Oefenpakket CD

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

A. Stamplijst Eldering

 

Hoofdstuk 1

 

Intentioneel opvoeden

Het sturend optreden van ouders en reflectie op de opvoeding door ouders

Functioneel opvoeden

De vanzelfsprekende en dagelijkse omgang met kinderen

Socialisatie

Sociologen, sociaal pedagogen en sociaal pedagogen bedoelen hiermee de functionele opvoeding, de intentionele opvoeding en de invloed van de omgeving op een kind.

Ecologische benadering

Het erkennen dat de omgeving en de wijdere maatschappelijke context van invloed hebben op een kind

Cultureel-ecologisch raamwerk

Dit raamwerk gaat ervan uit dat de culturele context in het gezin en de wijdere omgeving grote invloed heeft op de opvoeding

Hoofdstuk 2

 

Zelfidentificatie

Een persoon bepaald zelf of hij/zij met een bepaalde etnische groep geïdentificeerd wil worden

Seculiere staat

De scheiding tussen kerk en staat

Hoofdstuk 3

 

Integratie

Dit heeft vooral te maken met de participatie van immigranten in maatschappelijke instituties

Acculturatie

Cultureel veranderingsproces, doordat twee groeperingen met een verschillende cultuur in contact komen

Autonome minderheden in de VS

Zij hebben de eigen cultuur behouden, maar nemen deel aan de samenleving

Immigrantenminderheden in de VS

Recent geëmigreerde groeperingen die hoge verwachtingen hebben van de nieuwe samenleving

Kaste-achtige minderheden in de VS

Zij zijn gevangen in hun lage sociale status en zijn vaak onvrijwillige gemigreerd

Meltingpot-theorie

Twee culturen die samensmelten tot een nieuwe mengcultuur

Primaire groepen

Het gezin, de familie en de vriendengroep. Met deze groepen heb je informele, affectieve en meestal directe contacten

Secundaire groepen

Schoolbesturen, vakverenigingen enz.

Civic assimilation (inburgering)

Geen vooroordelen of discriminatie meer tussen verschillende etnische groepen en geen conflicten meer over centrale waarden en macht

Plurale samenleving

Een samenleving waarin twee of meer etnisch-culturele groeperingen binnen één politiek bestel tot op zekere hoogte een eigen leven leiden

Cultureel pluralisme

 

Elke groepering in de plurale samenleving heeft een eigen cultuur

Structureel pluralisme

Elke groepering in de plurale samenleving heeft een eigen sociale structuur

Functionalisme

Deze stroming gaat ervan uit dat sociaal-culturele systemen van een samenleving met elkaar samenhangen en elkaar beïnvloeden

Ecologische transitie

De overgang van het ene microsysteem naar het andere (bijvoorbeeld van school naar gezin)

Developmental niche

Een theoretisch raamwerk dat zich concentreert op de culturele dimensie waarin kinderen opgroeien

Parental ethnotheories/parental belief systems

De zogenoemde psychologie van de ouders in de developmental niche (opvattingen van de ouders over de opvoeding). Dit kan per culturele groep verschillen

De drie R’s

Regelmaat, rust en reinheid

Ascribed status

Een toegewezen status, zoals sekse en leeftijd

Achieved status

Een persoon verwerft status door persoonlijke eigenschappen en capaciteiten

Reciprociteit

Overleg met en inspraak van kinderen

Distal risicofactoren

Risicofactoren in de wereld buiten het gezin

Confrontatiefase

Dit is de primaire beoordeling van stress. Een persoon schat in welke consequenties de gebeurtenis heeft voor zijn/haar welbevinden

Afwegingsfase

De secundaire beoordeling in een stresssituatie, waarbij de persoon nagaat welke mogelijkheden hij/zij heeft om de stress goed te verwerken

Keuzefase

Tijdens de laatste fase in een situatie waar stress uit voortkomt, maakt de persoon een keuze voor een copingsstrategie om de stress te verwerken

Interne hulpbronnen

Dit zijn hulpbronnen voor het verwerken van stress. Enkele voorbeelden zijn: gezondheid en energie

Externe hulpbronnen

Materiële en sociale ondersteuning als hulp voor de verwerking van stress

Copingmechanisme

Strategie die een persoon heeft om zichzelf te kunnen handhaven

Hoofdstuk 5

 

Culturele blauwdruk van een samenleving

Dit is een begrip dat door Bronfenbrenner gebruikt werd. Het betekent de ideologie van de overheid

“Zij-instromers”

Instroom van allochtone leerlingen in school in het kader van gezinshereniging

Onderwijsvoorrangsbeleid

Het Nederlandse migratiebeleid dat ervoor zorgt dat scholen voor allochtone kansarme kinderen meer middelen kregen dan voor autochtone middenklassenkinderen. Kinderen moesten voorbereid worden op het leven in een multiculturele samenleving

Oet

Onderwijs in eigen taal

CEB

Commissie Evaluatie Basisonderwijs

Oalt

Onderwijs in de allochtone levende talen

OAB

Onderwijsachterstandsbeleid

Ius soli

Het toekennen van de nationaliteit van het land waarin men geboren is

Ius sanguini

Hierbij krijgen kinderen automatisch de nationaliteit van hun ouders

Bipatride/polypatride

Hierbij krijgen kinderen verschillende/meerdere nationaliteiten, omdat hun ouders dat ook hebben

Naturalisatie

Het verlenen van de nationaliteit van een land aan een vreemdeling

Individualisten (moslimjongeren)

Een persoonlijke invulling en beleving van hun geloof. Zij hebben een grotere tolerantie tegenover andersdenkenden

Conformisten (moslimjongeren)

Zij volgen meer de formele regels van de Islam

Institutionaliseringfase

Na de gezinshereniging groeit de behoefte aan voorzieningen die afgestemd zijn op de eigen cultuur

Homogamie

Huwelijk met een partner uit de eigen etnische groep

Moudawwana

Het Marokkaanse recht

Hoofdstuk 6

 

Zesculturenestudie (six cultures study)

Een studie binnen zes verschillende groeperingen (Noord-Amerika, India, Okinawa, Mexico, Kenia en de Filippijnen) die als doel heeft de transculturele validiteit van westers onderzoek na te gaan. Binnen de studie zijn vijf niet-westerse culturen en één westerse cultuur

Extended familiy-cultures

De huishoudens in deze culturen bevatten meer dan één gezin

Rites de passages

Overgangsrituelen

Nafs (islamitisch denkbeeld)

Een pasgeboren kind wordt door zijn driften beheerst (als een dier), deze driften zorgen voor chaos en impulsiviteit

Aql (islamitische denkbeeld)

Toenemend verstand bij een kind en de beheersing van driften

Rushd (islamitische denkbeeld)

De meerderjarigheid, dan mag men bezit beheren

Dharma (hindoeïstische visie)

Elk kind wordt met een levenstaak geboren en met een eigen voorgeschiedenis

Cultures of relatedness

Collectivistische culturen

Viripatrilokaliteit

Na het huwelijk gaat de vrouw bij de familie van haar man wonen

Interdependentie

Wederzijdse afhankelijkheid

Cultures of separateness

Individualistische culturen

Matrilineage

Vrouwen zijn hierbij de kern van de verwantengroep. Lijn van afstamming verloopt via vrouwen

Informeel leren

Leren door observatie en imitatie

Formeel leren

Leren in gestructureerde settingen of specifieke instituten (school)

Koranonderwijs

In traditionele niet-westerse samenlevingen bestaat dit onderwijs om religieuze kennis over te dragen. De leraar is hierbij een autoritair figuur en er nemen veel jongens deel aan deze vorm van onderwijs. Het is gericht op het memoriseren van teksten

Competente rolvervulling

Als iemand het geheel van normen en verwachtingen behorend bij een bepaalde positie goed kan vervullen

Reikwijdte van een rol

Een rol kan universeel, sociaal of alternatief zijn

Roldistantie

Een afstand tussen het verwachte rolgedrag en de persoonlijke gevoelens

Relational self

Kinderen in niet-westerse culturen ontwikkelen als eerste een zelf dat verbonden is met anderen, vooral de familie

De westerse persoonlijkheidstheorie

Deze theorie gaat ervan uit de als er geen duidelijke grenzen zijn tussen het zelf en anderen, dat dit de ontwikkeling van het zelf in de weg staat

 

MENA-culturen

Groeperingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika

Culture area

Min of meer homogeen cultuurgebied

Nif

Een dimensie van het begrip eer. Letterlijk betekent het neus. Het is het streven van een man om zijn publieke eer te (be)vestigen en te verdedigen.

Horma

Een dimensie van het begrip eer. Het is de bescherming van de vrouwen en het huis.

Haram

Taboe

Hashma

Schaamte of bescheidenheid

Baraka

Gevoelens over reinheid en onreinheid die de islam creëert

Rahma

Goddelijke zegen of mededogen

Face-to-face communicatie

Praten met kinderen en oogcontact hebben

Pediatrisch model

Face-to-face communicatie komt in dit model weinig voor, want de nadruk ligt meer op lichaamscontact. Dit model komt voor bij hoge kindersterfte, dus ook in de MENA-culturen. Het zorgt voor een grote gehoorzaamheid van het kind

Afzonderingsperiode

In culturen met een hoog sterftecijfer zijn moeder en kind de eerste 40 dagen na de geboorte onrein en kwetsbaar. Ze zijn dus afgezonderd en hebben constant contact met elkaar

Genderdifferentiatie

Jongens en meisjes krijgen steeds meer andere taken en verkeren meer in verschillende ruimtes

Symbiotische

Een relatie van interdependentie. Dit heeft een moeder met haar kinderen, omdat haar toekomstige zekerheid van haar kinderen afhangt

Orthopraxe religie

Moslims die zich aan de religieuze wetten en regels houden, verdienen hiermee religieuze verdienste voor het hiernamaals

Hoofdstuk 7

 

Accommodatie

Proces van gewenning, dit gebeurde vooral in de periode na de gezinshereniging

Pater familias / traditioneel gezinstype

De vader die het gezinshoofd is en erg autoritair is met een ondergeschikte vrouw

Egalitair gezinstype

Man en vrouw zijn meer gelijk aan elkaar, ze nemen gezamenlijk beslissingen

Pioniersgeneratie

De eerste-generatie-immigranten

Voorzieningenstructuur

Gezondheidszorg, sociale dienst enz.

Sekseratio

Verhouding vrouwen en mannen

Concentratiescholen

Scholen met overwegend allochtone kinderen

Provider of settings

Een voorbeeld is cultuur, omdat cultuur o.a. de gezinssetting beïnvloedt

Fysische kenmerken (van de developmental niche)

Bijvoorbeeld de huisvesting en directe omgeving van een gezin

Psychische disposities

Positieve karaktertrekken

Conformisme

Tegenpool van autonomie. Het is de continuering van cultuur en tradities van ouders

Xiao (chinees)

Voldoen aan de normen van een goede zoon of dochter

Levenscyclusrituelen

Rituelen ter gelegenheid van bijvoorbeeld een geboorte, een besnijdenis, huwelijk en overlijden

Niai (chinees)

Letterlijk betekent het verdrinkende liefde. Chinese ouders vinden dat je je kind niet teveel liefde en aandacht moet geven, dat zou niet goed voor ze zijn

Pilotfase

Een eerste fase van een onderzoek

Ji (chinees)

De persoonlijke levenssfeer

Positiegerichte communicatie

De communicatie is gericht op het trainen van een kind naar een bepaald rolmodel dat de ouders hebben uitgekozen

Persoonsgerichte communicatie

Communicatie die erop gericht is de zelfontplooiing van het kind te stimuleren

WVC

Ministerie van Welzijn Volksgezondheid en Cultuur (momenteel het VWS)

VVE

Voor- en vroegschoolse educatie

Extended discourses

Uitgebreide gesprekken over dingen die gebeuren

Tarifit (Marokkaans)

Dit is een taal die veel Marokkanen spreken

Transfereffect

Ontwikkeling in de eerste taal hebben ook invloed op ontwikkelingen in de tweede taal

HIPPY

Home Instruction Programme for Preschool Youngsters

OCW

Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen

OKE

Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (in deze wet werd niet meer gesproken over effectieve programma’s, maar over programma’s die de brede ontwikkeling stimuleren)

Hoofdstuk 8

 

Life span development

Een persoon ontwikkelt zich zijn hele leven

Initiatieritueel (rite de passage)

Een ritueel, bijvoorbeeld tijdens de overgang van de kindertijd naar de adolescentie

Viripatrilokaliteit

De vrouw gaan bij familie van haar man inwonen

Uxorimatrilokaliteit

De man gaan bij familie van zijn vrouw inwonen

Avoidance-relation

Elkaar vermijden om conflicten te voorkomen

Consummatie

Samenleving

Polyandrie

Een vrouw die met meerdere mannen getrouwd is

Exogamie

Alle leden van de afstammingsgroep worden uitgesloten als huwelijkspartner. Het is een sociale regel die voorschrijft dat een jongen en meisje huwen buiten de cultureel bepaalde groep waartoe zij behoren

Endogamie

Het tegenovergestelde van exogamie. Het is de sociale regel die voorschrijft dat een jongen en een meisje binnen een cultureel bepaalde groepering moeten huwen

Parallel cousins

Een huwelijk tussen een zoon en dochter van twee broers

Hypergamie

Een meisje trouwt in een hogere subkaste dan waartoe ze behoorde

Bruidsprijs

De familie van de man moet betalen aan de familie van zijn aanstaande vrouw

Bruidsschat

De familie van de vrouw moet aan haar aanstaande man betalen

Bruidsdienst

Een man moet werken om met zijn aanstaande vrouw te mogen trouwen

Bride burning

De bruid krijgt een ‘ongeluk’ bij het koken en wordt met brandwonden naar huis gestuurd, waar ze vaak overlijdt

Izzat (Indisch)

De prestige van een familie

Fitna

Chaos

Zina

Onkuisheid

Diffuus acculturatieprofiel

Niet bij de eigen etnische groep horen, maar ook niet bij de nationale groep

Integratieparadox

Naarmate iemand meer gericht is op de autochtone samenleving en meer wil integreren, is hij of zij gevoeliger voor cultuurconflicten en uitsluiting

Salafisme

Radicale stroming van de islam

Hadana

Recht van verzorging en opvoeding van de kinderen

Wilaya

Het recht van de vader tot de officiële vertegenwoordiging van de vrouw en kinderen buitenshuis

Overadvisering

Advies voor een hoger schooltype dan op grond van feitelijke schoolprestaties gerechtvaardigd was

Soenna

Meisjesbesnijdenis, waarbij een sneetje in de clitoris wordt gemaakt. Het betekent letterlijk traditie

Clitoridectomie

Meisjesbesnijdenis waarbij een gedeelte van de clitoris en kleine schaamlippen worden weggehaald.

Infibulatie

Meisjesbesnijdenis waarbij de clitoris, de kleine schaamlippen en de grote schaamlippen worden weggehaald. De wondvlakken worden gehecht en een kleine opening wordt gelaten voor urine en menstruatiebloed. Hoe kleiner de opening, hoe waardevoller de bruid

Consanguïniteit

Huwelijken tussen familieleden

Hoofdstuk 9

 

Etnische segregatie

Groepen van verschillende etnische achtergronden hebben weinig contact met elkaar. Bijvoorbeeld: autochtone gezinnen die uit de allochtone wijken verhuizen

Turkse enclave in Nederland

Een soort van een Turkse gemeenschap in Nederland die niet hoeft te integreren, omdat heel de familie in de buurt woont. Ze kunnen Turks blijven praten en hoeven nooit Nederlands te spreken

Uitgeprocedeerde migranten

Migranten die hier illegaal wonen, omdat ze geen verblijfsvergunning hebben gekregen na procedure

Sociaal netwerk

Het totaal aan personen waarmee een persoon sociale interacties heeft, doorgaans worden alleen personen buiten het gezin meegerekend. Het bestaat uit gemiddeld 3-6 intimi met daaromheen 25-40 anderen

Metaconstruct

Een construct, bijvoorbeeld sociale steun, dat onder te verdelen is in verschillende constructen

Ama’s

Alleenstaande minderjarige asielzoekers

Het stressmodel van Lazarus

Niet de stressvolle gebeurtenis bepaalt hoe groot de kans is op het krijgen van psychosociale problemen, maar de wijze waarop ouders en kinderen hiermee omgaan

Stressor

Stressvolle gebeurtenis

Bevelshuishoudingen

Gezinnen met een autoritaire opvoedingsstijl

Rolwisseling

Als een vrouw in Nederland woont en haar man na het huwelijk ook naar Nederland migreert, heeft de vrouw meer kennis van de Nederlandse taal en samenleving. De man wordt hierdoor afhankelijk van zijn vrouw en dat zijn ze andersom gewend

Paternalisme

Vaderlijk optreden

Schaking

Een jongen ontvoert een meisje om met haar te trouwen. Het meisje brengt de nacht door bij de jongen. Wanneer de familie hier achter komt willen ze de eer redden en wordt er vaak een huwelijk geregeld tussen de schaker en het meisje

Namus

Seksuele eer

LEC EGG

Landelijk Expertise Centrum Eer-Gerelateerd Geweld

Dar al-kufar

‘Het huis van de ongelovigen’, sommige moslims zien Europa als ongelovig en willen ermee breken

De hofstadgroep

Een autonoom lokaal netwerk van een radicaalislamitische stroming

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

Definitie van radicalisering (AIVD, 2006)

De groeiende bereidheid om diep ingrijpende veranderingen in de samenleving (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven en/of te ondersteunen, die op gespannen voet staan met of een bedreiging kunnen vormen voor de democratische rechtsorde

Umma

Één universele moslimgemeenschap

De apolitieke salafis

Ook wel sjeikistische genoemd. Ze houden zich aan de vernamingen van de Saoudi-Arabische sjeiks. ze stellen veel vragen aan de sjeiks via internet. Ze zijn tegen de democratie en stemmen daarom niet. Segregatie is hun acculturatiestrategie. Hun doel is de samenleving te islamiseren en terroristische aanslagen belemmeren dit doel

Niqaab

Gezichtssluier

De politieke salafis

Ze wijzen de democratie af, maar stemmen wel, omdat ze dan hun doel kunnen bereiken. Hun doel is om meer ruimte voor de islamisering te krijgen. Ze streven niet naar invoering van de shari’a, omdat Nederland niet islamitische is. Islamisering wordt door deze salafis niet uitgevoerd door geweld, maar door bekering

Dawa

Bekering

Dar al-solh

‘Het huis van het bestand’, sommige moslims zien Europa niet als ongelovig, maar als een plek waar de islam wel beoefend mag worden

De jihadi salafis

Deze salafis zijn het meest radicaal. De islam is de absolute waarheid. Alle andere groeperingen binnen de islam zijn ongelovig (ook de bovenstaande salafis). Een gewelddadige jihad is noodzakelijk

Externaliserend probleemgedrag

Dit gedrag richt zich naar buiten. Voorbeelden zijn vechten, conflicten en vandalisme

Internaliserend probleemgedrag

Richt zich op de persoon zelf en uit zich in angst, depressie en isolement

Marginalisering

Als migranten de bindingen met belangrijke instituten van de samenleving verliezen. Voorbeelden zijn de arbeidsmarkt en school

Multiproblem gezinnen

Gezinnen met meerdere problemen

Kif

Hash

HKS

Herkenningsdienstsysteem

Sociale controletheorie

Deze theorie gaat ervan uit dat de kans op delinquentie bij jeugdigen toeneemt wanneer zij de binding met conventionele instituties van de samenleving, zoals het gezin, het onderwijs en de arbeidsmarkt verliezen

De gelegenheidstheorie

Deze theorie veronderstelt dat mensen juist delicten plegen wanneer de gelegenheid daartoe gunstig is

De deprivatietheorie

Deze theorie gaat ervan uit dat delinquentie, met name diefstal, vooral voorkomt wanneer er een grote discrepantie bestaat tussen de wensen, behoeften en aspiraties van mensen en hun feitelijke mogelijkheden

Recidive

Mensen die herhaaldelijke strafbare feiten begaan

 

B. Stamplijst Elbers

 

Hoofdstuk 1

 

Shaping

Gedrag stapsgewijs aanleren door positieve bekrachtiging

Social learning theory

Letterlijk observatieleren, beschreven door Bandura

Bipolair perspectief van Kagitçibasi

Het perspectief van Kagitçibasi is dat er twee uitersten zijn van culturen, namelijk de individualistische en de collectivistische culturen. Hij maakt er een tweedeling van

Interpretieve procedures in een cultuur (betekenisconstructie)

Hoe mensen regels in sociale situaties interpreteren

Conventionele regels

Gebruikelijk/ door de gewoonte voorgeschreven

Social communication theory

De verbale interactie tussen ouders en kinderen verklaren de opvoeding

Semigestructureerde interviews

De vragen van het interview staan nog niet helemaal vast, maar de interviewer heeft een aantal onderwerpen waar hij/zij het over wilt hebben

Hedonisme

Genot is het hoogste goed

(immigranten vinden dat het hedonisme in de Nederlandse samenleving aanwezig is en ze willen hun kinderen daarvan weghouden)

Proximale factoren

Kenmerken van ouder-kind interacties

Transitioneel gezin

Een mengvorm van het traditionele en egalitaire gezinstype

Hoofdstuk 2

 

Gezinsgerichte interventieprogramma’s

Deze interventies worden vaak thuis uitgevoerd. Er zijn paraprofessionele medewerkers aanwezig. Het doel is de moeder-kind interactie te intensiveren voor betere schoolprestaties van het kind

Paraprofessionele medewerkers

Deze medewerkers zijn opgeleid om te assisteren bij de interventieprogramma’s, bijvoorbeeld buurtmoeders

Centrumprogramma’s

Deze programma’s vinden niet thuis plaats, maar meestal op de basisschool of op de peuterspeelzaal. Er worden deskundige begeleiders voor ingeschakeld

Headstart

Amerikaans stimuleringsprogramma

OPSTAP

Een Nederlands gezinsprogramma dat een aanpassing is van een vergelijkbaar Turks programma. Er worden paraprofessionals ingezet om moeders te trainen en gedragsveranderingen te bewerkstelligen

OPSTAP OPNIEUW

Een herziening van de Nederlandse OPSTAP

‘grass root’ programma

Een programma dat niet top down maar bottom up georganiseerd is. Het is dus geen vaststaand programma

Home Start

Dit is een ‘grass root’ programma. Het is niet door professionals ontworpen, maar het is gerealiseerd door vrijwilligers die op gelijkwaardig niveau steun geven aan gezinnen met specifieke problemen

Empowerment (van het gezin)

De mogelijkheden van het gezin om de eigen problemen op te lossen worden benut en vergroot

Piramide en Kaleidoscoop

Voorschoolse programma’s afgeleid van Amerikaanse varianten. Er is begeleiding van speciaal daarvoor geschoolde begeleiders

Hoofdstuk 3

 

Multilinguale samenleving

Een meertalige samenleving (dit is het geval in Australië, waar minderheidstalen officieel worden erkend)

CUP

Common Underlying Proficiency. Dit betekent dat kinderen bij het goed beheersen van een eerste taal een vaardigheid (de CUP) opdoen die het makkelijker maakt een tweede taal te leren

Metalinguïstische

Kennis van meerdere talen

Didactische experimenten

Bij deze experimenten wordt er gekeken naar de resultaten van een leerling op de belangrijkste leergebieden

BICS

Basic Interpersonal Communication Skills, dit is contextrijk alledaags taalgebruik

CALP

Cognitive-Academic Language Proficiency, dit is formeel academisch taalgebruik

OETC

Onderwijs in eigen taal en cultuur

Deficietopvatting

Problemen van allochtone kinderen op school worden verklaard door motivatietekort of tekortschietende competentie (dus problemen worden bij het kind zelf gelegd)

Culturele-incongruentie-opvatting

De vaardigheden en motivaties die thuis zijn aangeleerd sluiten niet aan op competenties en oriëntaties die op school gevraagd worden. De schoolcultuur en thuiscultuur zijn dus verschillend

IRF

Initiatief, respons en feedback. Dit is een vorm van communiceren die vaak ontbreekt in de lagere milieus

Hoofdstuk 4

 

Preventieve integratie

Een voorbeeld is het actief opsporen van allochtone spijbelaars op school en het opvangen van delinquente jongeren na een periode van detentie

contraproductief

Letterlijk: de productie tegengaan of tenietdoen

F-culturen (Fijnmazige culturen)

Groepsgerichte collectivistische culturen, waarin een groot aantal impliciete regels gelden

G-culturen (Grofmazige culturen)

Dit zijn individualistische culturen, waarbij expliciete communicatieregels gelden

 

 

 

C: Oefenvragen 1

 

1. Welke landen hebben niet gezorgd voor de omvangrijke migratie van de afgelopen 50 jaar naar Nederland? (Eldering, hfst 2.2)

  1. Westerse landen met een sociaaleconomische structuur en cultuur die vergelijkbaar is met die van Nederland

  2. Landen in Azië

  3. De voormalige koloniën

  4. Landen rond de middellandse zee (o.a. Portugal en ex-Joegoslavië)

 

2. Zijn alle doelgroepen voor het minderheidsbeleid allochtone minderheden? (Eldering, hfst 2.2)

a. Ja

b. Nee

 

3. Wat is de goede volgorde van fases van migratie uit Marokko en Turkije? (Eldering, hfst 2.2)

a. Vorming van etnische gemeenschappen – gezinsvorming – arbeidsmigratie – gezinshereniging in Nederland

b. Arbeidmigratie – gezinsvorming – gezinshereniging in Nederland – vorming van etnische gemeenschappen

c. Arbeidsmigratie – gezinshereniging in Nederland – vorming van etnische gemeenschappen – gezinsvorming

 

4. Waarom belijden Turken in Nederland minder actief hun religie dan Marokkanen? (Eldering,hfst 2.2)

a. Omdat Turken een andere religie hebben, waarbij het minder belangrijk is hem te belijden

b. Omdat Turkije een seculiere staat is

c. Omdat de religie in Marokko al langer bekend is

 

5 . Waarom ligt de gemiddelde leeftijd van niet-westerse allochtonen ver onder die van autochtone Nederlanders? (Eldering, hfst 2.4)

 

6. Noem de vier acculturatiestrategieën. (Eldering, hfst 3.1)

 

7. Kan structureel pluralisme bestaan zonder cultureel pluralisme? (Eldering, hfst 3.2)

a. Ja

b. Nee

 

8 Wat is het verschil tussen het sociaalecologische model en de developmental niche? (Eldering, hfst 3.4)

 

9. Wat is de derde fase van stressbeoordeling en wat gebeurt er in die fase? (Eldering, hfst 3.5)

a. De afwegingsfase is de laatste beoordeling, waarbij de persoon nagaat welke mogelijkheden er zijn om de stress goed te verwerken

b. De confrontatiefase is de laatste beoordeling, waarbij de persoon de consequenties van de stresssituatie voor het welbevinden inschat

c. De keuzefase is de laatste fase. Een persoon kiest dan een copingsstrategie die zorgt voor de beste verwerking van de stress

 

10. Waarom kon het Oet niet de functie vervullen van ondersteuning bij het verwerven van de Nederlandse taal? Noem twee redenen. (Eldering, hfst 5.1)

 

11. Wat is het voordeel van naturalisering met betrekking tot het kiesrecht? (Eldering, hfst 5.2)

 

12. Wat was het doel van de zesculturenstudie? (Eldering, hfst 6.1)

 

13. Ouders uit niet-westerse culturen verschillen in drietal opzichten van ouders uit westerse culturen. Welke hoort niet in het rijtje thuis? (Eldering, hfst 6.2)

a. Traditie en religie hebben een grotere invloed op het kindbeeld van ouders in niet-westerse culturen dan wetenschappelijke inzichten

b. Ouders in niet-westerse culturen hanteren vaker een sociaal levensloopmodel i.p.v het centraal stellen van een psychologische ontwikkeling van het individuele kind

c. Overgangen van de ene fase op de andere gaan in niet-westerse culturen vaak gepaard met minder verantwoordelijkheden voor het kind

d. In de meeste niet-westerse culturen is er een sterkere seksespecifieke opvoeding

 

14. Noem twee kritiekpunten die werden geuit tegen het levensloopmodel van een hindoe. (Eldering, hfst 6.2)

 

15. Wat staat er tegenover interdependentiemodel? (Eldering, hfst 6.3)

a. Het levensloopmodel van een hindoe

b. Het onafhankelijkheidsmodel

c. Het cultureel pluralisme

d. De developmental niche

 

16. Welke twee waardesystemen kenmerken de MENA-culturen? (Eldering, hfst 6.5)

a. De erecode en het Jodendom

b. Het bescheidenheidsysteem en het christendom

c. De erecode en de islam

 

17. Waarom komen Zuid-Europese immigranten niet meer in de Jaarrapportage integratie voor? Kruis de juiste antwoord(en) aan. (Eldering, hfst 7.1)

a. Ze zijn teruggekeerd

b. Ze hebben hun weg in de Nederlandse samenleving gevonden

c. Ze zijn niet terug te vinden in de rapportage, omdat er veel gemengde huwelijken met Nederlanders plaatsvonden

d. Ze komen niet in de rapportage voor, omdat ze niet mee wilden werken

 

18. De attitude om zich aan te passen aan de nieuwe samenleving wordt bij immigranten bepaald door ……………Welke hoort niet in het rijtje thuis? (Eldering, hfst 7.1)

a. het verblijf als tijdelijk of permanent te beschouwen

b. de doelstelling waarmee men is gemigreerd (bijvoorbeeld arbeidsmigranten voor werk)

c. opvattingen van de migranten over de nieuwe samenleving

d. de culturele afstand tussen bevolkingsgroepen die met elkaar in contact zijn

e. de geografische afstand van het nieuwe land en het land van herkomst

 

19. Wat waarderen de Marokkaanse en Turkse ouders wél in de Nederlandse opvoeding? (Eldering, hfst 7.2)

 

20. Er worden drie typen disciplineringsreacties onderscheiden. Benoem ze allemaal. (Eldering, hfst 7.2)

 

21. Waarom duurt de adolescentie bij meisjes korter dan bij jongens in pre-industriële samenlevingen? Welke is onjuist? (Eldering, hfst 8.1)

a. Meisjes hebben een kortere roltraining nodig dan jongens

b. De reproductieve functie van vrouwen kan niet lang onrendabel blijven

c. Bij vrouwen komt de hormoonhuishouding eerder op gang, waardoor ze eerder volwassen zijn

 

22. Wat houdt het asymmetrisch endogamiegebod in? (Eldering, hfst 8.2)

 

23. Wat is de juiste volgorde? (Eldering, hfst 9.1)

a. Economische druk  minder ondersteunend en affectief gedrag jegens kinderen  psychische stress bij ouders

b. Minder ondersteunend en affectief gedrag jegens kinderen  psychische stress bij ouders  economische druk

c. Economische druk  psychische stress bij ouders  minder ondersteunend en affectief gedrag jegens kinderen

 

24. Welk nadeel geeft het bipolaire perspectief van Kagitçibasi? (Elbers, hfst 1)

 

25 Noem vier redenen waarom Elbers negatief is over het Nederlandse programma OPSTAP. (Elbers, hfst 2)

 

26. Op welke groep immigranten is de culturele-incongruentie-hypothese niet van toepassing? (Elbers, hfst 3)

a. Turken

b. Surinamers

c. Somaliërs

d. Japanners

 

27. Waar staat het woord G-culturen voor? (Elbers, hfst 4)

a. Gezinsculturen

b. Groepsculturen

c. Grofmazige culturen

 

D: Antwoorden Oefenvragen 1

 

  1. B hoort niet in het rijtje thuis.

 

  1. Nee, want zigeuners en woonwagenbewoners zijn ook aan het minderheidsbeleid toegevoegd, terwijl zij niet altijd allochtoon zijn.

 

  1. C, want gezinsvorming is de laatste fase in het proces en de migratie begon met arbeidsmigratie, waarna gezinshereniging bekostigd kon worden.

 

  1. B, want in Turkije is er scheiding tussen kerk en staat, waardoor het dagelijks leven minder beïnvloed wordt door religie dan in Marokko.

 

  1. Niet-westerse allochtonen zijn gemiddeld jonger dan autochtone Nederlanders, omdat het geboortecijfer van allochtonen in het land van herkomst hoog is en er een dalend sterftecijfer is.

 

  1. 1 – integratie (wel relaties met andere groeperingen, maar de eigen cultuur willen behouden), 2 – assimilatie (wel relaties aangaan met andere groeperingen en er niet aan hechten om de eigen cultuur te behouden), 3 – segregatie, 4 – Marginalisatie.

 

  1. A, Ja want elke groeperingen kan een eigen sociale structuur hebben, terwijl ze niet allemaal een eigen cultuur hoeven te hebben. Andersom is het echter niet mogelijk.

 

  1. De developmental niche benadrukt de rol van cultuur meer en de subsystemen van dit model behoren in evenwicht te zijn, terwijl het sociaalecologisch model minder kijkt naar cultuur en er meer een wisselwerking tussen de verschillende structuren in de ecologische omgeving van een gezin is.

 

  1. C, want in de laatste fase van de stressbeoordeling kiest de persoon in de situatie een copingsstrategie.

 

  1. Het Oet (onderwijs in eigen taal) werd vaak verzorgd door leerkrachten die uit het land van herkomst kwamen, hierdoor beschikten zijzelf ook niet voldoende over de Nederlandse taal. En het Oet werd vaak gegeven in officiële talen uit het land van herkomst, deze talen waren voor de leerlingen vaak onbekend, omdat zij een dialect spraken of een taal zonder schrift.

  2. Naturalisatie geeft recht op deelname aan verkiezingen van de tweede kamer en de Provinciale Staten.

 

  1. Het doel van de zesculturenstudie was na te gaan of uitkomsten van onderzoek in Europa en de VS transculturele validiteit hebben. Er werd dus gekeken of de uitkomsten uit westerse landen universele waarde hebben.

 

  1. C hoort niet in het rijtje thuis, omdat de overgangen tussen fases gepaard gaat met rites de passage. Of dit ook gepaard gaat met minder verantwoordelijkheden is niet bekend.

 

  1. De kindertijd is niet in het model geïntegreerd en het model gaat voor een beperkte categorie hindoes op. Alleen jongens uit de hoge kasten kunnen lezen.

 

  1. B, omdat het interdependentiemodel wederzijdse afhankelijkheid inhoudt.

 

  1. C, de Midden-Oosten en Noord-Afrika culturen hebben als centrale waarden de erecode en de islam.

 

  1. A en B zijn de juiste antwoorden

 

  1. E is niet juist, alle bovenstaande hebben invloed op attitude ten aanzien van acculturatie

 

  1. De Marokkaanse en Turkse ouders waarderen de structuur en regelmaat in de opvoeding van jonge kinderen, bijvoorbeeld de vaste tijden voor eten en slapen

 

  1. De drie typen disciplineringsreacties zijn:

1: Machtsuitoefening: dreigen met straf, commanderen en/of lichamelijke straf

2: Liefdesonthouding: kind negeren en/of teleurstelling uitspreken

3: Inductie: praten, uitleg geven en wijzen op consequenties

 

  1. C is onjuist. De bovenstaande twee zij de juiste antwoorden. De roltraining van meisjes duurt korter, omdat ze toch ondergeschikt blijven aan de man.

 

  1. Het asymmetrisch endogamiegebod komt voor in het Marokkaanse huwelijksrecht (in een islamitische samenleving). Het houdt in dat het voor vrouwen verboden is met een man te trouwen die geen moslim is, want kinderen volgen de religie van hun vader. Het is andersom dus wel toegestaan, een man mag wel met een vrouw trouwen die geen moslim is.

 

  1. C, ouders met economische druk ervaren stress, waardoor ze hun kinderen (in de meeste gevallen) minder goed gaan behandelen.

  2. Het nadeel van dit perspectief is dat bijvoorbeeld verschillen tussen hetzelfde type cultuur over het hoofd worden gezien.

 

  1. 1) Er was veel uitval van de deelnemende ouders. 2) Veel moeders waren ongeletterd. 3) Het programma werd niet in het Nederlands aangeboden, maar voor Marokkanen in het Arabisch, terwijl Berbers de moedertaal was. 4) De vorm van spelen met kinderen was een omslag voor de moeders.

 

  1. D, want Japanse immigranten hebben vaak groot schoolsucces. Een ander voorbeeld is Chinezen. Zij kunnen goed aansluiten bij de schoolcultuur in een ander land.

 

  1. C, omdat G-culturen grofmazige culturen zijn. Deze culturen zijn individualistisch.

 

E: Oefenvragen 2

  1. Op welke doelgroepen focust het minderheidbeleid zich? (H2.2)

  1. Immigranten uit voormalige koloniën

  2. Buitenlandse werknemers en gezinnen rond Middellandse Zee

  3. Vluchtelingen

  4. Asielgerechtigde personen

  5. Zigeuners

 

  1. 1, 2, 4

  2. 2, 3, 4, 5

  3. 3, 4, 5

  4. 1, 2, 3, 4, 5

 

  1. Wat is de goede volgorde van fases van migratie uit Marokko en Turkije? (H2.2)

    1. Vorming van etnische gemeenschappen – gezinsvorming – arbeidsmigratie – gezinshereniging in Nederland

    2. Arbeidsmigratie – gezinsvorming – gezinshereniging in Nederland – vorming van etnische gemeenschappen

    3. Arbeidsmigratie – gezinshereniging in Nederland – vorming van etnische gemeenschappen - gezinsvorming

 

  1. Waarom belijden Turken in Nederland minder actief hun religie dan Marokkanen? (H2.2)

    1. Omdat Turken een andere religie hebben, waarbij het minder belangrijk is hem te belijden.

    2. Omdat Turkije een seculiere staat is.

    3. Omdat de religie in Marokko al langer bekend is.

 

  1. Migratie is een proces dat bepaald wordt door push- en pullfactoren. Pushfactoren stimuleren tot … en pullfactoren tot … . (H2.3)

 

  1. Noem de vier acculturatiestrategieën. (H3.1)

 

  1. Noem de vier dimensies voor multiculturalisme. (H3.2)

 

  1. Kan structureel pluralisme bestaan zonder cultureel pluralisme? (H3.2)

 

  1. Wat is het verschil tussen het sociaalecologische model en de developmental niche? (H3.4)

 

  1. Wat is de derde fase van stressbeoordeling en wat gebeurt er in die fase? (H3.5)

  1. De afwegingsfase is de laatste beoordeling, waarbij de persoon nagaat welke mogelijkheden er zijn om de stress goed te verwerken

  2. De confrontatiefase is de laatste beoordeling, waarbij de person de consequenties van de stresssituatie voor het welbevinden inschat.

  3. De keuzefase is de laatste fase. Een persoon kiest dan een copingsstrategie die zorgt voor de beste verwerking van de stress.

 

  1. Leg uit wat de Oet inhoudt. (H5.1)

  2. Wat is het voordeel van naturalisering met betrekking tot het kiesrecht? (H5.2)

 

  1. Naturalisatie is een belangrijke fase in het assimilatieproces. Wat houdt het in en wat betekent deze keuze volgens Gordon (1964)? (H5.2)

 

  1. Wat was het doel van de zesculturenstudie? (H6.1)

 

  1. Noem twee kritiekpunten die werden geuit tegen het levensloopmodel van een hindoe. (H6.2)

 

  1. Wat staat tegenover het interdependentiemodel? (H6.3)

  1. Het levensloopmodel van een hindoe

  2. Het cultureel pluralisme

  3. De developmental niche

  4. Het onafhankelijkheidsmodel

 

  1. Waar wordt het beeld van ouders over kinderen steeds meer door bepaald? (H6.2)

  1. De wetenschap.

  2. Religie.

  3. Traditie.

  4. Voorouders.

 

  1. Welke twee waardesystemen kenmerken de MENA-culturen? (H6.5)

 

  1. Noem drie typen disciplineringsreacties. (H7.2)

 

  1. Stelling 1: Acculturatie is het veranderingsproces als twee culturen met elkaar in aanraking komen.
    Stelling 2: Accommodatie is een proces van gewenning (H7)

Welke stelling is juist?

    1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

    2. Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist

    3. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

    4. Stelling is onjuist, stelling 2 is onjuist

 

  1. De attitude om zich aan te passen aan de nieuwe samenleving wordt bij immigranten bepaald door ……….. Welke hoort niet in het rijtje thuis? (H7.1)

    1. Het verblijf als tijdelijk of permanent te beschouwen.

    2. De doelstelling waarmee men is gemigreerd (bijv. arbeidsmigranten voor werk)

    3. Opvattingen van de migranten over de nieuwe samenleving.

    4. De culturele afstand tussen bevolkingsgroepen die met elkaar in contact zijn.

    5. De geografische afstand van het nieuwe land en het land van herkomst.

 

  1. Wat waarderen de Marokkaanse en Turkse ouders wél in de Nederlandse opvoeding? (H7.2)

 

  1. Waarom duurt de adolescentie bij meisjes korter dan bij jongens in pre-industriële samenlevingen? Welke is onjuist? (H8.1)

    1. Meisjes hebben een kortere roltraining nodig dan jongens.

    2. De productieve functie van vrouwen kan niet lang onrendabel blijven.

    3. Bij vrouwen komt de hormoonhuishouding eerder op gang, waardoor ze eerder volwassen zijn.

 

  1. Stelling 1: Het integratieprofiel schetst een kleine mate van betrokkenheid bij de samenleving, een sterke oriëntatie op de eigen etnische groep. Dit heerst vaak bij meisjes.
    Stelling 2: Een diffuus integratieprofiel laat een lage beheersing van de nationale taal zien, met weinig nationale contacten. (H8.2)

Welke stelling is juist?

    1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

    2. Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist

    3. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

    4. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is onjuist

 

  1. Wat is juist? (H8)

          1. Allochtone meisjes presteren minder goed dan allochtone jongens.

          2. Allochtone jongens volgen vaker HAVO/VWO onderwijs.

          3. Turkse leerlingen hebben de hoogste slaagpercentages bij de eindexamens.

          4. Allochtone meisjes zijn meer gericht op een opleiding met goede vooruitzichten op arbeidsmarkt, autochtone meisjes kiezen meer seksespecifiek.

 

  1. Wat houdt het assymetrische endogamiegebod in? (H8.2)

 

  1. Wat is de juiste volgorde? (H9.1)

    1. Economische druk – minder ondersteunend en affectief gedrag jegens kinderen – psychische stress bij ouders

    2. Minder ondersteunend en affectief gedrag jegens kinderen – psychische stress bij ouders – economische druk

    3. Economische druk – psychische stress bij ouders – minder ondersteunend en affectief gedrag jegens kinderen

 

  1. Noem 3 algemene risicofactoren in de opvoedingsomgeving van allochtone jeugdigen. (H9.1)

 

  1. Stelling 1: Bij het traditionele gezinstype is de moeder ondergeschikt aan de vader.
    Stelling 2: Bij een egalitair gezinstype zijn ouders meer responsief en is er meer gelijkheid. (H9)

Welke stelling is juist?

    1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

    2. Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist

    3. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

    4. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is onjuist

 

  1. Wat voor nadeel wordt opgemerkt bij het bipolaire perspectief van Kagitcibasi? (Elbers, H1)

  2. Noem vier redenen waarom Elbers negatief is over het Nederlandse programma OPSTAP. (Elbers, H2)

 

  1. Beschrijf de gezinsgerichte en centrumprogramma’s. (Elbers, H3)

 

  1. Op welke groep immigranten is de culturele-incongruentie-hypothese niet van toepassing? (Elbers, H3)

    1. Turken

    2. Surinamers

    3. Somaliërs

    4. Japanners

 

  1. Wat betekenen de F en G culturen? (Elbers, H4)

    1. Fijnmazig en grofmazige culturen

    2. Familie- en gezinsculturen

    3. Familie- en groepsculturen

 

Artikel Killen

  1. Zorgt het I-C construct voor een stereotype beeld? Zo ja, op welke manier?

  2. Beschrijf de uitleg van het I-C construct a.d.h.v. het continuüm.

 

Artikel Harkness

  1. Wat zijn de twee dimensies van autonomie volgens Kagitcibasi?

    1. Onafhankelijkheid en separatie

    2. Agency en separatie

    3. Relaties en agency

 

Artikel Harwood

  1. Op welke manier leeft homogeniteit naast heterogeniteit in een cultuur?

 

Artikel Raeff

  1. Stelling 1: Een collectieve aanname voor relaties is de wederkerige verwachtingen over de relatie en het doel om verbanden te vormen.

Stelling 2: Individuele aanname voor relaties is het feit dat mensen vrij zijn.

Welke stelling is juist?

    1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist

    2. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

    3. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

    4. Stelling is onjuist, stelling 2 is onjuist

 

Artikel Vollebergh

  1. Stelling 1: Turkse jongeren scoren hoger op externaliserend probleemgedrag dan op internaliserend probleemgedrag.

Stelling 2: Kwetsbare jongeren hebben door toenemende externe attributie en interetnische vijandelijkheid meer kans op gedragsproblemen.

 

Welke stelling is juist?

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist

  2. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  3. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

  4. Stelling is onjuist, stelling 2 is onjuist

 

Artikel Pels (H5)

  1. Wat zijn de 4 taken van Marokkaanse ouders bij het grootbrengen?

  1. Verzorgen en vertroetelen

  2. Controle

  3. Opvoeden

  4. Bescherming

  5. Roltraining
     

          1. A, C, D, E

          2. B, C, D, E

          3. A, B, C, E

          4. A, B, D, E

 

Artikel Pels (H6)

  1. Wat is het verschil in autoriteitsideeën van Marokkaanse ouders en Nederlandse leerkrachten?

 

Artikel Leseman

  1. Stelling 1: Socialisatiepraktijken zijn niet belangrijk voor de cognitieve ontwikkeling.

Stelling 2: Onderwijsbeleid kan invloed hebben door de proximale processen van kinderen te veranderen, zoals sociale interacties.

 

Welke stelling is juist?

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist

  2. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  3. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

  4. Stelling is onjuist, stelling 2 is onjuist

 

Artikel Brody

  1. Wat houdt de sociale disorganisatie theorie in?

 

Artikel van Tuijl

  1. Noem 3 voordelen van thuisgebaseerde onderwijsprogramma’s.

 

Artikel Greenfield

  1. Stelling 1: Het criterium van individualistische docenten voor positieve ontwikkeling is individuele prestaties. Voor ouders is dit prestaties van de familie als geheel.

Stelling 2: Leerkrachten en ouders vertonen verschillende culturele modellen, waarbij de docent het kind als onafhankelijk, academisch presteerder met hoge eigenwaarde ziet en de ouders het kind als lid van de familie die vaardigheden deelt en verantwoordelijkheid ontwikkelt.

 

Welke stelling is juist?

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist

  2. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  3. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

  4. Stelling is onjuist, stelling 2 is onjuist

 

Artikel Brok

  1. Welk verschil werd opgemerkt in de perceptie van leerlingen bij dit onderzoek?

 

Artikel Leeman & Pels

  1. Wat is géén doel van elke ouder in Nederland, ongeacht de cultuur?

                1. Ontwikkelen van een collectieve identiteit

                2. Geaccepteerd worden in sociale gemeenschap

                3. Adaptatie aan publieke domein van Nederland

 

Artikel Harkness & Super

  1. Welke drie componenten horen bij de developmental niche?

 

Artikel Burger

  1. Wat is het doel van alle voorschoolse programma’s?

 

Artikel Early

  1. Stelling 1: Hoe meer les kinderen hadden, hoe meer tijd besteed werd aan motoriek.

Stelling 2: Het merendeel van de tijd in de kinderopvang wordt besteed aan docent-gestuurde activiteiten.

 

Welke stelling is juist?

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist

  2. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  3. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist

  4. Stelling is onjuist, stelling 2 is onjuist

 

 

 

 

 

F: Antwoorden Oefenvragen 2

 

  1. D, want al deze groeperingen zijn toegewezen aan het minderhedenbeleid.

  2. C, want gezinsvorming is de laatste fase in het proces en de migratie begon met arbeidsmigratie, waarna gezinshereniging bekostigd kon worden.

  3. B, want in Turkije is er een scheiding tussen kerk en staat, waardoor het dagelijks leven minder beïnvloed wordt door religie dan in Marokko.

  4. Pushfactoren stimuleren tot emigratie en pullfactoren tot immigratie .

  5. Integratie (wel relaties met andere groeperingen, maar eigen cultuur behouden)
    Assimilatie (wel relaties aangaan met andere groeperingen, niet hechten aan behouden van eigen cultuur)
    Segregatie
    Marginalisatie

  6. Objectieve werkelijkheid, ideologie, officieel beleid en implementatie van beleid.

  7. Ja, want elke groepering kan een eigen sociale structuur hebben, terwijl ze niet allemaal een eigen cultuur hoeven te hebben. Andersom is het echter niet mogelijk.

  8. De developmental niche benadrukt de rol van cultuur meer en de subsystemen van dit model behoren in evenwicht te zijn, terwijl het sociaalecologisch model minder kijkt naar cultuur en er meer een wisselwerking tussen de verschillende structuren in de ecologische omgeving van een gezin is.

  9. C, want in de laatste fase van de stressbeoordeling kiest de persoon in de situatie een copingsstrategie.

  10. De Oet betekent Onderwijs in eigen taal. Dit hield in dat kinderen dus onderwijs konden krijgen in hun eigen taal. Dit was bedacht als ondersteunende functie voor het verwerven van Nederlands.

  11. Naturalisatie geeft recht op deelname aan verkiezingen van de tweede kamer en de Provinciale Staten.

  12. Naturalisatie houdt in dat men het Nederlanderschap verkrijgt en dus officieel inwoner wordt. Deze keus betekent, volgens Gordon, dat men zich met de nieuwe samenleving identificeert.

  13. Het doel van de zesculturenstudie was na te gaan of uitkomsten van onderzoek in Europa en de VS transculturele validiteit hebben. Er werd dus gekeken of de uitkomsten uit Westerse landen universele waarden hebben.

  14. De kindertijd is niet in het model geïntegreerd en het model gaat voor een beperkte categorie hindoes op. Alleen jongens uit de hoge kasten kunnen lezen.

  15. D, omdat het interdependentiemodel wederzijdse afhankelijkheid inhoudt.

  16. A, omdat de wetenschap steeds meer opkomt en er steeds meer onderzoek gedaan wordt naar hoe een kind zich zou moeten ontwikkelen.

  17. De erecode en de Islam.

  18. Machtsuitoefening, liefdesonthouding en inductie.

  19. B, beiden zijn juist.

  20. E is niet juist, alle bovenstaande hebben invloed op attitude ten aanzien van acculturatie.

  21. De Marokkaanse en Turkse ouders waarderen de structuur en regelmaat in de opvoeding van jonge kinderen, bijvoorbeeld de vaste tijden voor eten en slapen.

  22. C is onjuist. De roltraining van meisjes duurt korter, omdat ze toch ondergeschikt blijven aan de man.

  23. C, want het integratieprofiel schetst een juist een grote mate van betrokkenheid bij de samenleving.

  24. D, want allochtone meisjes presteren beter dan jongens, jongens volgen juist niet vaker HAVO/VWO onderwijs en Turkse leerlingen hebben het laagste slagingspercentage.

  25. Het asymmetrische endogamiegebod komt voor in het Marokkaanse huwelijksrecht (in een islamitische samenleving). Het houdt in dat het voor vrouwen verboden is met een man te trouwen die geen moslim is, want kinderen volgen de religie van hun vader. Het is andersom dus wel toegestaan, een man mag wel met een vrouw trouwen die geen moslim is.

  26. C, ouders met economische druk ervaren stress, waardoor ze hun kinderen (in de meeste gevallen) minder goed gaan behandelen.

  27. Lage sociale positie, achterstandswijken, geen familie ter ondersteuning, risico’s binnen het gezin.

  28. B, beiden zijn juist.

  29. Een nadeel is dat verschillen tussen hetzelfde type cultuur niet in het oog gehouden worden.

  30. 1. Er was veel uitval van de deelnemende ouders. 2. Veel moeders waren ongeletterd. 3. Het programma werd niet in het Nederlands aangeboden, maar voor Marokkanen in het Arabisch, terwijl Berbers de moedertaal was. 4. De vorm van spelen met kinderen was een omslag voor de moeders.

  31. De gezinsgerichte programma’s worden voor een deel thuis uitgevoerd, het doel hierbij is om de moeder-kind interactie te bevorderen. Centrumprogramma’s daarentegen vinden plaats in basisscholen en peuterspeelzalen, met deskundigen.

  32. D, want Japanse immigranten hebben vaak groot schoolsucces. Een ander voorbeeld is Chinezen, zij kunnen goed aansluiten bij de schoolcultuur in een ander land.

  33. A, fijnmazige (groepsgericht, collectivistisch) en grofmazige (individualistisch, expliciete communicatiecodes) culturen!

  34. Ja, het zorgt voor een stereotype beeld. Het construct leidt tot simplistische en vertekende beelden van complexe sociale werkelijkheden, doordat het construct niet laat zien dat individualistische en collectivistische neigingen naast elkaar kunnen bestaan.

  35. Individualisme en collectivisme als continuüm kan je zien als twee polen op één lijn, waarbij individualisme aan de ene kant en collectivisme aan de andere kant staat. Culturen bevinden zich dan ergens op dat continuüm, met meer of minder individualistische/collectivistische trekjes.

  36. B, deze begrippen zijn Kagitcibasi’s conceptualisatie van het autonome relationele zelf.

  37. Heterogeniteit in een cultuur is het delen van doelen, gemeenschappelijke trekjes, terwijl homogeniteit juist verschillen in de cultuur is. Uit onderzoek is gebleken dat je als individu bij een cultuur hoort en aan die doelen/waarden/normen voldoet (heterogeniteit), maar je dit aanpast naar je eigen stijl, of naar de situatie, wat leidt tot homogeniteit.

  38. A, beiden zijn juist.

  39. C, Turkse jongeren scoren hoger op internaliserend probleemgedrag, en óók (maar minder dan verwacht) op externaliserend probleemgedrag.

  40. C, bescherming hoort niet bij deze taken.

  41. Uit onderzoek blijkt dat Marokkaanse ouders graag expliciete autoriteit van de leerkrachten willen zien, waaruit duidelijk de machtspositie van de leerkracht blijkt, terwijl Nederlandse leerkrachten juist impliciete autoriteit laten zien.

  42. C, want de socialisatiepraktijken blijken uit het onderzoek wel belangrijk voor de cognitieve ontwikkeling en onderwijsbeleid heeft inderdaad invloed.

  43. De sociale disorganisatie theorie houdt in dat bepaalde kenmerken van een onrustige buurt processen op gang brengen die conventioneel gedrag bevorderen.

  44. - Ouders en kinderen brengen al heel veel tijd met elkaar door, hierdoor lijkt familieomgeving een goede plek.

- Minderheidsouders of ouders met laag inkomen hebben vaak te hoge verwachtingen van hun schoolcarrière van hun kind en zijn hierdoor erg gemotiveerd om onderwijsrol in te nemen.

- Familie blijft ook na voorschoolse jaren een belangrijke context voor de ontwikkeling van het kind.

 

  1. A, beiden zijn juist.

  2. Mogelijke antwoorden:

  • Leerlingen die thuis Spaans spraken, namen meer begrip en minder ontevredenheid en berispend gedrag waar, terwijl blanke leerlingen meer berispend gedrag waarnamen.

  • Leerlingen die in de VS geboren waren, namen minder ontevreden gedrag waar dan leerlingen geboren buiten de VS.

  1. B. Uiteraard wil elke ouder dit voor zijn kind, maar dit is geen algemeen doel.

  2. – de psychische en sociale settings waarin een kind leeft
    - cultureel gereguleerde gewoontes van kinderzorg en opvoeding
    - de psychologie van de zorgdragers

  3. Kinderen helpen bij het ontwikkelen van hun sociale en cognitieve vaardigheden.

  4. B, het merendeel van de tijd in de kinderopvang werd namelijk besteed aan niet-te-coderen activiteiten.

 

 

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
429