding waarmee de schadevergoedingsverplichting beperkt wordt tot € 500, nu ook ten aanzien van dat beding Veritas alleen ja of nee kon zeggen).
De vraag die hier aan de orde komt is of het beding in de algemene voorwaarden waar Chevalric zich op beroept, gelet op de expliciet overeengekomen beperking van Veritas zijn aansprakelijkheid tot € 500, als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt in de zin van art. 6:233 sub a BW. Het beding in de algemene voorwaarden dat bepaalt dat Veritas volledig aansprakelijk is voor schade als gevolg van het niet in acht nemen van de voertuigafmetingen, heeft een (zeer) verrassend karakter. Veritas heeft het vakje op de voorzijde van het formulier aangevinkt waarmee hij en Chevalric zijn overeengekomen dat Veritas zijn aansprakelijkheid is beperkt tot € 500, en daarmee hoeft Veritas dus niet te verwachten dat er in de algemene voorwaarden op de achterzijde een beding is opgenomen dat hem in sommige gevallen wél volledig aansprakelijk maakt. Door dit niet uitdrukkelijk onder de aandacht van Veritas te brengen, heeft Chevalric het transparantiebeginsel (art. 6:238 lid 2 BW) geschonden. Aan het voorgaande doet niet af dat het beding op zich in overeenstemming is met het aanvullende recht (zonder de beide bedingen zou Veritas op grond van art. 6:74 BW ook tot schadevergoeding van € 7.900 gehouden zou zijn geweest), nu hij op grond van het aangevinkte vakje op de voorzijde van het formulier juist mocht verwachten dat zijn aansprakelijkheid beperkt was.
Het beding waar Chevalric zich op beroept, wordt dus aangemerkt als onredelijk bezwarend. Dat maakt dit beding vernietigbaar. Veritas kan dit beding zelf vernietigen of aan de rechter vragen het beding te vernietigen (art. 3:49 BW e.v.). Doet hij dat niet en vordert Chevalric schadevergoeding bij de rechter op grond van het beding, dan zal de rechter het beding ambtshalve vernietigen aangezien het hier om een consumentenovereenkomst gaat en hij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie tot ambtshalve toetsing van het beding dient over te gaan (zie Hof van Justitie Asbeek Brusse). Dat betekent dat Veritas niet de volledige schade á € 7.900 behoeft te vergoeden, maar slechts een bedrag van € 500.
Met betrekking tot het antwoord op de vraag of het beding als onredelijk bezwarend dient te worden beschouwd in de zin van art. 6:233 sub a BW, geeft art. II.-9:403 DCFR hetzelfde antwoord, aangezien hier betoogd kan worden dat dit beding, gegeven het (zeer) verrassende karakter ervan, ‘significantly disadvantages the consumer’. (Dat is ook niet verrassend, aangezien beide bepalingen een uitwerking zijn van art. 3 lid 1 Richtlijn Oneerlijke Bedingen, zodat de uitkomst ook hetzelfde zou moeten zijn.) Factoren waarnaar gekeken kan worden bij de boordeling van de vraag of een algemene voorwaarde onredelijk bezwarend is, zijn terug te vinden in artikel II.-9:407 DCFR. Uit dit artikel dat bij de beoordeling van oneerlijkheid (onredelijk bezwarendheid) van een beding onder mee het transparantiebeginsel van art. II.-9:402 DCFR een rol speelt (lid 1) en dat onderzocht dient te worden of de consument daadwerkelijk een reële kans heeft gekregen om bekend te geraken met de algemene voorwaarde voordat het contract gesloten werd (lid 2).
In casu is het onduidelijk (strijd met het transparantiebeginsel) wanneer en waarvoor een consument nu wel of niet aansprakelijk kan worden gehouden. Dat kan onredelijk bezwarend worden geacht. Het gevolg hiervan is te vinden in art. II.-9:408 DCFR: het beding is niet bindend voor Veritas. Dat betekent dat ook wanneer de DCFR van toepassing zou zijn op de overeenkomst, Veritas niet de volledige schade á € 7.900 behoeft te vergoeden, maar slechts een bedrag van € 500.
Deze vraag ziet op ontbinding wegens een tekortkoming in de nakoming ex art. 6:265 lid 1 jo lid 2 BW, aangezien dit de manier is voor Veritasom zijn reeds betaalde inschrijfgeld terug te kunnen vorderen.
Voor een geslaagd beroep op deze ontbinding is een tekortkoming nodig. De vraag is hier echter, of die er wel al is. Een tekortkoming is een niet-nakoming van een verbintenis die al opeisbaar is. Volgens de casus is de verbintenis van het uitzendbureau echter nog niet opeisbaar, aangezien het uitzendbureau 6 maanden de tijd heeft om 3 geschikte vacatures aan Veritas toe te sturen. Veritas kan dus bij gebreke van een tekortkoming van het uitzendbureau (nog) niet overgaan tot ontbinding op grond van art. 6:265 BW en dus (nog) niet zijn inschrijfgeld terugvorderen.
1 | 1 |
2 | 2 |
3 | 4 |
4 | 4 |
5 | 4 |
6 | 2 |
7 | 3 |
8 | 1 |
9 | 4 |
10 | 3 |
11 | 4 |
12 | 2 |
13 | 3 |
14 | 1 |
15 | 3 |
16 | 2 |
17 | 4 |
18 | 4 |
19 | 3 |
20 | 3 |
21 | 1 |
22 | 4 |
23 | 2 |
24 | 2 |
25 | 3 |
Op 1 april zijn de coniferen die Wintrow voor € 2.000 bij de bekende plaatselijke hovenier Malta BV had gekocht en ook al had betaald, conform afspraak bij hem thuis in Beijerstad afgeleverd. Zij moeten de grens tussen Wintrows achtertuin en die van zijn buurvrouw gaan markeren. Buurvrouw is niet zo gemakkelijk in de omgang en daarom had Wintrow al vóór de winter bij Malta BV 30 coniferen besteld, die fors moesten zijn en voorzien van veel grote naalden. Slechts zulke coniferen zouden, zo redeneerde Wintrow bij zichzelf, ‘dat mens van hiernaast’ aan zijn zicht onttrekken. Omdat Wintrow de lokale economie van Beijerstad wil stimuleren, heeft hij bovendien afgesproken dat de coniferen uit de eigen tuin van Malta BV moeten komen. Nu echter zowel de coniferen als hun naalden aan de magere kant blijken te zijn, bedenkt Wintrow dat hij de coniferen niet meer wil hebben en niet alleen de € 2.000 terug zou willen krijgen die hij al aan Malta BV had betaald, maar van deze BV ook een bedrag van € 1.000 wil, dit laatste op de grond dat coniferen die wél aan zijn contract met Malta BV zouden hebben beantwoord, op dit moment op de markt zeker € 3.000 zouden opbrengen. Wanneer hij m.b.t. deze wensen bij Malta BV een balletje opwerpt, verweert deze BV zich echter met het argument dat de coniferen uit haar tuinen dit jaar nu eenmaal aan de magere kant zijn: ‘U zult het misschien niet zo gemerkt hebben, mijnheer Wintrow, maar het was een erg zachte winter en daar kunnen coniferen nu eenmaal niet tegen.’
Stel dat dit verweer van Malta BV op zich klopt. Staat dit dan aan Wintrow wensen in de weg? (7 punten)
Nadat Wintrow zich heeft gerealiseerd dat hij zonder coniferen uitzicht zal blijven houden op ‘dat mens van hiernaast’, meldt hij aanMalta BV dat hij de coniferen alsnog wil behouden, maar dan wel voor een lagere prijs dan € 2.000. Malta BV voelt hier echter niets voor.
Kan Wintrow deze vordering tegen de wil van Malta BV doorzetten? (4 punten)
Wanneer Wintrow weer thuis is gekomen, vindt hij het hoog tijd om de neoclassicistische lantaarnpaal die hij al afgelopen zomer in Kwarts (Italië) had gekocht, in zijn achtertuin te plaatsen. Dat is nog niet zo één-twee-drie gerealiseerd, want de paal is zwaar en maar liefst 4 meter hoog, maar uiteindelijk lukt het. De paal staat echter nog maar net of daar komt de buurvrouw al met driftige pas de achtertuin in banjeren. Zij eist op hoge toon dat Wintrow de paal weer verwijdert. Zij wappert met een contract dat Wintrow 7 jaren geleden had gesloten met zijn vorige buren, van wie ‘dat mens van hiernaast’ haar woning 3 jaren geleden heeft gekocht. In dit contract is onder meer bepaald: ‘Wintrow verbindt zich de komende 20 jaren in zijn achtertuin niet hoger te bouwen dan 3 meter.’ Wintrow was deze afspraak helemaal vergeten.
Kan de huidige buurvrouw van Wintrow aan dit contract het door haar geclaimde recht ontlenen dat Wintrow niet hoger bouwt dan 3 meter? (7 punten)
Na al deze commotie is Wintrow toe aan zijn favoriete drankje, een Frambozia van de firma Tintaglia. Met deze firma heeft hij 3 jaren geleden een leverantiecontract gesloten dat hem het recht geeft om tegen 25% korting flessen Frambozia te bestellen, mits hij er minimaal 12 per maand bestelt. Wanneer Wintrow één van de flessen pakt die hij vorige week had besteld, blijkt de wijn verkleurd: het lijkt wel een rosé. Wanneer hij Tintaglia hierop aanspreekt, verweert deze firma zich met een beroep op de exoneratie in de ‘Algemene leveringsvoorwaarden Frambozia’. In de brief waarin Tintaglia Wintrow 3 jaar geleden haar aanbod tot het sluiten van genoemd leverantiecontract deed, had zij de website vermeld waar deze voorwaarden te vinden waren.
Kan Wintrow deze exoneratie op niét-inhoudelijke gronden bestrijden? (7 punten)
Welke van deze stellingen over de nakoming van een verbintenis is juist?
a. Indien bij een consumentenkoop van een tweedehands auto hierover geen andere afspraak is gemaakt, vindt de levering van de auto plaats op de plek waar de consument woont.
b. Indien bij een consumentenkoop van een tweedehands auto partijen een datum voor de levering hebben afgesproken en de verkoper een non-conforme auto heeft geleverd, kan de koper in beginsel direct ontbinden.
c. Indien bij een koopovereenkomst van een machine tussen professionele partijen een datum voor de levering is afgesproken en de verkoper een non-conforme machine heeft geleverd, kan de koper in beginsel direct ontbinden.
d. Indien bij een koopovereenkomst van een machine tussen professionele partijen hierover geen andere afspraak is gemaakt, vindt de levering van de machine plaats op de plek waar de koper zijn bedrijf uitoefent.
De heer Kennit heeft een schuurtje van mevrouw Etta gekocht voor € 500. De heer Kennit wist dat mevrouw Etta, ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, verkeerde in een hevige gemoedstoestand, maar is de overeenkomst met mevrouw Etta toch aangegaan. Wanneer mevrouw Etta weer bij zinnen is, doet zij met succes een beroep op het wilsgebrek misbruik van omstandigheden en wil zij in beginsel de overeenkomst vernietigen. De heer Kennit wil eigenlijk voorkomen dat mevrouw Etta de overeenkomst vernietigt. Welke stelling is juist?
a. De overeenkomst is vernietigbaar ongeacht of een van de partijen een voorstel doet dat het nadeel voldoende opheft.
b. De overeenkomst is vernietigbaar, tenzij de heer Steeman een voorstel doet dat het nadeel voldoende opheft.
c. De overeenkomst is vernietigbaar, tenzij de rechter ambtshalve de overeenkomst wijzigt ter opheffing van het nadeel.
d. De overeenkomst wordt van rechtswege geconverteerd in een overeenkomst waarbij het nadeel dat mevrouw Van Putten door de overeenkomst zou leiden, voldoende is opgeheven.
De in Nederland gevestigde beddenfabrikant Ronica NV verklaart op al zijn contracten de modelvoorwaarden in de beddenbranche, ‘De algemene leveringsvoorwaarden Bedden’, toepasselijk. Aan welke na te noemen, in Nederland gevestigde, wederpartij van Ronica NV staat een beroep op afd. 6.5.3 BW ten dienste?
a. De beddenfabrikant Keffria NV die ook dit jaar weer een jaarrekening met prachtige winst- en omzetcijfers openbaar heeft gemaakt.
b. De beddenfabrikant Jani BV die steevast verzuimt de ‘Algemene leveringsvoorwaarden Jani BV’ die zij op haar contracten met afnemers toepasselijk verklaart, aan deze afnemers ter beschikking te stellen.
c. De beddenfabrikant Malta Bedden&Boxsprings, die onlangs haar zestigste personeelslid heeft mogen aannemen.
d. De kleine beddenfabrikant Selden BV die op al zijn contracten met afnemers eveneens ‘De algemene leveringsvoorwaarden Bedden’ toepasselijk verklaart.
Althea koopt en betaalt op 14 mei bij een antiquair een prachtige antieke eettafel en spreekt met de verkoper af dat zij deze eettafel op 18 mei zal komen ophalen, omdat zij daarvoor eerst een busje moet regelen. Op 17 mei wordt Althea echter gebeld dat haar opa in het ziekenhuis is opgenomen. Door alle commotie vergeet Althea om het busje te huren en haar eettafel op te halen. Op 19 mei breekt er brand uit in de antiekwinkel waarbij de eettafel van Althea ernstig wordt beschadigd. Uit politieonderzoek blijkt dat de brand is aangestoken door een werknemer van de antiekwinkel. Wat is juist?
a. Omdat het aan de antiekwinkel is toe te rekenen dat de kast is beschadigd, moet de antiekwinkel Althea schadevergoeding te betalen.
b. Omdat het niet aan Althea is toe te rekenen dat zij de kast niet heeft opgehaald, moet de antiekwinkel Althea schadevergoeding betalen.
c. Omdat Althea de kast niet op tijd heeft opgehaald, kan zij geen aanspraak maken op schadevergoeding.
d. Althea kan slechts de medewerker van de antiekwinkel aanspreken tot schadevergoeding.
Welke stelling met betrekking tot de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid is juist? De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid:
a. brengt mee dat een regel tussen partijen niet geldig is.
b. derogeert aan de regeling van de onvoorziene omstandigheden.
c. kan meebrengen dat een bepaalde regel tussen partijen in het ene geval wel en in het andere geval niet van toepassing is.
d. kan niet tot gevolg hebben dat een dwingende wetsbepaling buiten toepassing wordt verklaard.
Consumenten zijn:
a. enkel natuurlijke personen die buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteiten handelen.
b. enkel rechtspersonen die buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteiten handelen.
c. natuurlijke personen en rechtspersonen die buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteit handelen.
d. zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, mits zij buiten hun bedrijfs- of beroepsactiviteit handelen.
A, die luxe stoelen produceert, heeft 20 jaren geleden met B, die in Saoedi-Arabië is gevestigd, een contract voor de komende 50 jaren gesloten dat B het exclusieve recht geeft A’s stoelen in dat land aan de man te brengen. Vijf jaar geleden heeft de overheid van Saoedi-Arabië echter de invoer van ‘alle Westerse producten’ verboden, zodat A zijn stoelen nu al 5 jaren niet meer kan leveren aan B. Nu dit verbod zojuist is opgeheven, vraagt B aan A de leveranties van de stoelen te hervatten. Hoewel A deze leveranties aan B best zou kunnen hervatten, heeft hij daar na zovele jaren geen trek meer in. U mag aannemen dat op dit contract Nederlands recht van toepassing is. Welk van de volgende alternatieven is juist?
a. A kan zijn contract met B met inachtneming van een redelijke termijn opzeggen.
b. A maakt een goede kans om met een beroep op art. 6:258 BW aan zijn contract met B te ontsnappen.
c. Nu contracten van dit type stilzwijgend worden aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat zij steeds kunnen worden uitgevoerd, is dit contract van rechtswege al niet meer van kracht.
d. Voor het geval B zich in ruil voor zijn positie van exclusief distributeur voor Saoedi- Arabië had verbonden om jaarlijks minimaal 110 stoelen af te zetten, kan A zijn contract met B op grond van art. 6:265 BW ontbinden.
Het wetsartikel dat nog het meest gezien kan worden als uiting van het iustum pretium-leer is:
a. artikel 3:44 lid 2 BW.
b. artikel 3:44 lid 3 BW.
c. artikel 6:228 lid 1 sub b BW.
d. artikel 6:248 BW.
Firma ‘De Prutser’ verkoopt een badkamer aan Piet, waarbij wordt afgesproken dat deze firma ook de oude badkamer zal verwijderen en de nieuwe zal installeren. Bij de uitvoering van de overeenkomst wordt het toilet niet goed teruggeplaatst, waardoor er nog maar 9 cm ruimte zit tussen de zijwand en de toiletpot, waardoor het alleen nog mogelijk is om diagonaal plaats te nemen op de pot. De koopprijs van het vervangen van de badkamer bedroeg € 4.500. Indien het toilet losgemaakt moet worden en de leidingen verlegd moeten worden, alsmede een gedeelte van de wand- en vloertegels opnieuw aangebracht moeten worden, zal dit neerkomen op een extra kostenpost voor De Prutser van € 4.000.
Piet kan nakoming van De Prutser eisen:
a. niet op grond van het BW maar wel op grond van de DCFR.
b. noch op grond van het BW, noch op grond de DCFR.
c. op grond van het BW, maar niet op grond van de DCFR.
d. zowel op grond van het BW als op grond van de DCFR.
Welke stelling is juist?
a. Een minderjarige kan een handelingsbekwaam persoon vertegenwoordigen.
b. Een beroep op artikel 3:32 BW wordt getorpedeerd door een geslaagd beroep op artikel 3:35 BW.
c. Elke rechtshandeling van een minderjarige kan vernietigd worden door de wettelijk vertegenwoordiger.
d. Enkel een minderjarige kan zijn rechtshandeling vernietigen op grond van artikel 3:32 BW.
Rutger bestelt op de website van een groot warenhuis een trui van € 80,-. Drie dagen later ontvangt hij de trui thuis, tezamen met een acceptgirokaart om de verschuldigde € 80,- te betalen. De begeleidende brief vermeldt een betalingstermijn van 14 dagen. Rutger raakt de acceptgirokaart echter kwijt en vergeet vervolgens dat hij nog € 80,- moet betalen. Rutger hoort lang niets meer van het warenhuis, totdat er opeens na 2,5 jaar een aanmaning in de bus valt. Welk van onderstaande stellingen is juist?
a. De rechtsgrond voor de vordering van het warenhuis op Rutger tot betaling is komen te vervallen.
b. De rechtsvordering van het warenhuis op Rutger tot betaling is komen te vervallen.
c. Indien Rutger alsnog betaalt, is dat onverschuldigd.
d. Indien Rutger niet betaalt, kan het warenhuis betaling van de vordering afdwingen.
Nederland kent een regeling met betrekking tot onvoorziene omstandigheden. Veel landen hebben echter een regeling met betrekking tot onvoorzienbare omstandigheden. Volgens rechtssociologen
a. sluit het criterium van onvoorzienbare omstandigheden beter aan bij de praktijk, omdat zakenmensen graag alles zelf uitonderhandelen.
b. sluit het criterium van onvoorzienbare omstandigheden beter aan bij de praktijk, omdat zakenmensen niet alles tot in detail kunnen en willen regelen.
c. sluit het criterium van onvoorziene omstandigheden beter aan bij de praktijk, omdat zakenmensen graag alles zelf uitonderhandelen.
d. sluit het criterium van onvoorziene omstandigheden beter aan bij de praktijk, omdat zakenmensen niet alles tot in detail kunnen en willen regelen.
Toys4us, een kinderwinkel gespecialiseerd in rijdend speelgoed, koopt van SmallCars Import B.V. trapautootjes in, die gefabriceerd worden in China. Maanden na de eerste levering worden de trapautootjes uit de handel gehaald omdat de plastic handvatten een giftige stof blijken te bevatten. Toys4us wordt door een aantal klanten terecht aangesproken tot vervangende schadevergoeding en wendt zich daarop met haar claims tot SmallCars Import B.V. SmallCars Import B.V. verweert zich tegen deze schadeclaim door te stellen dat zij niet de fietsjes heeft geproduceerd en dat zij bovendien niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de giftige stof. Is SmallCars Import B.V. gehouden om de schade aan Toys4us te vergoeden?
a. Ja, omdat deze schade aan SmallCars Import B.V. kan worden toegerekend.
b. Ja, dat zou slechts anders zijn als SmallCars Import B.V. ook niet behoorde te weten dat de giftige stof in de handvaten zat.
c. Nee, omdat SmallCars Import B.V. deze schade niet had kunnen voorkomen.
d. Nee, omdat Toys4us hiervoor de Chinese producent dient aan te spreken.
Erik en Anja willen graag een baby, maar kunnen geen kinderen krijgen en zijn te oud om in aanmerking te komen voor adoptie. Zij sluiten daarom een overeenkomst met Sanne: voor een bedrag van € 25.000 plus een vergoeding van de medische kosten is Sanne bereid draagmoeder te worden. Uit advertenties op Amerikaanse websites blijkt dat draagmoeders gewoonlijk genoegen nemen met een bedrag van $ 10.000, maar Erik en Anja kunnen in Nederland geen andere draagmoeder vinden. Sanne heeft het hoge bedrag nodig om haar gokschulden te kunnen betalen. Zowel Sanne als Erik en Anja kennen elkaars moeilijke positie. Welke stelling is juist?
a. De overeenkomst is geldig en kan door geen van de partijen worden vernietigd wegens misbruik van omstandigheden.
b. De overeenkomst is van rechtswege nietig.
c. De overeenkomst kan door Erik en Anja worden vernietigd wegens misbruik van omstandigheden.
d. De overeenkomst kan door Sanne worden vernietigd wegens misbruik van omstandigheden.
Welke stelling is juist? Een aanvaardingsverklaring kan:
a. worden ingetrokken en worden herroepen.
b. worden herroepen, maar niet worden ingetrokken.
c. worden ingetrokken, maar niet worden herroepen.
d. niet worden ingetrokken en ook niet worden herroepen.
Marco heeft op 1 juli 2009 een bedrag van € 200 aan Gerard geleend. Op 1 september 2012 heeft Gerard zijn fiets verkocht en geleverd aan Marco voor een bedrag van € 500, maar Marco heeft dat bedrag nog niet betaald. Op 14 oktober 2014 staan beide vorderingen nog open, waarna Marco tegen Gerard zegt dat hij wil verrekenen en nog maar € 300 aan Gerard hoeft te betalen. Door deze mededeling van Marco is de verbintenis met Gerard:
a. niet tenietgegaan, omdat Marco’s vordering op Gerard verjaard is.
b. voor wat betreft het gemeenschappelijk beloop van € 200, op 1 juli 2009 tenietgegaan.
c. voor wat betreft het gemeenschappelijk beloop van € 200, op 1 september 2012 teniet gegaan.
d. voor wat betreft het gemeenschappelijk beloop van € 200, op 14 oktober 2014 teniet gegaan.
Welke stelling met betrekking tot de kwalitatieve verplichting is juist?
a. Degene die op basis van een kwalitatieve verplichting gehouden is om iets te dulden, heeft recht op een vergoeding voor die verplichting, tenzij uitdrukkelijk bedongen is dat een dergelijke tegenprestatie niet verschuldigd is.
b. Door middel van een kwalitatieve verplichting kan de eigenaar van een registergoed worden verplicht om iets te doen indien dit uitdrukkelijk bedongen is.
c. Een kwalitatieve verplichting werkt van rechtswege tegen de opvolgende eigenaren van het registergoed waarop het betrekking heeft.
d. Wanneer A van B een registergoed in eigendom heeft verkregen nadat C bij overeenkomst een kwalitatieve verplichting met betrekking tot dit registergoed heeft bedongen, maar vóórdat de desbetreffende notariële akte tussen B en C in de openbare registers is ingeschreven, wordt A door deze inschrijving alsnog aan de kwalitatieve verplichting gebonden.
Welke stelling is juist?
a. Consumenten kunnen zich op ‘grijze lijst’ beroepen, als ze kunnen bewijzen dat een algemene voorwaarde onredelijk bezwarend is.
b. De zogenaamde ‘zwarte lijst’ bevat de algemene voorwaarden die vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn.
c. De zwarte en grijze lijst zijn enkel juridisch relevant voor consumenten.
d. Rechters mogen in een individuele procedure op grond van artikel 6:233 sub a BW algemene voorwaarden alleen abstract toetsen indien het gaat om een beding op de zwarte lijst.
Wanneer treedt verzuim niet van rechtswege in?
a. Als de fatale termijn verstrijkt.
b. Als de verbintenis uit een onrechtmatige daad voortvloeit.
c. Indien de schuldenaar heeft gezegd wel te kunnen, maar niet te willen nakomen.
d. Indien de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen.
Rechtsverwerking kan worden gegrond op:
a. enkel tijdsverloop.
b. louter stilzitten van de gerechtigde.
c. louter stilzitten van de schuldenaar.
d. onredelijke benadeling van de schuldenaar.
Welk van onderstaande gevallen behoort tot het vermogensrecht?
a. De erkenning van een kind door zijn natuurlijke vader.
b. De hypotheekschuld van Jan aan de bank.
c. De volmacht die Jan aan Piet heeft gegeven om in naam van Jan te stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen.
d. Het besluit van een vereniging tot verhoging van de jaarlijkse contributie voor de leden van de vereniging.
Welke van de volgende stellingen over uitleg van een beding in een overeenkomst is juist indien op die overeenkomst de DCFR van toepassing is?
a. Bij de uitleg van het beding is het gedrag van partijen na contractsluiting niet van belang.
b. Bij de uitleg van het beding zijn niet de gemeenschappelijke bedoelingen van partijen beslissend, maar de betekenis die gewoonlijk aan het beding wordt toegekend in de branche waarin beide partijen actief zijn.
c. De uitleg van het beding vindt in beginsel plaats conform de letterlijke betekenis van een uitdrukking.
d. Indien een beding dat in opdracht van een partij door een advocaat is opgesteld, onduidelijk is, dan wordt het beding in geval van twijfel uitgelegd ten nadele van die partij.
Op basis van welk leerstuk kan een overeenkomst gevolgen hebben ten nadele van een derde?
a. Bij de blokkering van de paardensprong.
b. Bij een derdenbeding om niet.
c. Bij een kwalitatief recht om niet.
d. Bij een kwalitatieve verplichting.
Welke stelling is juist?
a. Het begrip ‘vertegenwoordiging’ kennen we enkel uit het privaatrecht.
b. Lastgeving is een contract dat steeds de bevoegdheid aan de lasthebber verleent om in de naam van de lastgever rechtshandelingen te verrichten.
c. Vertegenwoordigingsbevoegdheid behoeft niet te berusten op volmacht.
d. Volmacht verplicht de gemachtigde om een of meer rechtshandelingen te verrichten.
Amber heeft op 1 januari bij garage Fitz een motor gekocht en deze na betaling ook geleverd gekregen. Eind februari blijkt dat er, ondanks de garantie die Fitz had afgegeven, diverse gebreken aan de motor kleven die Amber eind maart aanleiding geven de koopovereenkomst die zij met Fitz had gesloten te vernietigen. Welke stelling met betrekking tot de rechten die aan A en B op grond van deze vernietiging toekomen, is juist?
a. Amber heeft na de vernietiging slechts rechten jegens Fitz op grond van onverschuldigde betaling.
b. Amber is nog steeds eigenaar van de motor.
c. Als gevolg van deze vernietiging hebben Amber en Fitz niet langer rechten jegens elkaar.
d. Ook na de vernietiging kan Amber nog rechten aan Fitz zijn garantie ontlenen.
Nu zowel de coniferen als de naalden aan de magere kant zijn, wenst Wintrow enerzijds de koopovereenkomst te ontbinden voor wat betreft het bedrag van € 2.000 dat hij reeds aan Malta BV heeft betaald, en wenst hij anderzijds een schadepost van € 1.000 in rekening te brengen bij Malta BV, dit laatste op grond van het feit dat coniferen die wel aan de overeenkomst zouden hebben beantwoord (7:17 BW) op dit moment op de markt zeker € 3.000 zouden opbrengen (art. 6:74 lid 1 jo lid 2 / 7:24 / 6:277 BW). Het verweer dat hier door Malta BV wordt opgeworpen, betreft een overmachtsverweer. Er is enkel sprake van overmacht indien een tekortkoming niet toerekenbaar is op grond van (i) schuld; (ii) wet; (iii) rechtshandeling; of (iv) verkeersopvattingen (6:75 BW). Het feit dat er sprake is van een ‘zachte winter’ kan niet leiden tot toerekenbaarheid aan Malta BV; noch op grond van schuld, noch op grond van risico. De BV komt derhalve een geslaagd beroep op overmacht toe. Vervolgens komt de vraag aan bod wat dit betekent voor de twee vorderingen van Wintrow.
Het overmachtsverweer van Malta BV slaagt niet voor wat betreft de door Wintrow gewenste ontbinding: nu nakoming blijvend onmogelijk is (dan wel herstel of vervanging niet gevergd kan worden nu de coniferen hoe dan ook uit de tuin van Malta BV dienden te komen omdat Wintrow de lokale Beijerstadse economie wilde stimuleren), kan er worden ontbonden door Wintrow, aangezien niet is vereist dat de tekortkoming van Malta BV aan haar toerekenbaar is (art. 7:22 lid 1 jo. lid 2 BW). Het betreft hier immers een consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5 lid 1 BW, nu Malta BV een professionele partij is die in de uitoefening van haar bedrijf handelt en Wintrow een consument is. Voorts kunnen coniferen (bestemd voor de handel en bovendien verplaatsbaar) gezien worden als een roerende zaak.
Het overmachtsverweer van Malta BV slaagt wel voor wat betreft het door Wintrow geclaimde recht op schadevergoeding: daartoe is een toerekenbare tekortkoming vereist (art. 6:74 BW) en de BV doet hier met succes een beroep op overmacht (6:75 BW).
Bij nader inzien wenst Wintrow de coniferen te behouden, doch voor een lagere prijs (€ 2.000 in plaats van € 3.000). De vraag die hier beantwoord dient te worden is of Wintrow recht heeft op prijsvermindering als bedoeld in artikel 7:22 lid 1 sub b jo. lid 2 BW. Nu herstel en vervanging onmogelijk zijn en ook niet gevergd kan worden van Malta BV (hetgeen het gevolg is van de ‘zachte winter’ en de coniferen bovendien uit de tuin van Malta BV dienden te komen), kan Wintrow de prijs verminderen in evenredigheid met de mate waarin de coniferen van de afspraak afwijken (art. 7:22 lid 1 sub b jo lid 2 BW).
Een overeenkomst geldt in beginsel alleen tussen partijen (HR Blaauboer / Berlips). Op het relativiteitsbeginsel kunnen echter uitzonderingen worden gemaakt, zoals in casu het geval is. Dit recht is (onder bijzondere titel) als kwalitatief recht vanzelf (van rechtswege) op de huidige buurvrouw overgegaan, aangezien de vorige buren bij hun recht slechts belang hadden zolang zij eigenaar van het perceel bleven (6:251); voor deze ‘kwalitatieve’ werking is niét nodig dat de vorige buren en Wintrow deze werking ook hebben beoogd (HR 20 april 2012, BV5555: Van der Vliet & De Waal / Van den Berg; zie r.o. 3.4). De buurvrouw kan hier derhalve rechten aan ontlenen.
Dat kan Wintrow op de niet-inhoudelijke grond dat Tintaglia de informatieplicht bij algemene voorwaarden heeft geschonden:
De vermelding in de brief dat de algemene voorwaarden op de website van Tintaglia zijn geplaatst, is niet te zien als de terhandstelling of toezending van de algemene voorwaarden (op papier) vóór of bij contractsluiting, zodat niet voldaan is aan de eisen van art. 6:234 lid 1 BW;
nu Tintaglia alleen de website vermeldde waar de ‘Algemene leveringsvoorwaarden Tintaglia’ te vinden zijn, is geen sprake van een elektronische ‘terbeschikkingstelling’ (art. 6:234 lid 2 BW) van deze AV;
de uitdrukkelijke instemming van Wintrow met een (echte) elektronische terbeschikkingstelling ontbreekt, terwijl deze hier wel vereist was, aangezien Wintrow niet elektronisch met Tintaglia contracteerde (art. 6:234 lid 3 BW).
1 | 3 |
2 | 2 |
3 | 2 |
4 | 1 |
5 | 3 |
6 | 1 |
7 | 4 |
8 | 4 |
9 | 3 + 4 |
10 | 1 |
11 | 4 |
12 | 2 |
13 | 1 |
14 | 4 |
15 | 3 |
16 | 3 |
17 | 3 |
18 | 4 |
19 | 4 |
20 | 4 |
21 | 2 |
22 | 4 |
23 | 4 |
24 | 3 |
25 | 1 |
Marit koopt online bij kinder-skikleding.nl een skipakje voor haar jongste dochter, dat, aangezien het hartje zomer is, met 70% is afgeprijsd. Op de website staat vermeld dat in het geval van een afprijzing van 50% of meer het retour zenden van bestellingen niet is toegestaan. Wat is juist?
Marit kan dit beding vernietigen, maar mag het skipakje slechts terugsturen naar de verkoper wanneer er sprake is van een gebrek.
Marit kan dit beding vernietigen en mag het skipakje naar believen terugsturen aan de verkoper.
Marit kan dit beding niet vernietigen want het betreft een geldige partijafspraak.
Marit kan dit beding niet vernietigen, maar in het geval van een gebrek het pakje wel retour zenden.
Welke stelling met betrekking tot de klachtplicht is juist?
De klachtplicht geldt ook in het geval de debiteur geen enkele prestatie heeft verricht;
Dat de debiteur weet heeft van het gebrek in de prestatie die hij heeft verricht, staat aan de toepasselijkheid van de klachtplicht in de weg;
Niet-inachtneming van de klachtplicht leidt in de regel eerder tot verlies van rechten aan de zijde van de crediteur dan de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in het algemeen;
Het moment waarop de termijn om te klagen afloopt is in het algemeen goed te voorspellen.
Tineke koopt op 20 april 2013 bij dierenspeciaalzaak Animaal in Leiden een unieke goudvis. Tineke betaalt voor de vis € 100 en spreekt af dat de vis op 1 mei 2013 opgehaald zal worden. In de nacht voordat Tineke de vis komt ophalen gebeurt er iets vreselijks. Door een aardschok begeeft het aquarium van de vis het waardoor die uiteindelijk overlijdt. Tineke had de vis reeds doorverkocht aan een derde voor € 200. Tineke komt bij u en wil graag weten of ze recht heeft op schadevergoeding. U vertelt haar dat zij:
meteen schadevergoeding kan eisen, nu nakoming blijvend onmogelijk is.
in dit geval geen recht heeft op schadevergoeding.
de dierenspeciaalzaak Animaal een ingebrekestelling moet sturen waarna zij mogelijk recht zal krijgen op schadevergoeding.
nu het hier gaat om een fatale termijn, meteen recht heeft op schadevergoeding, omdat de dierenspeciaalzaak Animaal van rechtswege in verzuim is.
Abels geeft opdracht aan commissionair Peters om namens hem een 14-karaats diamant te kopen die hij aan zijn verloofde cadeau wil doen. Peters gaat hierop naar de diamantveiling in Antwerpen en koopt daar een 14-karaats diamant van diamanthandelaar Berman voor Abels. Welke stelling met betrekking tot de rechtsrelatie tussen genoemden is juist?
Peters is niet bevoegd om Abels te binden, aangezien het hier om lastgeving gaat.
Het antwoord op de vraag of tussen Abels en Berman een overeenkomst tot stand is gekomen zal afhangen van wat Peters en Berman jegens elkaar hebben verklaard en van wat zij over en weer uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en mogen afleiden.
Peters had, nu hij lasthebber is, ook zonder volmacht een overeenkomst tussen Abels en Berman tot stand kunnen brengen.
Abels zal de koop moeten bekrachtigen om een overeenkomst tussen hem en Berman tot stand te brengen.
Victor, aannemer van beroep, heeft in januari 2008 een overeenkomst met Willem gesloten met betrekking tot de bouw van een dakkapel. De bouw verliep voorspoedig en de kosten bedroegen € 1500. In februari 2008 is de factuur verzonden en door Willem ontvangen. Willem, die naar de VS gaat verhuizen, verkoopt en levert in januari 2013 zijn scooter aan Victor voor een bedrag van 500 Amerikaanse Dollar. In maart 2013, wanneer zowel Victor als Willem nog niet hebben betaald, deelt Victor aan Willem mee dat hij wil verrekenen en de 500 Amerikaanse Dollar voor de scooter niet zal betalen. Door de mededeling van Victor is diens verbintenis jegens Willem:
in januari 2013 tenietgegaan.
in maart 2013 tenietgegaan.
niet tenietgegaan, omdat Victors vordering op Willem is verjaard.
niet tenietgegaan, omdat de vorderingen niet aan elkaar beantwoorden.
Welk van de volgende alternatieven is juist?
Het aanvaarden van een aanbod is een meerzijdige rechtshandeling; het opmaken van een testament een eenzijdig ongerichte rechtshandeling.
Het aanvaarden van een aanbod is een eenzijdige gerichte rechtshandeling; schenking eveneens.
Het verwerpen van een erfenis is een meerzijdige rechtshandeling; het aanvaarden van een aanbod is een eenzijdige gerichte rechtshandeling.
Schenking is een niet-wederkerige overeenkomst; het verwerpen van een erfenis een ongerichte eenzijdige rechtshandeling.
Thomas koopt een nieuwe digitale fotocamera, die hij twee maanden na aankoop meeneemt tijdens een weekendje New York. Tijdens deze reis merkt hij dat de camera het niet goed doet, omdat de display regelmatig uitvalt. Na terugkomst in Nederland gaat Thomas terug naar de winkel en doet zijn beklag. Thomas wil dat de verkoper hem een nieuwe camera geeft. De verkoper weigert dit omdat hij van mening is dat Thomas de camera wel verkeerd gebruikt zal hebben en dat het uitvallen van de display daardoor komt. Wat is juist:
Thomas doet een beroep op non-conformiteit en moet dus bewijzen dat de camera niet goed was op het moment van aflevering.
Thomas doet een beroep op zijn recht op nakoming en moet daarom de tekortkoming van de winkelier bewijzen.
De winkelier hoeft niet te bewijzen dat de camera goed was op het moment van aflevering.
Thomas hoeft niet te bewijzen dat hij de camera correct heeft gebruikt.
Welke stelling met betrekking tot schadevergoeding is juist?
Het feit dat een verbintenis nog niet opeisbaar is hoeft aan een recht op schadevergoeding niet steeds in de weg te staan.
Wanneer de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis, kan de schuldeiser steeds kiezen of hij liever nakoming heeft of vervangende schadevergoeding.
Wanneer de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis, kan de schuldeiser zijn schadeposten in de regel op de schuldenaar verhalen, aangezien schadeposten in de regel niet ongedaan gemaakt kunnen worden.
Wanneer de schuldeiser de bevoegdheid heeft om de overeenkomst te ontbinden in geval de prestatie van de schuldenaar blijvend onmogelijk is, kan hij steeds ook schadevergoeding eisen voor de schade die hij dientengevolge heeft geleden.
Schoor installeert een alarmsysteem in het restaurant van Kok. Afgesproken wordt dat Schoor gedurende twee jaar gratis onderhoud zal verrichten. Een jaar na de installatie van het alarmsysteem doet Kok het restaurant over aan zijn zwager Hans Hoop.
Welke stelling is juist?
Het recht op gratis onderhoud is niet overgegaan op Hans Hoop, omdat afspraken alleen gelden tussen partijen.
Het recht op gratis onderhoud is overgegaan op Hans Hoop, omdat er sprake is van een kwalitatieve verplichting.
Het recht op gratis onderhoud is overgegaan op Hans Hoop, omdat er sprake is van een kwalitatief recht.
Het recht op gratis onderhoud is niet overgegaan op Hans Hoop, omdat het geen absoluut recht is.
Garagebedrijf FIX-IT-123 heeft een auto verkocht aan Robert. In de toepasselijke algemene voorwaarden van het bedrijf is bepaald dat het zelf mag beoordelen of er aan zijn zijde sprake is van een tekortkoming. Robert heeft aan Van Ommeren BV opdracht gegeven voor een APK-keuring. Deze constateert dat de claxon vervangen moet worden. Robert meent dat er sprake is van een tekortkoming, maar het garagebedrijf ontkent dit en beroept zich op het beding dat alleen dit bedrijf zelf bevoegd is om hierover te oordelen. Welke stelling is juist?
Indien het garagebedrijf erin slaagt om tegenbewijs te leveren, zal deze – op de zwarte lijst voorkomende – algemene voorwaarde niet als onredelijk bezwarend worden aangemerkt.
Uitgaande van een ‘oneerlijk’ beding in de zin van de richtlijn Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, zal de rechter dit beding ambtshalve moeten vernietigen.
Uitgaande van een oneerlijk beding in de zin van de richtlijn Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, is de rechter bevoegd dit beding ambtshalve te vernietigen.
De rechter kan een dergelijk beding alleen vernietigen als dit in de gegeven omstandigheden zal leiden tot een uitkomst die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Andrea heeft van haar overleden oma een kast geërfd. De kast doet wat ouwelijk aan en zij wil de kast graag wat nieuw leven in blazen. Andrea vat het plan op om te kast te verven en gaat daartoe naar doe-het-zelfzaak Handigheid BV om verf te kopen. Handigheid BV koopt alle verf die in de winkel wordt verkocht in bij verfmakerij De Kwast. Andrea koopt uiteindelijk bij Handigheid BV de kleur muntgroen. Na het verven worden allemaal rare vlekken zichtbaar op het erfstuk en loopt de kast onherstelbare schade op. Uiteindelijk blijkt dat dit komt doordat de verf niet juist is gefabriceerd. Stel dat vast staat dat de schade aan de kast € 400 is. Kan Andrea dit bedrag al op dit moment verhalen op Handigheid BV?
Nee, pas na een ingebrekestelling die Handigheid BV een laatste kans geeft om goede verf te leveren.
Ja, want Handigheid BV is van rechtswege in verzuim.
Ja, omdat het hier gaat om een blijvende onmogelijkheid in de nakoming van de verbintenis Andrea te behoeden voor schade in haar overig vermogen.
Nee, omdat Handigheid BV zich kan beroepen op overmacht.
Yolanda biedt op 8 januari aan Gerard haar TV aan per brief. Op 9 januari ontvangt Gerard de brief van Yolanda. Op 12 januari bedenkt Yolanda zich en wil de TV toch liever houden. Welke stelling is juist?
Yolanda kan haar aanbod op 12 januari nog intrekken indien zij op 12 januari Gerard direct een mail stuurt.
Yolanda kan haar aanbod op 12 januari nog herroepen.
Yolanda kan haar aanbod op 12 januari noch herroepen noch intrekken.
Yolanda kan haar aanbod op 12 januari zowel herroepen als intrekken door direct een mail te sturen.
Jan en Marie willen graag een eigen huis kopen en na een lange zoektocht vinden zij hun droomhuis, een oud boerderijtje in Drenthe. Na een paar bezichtigingen bieden zij €545.000, waar verkoper Berend op 31 mei telefonisch mee akkoord gaat. Hierbij spreken zij tevens af elkaar op 5 juni bij de plaatselijke notaris te zullen ontmoeten voor het tekenen van de koopakte. Op 2 juni komt Peter echter kijken bij het boerderijtje en hij biedt daar €600.000 voor. Berend gaat schriftelijk met de verkoop aan Peter akkoord en komt dan ook op 5 juni niet opdagen bij de notaris. Wat is juist?
Jan en Marie kunnen niet met succes nakoming vorderen van Berend.
Jan en Marie kunnen met succes nakoming van Berend vorderen, omdat zij eerder dan Peter een koopovereenkomst met Berend hebben gesloten.
Jan en Marie kunnen met succes schadevergoeding vragen aan Berend wegens niet-nakoming van de koopovereenkomst.
Jan en Marie kunnen niets doen tegen de verkoop aan Peter, omdat Berend binnen 3 dagen na de verkoop mocht ontbinden.
Marie heeft aan huis een eigen bedrijfje waar zij op aanvraag verjaardagstaarten maakt. Vanessa is binnenkort jarig en zij spreekt met Marie af dat zij op 12 april 2013 twee taarten zal komen ophalen. Op 1 april slaat het noodlot toe: Marie breekt haar arm. Zij moet zes weken in het gips.
Welke stelling is juist als de Draft Common Frame of Reference op deze situatie van toepassing zou zijn?
Vanessa mag, alhoewel duidelijk is dat Marie niet zal kunnen nakomen, de overeenkomst niet ontbinden, omdat haar vordering nog niet opeisbaar is.
Vanessa mag de overeenkomst alleen ontbinden als zij kan aantonen dat Marie haar arm heeft gebroken als gevolg van opzettelijk roekeloos gedrag.
Vanessa mag ontbinden als Marie aan haar mededeelt dat zij niet op tijd zal kunnen nakomen.
Nu duidelijk is dat Marie niet zal kunnen nakomen, mag Vanessa de overeenkomst ontbinden ongeacht of er sprake is van een wezenlijke tekortkoming.
De gemeente Haarlem verkoopt stukken grond met daarop woonhuizen en bijbehorende tuinen aan particulieren. Omdat er in de tuingrond rioleringsbuizen van de gemeente lopen, wil de gemeente Haarlem niet dat de nieuwe eigenaren van deze grond en hun rechtsopvolgers onder bijzondere titel bouwwerken op de tuingrond plaatsen, dit in verband met eventueel uit te voeren onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan de buizen. Hoe kan de gemeente Haarlem dit het beste bewerkstelligen?
Door in de verkoopakte een kwalitatieve verplichting op te nemen, daarvan een notariële akte op te laten maken en deze te laten inschrijven in het openbare register.
Door in de verkoopakte een boetebeding op te nemen, daarvan een notariële akte op te laten maken en deze in te schrijven in het openbare register.
Door in de verkoopakte een kettingbeding op te nemen, daarvan een notariële akte op te laten maken en deze in te schrijven in het openbare register.
De gemeente kan dit niet bewerkstelligen omdat verbintenissen die voortvloeien uit een overeenkomst alleen gelden tussen partijen en niet aan derden kunnen worden tegengeworpen.
Welke stelling is NIET juist? Volgens de Draft Common Frame of Reference:
moet een overeenkomst in de regel worden uitgelegd overeenkomstig de gemeenschappelijke bedoeling van partijen, zelfs als dit afwijkt van de letterlijke betekenis van de woorden.
moet bij de uitleg van een beding in een overeenkomst worden gekeken naar het betreffende beding op zichzelf en niet naar het contract als geheel.
moet bij de uitleg van een overeenkomst ook rekening worden gehouden met omstandigheden die zich na het sluiten van het contract hebben voorgedaan.
moet bij de uitleg van een overeenkomst de contra proferentem-regel worden toegepast zowel wanneer de wederpartij een consument is als wanneer zij een bedrijf is.
Welke stelling met betrekking tot de toetsing van exoneratiebedingen is juist?
Bij de beoordeling van hun onredelijke bezwarendheid wordt de ernst van de tekortkoming van de exonerant meegewogen;
Bij de beoordeling van de vraag of toepassing van een dergelijk beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wordt de ernst van de tekortkoming van de exonerant niet meegewogen;
Bij de beoordeling van hun onredelijke bezwarendheid wordt de omvang van de schade die de tekortkoming van de exonerant heeft berokkend aan de wederpartij meegewogen;
Bij de beoordeling van de vraag of toepassing van een dergelijk beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wordt de omvang van de schade die de tekortkoming van de exonerant heeft berokkend aan de wederpartij meegewogen.
Welke stelling met betrekking tot het leerstuk van de opgewekte schijn bij onbevoegde vertegenwoordiging is juist?
Het is vereist dat de achterman van het opwekken van de schijn een verwijt kan worden gemaakt.
Het toedoen van de achterman kan niet bestaan in een niet-doen, maar moet bestaan uit een positieve verklaring of gedraging.
Omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de totstandkoming van de overeenkomst kunnen niet in aanmerking worden genomen bij het beoordelen van het toedoen van de achterman.
Ook al is er geen toedoen van de achterman, dan kan de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid toch nog aan hem worden toegerekend op grond van omstandigheden die voor zijn risico komen.
Bij conflicterende algemene voorwaarden van de inkoper en de verkoper, hanteert men:
In Nederland de first-shot theorie en onder de DCFR de last-shot theorie.
In Nederland de last-shot theorie en onder de DCFR de first-shot theorie.
In Nederland de (verzachte) knock-out theorie en onder de DCFR de last-shot theorie.
In Nederland de first-shot theorie en onder de DCFR de (verzachte) knock-out theorie.
Anton brengt zijn 15-jaar oude Porsche naar een garage en spreekt met garagehouder Bartels af dat Bartels namens Anton de Porsche mag verkopen; Bartels mag de Porsche echter niet verkopen voor een prijs die lager is dan € 30.000. Cees ziet de Porsche bij de garage staan en is meteen verkocht. Hij brengt telefonisch een bod uit van € 25.000. Garagehouder Bartels vindt dat een goede prijs en verkoopt de Porsche dan ook voor € 25.000 namens Anton aan Cees. Cees ontmoet ‘s avonds zijn collega Dirk die een verzamelaar is van oude Porsches. Dirk is hevig onder de indruk van de koop van Cees en omdat Dirk € 35.000 biedt, verkoopt Cees de oude Porsche meteen door aan Dirk. Wanneer Cees de auto de volgende dag bij Bartels wil ophalen, weigert deze de auto af te geven: Bartels heeft zich inmiddels gerealiseerd dat hij niet bevoegd was de Porsche voor de met Cees overeengekomen prijs te verkopen.
Wat is het rechtsgevolg hiervan in de relatie tussen Bartels en Cees?
Cees heeft recht op levering van de auto.
Cees heeft recht op schadevergoeding van € 10.000.
Cees heeft recht op schadevergoeding van € 25.000.
Cees heeft recht op schadevergoeding van € 35.000.
De directie van Simons NV, dat haar bedrijfspand in diverse advertenties voor een vraagprijs van € 750.000 ten verkoop heeft aangeboden, ontvangt in april 2012 een telefoontje van de heer Van Amerongen. Deze deelt mee dat hij ‘bestuursvoorzitter van Bora BV is, dat deze BV zeer geïnteresseerd is in het pand van Simons NV en dat zij dan ook bereid is de vraagprijs te betalen’; de directie van Simons NV is zo verheugd dat zij dit aanbod nog aan de telefoon aanvaardt.
Wanneer de directie van Simons NV een maand later nog niets van Bora BV heeft vernomen, besluit zij maar eens contact op te nemen. Nadat men tot de directie van Bora BV is doorgedrongen, blijkt deze echter van niets te weten en ook nog nooit van de beweerde bestuursvoorzitter Van Amerongen te hebben gehoord. Na veel spitwerk blijkt dat Van Amerongen een groot fantast is die zich in zowel binnen- als buitenland geregeld voor bestuursvoorzitter van diverse BV’s en NV’s heeft uitgegeven.
Is tussen Simons NV en Bora BV een koopovereenkomst met betrekking tot het bedrijfspand tot stand gekomen? (4 punten)
Stel dat tussen Simons NV en Bora BV niét een overeenkomst met betrekking tot het bedrijfspand tot stand is gekomen. Simons NV slaagt er met forse verkoopinspanningen weliswaar in om dit pand aan een ander te verkopen, maar voor slechts € 690.000. Kan Simons NV de schadepost die zij aldus lijdt, afwentelen? (3 punten)
Stel dat tussen Simons NV en Bora BV in april 2012 wél een koopovereenkomst met betrekking tot het bedrijfspand tot stand is gekomen.
In deze koopovereenkomst is onder meer bepaald dat de aflevering en overdracht van het pand alsook de betaling van de koopprijs op 1 november 2012 zullen plaatsvinden. In oktober 2012 treedt de rivier die langs het bedrijfspand loopt, buiten zijn oevers. Als gevolg van het binnendringen van het rivierwater in het pand zijn de fundamenten aangetast.
Kan Bora BV onder deze omstandigheden van de koopovereenkomst afkomen? (4 punten)
Stel dat Bora BV erin slaagt om van de koopovereenkomst af te komen. Zou zij dan voor het geval het bedrijfspand als gevolg van algemene ontwikkelingen op de markt voor bedrijfspanden op 1 november 2012 € 1.000.000 opbrengt, jegens Simons NV recht hebben op vergoeding van de winst die zij aldus is misgelopen? (3 punten)
Stel dat Bora BV recht heeft op schadevergoeding. Voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst had de makelaar van Simons NV deze NV vergeefs geadviseerd om met Bora BV te contracteren op basis van de ‘Modelkoopakte Bedrijfspanden Algemeen’ (de zgn. ‘MBA-voorwaarden’); deze MBA-voorwaarden onthouden aan kopers van bedrijfspanden elk recht op schadevergoeding.
Zou Simons NV door dit advies op te volgen hebben voorkomen dat zij aan Bora BV schadevergoeding moet betalen? (3 punten)
Stel dat de overeenkomst tussen Simons NV en Bora BV op 1 november 2012 over en weer probleemloos is uitgevoerd. De directie van Bora BV ontdekt vervolgens dat het bedrijfspand vanaf de openbare weg niet makkelijk te bereiken is en treedt daarom met Gijsbers, de eigenaar van het naburige perceel, in onderhandelingen om een recht van overweg vanaf het bedrijfspand over Gijsbers perceel naar de openbare weg overeen te komen. Gijsbers heeft hier tegen betaling wel oren naar, maar meldt ook dat hij van plan is zijn perceel al over een jaar of wat van de hand te doen.
Kan Bora BV dan bewerkstelligen dat zij het recht van overpad ook kan doen gelden jegens diegenen die Gijsbers te zijner tijd in de eigendom van het naburige perceel zullen opvolgen? (3 punten)
1. 2
ad 1) Algemene voorwaarden, onredelijk bezwarend: SBR 3, nr. 240-241. Art. 6:233 BW
2. 3
ad 2) Niet inachtneming klachtplicht: SBR 4, nr. 213
3. 2
ad 3) Geen recht op schadevergoeding, overmacht: SBR 4, nr. 206
4. 2
ad 4) Volmacht: SBR 3, nr. 90. Art. 3:60 BW. HR Bunde/Haviltex
5. 1
ad 5) Verrekening, terugwerkende kracht: SBR 4, nr. 118
6. 4
ad 6) Schenking: rechtsfeitenschema, opgenomen in de bundel CR I en II week 1
7. 4
ad 7) Niet-nakoming: SBR 4, nr. 131
8. 1
ad 8) Schadevergoeding, vrijtekenen: SBR 4, nr. 183
9. 3
ad 9) Overgang van vorderingen: SBR 4, nr. 266
10. 2
ad 10) Algemene voorwaarden, consumentenbescherming: SBR 3, nr. 243. HvJ Asbeek/Brusse. Richtlijn 93/13 EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten
11. 3
ad 11. Nakoming blijvend onmogelijk: SBR 4, nr. 232
12. 2
ad 12) Herroepelijkheid van een aanbod: SBR 3, nr. 62
13. 1
ad 13) Nakoming vorderen, blijvende onmogelijkheid: SBR 4, nr. 232
14. 3
ad 14) DCFR, III. – 3:302: Enforcement of non-monetary obligations
15. 1
ad 15) Kwalitatieve rechten: SBR 3, nr. 313. Art. 6:252
16. 2
ad 16) DCFR, Chapter 8: Interpretation, Section 1: Interpretation of contracts
17. 4
ad 17) Exoneratiebeding: SBR 3, nr. 245. Art. 6:237 sub f BW. Relatie met r&b: SBR 3, nr. 242
18. 4
ad 18) Onbevoegde vertegenwoordiging, vertrouwen: SBR 3, nr. 102
19. 4
ad 19) First shot rule: art. 6:225 lid 3 BW, verzachte knock-out: art. II. -4:209 (1) DCFR
20. 2
Ad 20) Schadevergoeding bij onbevoegde vertegenwoordiging: SBR 3, nr. 115
Nu Van Amerongen geen volmacht van Bora BV had om namens deze BV een aanbod op het pand van Simons NV uit te brengen , is gebondenheid van Bora BV slechts denkbaar op de grond dat Simons NV gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de schijn van volmacht. Indien het vertrouwen van Simons NV in casu gerechtvaardigd is, is ofwel vereist dat dit op gedrag van Bora BV berust (zgn. ‘toedoen’ i.d.z.v. art. 3:61 lid 2 BW) ofwel op de omstandigheid dat het gedrag van Van Amerongen krachtens verkeersopvattingen voor rekening van Bora BV komt (vgl. HR ING/Bera Holding). Nu van geen van beide sprake is, is tussen Simons NV en Bora BV geen overeenkomst tot stand gekomen.
Volmacht: SBR 3, nr 90
Art. 3:61 lid 2 BW
HR ING/Bera Holding
Simons NV kan zijn schade, bestaande in € 60.000 gederfde winst, op Van Amerongen afwentelen: deze is op de gr3ond dat hij als gevolmachtigde heeft gehandeld, jegens Simons NV gehouden voor zijn volmacht in te staan (art. 3:70 BW) en is dientengevolge voor de door deze NV geleden schade aansprakelijk op basis van het ‘positief contractbelang’, zodat deze NV (ook) recht heeft op vergoeding van de € 60.000 die zij is misgelopen.
Omvang van de volmacht: SBR 3, nr 98
Art. 3:70 BW
Positief contractsbelang art. 6:74 BW
Bora BV kan de koopovereenkomst ontbinden op de grond dat het bedrijfspand non-conform is (art. 7:17 BW) en Simons NV dus tekort is geschoten in de nakoming van een van haar verbintenissen (art. 6:265 lid 1 BW). Indien deze nakoming niet al blijvend (of tijdelijk) onmogelijk is geworden op de grond dat de aantasting van de fundamenten niet meer voor herstel vatbaar is, zal Simons NV van rechtswege in verzuim zijn op de grond dat zij het pand op de overeengekomen datum voor aflevering en overdracht niet in conforme staat kan afleveren (art. 6:83 sub a BW): aan art. 6:265 lid 2 BW is dus voldaan. Nu Bora BV de overeenkomst aldus kan ontbinden, kan hij zich daardoor definitief bevrijden van de verbintenissen die daardoor worden getroffen (art. 6:271 BW).
Ontbinding obv non-conformiteit: SBR 4, nr. 128
Art. 7:17 BW
Tekortkoming in de nakoming/ niet nakoming: SBR 4, nr. 173
Art. 6:265 lid 1 BW
Art. 6:83 sub a BW
Art. 6:271 BW
Recht op vergoeding van misgelopen winst heeft Bora BV indien zij op grond van de tekortkoming van Simons NV (zie antwoord op vraag 3) recht heeft op schadevergoeding. Aan een dergelijk recht op schadevergoeding staat niet in de weg dat Bora de overeenkomst heeft ontbonden (vgl. art. 6:277 BW). Art. 6:74 BW stelt aan een recht op schadevergoeding echter de nadere eis dat de tekortkoming van Simons NV aan deze NV kan worden toegerekend (art. 6:74 BW). Heel wel denkbaar is dat Simons NV zich erop kan beroepen dat haar tekortkoming haar niet kan worden toegerekend (overmacht): wanneer de overstroming onverwacht kwam, is het niet aan haar schuld te wijten dat zij tekort is geschoten en zal dit evenmin voor haar rekening komen (art. 6:75 BW). In dat geval heeft Bora BV in de regel geen recht op schadevergoeding, welke regel echter uitzondering kan lijden in het geval Simons NV i.v.m. haar tekortkoming een voordeel heeft genoten (art. 6:78 BW).
Art. 6:277 BW
Art. 6:74 BW
Toerekenbare tekortkoming: SBR 4, nr. 173
Geen toerekenbaarheid, overmacht: SBR 4, nr. 206
Art. 6:75 BW
Voordeel genoten uit tekortkoming: SBR 4, nr. 162, nr. 206
Art. 6:78 BW
Met zo’n contractuele uitsluiting van het recht van een contractspartij op schadevergoeding wegens een tekortkoming van haar wederpartij o.g.v. art. 6:74 BW, een exoneratie- of vrijtekeningsbeding, is op zich niets mis: genoemd artikel is van regelend recht en het staat partijen ook vrij hiervan bij wege van algemene voorwaarden af te wijken.
Denkbaar is weliswaar de exoneraties niet van toepassing zijn op de grond dat hun toepasselijkheid naar maatstaven van r&b onaanvaardbaar zijn (art. 6:248 lid 2 BW) dan wel dat deze als algemene voorwaarde vernietigd kunnen worden op de grond dat zij onredelijk bezwarend zijn (art. 6:233 sub a BW), maar de casus bevat geen enkele indicatie dat deze uitzonderingsgevallen zich hebben voorgedaan.
Simons NV had dus door het advies van de makelaar op te volgen kunnen voorkomen dat zij aan Bora BV schadevergoeding moet betalen.
Art. 6:74 BW
Vrijtekeningsbeding: SBR 4, nr. 183. Art. 6:237 sub f BW.
Redelijkheid en billijkheid mbt exoneraties: SBR 3, nr. 242
Art. 6:248 lid 2 BW
Algemene voorwaarde, onredelijk bezwarende bedingen: SBR 3, nr. 241. art. 6:233 sub a BW
Door van Gijsbers te bedingen dat diens verbintenis om het recht van overweg van Bora BV over Gijsbers perceel , een registergoed, te dulden zal overgaan op degenen die die dit perceel onder bijzondere titel zullen verkrijgen, van deze ‘kwalitatieve werking’ van de verbintenis een notariële akte te laten opmaken en deze in de openbare registers te laten inschrijven, kan Bora BV bewerkstelligen dat zij het recht van overpad ook kan doen gelden jegens diegenen die Gijsbers te zijner tijd onder bijzondere titel in de eigendom van het naburige perceel zullen opvolgen (art. 6:252 BW).
(N.B.: Een recht van erfdienstbaarheid (art. 5:70 e.v. BW) kan, mits goed uitgewerkt, ook een goed antwoord opleveren)
Overgang van vorderingen: SBR 4, nr. 266
Overgang van kwalitatieve rechten: SBR 3, nr. 310
Art. 6:252 BW
Jan Berends heeft op 31 januari 2012 een overeenkomst gesloten met makelaarskantoor Van Groningen op grond waarvan laatstgenoemde aan Berends zijn bemiddeling zal verlenen bij de verkoop van diens woning aan de Spuitstraat 66 te Amsterdam. Afgesproken is onder meer dat het kantoor geen verkoopflyers zal uitdelen in de omgeving van de woning, aangezien Berends, zoals hij stelt, absoluut niet wil dat zijn buren te weten komen dat hij voornemens is zijn woonhuis te verlaten. Op 10 februari 2012 vindt Berends in zijn woning aan de Spuitstraat bij de post tóch flyers waarin zijn eigen woning te koop wordt aangeboden. Van Groningen blijkt deze flyers aan alle adressen aan de Spuitstraat te hebben bezorgd. Aanvankelijk zwijgt Berends over deze fout van het makelaarskantoor, maar wanneer zijn woning in april 2012 nog niet is verkocht , meldt Berends eind april alsnog per brief aan Van Groningen dat hij op grond van het verspreiden van de flyers van zijn overeenkomst met het kantoor af wil.
Op welke grond zou Berends mogelijk af kunnen komen van zijn overeenkomst met makelaarskantoor Van Groningen? (2 punten)
Noem twee verweren die Van Groningen hiertegen zou kunnen voeren; beoordeel of deze verweren succes zullen hebben. (2 punten)
Stel dat Berends niét van zijn overeenkomst met makelaarskantoor Van Groningen af kan. Er gaat bij Van Groningen echter meer mis: half april 2012 laat een medewerker - na een bezichtiging van Spuitstraat 66 met een geïnteresseerde - de voordeur een half uur lang onbewaakt openstaan. Daardoor kon het gebeuren dat een gelegenheidsdief de laptop van Berends heeft gestolen uit de hal van de woning.
In mei 2012 slaagt het kantoor erin een gegadigde voor de woning van Berends te vinden, Boekhoorn, met wie Berends vervolgens schriftelijk overeenstemming over de aankoop van Spuitstaat 66 bereikt voor een prijs van € 350.000. Vervolgens stuurt Van Groningen aan Berends een courtagenota ten bedrage van de afgesproken 1 % van de koopprijs, € 3.500.
Dient Berends deze nota geheel te voldoen? (4 punten)
Stel dat Berends al weer enige tijd geleden een nieuwe keuken van het type ‘Zorba’ heeft laten plaatsen in zijn woning die hij bij De Keukengigant had uitgezocht. Berends was over de Zorba zo enthousiast dat hij niet naar de prijs heeft geïnformeerd en de ‘Algemene Voorwaarden van de Keukengigant’ heeft getekend zonder ze te lezen.
Toen Berends na de aankoop van de Zorba de ‘Algemene Voorwaarden van de Keukengigant’ eens goed ging lezen, stuitte hij op de bepaling dat een keuken van dit type € 23.000 kost. Dat vindt hij wel heel erg veel, zeker nadat zijn vrouw hem heeft voorgehouden dat De Keukenkeizer, een concurrent van De Keukengigant, Zorba’s voor slechts € 16.000 te koop aanbiedt.
Kan Berends tegen deze bepaling in het geweer komen op grond van afd. 6.5.3 BW inzake ‘Algemene voorwaarden’? (1 punt)
Betoog mede aan de hand van het zgn. ‘historisch perspectief’ op het contractenrecht of het wenselijk is dat rechtstelsels aan contracten de eis stellen dat de door partijen overeengekomen prijs rechtvaardig is; noem hierbij zowel een pro- als een contra-argument. (3 punten)
Stel dat Spuitstraat 66 op 1 juni 2012 door Berends aan Boekhoorn in eigendom is overgedragen. Berends had in 2010 van zijn buurman Jansen die eigenaar is van Spuitstraat 64 bedongen dat deze de komende 10 jaren in zijn achtertuin niét hoger zal bouwen dan 3 meter.
Kan Boekhoorn aan deze afspraak tussen Berends en Jansen het recht ontlenen dat Jansen in zijn achtertuin de komende jaren niet hoger zal bouwen dan 3 meter? (4 punten)
Stel dat Boekhoorn er op 1 juli 2012, slechts een maand na de eigendomsoverdracht van Spuitstraat 66, achter komt dat de kelder van zijn woning is aangetast door betonrot.
Kan Boekhoorn op deze grond een verlaging van de met Berends overeengekomen koopprijs voor de woning bewerkstelligen? (4 punten)
De grond waarop Berends af zou kunnen komen van zijn overeenkomt met het makelaarskantoor is ontbinding o.g.v. de tekortkoming van het makelaarskantoor in de nakoming van zijn verbintenis om niet te flyeren (art. 6:265 lid 1 BW). Nu het hier gaat om een tekortkoming in de nakoming van verbintenis om niet te doen is nakoming blijvend onmogelijk, zodat niet vereist is dat Van Groningen in debiteursverzuim is. Berends kan meteen ontbinden (art. 6:265 lid 2 BW).
Tekortkoming in de nakoming van een verbintenis: SBR 4, nr. 131
Ontbinding: SBR 4, nr. 224
Art. 6:265 lid 2 BW
Nakoming blijvend onmogelijk: SBR 4, nr. 135
Van Groningen kan zich verweren met de stelling dat zijn tekortkoming te gering is om deze ontbinding met haar gevolgen te rechtvaardigen (art. 6:265 lid 1 slot). Het is de vraag of dit verweer kansrijk is: niet-flyeren in de omgeving van de woning lijkt een peulenschil i.v.m. de bemiddeling bij de verkoop ervan, maar Berends had dit verbod bedongen, omdat hij absoluut niet wilde dat zijn buren te weten komen dat hij voornemens is zijn woonhuis te verlaten.
Grotere kans van slagen heeft het verweer dat Berends, nu hij tot eind april heeft gewacht om de overeenkomst te ontbinden en voordien niet over het uitdelen van de flyers heeft geklaagd, daarover niet binnen bekwame tijd na ontdekking van dit gebrek heeft geklaagd, zodat zijn recht om de overeenkomst op grond van deze tekortkoming te ontbinden kan zijn vervallen (art. 6:89 BW).
HR Fisser/Tycho
Geringe betekenis tekortkoming: SBR 4, nr. 255, art. 6:265 lid 1 BW
Niet nakoming verbintenis, bekwame tijd: art. 6:89 BW
Berends heeft een vordering tot schadevergoeding tegen het makelaarskantoor uit hoofde van diens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van zijn verbintenis Berends te behoeden voor schade in zijn overig vermogen (art. 6:74). Van Groningen moet voor deze fout van zijn hulppersoon immers op gelijke wijze instaan als voor zijn eigen gedrag (art. 6:76). Nu nakoming van genoemde verbintenis al blijvend onmogelijk is geworden, is dit recht op schadevergoeding opeisbaar. Dientengevolge zal Berends zijn verbintenis tot betaling van de courtage aan Van Groningen met deze tegenvordering op Van Groningen kunnen verrekenen door een hiertoe strekkende verklaring af te leggen (art. 6:127 BW), zodat hij de nota niet integraal hoeft te voldoen.
N.B. Alternatief voor de vordering tot schadevergoeding van Berends op grond van genoemde toerekenbare tekortkoming van het makelaarskantoor (art. 6:74) is dat deze vordering gebaseerd is op de aansprakelijkheid van het kantoor o.g.v. art. 6:170 BW voor fouten van ondergeschikten.
Recht op schadevergoeding, toerekenbare tekortkoming: SBR 4, nr. 17, art. 6:74 BW
Hulppersoon: SBR 4, nr. 174, art. 6:76 BW
Nakoming blijvend onmogelijk: SBR 4, nr. 135
Verrekening: SBR 4, nr. 112, art. 6:127 BW
Nee, een beding inzake de koopprijs is, nu het de kern van kopers prestatie aangeeft, een kernbeding en derhalve geen algemene voorwaarde (art. 6:231 sub a), zodat de vernietigingsbevoegdheden die afd. 6.5.3 BW verleent, niet dit kernbeding kunnen treffen. Dat zou anders liggen indien de bepaling van deze koopprijs in de Algemene voorwaarden onduidelijk of onbegrijpelijk zou zijn geformuleerd (art. 6:231 sub a), maar dat is niet gegeven.
Algemene voorwaarden, kernbeding: SBR 3, nr. 235, art. 6:231 sub a BW
Onduidelijk geformuleerde kernbedingen art. 6:231 sub a BW
Aan de ene kant zou een partij juist tegen zoiets fundamenteels als een onrechtvaardige contractprijs in het geweer moeten kunnen komen: in de late Middeleeuwen werd dit door scholastici - in navolging van Aristoteles leer van de vergeldende rechtvaardigheid en mede n.a.v. van de laat-Romeinsrechtelijke regeling van de laesio enormis t.a.v. verkoop van grond – bepleit en in de 16e en 17e eeuw kwam een juiste contractprijs als geldigheidsvoorwaarde voor contracten te gelden, de zgn. iustum pretium-eis. Anderzijds is echter begrijpelijk dat deze eis tegenwoordig niet langer geldt: het recht heeft zich onder invloed van de totstandkoming van de vrije markt-economie en het benadrukken van het belang van de vrije wil van rechtssubjecten (Hobbes) zo ontwikkeld dat partijen al een paar eeuwen geacht worden zélf hun belangen te bewaken; men kan partijen in lijn hiermee voorhouden dat het toch niet teveel van hen gevraagd is om toch i.e.g. zoiets fundamenteels als de contractprijs zelf te bewaken. Voorts zijn er alternatieve rechtsfiguren voorhanden om tegen sommige gevallen van onjuiste prijsvorming in het geweer te komen die echter niet sec op een onjuiste prijsvorming berusten (bijv. een beroep op misbruik van omstandigheden).
In beginsel wel. Hier is sprake van een uit de overeenkomst tussen Berends en Jansen voortvloeiend, voor overgang vatbaar recht dat in zodanig verband met Spuitstraat 66 staat dat Berends er slechts belang bij had zolang hij eigenaar van dit pand bleef.
Op grond van art. 6:251 BW gaat dit recht van rechtswege over op degene die Spuitstraat 66 onder bijzondere titel verkrijgt, dus op Boekhoorn.
Kwalitatief recht: SBR 3, nr. 313, art. 6:251
Ja. Berends is aldus tekortschoten in de nakoming van zijn verbintenis een aan de koopovereenkomst beantwoordende woning aan Boekhoorn af te leveren (art. 7:17 BW); het is immers zeer onwaarschijnlijk dat het betonrot pas is ontstaan in het bestek van de enkele maand die sinds de overdracht is verstreken.
Boekhoorn kan de koopovereenkomst o.g.v. deze tekortkoming van Berends ontbinden (art. 6:265 BW). Wanneer hij de woning wil behouden en een prijsvermindering wil, zal hij de overeenkomst gedeeltelijk moeten ontbinden, welke ontbinding een evenredige vermindering van de wederzijdse prestaties in hoedanigheid inhoudt, d.w.z. een aan de waardevermindering van de woning evenredige vermindering van de overeengekomen koopprijs (art. 6:270 BW).
Tekortkoming in de nakoming van een verbintenis: SBR 4, nr. 131
Conformiteitsvereiste: SBR 3, nr. 176, art. 7:17 BW
Algemene opmerking: bij de beantwoording van de vragen van deze casus dient alléén het algemeen overeenkomstenrecht gebruikt te worden!
Kerkplan is eigenaar van een voormalig klooster in de Warmoesstraat te Amsterdam en is van plan om het pand te verkopen. De gemeente Amsterdam heeft een sinds decennia bestaand recht van eerste aankoop op dit pand. Twentse Ambassade wil het pand graag kopen om het, na verbouwing, te verhuren aan ondernemers uit Twente die in Amsterdam zaken willen doen en behoefte hebben aan flexibele werkplekken. Twentse Ambassade praat uitgebreid met Kerkplan over de aankoop. Kerkplan vergeet daarbij melding te maken van het recht van eerste aankoop van de gemeente. Over vrijwel alles wordt overeenstemming bereikt tussen Kerkplan en Twentse Ambassade: de koopprijs zal € 5 mln. bedragen, de levering van het pand zal plaats vinden op 1 december 2010. Twentse Ambassade heeft intussen, met medeweten van Kerkplan, een architect ingeschakeld voor de noodzakelijke verbouwingen. Kort voordat de overeenkomst definitief zal worden gesloten, maakt de gemeente echter onverwachts gebruik van haar recht van eerste aankoop. Het pand wordt geleverd aan de gemeente Amsterdam. Twentse Ambassade lijdt hierdoor schade: de rekening van de architect voor het ontwerp van de verbouwing bedraagt € 150.000.
Heeft Twentse Ambassade recht op vergoeding van de door haar geleden schade?
Hofstra, een medewerker bij de afdeling Juridische Zaken van de gemeente Amsterdam, heeft gehoord van de belangstelling van Twentse Ambassade voor het pand. Hij neemt contact op met Twentse Ambassade en zegt dat Twentse Ambassade het pand kan huren van de gemeente voor een huurprijs van € 10.000 per maand. Twentse Ambassade moet dan wel zelf zorg dragen voor de voor het beoogde gebruik van het pand noodzakelijke verbouwing. Twentse Ambassade stemt hiermee in. Op de dag dat Twentse Ambassade de sleutel van het pand denkt te krijgen, deelt het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) haar echter mede dat Hofstra niet bevoegd was om de gemeente aan de huurovereenkomst te binden: hiervoor was een besluit van B&W vereist, maar dit is nooit genomen.
Is de gemeente gebonden aan de huurovereenkomst?
Is de gemeente gebonden aan de huurovereenkomst indien de Draft Common Frame of Reference van toepassing zou zijn?
Stel dat de gemeente gebonden is aan de huurovereenkomst. De gemeente stelt dat zij zich genoodzaakt heeft gevoeld om het pand aan Twentse Ambassade te verhuren, omdat supporters van FC Twente op websites hadden opgeroepen om niet alleen de binnenstad van Amsterdam, maar ook de gezichten van Amsterdamse gemeente-ambtenaren te ‘verbouwen’ als de gemeente het pand niet zou verhuren aan Twentse Ambassade. Vaststaat dat Twentse Ambassade wel van deze oproepen had gehoord, maar er niets mee te maken had.
Kan de gemeente van de huurovereenkomst af?
Stel dat de gemeente niet van de huurovereenkomst af kan. Wanneer Twentse Ambassade de voor de verbouwing noodzakelijke sloopwerkzaamheden verricht, blijkt dat er aan de binnenkant van het schoorsteenkanaal een grote hoeveelheid asbest is gebruikt. Noch de gemeente, noch Twentse Ambassade wisten hiervan. De kosten die Twentse Ambassade moet maken voor de verbouwing zullen hierdoor verdubbelen. Twentse Ambassade kan dit niet betalen en wil daarom van de huurovereenkomst af.
Kan Twentse Ambassade van de huurovereenkomst af?
In principe staat het partijen tijdens de precontractuele fase vrij om onderhandelingen af te breken. Dat is alleen niet het geval indien de wederpartij van de afbreker er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat een overeenkomst tot stand zou komen en het afbreken van de onderhandelingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (HR CBB/JPO). Bij de beantwoording van de vraag of het afbreken onaanvaardbaar is, moet rekening worden gehouden met:
de mate van bijdragen aan het gerechtvaardigd vertrouwen door de afbrekende partij;
de gerechtvaardigde belangen van de afbrekende partij;
eventuele gewijzigde of onvoorziene omstandigheden.
Ten aanzien van de bovengenoemde omstandigheden kan worden vastgesteld:
(i) Twentse Ambassade heeft met medeweten van Kerkplan een architect ingeschakeld om een ontwerp te maken voor de noodzakelijke verbouwing en heeft daarbij behoorlijke kosten gemaakt. Door Twentse Ambassade hiervan niet te weerhoudenm heeft Kerkplan hiermee bijgedragen aan het gerechtvaardigd totstandkomingsvertrouwen van Twentse Ambassade.
(ii) Ook het vergeten van de melding van het recht van eerste aankoop van de gemeente is een aan Kerkplan toe te rekenen omstandigheid waardoor het vertrouwen van de Twentse Ambassade is gewekt, zeker gelet op het vergaande stadium van de onderhandelingen.
(iii) Kerkplan heeft een gerechtvaardigd belang om de onderhandelingen met Twentse Ambassade af te breken, omdat zij bij het nakomen van een met Twentse Ambassade te sluiten overeenkomst, wanprestatie zal moeten leveren in de nakoming van de koopovereenkomst met de gemeente.
(iv) Dat de gemeente een aankooprecht had, is als zodanig geen onvoorziene omstandigheid. Dat Kerkplan vergeten is hiervan melding te maken aan Twentse Ambassade, doet daar niet aan af. Er zijn dan ook geen onvoorziene omstandigheden die het afbreken van de onderhandelingen rechtvaardigen.
Verdedigbaar is dat het enige punt dat in het voordeel van de gemeente pleit – het onder (iii) vermelde – zwaarwegend genoeg is om het afbreken te rechtvaardigen, maar in dat geval zal Kerkplan de kosten die Twentse Ambassade heeft gemaakt, moeten vergoeden, omdat deze omstandigheid wel volledig in de risicosfeer van Kerkplan ligt, art. 6:2 jo. art. 6:74 BW.
Als daarentegen wordt geoordeeld dat het voorkomen van de dreigende wanprestatie niet een rechtvaardiging biedt voor het afbreken van de onderhandelingen, dan moet de conclusie zijn dat het afbreken van de onderhandelingen door Kerkplan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dat geval dient Kerkplan zelfs het positief contractsbelang te vergoeden, zie HR CBB/JPO.
In beide gevallen moet de conclusie luiden dat Kerkplan in ieder geval de kosten die Twentse Ambassade heeft gemaakt, zal moeten vergoeden.
Hofstra heeft geen bevoegdheid om de gemeente te vertegenwoordigen. Er kan dus niet op grond van art. 3:66 lid 1 BW een overeenkomst tussen Twentse Ambassade en de gemeente tot stand komen. Nu geen sprake is van bekrachtiging (art. 3:69 BW) kan gebondenheid van de gemeente alleen ontstaan als Twentse Ambassade zich met succes kan beroepen op de derdenbescherming van art. 3:61 lid 2 BW. Voor een geslaagd beroep op art. 3:61 lid 2 BW dienen de vier in dat artikel tot uitdrukking gebrachte vereisten vervuld te worden:
(1) ‘In naam van’: Hofstra heeft hier duidelijk de bedoeling niet zelf aan de overeenkomst te worden gebonden, maar uitsluitend de gemeente te binden: het voorstel dat Hofstra doet betreft de huur van het pand door Twentse Ambassade van de gemeente. Vgl. HR Kribbenbijter.
(2) Vertrouwen: Twentse Ambassade heeft daadwerkelijk vertrouwd op het bestaan van een volmacht. Dit blijkt niet alleen uit het feit dat Twentse Ambassade instemt met de sluiting van de overeenkomst (dat doe je normaal gesproken niet als je twijfelt), maar ook uit de opdracht van Twentse Ambassade aan de architect.
(3) Gerechtvaardigd vertrouwen: In het algemeen kan niet gesteld worden dat elke medewerker bij een gemeente bevoegd is tot het sluiten van huurcontracten van derden in naam van de gemeente, ook niet als, zoals hier, die medewerker op de afdeling Juridische Zaken werkzaam is. Van de Twentse Ambassade had dan ook mogen worden verwacht dat ze naar de bevoegdheid van Hofstra een onderzoek zou hebben ingesteld, vgl. art. 3:11 BW. Dat geldt te meer omdat het Hofstra zelf is die contact opneemt met Twentse Ambassade: iedereen kan wel zeggen dat hij ‘namens de gemeente Amsterdam’ handelt.
(4) Toedoen principaal: Volgens dit vereiste moet het gerechtvaardigd vertrouwen van Twentse Ambassade gegrond zijn op een verklaring of gedraging van de gemeente. Er zijn argumenten aan te dragen dat dit het geval is:
Op basis van HR Felix/Aruba valt te verdedigen dat het optreden van Hofstra een factor is die binnen de risicosfeer valt van de gemeente.
Ook kan op basis van HR Felix/Aruba worden verdedigd dat de organisatie van een gemeente en de bevoegdheidsverdeling binnen een gemeente onduidelijk is.
Anderszijds zijn er ook argumenten voor het tegendeel:
De bevoegdheidsverdeling binnen een gemeente is in het algemeen niet zo ondoorzichtig of onduidelijk dat het voor een derde onmogelijk is om daar inzicht in te verkrijgen: voor de meeste beslissingen van grotere aard zijn óf instemming van de gemeenteraad, of een besluit van B&W vereist (of beide).
Bovendien blijkt in deze casus niet dat de gemeente op de hoogte was van de onderhandelingen tussen Hofstra en Twentse Ambassade. Met name kan van de gemeente niet worden verwacht dat zij Twentse Ambassade waarschuwt voor het ontbreken van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Hofstra als zij niet van de onderhandelingen op de hoogte is.
Op basis van het voorgaande is verdedigbaar dat Twentse Ambassade niet gerechtvaardigd heeft vertrouwd op het bestaan van een volmacht en dat er te weinig aanknopingspunten zijn voor voldoening aan het toedoenvereiste, maar ook de tegenovergestelde conclusie is verdedigbaar.
Op grond van art. II.–6:105 DCFR wordt de principaal ten opzichte van de derde (de wederpartij) gebonden door handelingen van de vertegenwoordiger (gevolmachtigde) indien deze (sub a) in de naam van de principaal heeft gehandeld en (sub b) binnen het bereik van zijn bevoegdheden heeft gehandeld. Dit artikel is materieel gelijk met het Nederlandse art. 3:66 lid 1 BW. In art. II.–6:103 onder 3 DCFR wordt een met art. 3:61 lid 2 BW vergelijkbare regeling voor de bescherming van derden gegeven in het geval de vertegenwoordiger (gevolmachtigde) de grenzen van zijn bevoegdheid overschrijdt. Op grond van art. II.–6:103 onder 3 juncto art. II.–6:105 DCFR zou het antwoord op de vraag dan ook gelijk luiden aan het antwoord op vraag 2.
Aangezien de regels van de DCFR op dit punt niet afwijken van die van het Nederlandse recht, moet de conclusie ook dezelfde zijn als die bij het antwoord op vraag 2.
De huurovereenkomst tussen de gemeente en Twentse Ambassade is mogelijk vernietigbaar op grond van art. 3:44 lid 1 en lid 2 BW jo. art. 3:44 lid 5 BW. De gemeente is bedreigd door de in de casus genoemde supporters van FC Twente. Vastgesteld moet worden dat de gemeente door deze bedreiging beïnvloed is. De vraag is echter of een redelijk oordelend persoon in dezelfde omstandigheden als de gemeente onder de indruk zou zijn geweest (causaal verband): kan de gemeente de dreigementen in redelijkheid serieus hebben genomen? Dat hangt onder meer af van de ernst van de dreigementen. Bij de beoordeling daarvan zijn alle feitelijke omstandigheden van het geval van belang; bijzondere omstandigheden worden in de casus niet gegeven.
Causaal verband alleen is echter niet voldoende. De supporters van FC Twente zijn immers geen partij bij de huurovereenkomst tussen Twentse Ambassade en de gemeente. Als echter aangenomen wordt dat de gemeente redelijkerwijs onder invloed van de bedreiging van de supporters de huurovereenkomst heeft kunnen aangaan, kan op deze vernietigingsgrond jegens Twentse Ambassade een beroep worden gedaan. Twentse Ambassade was immers op de hoogte van de oproepen van de supporters van FC Twente, waardoor voldaan is aan de vereisten voor toepasselijkheid van art. 3:44 lid 5 BW.
Er is hier sprake van wederzijdse dwaling in de zin van art. 6:228 lid 1 sub c BW. Noch de gemeente, noch Twentse ambassade was op de hoogte van het bestaan van asbest in het pand: zij zijn beiden van dezelfde onjuiste vooronderstellingen uitgegaan: vergelijk HR Schirmeister/ De Heus.(oldtimer) Als Twentse Ambassade van het bestaan van asbest in het schoorsteenkanaal op de hoogte was geweest, was zij de huurovereenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden aangegaan, vooral gezien het feit dat de verwijdering van asbest aanzienlijke kosten met zich brengt. De gemeente heeft dit ook begrepen of had dit behoren te begrijpen. Ook voor de gemeente is het al of niet aanwezig zijn van asbest van belang voor het aangaan van de overeenkomst, omdat dat de huurprijs en de voorwaarden van de huur beïnvloedt.
In het geval van wederzijdse dwaling rust op de dwalende in beginsel een zwaardere onderzoeksplicht dan gebruikelijk (art. 6:228 lid 2 BW). Het is voor Twentse Ambassade echter problematisch om aan haar onderzoeksplicht te voldoen. Om er achter te komen dat zich asbest in het pand bevindt, moet Twentse Ambassade namelijk eerst beginnen met slopen, aangezien de asbest zich in het schoorsteenkanaal bevindt. Het gaat in deze casus bovendien om huur en niet om koop. In dat geval reikt de onderzoeksplicht minder ver, omdat ervan mag worden uitgegaan dat de verhuurder op de hoogte is van de staat van het te verhuren pand. Het beroep op art. 6:228 lid 1 sub c BW door de Twentse Ambassade zal waarschijnlijk slagen, op grond waarvan zij de huurovereenkomst kan vernietigen, art. 3:49 BW.
Eventueel kan de gemeente een voorstel doen tot wijziging van de overeenkomst dat het nadeel van Twentse Ambassade voldoende opheft, art. 6:230 lid 1 BW. Wordt in het voorstel inderdaad het nadeel op voldoende wijze opgeheven, dan verliest de Twentse Ambassade haar vernietigingsbevoegdheid. In deze casus kan het nadeel voor Twentse Ambassade waarschijnlijk alleen opgeheven worden als de gemeente zelf voor de kosten van de verwijdering van de asbest zorg draagt
Klaassen laat zijn badkamer renoveren door Bouwbus BV. Bouwbus zal onder meer vloerverwarming aanleggen in de badkamer en het gehele sanitair vervangen. Voor de installatie van de vloerverwarming schakelt Bouwbus een gespecialiseerd bedrijf in, “De Warmtebron”. De vloerverwarming wordt geïnstalleerd door Van Dijk, een nog jonge werknemer van “De Warmtebron”, voor wie dit de eerste bouw is die hij zelfstandig uitvoert.
Van Dijk maakt bij het aanleggen van de vloerverwarming een fout, waardoor bij het inwerkingstellen van de vloerverwarming een van de buizen gaat lekken.
Naar aanleiding van deze gebeurtenis deelt Klaassen aan Bouwbus schriftelijk mee dat de maat vol is en dat, gezien eerdere kleine incidenten bij eerdere werkzaamheden, Klaassen niets meer met Bouwbus te maken wil hebben. Klaassen zal de reparatie en de verdere voltooiing van de badkamer niet meer door Bouwbus maar door een andere installateur laten uitvoeren. Bouwbus stelt echter dat Klaassen niet zonder meer de overeenkomst kan beëindigen.
Heeft Bouwbus gelijk?
Heeft Bouwbus gelijk als de Draft Common Frame of Reference van toepassing zou zijn?
Klaassen spreekt Bouwbus BV aan tot vergoeding van zijn schade van € 1.000 ten gevolge van het lek in een van de buizen van de vloerverwarming. Bouwbus stelt echter dat zij niet gehouden is tot betaling van schadevergoeding omdat Van Dijk nog onervaren is en bovendien geen werknemer van Bouwbus is.
Gaan deze verweren op?
Stel dat Bouwbus BV in zijn overeenkomst met Klaassen is overeengekomen dat Bouwbus BV niet aansprakelijk zal zijn voor enigerlei schade voortvloeiend uit de uitvoering van haar overeenkomst met Klaassen.
Kan Klaassen in dat geval vergoeding van zijn schade van Van Dijk krijgen?
Stel dat Bouwbus gehouden is aan Klaassen schadevergoeding te betalen. Bouwbus stelt zich echter op het standpunt dat zij ontslagen is van de verplichting om het gehele bedrag aan Klaassen te betalen omdat Bouwbus nog recht heeft op betaling door Klaassen van een gedeelte van de rekening van de verbouwing van diens keuken, enkele maanden eerder. Ondanks diverse aanmaningen staat er nog een bedrag van € 300 open.
Gaat dit verweer op?
In februari 2010 volgt Herbert met zijn hond een training bij de hondentrainer Klaas-Jan. Die training kost € 250. Herbert dient dit bedrag pas aan het eind van het jaar aan Klaas-Jan te betalen. Klaas-Jan volgt op zijn beurt een fitnesstraining in de sportschool van Herbert. De sportschool kost Klaas-Jan € 60 per maand. Omdat Klaas-Jan de laatste tijd erg weinig heeft verdiend, besluit Klaas-Jan in maart zijn maandelijkse contributie van € 60 voor de komende vier maanden, dus € 240, alvast te verrekenen met zijn vordering op Herbert. Welke stelling is juist?
Klaas-Jan kan zijn vordering op Herbert met zijn schuld aan de sportschool verrekenen.
Klaas-Jan kan zijn vordering op Herbert met zijn schuld aan de sportschool niet verrekenen, aangezien Klaas-Jan’s vordering nog niet opeisbaar is.
Klaas-Jan kan zijn vordering op Herbert met zijn schuld aan de sportschool niet verrekenen, aangezien Herbert’s vordering nog niet opeisbaar is.
Klaas-Jan kan zijn vordering op Herbert met zijn schuld aan de sportschool niet verrekenen, aangezien zowel de vordering van Herbert als die van Klaas-Jan nog niet opeisbaar is.
De elektricien Jongbloed vergat het alarm aan te zetten. Als gevolg daarvan werd die nacht niet opgemerkt dat de stroom was uitgevallen waardoor ruim 200 koeien van de veehouder Plinsinga stierven door verstikking. De Hoge Raad heeft naar aanleiding van dit geval geoordeeld dat:
geen beroep kan worden gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid wanneer Jongbloed niet opzettelijk noch bewust roekeloos het alarm had uitgelaten;
het feit dat Jongbloed zich heeft verzekerd (of had kunnen verzekeren) een factor is die meeweegt bij het antwoord op de vraag of Jongbloed zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op het exoneratiebeding kan beroepen;
Jongbloed zich niet op een exoneratiebeding kan beroepen, nu schade is ontstaan aan mens of dier (dood of letsel);
een exoneratiebeding in algemene voorwaarden niet getoetst kan worden aan de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in het geval de algemene voorwaarden al zijn getoetst aan artikel 6:233 sub a BW.
De Turkse groothandel Casablanca verkoopt een ton Turks fruit aan “De Toko”, te leveren op 20 maart 2010. Op 19 maart 2010 mailt Casablanca “De Toko” met de mededeling dat hij het fruit voorlopig niet kan leveren in verband met het feit dat het Europese luchtruim gesloten is wegens een boven Europa hangende vulkanische aswolk. Dit kan enige dagen duren en het fruit kan dus niet per vliegtuig worden ingevlogen. “De Toko” zal hierdoor schade lijden wegens het mislopen van inkomsten.
“De Toko” kan op 19 maart 2010:
de overeenkomst ontbinden en schadevergoeding wegens vertraging in de nakoming vorderen;
de overeenkomst ontbinden maar geen schadevergoeding wegens vertraging in de nakoming vorderen;
schadevergoeding wegens vertraging in de nakoming vorderen maar nog niet de overeenkomst ontbinden;
de overeenkomst nog niet ontbinden en ook nog geen schadevergoeding wegens vertraging in de nakoming vorderen.
Joost huurt het vakantiehuis van Heleen in Noordwijkerhout. In hun contract spreken ze af dat Joost verplicht is om Thomas, een goede vriend van Heleen die in Pittsburgh woont, in het schuurtje van het vakantiehuis te laten logeren als Thomas op zijn jaarlijkse bezoek in Nederland is. Thomas moet, ter compensatie van de kosten van het gebruik van gas en elektriciteit, € 10 per dag aan Joost betalen voor elke dag dat hij in het schuurtje logeert. De eerste dag dat Thomas komt logeren, maakt hij veel herrie en laat hij het schuurtje vies achter. Joost wil van zijn verplichting met Thomas af.
Welke stelling is juist?
Joost kan het derdenbeding herroepen.
Joost kan aan Heleen vragen om het derdenbeding te herroepen. Dit is nog mogelijk omdat Thomas het derdenbeding niet heeft aanvaard.
Joost behoeft het derdenbeding niet te respecteren, omdat zijn verplichting geen kwalitatieve verplichting is, nu deze niet in een notariële akte is opgenomen.
Joost kan alleen van zijn verplichtingen af indien hij bewijst dat Thomas tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen jegens hem.
Welke stelling is NIET juist ?
Conversie van een nietige rechtshandeling is niet mogelijk indien één van beide partijen de rechtshandeling niet zou hebben verricht als hij wist dat de oorspronkelijke rechtshandeling niet geldig zou zijn.
Een overeenkomst is partieel nietig indien zij bestaat uit een geldig en een nietig onderdeel en de beide onderdelen van de overeenkomst niet in onverbrekelijk verband met elkaar staan.
Indien een overeenkomst wordt vernietigd wegens handelsonbekwaamheid, maar de aan de handelingsonbekwame geleverde prestatie uit haar aard niet ongedaan kan worden gemaakt, behoeft de handelingsonbekwame niet de waarde van die prestatie te vergoeden, tenzij de prestatie in de macht van de wettelijke vertegenwoordiger van de handelingsonbekwame is gekomen of tot werkelijk voordeel van de handelingsonbekwame heeft geleid.
Indien ongedaanmaking van de op grond van een vernietigde overeenkomst geleverde prestatie niet mogelijk is, behoeft degene die deze prestatie onverschuldigd heeft geleverd, de door hem ontvangen prestatie ook niet terug te leveren.
Welke stelling over de verzekeringsovereenkomst is juist?
Voor de totstandkoming van een verzekeringsovereenkomst is vereist dat een polis is opgemaakt (art. 3:39 BW).
Verzekeringsovereenkomsten zijn uitgezonderd van de regeling van algemene voorwaarden als bedoeld in artikel 6:231 e.v. BW.
In het geval de verzekeraar bij het aangaan van een verzekeringsovereenkomst een vragenlijst heeft gehanteerd, hoeft de verzekeringnemer niet spontaan aanvullende gegevens te verstrekken.
De verzekeringsovereenkomst is een van de weinige voorbeelden van een door de wet toegestane kansspelovereenkomst.
Lianne wil een nieuwe laptop kopen. Op vrijdag 8 januari 2010 bezoekt zij een online winkel – Peter’s Amazing Laptop Emporium (PALE). Zij kiest meteen voor een nieuwe Acer, welke volgens de website op voorraad is, en bestelt deze door het invullen van een online formulier. Op het online formulier staat de prijs en de leveringstijd van 3 werkdagen vermeld. De website van PALE vermeldt dat de gegevens over de wijze van betalen per email verzonden zullen worden. De volgende dag heeft ze echter nog geen email van PALE gekregen. Welk antwoord is juist?
Op 8 januari 2010 heeft Lianne geen geldige koopovereenkomst gesloten aangezien zij nog niet heeft betaald voor de laptop.
Op 8 januari 2010 heeft Lianne een geldige koopovereenkomst gesloten door het invullen van het online formulier. Ook al heeft zij de koopprijs nog niet betaald, heeft zij recht op levering van de laptop.
Op 8 januari 2010 heeft Lianne geen geldige koopovereenkomst gesloten, aangezien zij de laptop nog niet heeft ontvangen.
Op 8 januari 2010 heeft Lianne een geldige koopovereenkomst gesloten door het invullen van het online formulier, maar omdat zij de koopprijs nog niet heeft betaald, heeft zij nog geen recht op levering van de laptop.
Jeroen wil graag een garage voor zijn nieuwe jeep laten bouwen. Hij huurt hier aannemer Kasper voor in. Jeroen kiest zelf een deur voor zijn nieuwe garage en informeert Kasper over zijn keuze. Hij laat aan Kasper zien hoe mooi de stijl van de deur bij die van zijn jeep past. Kasper koopt de door Jeroen gekozen deur en installeert deze in de garage. Na afloop van de bouw blijkt de garagedeur te smal om de jeep in de garage te kunnen parkeren. Welke stelling is juist?
Bij de keuze van de deur is Jeroen als hulppersoon van Kasper opgetreden.
Bij de bouw van de garage heeft Kasper gebruik gemaakt van een daartoe ongeschikte hulpzaak, de garagedeur.
Aangezien Jeroen mocht verwachten dat Kasper een garage bouwt die geschikt is voor het parkeren van zijn jeep, schiet Kasper tekort in de nakoming van zijn verbintenis.
Kasper mocht erop vertrouwen dat Jeroen een deur zou kiezen die geschikt is om in de garage te worden geplaatst en hoefde dat niet alsnog te controleren.
Welke stelling is juist?
Indien de wederpartij van de dwalende in geval van dwaling een voorstel doet dat het nadeel van de dwalende afdoende opheft en de dwalende dit voorstel niet aanvaardt, blijft de overeenkomst in zijn oorspronkelijke vorm bestaan.
Vernietiging van een overeenkomst met betrekking tot een registergoed die heeft geleid tot inschrijving in het kadaster, kan slechts door een rechterlijke uitspraak.
Een beroep op schending van de mededelingsplicht is mogelijk indien de wederpartij van de dwalende van een essentieel feit op de hoogte is of vanwege zijn deskundigheid behoort te zijn en dat feit niet heeft meegedeeld aan de dwalende.
De dwalende mag niet afgaan op specifieke mededelingen van de wederpartij, maar moet de juistheid ervan zelf onderzoeken.
Hugo sluit een overeenkomst met Erwin waarbij Erwin zich verbindt om voor Hugo in eigen naam een groene Giant-fiets aan te schaffen voor een bedrag van maximaal € 475. Erwin komt deze verbintenis na. Wat is juist?
Er is in dit geval sprake van lastgeving zonder volmacht.
Erwin treedt op als onmiddellijk vertegenwoordiger van Hugo.
Er is in dit geval sprake van een lastgeving met volmacht, nu Erwin in eigen naam een overeenkomst aangaat met een derde.
Als Erwin bij een fietsenwinkel een groene giant-fiets koopt voor een bedrag van € 475 komt er een geldige koopovereenkomst tot stand tussen Hugo en de fietsenwinkel.
Koeman, eigenaar van melkveehouderij “De Koele Koe”, gevestigd in het dorp Winsum te Friesland, heeft een overeenkomst met zuivelfabriek “De Friesche Vlag”. Op grond van deze overeenkomst heeft Koeman zich verplicht om elke week 350 liter melk te leveren, waarvan de zuivelfabriek vervolgens Friese kaasjes maakt. Hiervoor is alleen de melk van de koeien van Koeman geschikt, omdat die koeien speciale voeding hebben gekregen.
In april 2010 wordt “De Koele Koe”, als enige melkveehouderij in het noorden van Nederland, getroffen door de Q-koorts. Geen van de omringende melkveehouderijen heeft nog last van de ziekte, dus Koeman moet uit voorzorg op 15 april zijn bedrijf laten ruimen. Hij belt in tranen naar de zuivelfabriek met de mededeling dat hij voorlopig geen melk meer zal kunnen leveren. De zuivelfabriek heeft zeer met Koeman te doen, maar neemt geen genoegen met het feit dat Koeman geen melk meer levert. De zuivelfabriek wil haar afnemers van Friese kaasjes niet teleur stellen en vordert nakoming.
Welke stelling is juist?
De zuivelfabriek kan nakoming vorderen van Koeman.
De zuivelfabriek kan geen nakoming vorderen van Koeman want Koeman kan zich beroepen op onmogelijkheid van nakoming.
De vordering tot nakoming van de zuivelfabriek zal worden afgewezen omdat deze in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid (HR 5 januari 2001 NJ 2001,79 Multi Vastgoed/Nethou)
De vordering tot nakoming van de zuivelfabriek zal worden afgewezen, omdat nakoming buitenproportionele offers zou vragen van Koeman, hetgeen onredelijk is (HR 21 mei 1976, NJ 1977, 73, Oosterhuis/Unigro).
Marlies koopt een nieuwe iPad van het bedrijf Apple. Twee maanden later is haar nieuwe speeltje al kapot. Welke stelling is juist?
Indien de reparatie van de iPad moeilijk, langdurig en kostbaar is, zal Marlies genoegen moeten nemen met vervanging van haar iPad door een nieuwe iPad.
Marlies kan de koopovereenkomst ontbinden en haar geld terugkrijgen, ook als de verkoper haar vervanging van de gebrekkige iPad aanbiedt.
De verkoper claimt dat Marlies zelf haar iPad heeft beschadigd. Marlies moet bewijzen dat de iPad al op het moment van aflevering gebrekkig was.
Als Marlies de iPad via internet heeft gekocht, kan ze de koopovereenkomst nog zonder opgave van redenen ontbinden, nu ze de iPad nog niet heeft betaald.
Good Gossip BV geeft tijdschriften in Nederland uit. Good Gossip BV sluit een licentie-overeenkomst met de New York Times, op grond waarvan Good Gossip BV artikelen uit de New York Times mag overnemen in haar tijdschriften tegen betaling van een vast bedrag per overgenomen artikel. Zowel Good Gossip BV als de New York Times hebben aangegeven hun algemene voorwaarden van toepassing te willen verklaren op de overeenkomst. Welke stelling is juist?
Indien op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is, zijn de algemene voorwaarden van de New York Times van toepassing, nu de prestatie van de New York Times de karakteristieke prestatie is.
Indien op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is, zijn de algemene voorwaarden van Good Gossip BV van toepassing, indien Good Gossip BV gedurende de onderhandelingen als laatste naar haar algemene voorwaarden heeft verwezen.
Indien op de overeenkomst de Draft Common Frame of Reference van toepassing is, zijn de algemene voorwaarden van Good Gossip BV van toepassing, indien Good Gossip BV gedurende de onderhandelingen als eerste naar haar algemene voorwaarden heeft verwezen.
Indien op de overeenkomst de Draft Common Frame of Reference van toepassing is, zijn de algemene voorwaarden van beide partijen van toepassing, voor zover de bepalingen van deze algemene voorwaarden met elkaar overeenstemmen.
Benno is een professionele teler van chrysanten. Hij streeft voortdurend naar verbetering van de kwaliteit van zijn bloemen. Op de jaarlijkse vakbeurs voor bloemenkwekers luistert hij naar een promotiebetoog van Peter, producent van een, naar eigen zeggen, gepatenteerd bloemveredelingssupplement. Volgens Peter is uit wetenschappelijk onderzoek van de Universiteit van Bad Bentheim gebleken dat bloemen die tijdens de groeifase met het supplement zijn bij gevoed, 4 dagen langer in bloei blijven. Benno schaft, door het betoog van Peter overtuigd, het supplement aan. Nadat hij het supplement 3 maanden heeft gebruikt, blijkt dat het gebruik van het supplement niet het beoogde effect heeft: de chrysanten bloeien geen dag langer dan voorheen.
De Universiteit van Bad Bentheim blijkt overigens ook niet te bestaan. De onderzoeksrapporten blijken door Peter zelf te zijn verzonnen.
Welke stelling is juist?
Benno kan in dit geval met succes een beroep op bedrog doen.
Benno kan niet met succes een beroep op bedrog doen, omdat hij eenvoudig had kunnen ontdekken dat de Universiteit van Bad Bentheim niet bestaat.
Benno kan niet met succes een beroep op bedrog doen, omdat hij als professioneel teler van chrysanten had kunnen weten dat onderzoeken naar bloemveredelingssupplementen omstreden zijn.
Benno kan niet met succes een beroep op bedrog doen, omdat slechts sprake is van een algemene aanprijzing van het supplement door Peter.
Lucia is aan Anne € 1.000 verschuldigd en heeft dit bedrag niet betaald. Anne wil dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, ontvangen. Welke stelling is juist?
Als het door Anne van Lucia te vorderen bedrag van € 1.000 schadevergoeding betreft wegens een door Lucia tegenover Anne gepleegde onrechtmatige daad, dan zal Lucia eerst in gebreke moeten zijn gesteld voordat Lucia ook de wettelijke rente moet betalen.
Wanneer Anne wettelijke rente wil vorderen, is vereist dat de schuld van Lucia van € 1.000 voortvloeit uit een boetebeding als bedoeld in artikel 6:91 BW.
Wanneer Anne een spoedeisend belang heeft bij de ontvangst van het bedrag van € 1.000 kan hij – om wettelijke rente te kunnen vorderen – met een enkel telefoongesprek of andere mondelinge ingebrekestelling van Lucia volstaan. (aldus HR 22 oktober 2004 NJ 2006, 597 (Kinheim/Pelders)).
Wanneer Lucia en Anne een datum hadden afgesproken waarop Lucia € 1.000 aan Anne zou terugbetalen, is Lucia per die datum ook de wettelijke rente verschuldigd.
Ja, de Bouwbus heeft gelijk. Nakoming is nog mogelijk, zodat Klaassen pas kan ontbinden als Bouwbus in verzuim is gekomen, art. 6:265 lid 2 BW. Het verzuim treedt in wanneer de schuldenaar door de schuldeiser schriftelijk wordt aangemaand waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gegeven, art. 6:81-82 BW. Het recht op ontbinding ontstaat pas als nakoming binnen deze termijn uitblijft.
Volgens de DCFR is een overeenkomst slechts voor ontbinding vatbaar indien er sprake is van een wezenlijke tekortkoming ( “fundamental non-performance”), zie art. III.–3:502 DCFR. Er is sprake van een wezenlijke tekortkoming indien het “substantially deprives”Albert van hetgeen Albert mocht verwachten onder de overeenkomst, zie art. III.-3:502 lid 2(a). In dit geval mocht Albert een deugdelijke vloerverwarming verwachten, zodat de tekortkoming als wezenlijk (“fundamental”) kan worden gekwalificeerd. Dit betekent dat Klaassen de overeenkomst kan ontbinden en heeft de Bouwbus dus geen gelijk.
Nee, Bouwbus is aansprakelijk op grond van het bepaalde in art. 6:74 BW omdat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst ten gevolge van een lek in een van de buizen van de vloerverwarming.
De tekortkoming kan ook aan Bouwbus worden toegerekend op grond van art. 6:75 jo. 6:76 BW, omdat Bouwbus voor de gedragingen van de door haar ingeschakelde hulppersoon op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen. Van Dijk is een hulppersoon in de zin van art. 6:76 BW. Dat Van Dijk geen werknemer is van Bouwbus, maar van De Warmtebron, maakt een en ander niet anders, omdat De Warmtebron door Bouwbus was ingeschakeld voor de uitvoering van zijn verbintenis.
Als Bouwbus zelf deze fout had gemaakt bij het aanleggen van de vloerverwarming, zou deze tekortkoming hem toe te rekenen zijn op grond van art. 6: 75 BW. Het feit dat Van Dijk nog onervaren is, doet niet af aan de toerekenbaarheid van de tekortkoming omdat dat voor risico van Bouwbus komt. Bouwbus is daarom aansprakelijk voor de gedraging van Van Dijk zodat de verweren niet opgaan.
Ja, Klaassen kan Van Dijk ter zake van de door deze veroorzaakte schade aanspreken op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Van Dijk kan geen beroep doen op de exoneratie die Bouwbus jegens Klaassen kan inroepen, art. 6:257 BW (blokkering paardensprong). Dat kan niet omdat Van Dijk geen werknemer is van Bouwbus, maar een werknemer van De Warmtebron en die is geen partij bij de overeenkomst met Klaassen. Er is dus geen sprake van een “ondergeschikte”, zoals bedoeld in art. 6:257 BW. Klaassen kan Van Dijk dus aanspreken, mits aan de vereisten van de onrechtmatige daad is voldaan.
Ja, Bouwbus moet verklaren dat hij zijn schuld zal verrekenen met de tegenvordering op Klaassen zodat hij slechts € 700 hoeft te betalen, art. 6:127 BW. De vordering is opeisbaar, want Bouwbus heeft blijkens de casus al diverse aanmaningen gestuurd, art. 6:127 lid 2 BW. Ook beantwoordt de vordering aan een schuld jegens dezelfde wederpartij.
Vraag | Antwoord |
vraag 1 | 2 |
vraag 2 | 2 |
vraag 3 | 2 |
vraag 4 | 4 |
vraag 5 | 4 |
vraag 6 | 3 |
vraag 7 | 2 |
vraag 8 | 3 |
vraag 9 | 1 |
vraag 10 | 1 |
vraag 11 | 2 |
vraag 12 | 1 |
vraag 13 | 4 |
vraag 14 | 1 |
vraag 15 | 4 |
Silvia neemt op 1 januari de goed lopende slagerij van Julia in de binnenstad over en verwerft van deze ook de eigendom van het pand waarin deze slagerij is gevestigd alsook de eigendom van de daar aanwezige machines van Julia. Wanneer Silvia op 2 januari de deuren van haar slagerij, die zij toepasselijk ‘Slagerij Silvia’ heeft genoemd, opent, merkt ze tot haar plezier dat de loop er meteen goed in zit.
Een van de redenen waarom Silvia geïnteresseerd was in de overname van Julias slagerij was dat deze een langdurig contract met Schoon had gesloten waarbij deze laatste zich tegen een laag tarief jegens Julia heeft verbonden tot onderhoud van de machines in de slagerij. Schoon weigert echter om dit contract jegens Silvia na te komen.
Staat Schoon in zijn recht?
In het aangrenzende pand wordt druk getimmerd en een week later blijkt waartoe dit heeft geleid: een slagerij die wordt geëxploiteerd door … Julia. Het laat zich raden dat Silvia haar zojuist verworven klanten binnen de kortste keren kwijt is aan Julia. In het schriftelijke contract met Julia is wel voorzien in een vergoeding voor de zogenaamde ‘goodwill’ die Julia in de loop der jaren had opgebouwd, maar is niets bepaald met betrekking tot de vraag of Julia Silvia concurrentie mag aandoen. Onder ‘goodwill’ wordt in dit verband verstaan de mogelijkheid om winst te behalen op basis van de contacten die Julia in de loop der jaren heeft opgebouwd.
Heeft Silvia er recht op dat Julia deze concurrentie staakt?
Al op 1 februari ontstaan vochtige plekken in de kelder van het pand. Aangezien Silvia de vochtplekken niet helemaal vertrouwt, maar geen verstand heeft van bouwkundige zaken, geeft ze aan bouwkundig bureau Bouma opdracht te onderzoeken of de plekken iets om het lijf hebben. Vier maanden later komt Bouma met een rapport waaruit blijkt dat het ernstig mis is: de vochtplekken zijn het gevolg van diverse grote scheuren in de fundering en in muren van het pand. Silvia stuurt dit rapport de volgende dag door naar Julia. Wanneer Julia in het rapport leest dat Silvia al vier maanden geleden opdracht aan Bouma heeft gegeven tot het onderzoek en dus al vier maanden geleden van de vochtige plekken wist, weet Julia genoeg en wijst ze elke aansprakelijkheid af.
Op welke grond zal Julia elke aansprakelijkheid afwijzen? Is deze afwijzing gegrond?
Stel dat Julia aansprakelijk is voor de schade, maar Silvia er door de drukte in haar slagerij maar niet toe komt om tegen Julia een rechtsvordering tot schadevergoeding in te stellen.
Hoe lang kan Silvia wachten met het instellen van deze rechtsvordering? Kan Silvia bedoelde periode verlengen?
Stel dat Silvia bij de overname was bijgestaan door makelaardij Mooij en dat deze makelaardij, in een stadium waarin Silvia nog geen overeenstemming met Julia had bereikt over de koopprijs, eigenmachtig aan Julia had gemeld dat ‘het contract de volgende dag op het kantoor van makelaardij ondertekend kon worden.’ Wanneer Mooij ook Silvia opgewekt uitnodigt om het contract te komen ondertekenen, is deze des duivels.
Is onder deze omstandigheden denkbaar dat Silvia aan het overnamecontract gebonden is?
Silvia heeft de machines in eigendom verworven van Julia; ook Julias recht op onderhoud ter zake van deze machines alsook de daartegenover staande contraprestatie gaan van rechtswege over op Silvia, aangezien Julia alleen belang heeft bij haar recht op onderhoud zolang ze eigenaar van de machines blijft (art. 6:251 BW). Dus staat Schoon niét in zijn recht wanneer hij zich jegens Silvia niet gebonden acht.
N.B. Dit is echter anders voor het geval Schoon deze overgang in zijn contract met Julia had uitgesloten: dan is geen ‘voor overgang vatbaar recht’ (art. 6:251 lid 1 BW)
Ja, op Julia rust de verbintenis zich te onthouden van de opening van een slagerij naast Silvia, welk antwoord op elk van de navolgende 2 manieren kan worden gemotiveerd:
het overnamecontract, met name de bepaling inzake goodwillvergoeding, moet aan de hand van het Haviltex-criterium zo worden uitgelegd dat Julia zich van deze concurrentie dient te onthouden, aangezien er anders weinig terecht zou komen van de bedoeling Silvia te laten profiteren van de door Julia in de loop der jaren opgebouwde goodwill bij diens klanten. Anders gezegd: het overeenkomen van een vergoeding voor goodwill is zinloos indien Julia haar klantenkring zou behouden; de overeenkomst moet aan de hand van de Haviltex-maatstaf zo worden uitgelegd dat tegenover het betalen van een vergoeding voor de goodwill de verplichting voor Julia staat om zich te onthouden van de concurrentie; of
het overnamecontract vertoont (ook) na uitleg aan de hand van het Haviltex-criterium op het stuk van de geoorloofdheid van deze concurrentie een leemte, maar de eisen van redelijkheid en billijkheid vullen deze leemte aan met de verbintenis van Julia zich van deze concurrentie te onthouden (vgl. art. 6:248 lid 1 BW).
Op de grond dat Silvia niet binnen bekwame tijd nadat ze de vochtplekken heeft ontdekt (of redelijkerwijze had behoren te ontdekken) bij Julia over dit gebrek heeft geklaagd (art. 7:23 lid 1 BW).
Dit is waarschijnlijk niet terecht: wanneer een koper ondeskundig is, mag hij i.h.a. eerst een deskundige inschakelen en begint pas met het uitkomen van diens advies de klachttermijn te lopen (HR 29 juni 2007. NJ 2008, 606, Pouw/Visser).
Twee jaren na ontvangst van Silvias klacht verjaren rechtsvorderingen gebaseerd op de non-conformiteit (art. 7:23 lid 2 BW).
Silvia kan deze verjaringstermijn echter stuiten, bijv. door Julia schriftelijk aan te manen tot vergoeding van haar schade (art. 3:317 lid 1 BW), in welk geval een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen van gelijke lengte als de gestuite (art. 3:319 BW).
Silvia wordt niét aan het overnamecontract gebonden, aangezien art. 3:61 lid 2 BW op grond waarvan wederpartijen van onbevoegde optredende vertegenwoordigers worden beschermd niet opgaat:
indien Julia al gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de totstandkoming van het overnamecontract, berust dit vertrouwen niet op ‘toedoen’ van de zijde van Silvia en evenmin op omstandigheden die voor Silvias rekening komen (vgl. HR 27 november 1992, NJ 1993, 28, Felix/Aruba)); of
makelaardij Mooij heeft niet voorgegeven dat hij ‘een rechtshandeling in naam van een ander verricht’ (art. 3:61 lid 2 BW): Mooij sluit immers niet in naam van Silvia het overnamecontract, maar geeft juist aan dat Silvia dit nog moet gaan sluiten.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1828 |
Add new contribution