Oefententamen 2017 - Staatsrecht - UL

Vragen

Vraag 1 (10 punten)

Om van een rechtsstaat te kunnen spreken, moet aan verschillende eisen worden voldaan. Motiveer per eis sinds wanneer Nederland aan die vereisten voldoet. (10 punten)

Vraag 2 (10 punten)

‘Als regel verloopt de totstandkoming van een verdrag in verschillende fasen’, schrijft het boek Staatsrecht. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen fasen op internationaal niveau en op nationaal niveau.

  1. Welke zes fasen onderscheidt het boek bij de totstandkoming van een verdrag? (5 punten)
  2. Vanaf welke fase heeft een verdrag interne werking? (5 punten)

Vraag 3 (15 punten)

Op het casuscollege is de benoeming van de leden van het Amerikaanse Supreme Court vergeleken met de benoeming van de leden van de Hoge Raad der Nederlanden.

  1. Wie benoemt de leden van de Hoge Raad? (5 punten)

In de Amerikaanse politiek is altijd veel te doen rondom de benoeming van een nieuwe rechter in het Supreme Court. In Nederland staan de kranten er niet vol mee en kennen weinig mensen de naam van de president van de Hoge Raad.

  1. Hebben in Nederland de vertegenwoordigende organen in de zin van artikel 4 Grondwet een rol in de benoeming van de leden van de Hoge Raad? (5 punten)
  2. Geef een mogelijke verklaring voor het feit dat rechterlijke benoemingen in de Verenigde Staten zoveel ‘politieker’ zijn dan in Nederland. (5 punten, plus 1 bonuspunt voor het noemen van de naam van de huidige President van de Hoge Raad)

Vraag 4 (15 punten)

De gemeenteraad van Amsterdam wil straatintimidatie strafbaar stellen. In de media is dit het ‘sisverbod’ gaan heten. Wetgevingsjuristen spreken in dit kader van een verbod om ‘anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen’.

  1. Mag een gemeenteraad strafbepalingen vaststellen? (5 punten)
  2. Formuleer een sisverbod voor de APV van Amsterdam dat de ondergrens van de regelgevende bevoegdheid niet overschrijdt. (5 punten)

De PvdA-fractie in de Tweede Kamer is zeer gecharmeerd van het Amsterdamse idee en één van de leden maakt een initiatiefwetsvoorstel aanhangig om het sisverbod landelijk in het Wetboek van Strafrecht in te voeren. Voor dit idee bestaat brede steun.

  1. Maakt het in dit geval verschil of de wijziging van de APV van Amsterdam eerder of later van kracht wordt dan de wijziging van het Wetboek van Strafrecht? (5 punten)

Vraag 5: De initiatiefvoorstellen-waterval (30 punten)

In zijn blog ‘Initiatiefvoorstellen-waterval: eindsprint of parlementaire coup?’ schreef prof. Voermans over de grote stijging van het aantal door Tweede Kamerleden ingediende initiatiefwetsvoorstellen. De indiening van een initiatiefwetsvoorstel betekent echter lang niet altijd dat het betreffende voorstel ook daadwerkelijk het Staatsblad haalt. Voermans becijferde dat tot 2012 ongeveer 25 tot 30 procent van de initiatiefwetsvoorstellen werd aangenomen, terwijl na dit jaar het percentage aangenomen voorstellen is teruggezakt tot 17 procent. Volgens Voermans is dit niet louter reden tot vreugde:

‘Een feest voor de democratie misschien, al die voorstellen, maar lastig ook voor de Eerste Kamer. Hoe hard willen die afrekenen met die initiatiefvoorstellen. Zelf mogen ze ze niet indienen en ze kunnen natuurlijk ook niet amenderen. En ja, ze keihard wegstemmen omdat de kwaliteit niet deugt (dat is nogal eens het geval) is op zijn minst onhoffelijk, en ook lastig – de Eerste Kamer is niet direct gekozen, de leden van de Tweede Kamer natuurlijk wel. Ook de Raad van State is daarom altijd heel voorzichtig – althans in toon en bejegening – bij de advisering over initiatiefvoorstellen.’

Bovendien blijven veel van die wetsvoorstellen op de plank liggen:

‘Er zijn heel veel weesjes: initiatiefvoorstellen ingediend door een Kamerlid dat nu geen Kamerlid meer is, en waarvan de behandeling niet aan een ander Kamerlid is overgedragen. Afvoeren is dan nog niet eens zo gemakkelijk. Ze leiden vaak een bestaan als dwaallichtje voor ze uiteindelijk worden afgevoerd; intrekken is moeilijk.’

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krijgt deze blog onder ogen en vraagt zich af wat de oorzaak is van het vermeende kwaliteitsverschil tussen initiatiefwetsvoorstellen enerzijds en door de regering ingediende wetsvoorstellen anderzijds. Ook wil hij er iets mee gaan doen.

In de eerste plaats vraagt de minister zich af of het initiatiefrecht uit 1848 niet een beetje achterhaald is. De positie van het parlement in het Nederlands staatsbestel is inmiddels zo sterk dat het niet langer nodig is dat Tweede Kamerleden individueel de bevoegdheid hebben om een wetsvoorstel in te dienen. Ieder Kamerlid zou inmiddels zelf een minister ertoe kunnen bewegen om een wetsvoorstel in te dienen, waardoor het bestaan van een recht van initiatief geen meerwaarde meer heeft. Daarnaast vindt de minister het zonde van de tijd van de Afdeling advisering van de Raad van State dat zij over alle losse flodders van Kamerleden advies moet uitbrengen. De minister zint daarom ook op de invoering van de mogelijkheid dat de Raad mag weigeren advies uit te brengen over wetsvoorstellen waaraan ‘een fundamenteel kwaliteitsgebrek’ kleeft. Misschien zal dat de Tweede Kamerleden ook een beetje afschrikken om met slecht doordachte wetsvoorstellen te komen die alleen maar bedoeld zijn de media te halen. Ten slotte zou de minister graag zien dat het intrekken van verweesde initiatiefvoorstellen makkelijker wordt. Het lijkt hem logisch dat de Voorzitter van de Tweede Kamer bevoegd wordt om de behandeling van initiatiefvoorstellen over te nemen, zodra het Kamerlid dat het voorstel aanhangig heeft gemaakt de Tweede Kamer heeft verlaten. Op die manier kan de Voorzitter slapende initiatiefwetsvoorstellen intrekken.

De minister benadert u, juridisch adviseur op het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, om raad. Hij vraagt aan u om een verkennende notitie te schrijven waarin in ieder geval de volgende punten aan de orde komen:

  • Een mogelijke verklaring voor de vermeende lagere kwaliteit van initiatiefwetsvoorstellen in vergelijking met die van door de regering ingediende wetsvoorstellen (5 punten);
  • Een verkenning van de belangrijkste artikelen die moeten worden gewijzigd dan wel de regelingen waarin nieuwe artikelen moeten worden opgenomen om de drie ideeën van de minister te verwezenlijken (10 punten); aangevuld met
  • Een analyse van de vraag op welk idee de minister het beste kan inzetten als hij snel resultaat wil boeken (10 punten).

Voor de kwaliteit van de notitie kunt u maximaal 5 punten verdienen.

Vraag 6 (20 punten)

In de voorgeschreven literatuur wordt het arrest Özturk (EHRM 21 februari 1984) herhaaldelijk genoemd als voorbeeld van de zogenaamde autonome uitleg van de reikwijdte van een grondrecht uit het EVRM.

  1. Leg uit wat er ‘autonoom’ is aan de uitleg van artikel 6 EVRM in het arrest EHRM Özturk. (10 punten)

Barkhuysen en Van Emmerik schrijven in hun boek Europese grondrechten en het Nederlandse bestuursrecht dat artikel 6 EVRM aan de overheid een positieve verplichting oplegt om een toegankelijk rechtssysteem in te richten. Het arrest EHRM Botta t. Italië is een voorbeeld van hoe het EHRM omgaat met het leerstuk van de positieve verplichtingen.

  1. Kan uit artikel 6 EVRM een positieve verplichting worden afgeleid voor de Staat om alle griffierechten af te schaffen? (10 punten)

Antwoordindicatie

Vraag 1

  • Legaliteit: sinds 1879 want HR Meerenberg/sinds 1973 want HR Fluoridering + uitleg (bijv.: voor ingrijpend overheidshandelen is een wettelijke grondslag vereist)
  • Machtenscheiding: sinds de Grondwet van 1840/1848 een einde maakte aan de besluitenregering van Koning Willem I/sinds de vestiging van de vertrouwensregel in 1866/1868/nog altijd niet omdat de regering en Staten-Generaal volgens artikel 81 Grondwet samen de wetgever vormen.
  • Toegang tot onafhankelijke rechter: sinds 1915 want HR Guldemond- Noordwijkerhout, objectum litisleer/sinds 1985 want EHRM Benthem, afschaffing Kroonberoep/nog altijd niet want er zijn nog dubbelbenoemingen in de Raad van State
  • Grondrechten: sinds de inwerkingtreding van het EVRM/UVRM/sinds de Grondwet 1983/nog altijd niet want constitutioneel toetsingsverbod (1 punt per element, 6 punten in totaal voor juiste uitleg bij elementen; max. 2 punten aftrek per onjuiste uitleg)

Vraag 2a

de zes fasen zijn onderhandelen en sluiten op internationaal niveau, bekendmaking en parlementaire goedkeuring op nationaal niveau en dan weer bekrachtiging en inwerkingtreding op internationaal niveau. (1 punt per fase, met een maximum van 5. Maximaal 4 punten als fasen in verkeerde volgorde staan, maar de termen wel worden gelinkt aan nationaal/internationaal niveau. Maximaal 3 punten als fasen in verkeerde volgorde staan zonder (correcte) verwijzing naar nationaal/internationaal niveau)

Vraag 2b

een verdrag heeft interne werking vanaf de zesde fase: inwerkingtreding (3 punten). Zie Grenstractaat Aken/gematigd monisme als ongeschreven staatsrecht (2 punten).

Vraag 3a

De leden van de Hoge Raad worden door de regering benoemd (3 punten), zie artikel 117 lid 1 Grondwet (2 punten).

Vraag 3b

De Tweede Kamer, een vertegenwoordigend orgaan in de zin van artikel 4 Grondwet, doet een voordracht van drie personen (3 punten) zie artikel 118 lid 1 Grondwet (2 punten).

Vraag 3c

Een mogelijke verklaring is het verschil in bevoegdheden. Waar de Nederlandse Hoge Raad formele wetten niet aan de Grondwet mag toetsen (artikel 120 Grondwet) heeft het Amerikaanse Supreme Court die bevoegdheid juist wel (zie Marbury vs. Madison). Een ‘machtiger’ rechter verklaart mogelijk een ‘politieker’ benoemingsproces (5 punten). De president van de Hoge Raad heet trouwens Maarten Feteris (1 punt). [Alternatieve antwoorden mogelijk, punten afhankelijk van de kwaliteit van de motivering en de mate van vergelijking.]

    Vraag 4a

    Ja, de raad kan op overtredingen van zijn verordening straf stellen (2 punten) Zie artikel 154 lid 1 Gemeentewet (3 punten).

    Vraag 4b

    ‘Het is verboden op of aan de openbare weg anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.’ Of: ‘Het is verboden op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.’ (5 punten voor een bepaling die op de een of ander manier uit de privésfeer blijft).

    Vraag 4c

    Als het sisverbod eerder in de APV staat dan in het Wetboek van Strafrecht, dan zal het lokale sisverbod ‘van rechtswege’ vervallen. Zie artikel 122 Gemeentewet. We gaan er daarbij vanuit dat het onderwerp (materie en motief, zie HR Baliekluivers Emmen) hetzelfde is. (2 punten) Als het sisverbod eerder in het Wetboek van Strafrecht staat dan in de APV dan vervalt het ook. Er is namelijk sprake van strijd in de zin van artikel 121 Gemeentewet/er is sprake van doorkruising in de zin van HR APV Schiermonnikoog/het dupliceerverbod is hierop van toepassing. (2 punten) Conclusie: onder de streep maakt het geen verschil omdat in beide gevallen het lokale sisverbod moet wijken voor het hogere sisverbod/het maakt verschil, omdat in het ene geval de regeling voor posterieure verordeningen van toepassing is en in het andere geval de regeling voor anterieure. (1 punt afhankelijk van voorgaande argumentatie).

    Vraag 5 (30 punten)

    ADVIES AAN DE MINISTER INZAKE ‘VERWEESDE INITIATIEFVOORSTELLEN’

    Het opstellen van de tekst van een wetsvoorstel is vaak lastig, omdat daarvoor veel specialistische kennis op het terrein van de relevante wetgeving is vereist en tevens aansluiting met reeds bestaande regelingen moet worden gezocht Het is dan ook lastig om zonder (ambtelijke) ondersteuning een goede wetgevingstekst voor te bereiden. De regering beschikt over een uitgebreid ambtelijk apparaat dat haar bij de vaststelling van wetgeving ondersteunt, terwijl leden van de Tweede Kamer doorgaans niet op een dergelijke ondersteuning kunnen bogen. Op basis daarvan kan het verschil in kwaliteit tussen initiatiefwetsvoorstellen en door de regering ingediende wetsvoorstellen worden verklaard (5 punten) (zie blog 2 van Voermans, p. 1; Staatsrecht, no. 74 onder a).

    De artikelen van de Grondwet respectievelijk wetten en/of andere normen kunnen worden genoemd (per juiste uitwerking worden steeds maximaal 4 punten worden toegekend, met een maximum van 10 totaal voor dit onderdeel):

    • Voor de afschaffing van het recht van initiatief is aanpassing van de artikelen 82, eerste en derde lid van de Grondwet vereist. Op basis van de genoemde artikelleden hebben Tweede Kamerleden het recht om initiatiefwetsvoorstellen in te dienen (voor een uitwerking waarin het artikelnummer ontbreekt, worden geen punten toegekend);
    • De bevoegdheden van de Raad van State worden bij wet in formele zin geregeld (art. 75, eerste lid Grondwet). De toepasselijke wet is in casu de Wet op de Raad van State. [N.B. 1 Vermelding van de Wet op de Raad van State volstaat voor 3 punten, dus als artikel 75, eerste lid Grondwet in het antwoord ontbreekt, levert dat geen aftrek op.] [N.B. 2 Om de genoemde weigeringsgrond te realiseren, ligt het voor de hand om artikel 18 van de Wet op de Raad van State te wijzigen, dat betrekking heeft op de advisering van de Raad over initiatiefwetsvoorstellen. Studenten hoeven in hun antwoord echter geen artikelnummer te noemen voor het verkrijgen van het volledige aantal punten.]
    • Het verloop van vergaderingen van de Tweede Kamer – en dus ook de regels ten aanzien van de behandeling van initiatiefwetsvoorstellen in die Kamer – wordt geregeld in het Reglement van Orde voor de Tweede Kamer (vgl. ook artikel 72 Grondwet). [N.B. Het ligt voor de hand om een wijziging aan te brengen in Hoofdstuk IX van het Reglement, maar ook hier hoeven de studenten niet te specificeren welk deel van de regeling aangepast zou moeten worden om de gewenste aanpassing te verwezenlijken.]

    Voor dit onderdeel dienen studenten te beschrijven volgens welke procedures naar Nederlands staatsrecht respectievelijk de Grondwet, een wet in formele zin en het Reglement van Orde voor de Tweede Kamer wordt vastgesteld/gewijzigd) (issue).

    • De procedure voor de herziening van de Grondwet staat omschreven in artikel 137 e.v. van de Grondwet (rule). Volgens deze procedure verloopt de wijziging van de Grondwet in twee lezingen. Het eerstelezingsvoorstel moet met een gewone meerderheid (de helft + 1) worden aanvaard door de leden van de Tweede en Eerste Kamer. Vervolgens dient de Tweede Kamer te worden ontbonden. Na installatie van de nieuwe Tweede Kamer, wordt het herzieningswetsvoorstel opnieuw ingediend bij de Tweede Kamer. In deze tweede lezing dient het wetsvoorstel te worden aangenomen door twee derden van het aantal leden van de Tweede en Eerste Kamer (application). Tegen deze achtergrond, met name van die van de eis van ontbinding van de Tweede Kamer, zal het voor de minister moeilijk, zo niet onmogelijk zijn om deze wijziging snel door te voeren (conclusion voorstel I) (max. 4 punten).
    • De wijziging van de wet geschiedt volgens de artt. 81-88 Grondwet (bron rule). Anders dan bij de wijziging van de Grondwet, neemt de Tweede Kamer voorstellen van wet aan met een gewone meerderheid van stemmen (art. 67, tweede lid Grondwet) (rule). Het doorvoeren van een wijziging van een wet in formele zin gaat doorgaans een stuk sneller dan het wijzigen van de Grondwet. Toch kost het doorvoeren van een wetswijziging als de onderhavige vaak nog veel tijd, onder meer omdat de Raad van State over de betreffende wet dient te adviseren (art. 73, eerste lid Grondwet) en zowel de Tweede en Eerste Kamer het wetsvoorstel onderwerpen aan een voorbereidend onderzoek en een openbare behandeling (zie uitgebreid Staatsrecht, no. 74) (conclusion voorstel II) (max. 3 punten).
    • Net als een voorstel tot wijziging van een wet in formele zin neemt de Tweede Kamer een voorstel tot herziening van het Reglement van Orde voor de Tweede Kamer aan met een gewone meerderheid (rule). Zie artikel 67, tweede lid Grondwet of artikel 153, eerste lid RvO II (bron rule). Anders dan bij een procedure tot wijziging c.q. vaststelling van een wet in formele zin, stemt alleen de Tweede Kamer over een dergelijk herzieningsvoorstel, aangezien het onderhavige Reglement alleen voor de Tweede Kamer geldt (conclusion voorstel III) (max. 2 punten).

    Het snelste resultaat kan worden geboekt met het derde voorstel: de procedure daarvoor is de meest lichte. Aan de andere kant ligt die volledig buiten de macht van de minister. De Kamer gaat daar zelf over, de minister kan er slechts op aandringen. Je zou dus ook kunnen zeggen dat de snelste mogelijkheid voor de minister om succes te boeken een wijziging van de Wet op de Raad van State is. Dat kan de minister zelf voorstellen. (conclusion) (1 punt).

    Vraag 6a

    Autonoom is de uitleg omdat een classificatie naar nationaal recht niet doorslaggevend is en het EHRM het begrip ‘criminal charge’ zelf heeft ingevuld [4 punten]. Uit Öztürk blijkt dat het Hof eigen criteria hanteert, zoals de aard en zwaarte van de sanctie en de aard van de overtreding. Deze criteria gebruikt het Hof meestal alternatief maar soms ook cumulatief teneinde te bepalen of een maatregel al dan niet kan worden beschouwd als een ‘criminal charge’ [4 punten]. Uitzondering: als een bepaalde sanctie naar nationaal recht reeds als strafrechtelijk wordt gekwalificeerd is er volgens het Hof reeds om die reden sprake van een ‘criminal charge’ en is de nationale kwalificatie dus wel doorslaggevend [2 punten].

    [Er werden ook punten gegeven voor het onderscheid autonome vs. heteronome rechtsvinding, en het argument dat het EHRM in Öztürk een autonome interpretatie aanhoudt omdat het begrip ‘criminal charge’ onduidelijk is en het Hof er zelf invulling aan geeft. Mits goed uitgelegd en gemotiveerd kon dat maximaal 6 punten opleveren.]

    Vraag 6b

    Uit Botta t. Italië blijkt dat het EHRM, om te bepalen of op de Staat een positieve verplichting rust om een bepaald grondrecht uit het EVRM te garanderen, nagaat of er een ‘fair balance’ is bereikt (= correcte en eerlijke belangenafweging is gemaakt) tussen het algemeen belang (het belang van de Staat) en de belangen van degene die zich op het grondrecht beroept [maximaal 5 punten voor correcte weergave van de theorie].

    Het belang van de Staat is het ontvangen van bijdragen van burgers om dat geld te kunnen gebruiken om een snel en efficiënt rechtssysteem in stand te kunnen houden. Het belang van degene die zich op het grondrecht beroept zal van zaak tot zaak verschillen. Welke kant de belangenafweging op zal vallen, is afhankelijk van een aantal factoren zoals bijvoorbeeld de hoogte van het griffierecht, de specifieke belangen van de klager en de (financiële) gevolgen voor de Staat als een positieve verplichting zou worden aangenomen. Hoe hoger het griffierecht, hoe minder toegankelijk het rechtssysteem, en hoe sneller er een positieve verplichting zal zijn om de griffierechten in ieder geval te verlagen. De financiële positie van de klager zal hierin ook een rol spelen. Echter, wat de positie van de individuele burger ook is, het belang van de Staat om in ieder geval iets te vragen voor het aanbrengen van een zaak bij een rechter zal altijd zwaarder wegen in verband met de nadelige gevolgen voor iedereen zodra de Staat die rechten niet zou mogen heffen. De conclusie moet dus zijn dat er geen positieve verplichting rust op de Staat om alle griffierechten af te schaffen. [maximaal 5 punten, afhankelijk van de kwaliteit van de redenering]

    Image

    Access: 
    Public

    Image

    Image

     

     

    Contributions: posts

    Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.

    Image

    Spotlight: topics

    Check the related and most recent topics and summaries:
    Institutions, jobs and organizations:
    Activity abroad, study field of working area:

    Image

    Check how to use summaries on WorldSupporter.org

    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

    • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
    • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
    • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
    • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
    • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

    Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Use the summaries home pages for your study or field of study
    2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
    3. Use and follow your (study) organization
      • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
      • this option is only available through partner organizations
    4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
      • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

    Main summaries home pages:

    Main study fields:

    Main study fields NL:

    Follow the author: Law Supporter
    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Statistics
    1816