Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
- Oefenvragen
- Antwoorden Oefenvragen
- Begrippenlijst
- Week 1 Sociologisch denken, een kennismaking met de Sociologie
- Week 2 Profeten en Marxisten; de eerste bouwstenen van de maatschappijwetenschappen.
- Week 3 Arbeidsdeling, Differentiatie en Stratificatie
- Week 4 Onttovering en Rationalisering
- Week 5 Irrationaliteit, Dromen en Ego's
- Week 6 The Life cycle of the taxi-dancer (1932)
- Week 7 Democracy and the iron law of oligarchy
- Week 8 Marriage and the construction of Reality: An exercise in the Microsociology of Knowledge
Oefenvragen
1. Wat is de bijdrage van de sociologie aan de kennis van het menselijk gedrag en samenleven?
2. Wat voor rol speelt de Verlichting in het ontstaan van sociologie?
3. Wat is het verschil tussen discovering en uncovering?
4. Hoe kun je verklaren dat juist in de 19e eeuw de grote sociologische denkers opkwamen?
5. Tijdens de fransen revolutie was de wereld onrustig, ook in Frankrijk. Wat kon volgens Saint-Simon de wereld redden?
6. Waarom kwam voor Henri de Saint-Simon de Franse Revolutie erg goed uit? Saint-
7. Wat was het toekomstbeeld van Saint-Simon?
8.Wie noemde Saint-Simon de bloem van de Franse samenleving? en waarom?
9. Waarom zou je Comte kunnen kwalificeren als de eerste socioloog, afgezien van het feit dat hij de naam bedacht?
10. Wat zijn de drie stadia van de wet van kennis volgens Comte?
11. Hoe werd de samenleving bijeen gehouden, volgens Comte?
12. Wat bedoelt Marx met ‘religie is het opium van het volk’?
13. Hoe ontstaan klassen volgens Marx?
14. Wat is vervreemding volgens Marx?
15. Waarom is volgens Marx het kapitalisme gedoemd te mislukken, en waardoor gebeurd dit niet?
16. Hoe ontstond dominantie van mannen over vrouwen, volgens Engels?
17. Hoe ontstond de ‘omkering van waarden’ volgens Nietzsche?
18. Wat is volgens Nietzsche de Übermensch?
19. Hoe wordt volgens Malthus winst gemaakt, als de markt ervoor zorgt dat de hoeveelheid arbeid altijd wordt geruild tegen dezelfde waarde?
20. Hoe moet volgens Adam Smith en John Stuart Mill een goede samenleving georganiseerd worden?
21. Hoe zag Spencer ontwikkeling van de samenleving?
22. Leg uit wat Socio-biologie is en leg uit hoe Edmund Wilson over het nature – nurture debat denkt, en wat zijn doel is.
23. Wat is de conscience collective van Durkheim?
24. Wat is mechanische en wat is organische solidariteit?
25. Wat bedoelt Weber met ‘verstehen’?
26. Wat was Weber’s kijk op stratificatie?
27. Leg rationalisering uit volgens Weber:
28. Het hoofdstuk over Weber heet in het boek ‘the disenchantment of the world’, vertaald: ‘de onttovering van de wereld’. Verklaar deze titel..
29. Wat bedoelt Freud met primaire en secondaire processen?
30. Waarom zou je Freuds begrippen Es, Ich en Über-Ich kunnen zien als ideaaltypes, zoals Weber het bedoelde?
31. Wat is repressie volgens Freud?
32. Hoe ziet Cooley de verhouding tussen het individu en de samenleving?
33. Welke drie dimensies kent de ‘looking-glass self’ in de theorie van Cooley?
34. Waarom trof de desillusionering na de Eerste Wereldoorlog de socialisten in het bijzonder?
35. Noem de ontwikkelingsfases van Mead en leg ze uit.
36. Was is het hawthorne effect?
37. Leg het ecologische model van Park uit:
38. Wat is het Pareto optimum?
39. Noem de 4 doelen van een samenleving volgen Parsons.
40. Wat houdt Michels ‘ijzeren wet van de oligarchie’ in?
41. Wat zijn de oorzaken van deze ijzeren wet?
42. Waarom is Michels theorie een kritiek op Marx?
43. Noem de 5 politieke kennissystemen van Mannheim.
44. Mannheim dus onderscheidt vijf verschillende politieke denkbeelden. Welke is volgens hem de juiste?
45. Welke methode gebruikte C. Wright Mills voor zijn onderzoeken en wat houdt die methode in?
46. Wat bedoelt Mills met ‘status panic’?
47. Leg de ‘self’ uit volgens Goffman.
48. Wat is symbolisch geweld volgens Bourdieu?
49. Leg de wereld systeem theorie uit van Wallerstein.
Antwoorden Oefenvragen
1. De sociologie zorgt ervoor dat er de illusies van het dagelijks leven ontdekt worden. Het help de fouten van de samenleving te verdwijnen. Als men meer realistisch is over de wereld, meer op hun hoede is van de dilemma’s van sociale organisaties, zich meer bewust is van de benodigdheden van sociale coördinatie en van de gevaren van sociale dwang en meer geavanceerd is over de illusies waarmee onze instituties de sociale realiteit bevolken, dan kunnen we misschien onze wereld meer leefbaar maken.
2. Tijdens de Verlichting werd het belang van de kerk en het traditionele gezag van de koning in twijfel getrokken. Rationeel denken werd van belang. Hieruit kon de wetenschap zich ontwikkelen. Bovendien werd ook de sociale werkelijkheid niet meer als vanzelfsprekend aangenomen. Het rationele, abstracte denken maakte denken over de maatschappij mogelijk.
3. Discovering: Je ontdekt iets dat totaal nieuw is, niemand heeft het ooit waargenomen.
Uncovering: het blootleggen van. Je kent de dingen al, je ontdekt niet nieuws, maar je haalt de waarheid naar boven over iets dat je al kende. Dit doet de sociologie. Het haalt de fouten (bias) uit de realiteit van de samenleving.
4. De 19e eeuw was een tijd van grote maatschappelijke veranderingen. Er was een massale trek van het platteland naar de stad, waar veel mensen werkzaam werden in fabrieken. Daarmee veranderde de samenleving van een agrarische samenleving in een industriële samenleving. Hiermee ging een grote verandering van de leefomstandigheden van de mensen gepaard. De leefomstandigheden in de snel groeiende steden waren erbarmelijk, de fabrieksarbeiders werkten lange dagen in een onveilige omgeving, voor weinig geld, waarbij ze vaak geestdodend werk verrichten. De intellectuelen van die tijd werden gefascineerd door deze veranderende omstandigheden, en begonnen te zoeken naar een verklaring.
5. Volgens Saint-Simon kon de wereld gered worden als alle wetenschappers een internationale raad zouden vormen en daarmee het bestuur van de maatschappij zouden overnemen. In plaats van oorlog en strijd, konden mensen u hun aandacht richten op het bouwen van kanalen en algemene verbeteringen van de omstandigheden.
6. Simon presenteerde zichzelf als een republikein. Hij gaf revolutionaire speeches, zat lokale bijeenkomsten voor en werd vrienden met de boeren. Op die manier wist hij te ontkomen aan het onheil dat andere aristocraten overkwam in de volkswoede. Hij kocht voor weinig geld de bezittingen op van vermoorde of gevluchte aristocraten en hij werd hiermee steenrijk.
7. Hij geloofde in een vreedzame moderne tijd, waarin geweld niet langer nodig is, omdat mensen hun krachten gebruiken tegen de natuur, in plaats van tegen andere mensen. Hij dacht dat de samenleving hiërarchisch opgebouwd zou blijven, op basis van de capaciteiten die men heeft. Hij geloofde in het ontstaan van een perfecte meritocratie, waarin iedereen werkt naar zijn vermogen en waarin de best gekwalificeerde mensen de macht zouden hebben.
8. Saint-Simon noemde de mensen die de meest belangrijkste producten produceren, de mensen die de belangrijkste ondernemingen besturen, de mensen die bijdragen aan de wetenschappelijke prestaties, beeldende kunst en beroepen, de bloem van de samenleving. Zij dragen het meest bij aan het land, aan de glorie en ze zorgen voor een toename in beschaving en welvaart. Als zij niet meer zouden bestaan zou het land verloren zijn tegenover alle andere landen. Hiertegenover staat dat als Frankrijk ineens alle overheidsmensen, alle leden van het koningshuis en de rijkste mensen van het land zou verliezen, er alleen maar rouw zou zijn. Het zal niet slecht doen.
9. Hij zag in dat de samenleving weliswaar opgebouwd is uit individuen, maar dat je het niet gelijk kunt stellen daarmee. De samenleving functioneert vanuit zijn eigen principes.
10. (1.) Kennis van elk onderwerp begint altijd in theologische vorm ( verklaringen m.b.v. animisme, geesten of goden), (2.) vervolgens gaat het naar de metafysische vorm ( verklaringen m.b.v. abstracte filosofische speculatie) en (3.) uiteindelijk wordt het positief ( een wetenschappelijke verklaring gebaseerd op observatie, experimenten en vergelijkingen.)
11. Comte zag de samenleving als een organisme, de verschillende onderdelen van de samenleving horen bij elkaar als organen in een lichaam. Ze kunnen niet bestaan zonder elkaar. Volgens Comte was een harmonieuze samenleving gebaseerd op consensus, het gevoel dat je bij elkaar hoort als morele eenheid. Hij zag in dat vertrouwen cruciaal is, en hij zag daarmee de familie, de kerk en de gemeenschap als de kern van de samenleving.
12. Religie is gecreëerd door de lage klassen om hun bestaan draaglijk te houden, om vervolgens door de hoge klasse in stand gehouden te worden. De heersende klasse in de maatschappij gaat een verbond aan met de geestelijkheid. Zo helpt religie om de arbeiders onwetend te houden en om de uitbuiting van die arbeiders te verdedigen.
13. Marx geeft de economie de schuld van het ontstaan van klassen. Geld is volgens Marx de belangrijkste voorwaarde voor het overleven in de samenleving en heeft hierdoor invloed op het gedrag van de mens. De hoeveelheid geld iemand heeft geeft dus aan hoe iemand zich gedraagt, waardoor er klassen zullen ontstaan. Volgens Marx is eigendom cruciaal omdat het de grenzen aangeeft in de sociale structuur.
14. Marx vind dat men wordt overheerst door de onpersoonlijke krachten van de markt en de onmenselijke beslissingen van bureaucratieën. Mensen creëren de wereld via hun beroepen, maar worden door hun creaties belemmerd doordat deze niet deel zijn van hun eigen natuur.
15. Als kapitalisten hun productie willen uitbreiden dan zullen ze meer arbeiders nodig hebben, een oplossing hiervoor is het verhogen van de lonen om arbeiders te trekken. Maar dit verkleint de toenamen van de winst dus kiezen kapitalisten voor machines. Dit is fout want volgens Marx komt winst alleen van arbeid, niet van machines. Enige voorsprong die de werkgever heeft op de andere bedrijven zal snel ingehaald worden doordat de anderen dezelfde apparatuur gaan gebruiken. Hierdoor gaat de prijs van de machines omhoog en de prijzen van de geproduceerde goederen gaan omlaag.
Als er machines ingezet worden verliezen arbeiders hun baan, worden de lonen lager en daalt de consumptie. Maar door de machines blijft de productie stijgen waardoor de prijzen en de winst dalen. Werkgevers proberen dit verlies te compenseren door het plaatsen van nog meet machines, wat het alleen maar slechter maakt en ze uiteindelijk failliet zullen gaan waardoor er nog meer mensen werkeloos worden. De sterkere kapitalisten kopen de failliete fabrieken voor heel weinig geld op en beginnen weer winst te maken. Arbeiders kunnen weer aan het werk voor lage lonen. Dit zal zo door blijven gaan, alleen elke keer met minder werkgevers die een steeds groter deel van de arbeidsmarkt bezitten.
Door de overname van alle kleinere bedrijven die failliet gaan ontstaan er enorme monopolys. De kapitalisten de failliet zijn komen terecht bij de arbeidersklasse. Deze groeit hierdoor, waardoor er een standaard aan te veel werkelozen ontstaat. Hierdoor zullen de lonen niet meer stijgen. Elke crisis wordt steeds erger, want het verdwijnen van steeds de kleinste kapitalisten zorgt ervoor dat steeds weer grotere zullen vallen. (omdat de kleinste al gevallen zijn en overgenomen worden door de grote)
Maar het kapitalisme is niet gevallen. 2 antwoorden waarom niet:
marxist reply: imperialisme. Modern kapitalisme is internationaal geworden. Men kan overproductie exporteren en fabrieken naar lage lonen landen verhuizen. Men kan winst maken en genoeg loon betalen aan de arbeiders. Maar zo stel je de crisis alleen maar uit .
Marx heeft niet gelijk met zijn labour theory of value en zijn labour exploitation theory of profit. Arbeid is niet het enige waar we winst uitkrijgen. Machines en verbeterde organisatie kunnen hier ook voor zorgen (de productiviteit stijgt dan) winsten kunnen hoog blijven en de lonen zullen genoeg zijn door de vakbondsvorming en door programma’s van de overheid.
16. Engels dacht dat in eerdere fases van ontwikkeling de familiestructuur anders in elkaar zat. Er was seksuele vrijheid, er was geen monogaam huwelijk, er bestond geen privé eigendommen, omdat de familie als groep alles deelden. In deze fase was er gelijkheid tussen de seksen. Door ontwikkelingen in de landbouw ontstond echter meer welvaart. Mannen wilden deze welvaart overdragen op hun kinderen. Hiervoor was echter monogamie nodig voor vrouwen, omdat mannen anders niet zeker weten of het hun eigen kind is. Voor mannen gold dit niet. Het resultaat is sekse ongelijkheid.
17. In het oude Griekenland werd het vermogen om te domineren gezien als ‘goed’. Degenen die dat niet konden, dat waren de ‘slechten’. Deze zwakkeren verloren de strijd en werden slaven van de aristocraten. Door de Romeinen werden slaven een grote klasse, die geen hoop meer had om ooit nog te heersen, maar met hun grote aantal wel het culturele klimaat kon beïnvloeden. Hun doel was niet om zelf te domineren, maar om de heersende klasse naar het niveau van de slaven te krijgen. Dit deden ze door de slavenmentaliteit, zoals hard werken, bescheidenheid en gehoorzaamheid, als moreel juist te bestempelen. Het gedrag van de aristocraten werden gezien als moreel slecht. De hele samenleving nam deze slavenmentaliteit over.
18. Nietzsche pleitte voor meer individualisme in plaats van een kuddegeest. De übermensch is degene die zichzelf los durft te maken van het systeem en alleen op zichzelf steunt. Volgens Nietzsche is de mens een tussenfase in de ontwikkeling tussen een dier en de Übermensch. De Übermensch is ons uiteindelijke stadium van ontwikkeling. Een boven alle irrationaliteit staand wezen.
19. Malthus zag de groei van de bevolking als het antwoord hierop. Doordat de bevolking groeit, zijn er altijd teveel arme mensen voor de beschikbare banen, waardoor de lonen laag blijven.
20.
Adam Smith : Zegt dat de markt werkt via vraag en aanbod. Dit systeem reguleert de handel in het voordeel van het geheel. De overheid mag zich hier niet mee bemoeien.
John Stuart Mill: De wetten van de markt zijn verklaringen voor hoe de markt zich zal gedragen als niemand (de overheid) zich ermee bemoeit. Maar we zijn niet gedwongen om de markt zich zo te laten bewegen. De markt is een systeem om vele andere systemen heen, het is niet Gods wet. Als het ons niet gelukkig maakt kunnen we net zo goed een nieuwe creëren.
21. Spencer was een evolutionist. Hij zag de samenleving als een organisme en verandering komt niet alleen door een toename aan kennis (zoals Comte dacht), maar komt door evolutionaire selectie. Volgens hem waren er 3 fases van ontwikkeling. Eerst zijn er regulatieve systemen, jager-verzamelaars en rondtrekkende stammen. Dat is een circulair systeem, er is geen ontwikkeling. De eerste ontwikkeling komt wanneer mensen zich vestigen op één plek, dan ontstaan duurzame systemen. Als laatste is er het ruil en verdelingssysteem. Hier ontstaan transportnetwerken en handel.
22. Socio-biology: een systematisch onderzoek naar de biologische basis van al het sociale gedrag. Wilson is een genetische determinist. Volgens hem is de natuur meer cruciaal in het bepalen van de menselijke samenleving dan nurture. Het doel van Wilson is het overbruggen van het gat tussen de natuurlijke wetenschap en de sociologische wetenschap.
23. Het is een gevoel van samen horen in een samenleving met anderen en daardoor een gevoel van morele verplichting aan de eisen van de samenleving te voldoen. Mensen hebben bepaalde gevoelens als ze bij een groep horen. De morele gevoelens ontstaan door sociale interactie tussen individuen, vooral als het gaat om ‘rituelen’.
24.
Mechanische solidariteit:
Een automatisch product van een grote gelijkheid tussen mensen. In de premoderne samenleving was er weinig sprake van sociale arbeidsdeling. Het conscience collective was er sterk ontwikkelt en diende er als basis voor de samenhang van elk samenevingsverband. In de moderne samenleving moet de mechanische solidariteit plaats maken voor een andere soort solidariteit, namelijk organische solidariteit.
Organische solidariteit:
Solidariteit gebaseerd op de afhankelijkheid die er tussen mensen ontstaat als de sociale arbeidsdeling zo ver doorgedreven wordt, dat mensen onderling van elkaar afhankelijk worden voor het vervullen van verschillende taken.
25. Je moet volgens Weber de wereld begrijpen door je te verplaatsen in de leefwereld van de mensen.
26. Weber zag drie gebieden van stratificatie: economisch, politiek en cultureel. Volgens hem vormen mensen groepen met anderen die dezelfde positie hebben op een van die gebieden. Anderen worden uitgesloten. De economische positie die iemand heeft, beïnvloedt met wie hij omgaat, maar ook hoe hij de wereld ziet en hoe hij zich gedraagt. Ditzelfde geldt voor de andere twee gebieden van stratificatie.
27. Rationalisering: de toenemende dominantie van doel-rationeel handelen. Ook wel de onttovering van de wereld genoemd. De wereld wordt steeds meer ontdaan van dingen die we niet kunnen aan raken, zien, proeven enz. Bijvoorbeeld als vroeger de oogst mislukte werd altijd naar God gewezen. Als de oogst nu mislukt dan ligt het bijvoorbeeld aan de foute grond.
Rationalisering bevind zich volgens Weber op drie terreinen:
· Economie: namelijk de opkomst van het moderne kapitalisme.
· Organisatiewezen: de opkomst van de bureaucratisering
· Staat: de opkomst van de rechtstaat
28. Volgens Weber is modernisering onlosmakelijk verbonden met rationalisering. Modernisering zorgt voor een rationalisering van de samenleving, en rationalisering zorgt in zijn ogen voor ‘de onttovering van de wereld’, waarmee hij bedoelt dat de wereld in de loop van het moderniseringsproces steeds meer ontdaan wordt van mythen, magie, geloof en andere ongrijpbare zaken
29. Primaire processen zijn directe processen, zoals wensen, fantasieën en symbolen. Hij noemde dit later het lustprincipe, het is onbewust en huist in het Es. Secondaire processen zijn bewust en gesocialiseerd. Dit noemde hij later het realiteitsprincipe, het Ego.
30. De drie structuren zijn geen losstaande eenheden of aparte gebieden in de hersenen, het is een interactief mentaal systeem die nooit in zuivere vorm voorkomt, maar gemixt zijn. Het uiteen halen van de drie begrippen is puur om analyse ervan mogelijk te maken.
31. Volgens Freud hebben random gedachtes, dromen, versprekingen, neurotische symptomen en dagelijkse mislukkingen allen een betekenis die de persoon zelf niet weet (onderbewuste ideeën). Het negeren van deze gedachtes enz. = repressie. Dit zorgt ervoor dat de gedachtes niet in het bewuste komen. Als gevolg zegt Freud dat men dan de realiteiten van zijn natuurlijke aard negeert.
Drie ontdekkingen van Freud over repressie:
· Repressie komt voor waar een conflict is tussen tegenovergestelde wensen en verlangens.
· Mensen met de hoogste idealen neigen de meeste repressie te hebben van sterke agressieve en seksuele verlangens.
· Kinderen hebben seks levens (doordat het bewuste en het onbewuste nog niet gescheiden is).
32. Volgens Cooley zijn de maatschappij en individuen collectieve en distributieve aspecten van hetzelfde iets, in plaats van empirische scheidbare fenomenen. De maatschappij is een levend geheel, een organisme, gemaakt van gedifferentieerde leden, waarvan elke een speciale functie heeft.
33. We zien onszelf eerst in de ogen van anderen, we beelden ons daarna het oordeel van die anderen in en ten slotte ervaren we onszelf via die waardering van de anderen.
34. De socialisten hadden gehoopt dat ze zulke oorlogen konden voorkomen. Oorlogen worden in hun beleving namelijk gevochten in het belang van de heersende klasse, terwijl het proletariaat daadwerkelijk op het slagveld staat. Het zou belachelijk zijn als de werkende klasse van het ene land hun lotgenoten in het andere land zouden vermoorden, in het belang van hun bazen.
35. De fases van ontwikkeling zijn in volgorde: de Preplay, de play, de game en de generalized other fase.
In de eerste fase wordt de babytaal gezien als een reflectie van het onvermogen om een object te maken van zichzelf, waarbij hij/zij zichzelf kan benaderen. (preplay)
Play fase: kinderen nemen per segment en willekeurig een rol aan. (ze spelen bijvoorbeeld vader, moeder, dokter)
In de game fase: het kind gaat niet meer uit van de houding van bepaalde individuen naar zichzelf, het neemt geen discrete rollen meer aan.
De laatste fase is de generalized other: de fase waarin een individu eindelijk zich kan relateren tot zichzelf volgens de houding van de hele maatschappij.
36. Het effect dat als mensen onderzocht worden ze zich anders gaan gedragen. Bij een onderzoek van Mayo bijvoorbeeld gingen ze arbeiders in een fabriek onderzoeken en kijken wat er gebeurde als ze de arbeiders gingen behandelen alsof ze deel van de machines waren en wat dat voor effect had op de productie. Maar de arbeiders vonden het zo fijn dat er mensen eens in hun persoonlijk geïnteresseerd waren, dat het niet uit maakte wat de onderzoekers deden de productie bleef stijgen.
37. In het midden van de stad woonden de heel erg rijke mensen en de extreem arme mensen. Hieromheen waren de sloppenwijken en als je verder door ging naar buiten werd het steeds beter en dan kwam je bij de voorsteden. als de stad groeit en er komen nieuwe immigranten bij, dan verplaatsten de inwoners die het ‘t beste hadden naar de buitenwijken. Hun oude plekken werden opgevuld met de betere mensen uit de ring daarvoor enz.
38. Het pareto optimum is de juiste verdeling van welvaart in de samenleving volgens Pareto. De welvaart zou zo verdeeld moeten worden dat de winst van de een ten koste gaat van de winst van de ander.
39. 4 doelen van de samenleving:
1. Het in standhouden van culturele patronen (opvoeding & educatie)
2. integratie van de leden van de samenleving in een harmonieus deelname patroon (religie & juridische systemen)
3. doelen bereiken (besluiten over te gaan naar collectieve acties zoals oorlog of een collectief geldsysteem)
4. aanpassing aan omgeving (economie)
40. De ijzeren wet van de oligarchie houdt in dat uiteindelijk elke organisatie geleid wordt door een kleine groep machthebbers. Deze elite streeft doelstellingen na die niet langer de doelstellingen van de organisatie zijn, maar die alleen in hun eigen belang zijn.
41. Democratie is onmogelijk in grote organisaties, het is uiteindelijk toch een kleine groep mensen die de beslissingen neemt. Deze leiders doen ervaring op in het leiderschap en ontwikkelen kennis en ervaring, die ze vervolgens weer gebruiken om hun positie te handhaven. Door hun positie komen de leiders in contact met andere elites. Dit netwerk wordt vervolgens weer gebruikt om aan de macht te blijven.
42. Volgens de ijzeren wet van de oligarchie ontstaat altijd weer een kleine groep machtige bestuurders. Marx dacht dat het kapitalisme omver geworpen zou worden, om plaats te maken voor de macht van het volk. Volgens Michels theorie zou na deze revolutie echter geen samenleving ontstaan die geregeerd wordt door het volk, maar gewoon opnieuw een oligarchie.
43. 5 politieke kennissystemen:
1. bureaucratisch conservatisme (alleen technische rationele oplossingen, dus alleen mensen die echte kennis hebben mogen regeren) (hoorde wel bij moderne samenleving volgens Mannheim)
2. traditioneel conservatisme ( er zijn tradities en die zijn belangrijk, die bestaan niet voor niets, aristocratie) (hoorde volgens Mannheim niet bij de moderne samenleving)
3. bourgeois liberaalisme (uitgangspunt: de rede, rationaliteit. Mensen moeten bij elkaar gaan zitten en op een redelijke manier tot een beslissing komen. Alles op een redelijke manier oplossen) (hoorde wel bij de moderne samenleving volgens Mannheim)
4. socialisme (marxisme, alles gaat uiteindelijk over economische verhoudingen. Er moet een regering komen van de arbeidsklasse, de arbeidsbeweging) (hoorde volgens Mannheim wel bij de moderne samenleving)
5. fascisme (relativisme, er is helemaal geen waarheid. Iedereen is alleen maar bezig om zijn eigen belangen na te streven. Alles gaat alleen maar om macht. Dit idee wordt gedragen door vooral de verliezers van de samenleving. mensen gaan alles ter discussie stellen) (hoorde volgens Mannheim wel bij de moderne samenleving)
44. Het denkbeeld dat het meest in lijn is met de maatschappelijke omstandigheden in een samenleving.
45. Hij maakte een collectieve biografie. Hierin bestudeerde hij de mensen met topposities, en maakte daarvan een collectief portret, die de carrières van de leiders beschreven. Het liet zien hoe hun persoonlijkheid geselecteerd en gevormd werd door de organisatie.
46. In de nieuwe middenklasse wordt de identiteit van mensen niet meer bepaald door het werk dat ze doen. Om dit te compenseren gaan de leden van de middenklasse andere manieren vinden om status te krijgen, in de vorm van materiële goederen.
47. De ‘self’ is volgens Goffman een sociaal product. Een persoon is geen geïsoleerd ding, maar een beeld gesneden uit de hele levensruimte van zijn interacties met anderen. Een wezen dat alleen is, is een dier; alleen in de samenleving van anderen verwerft een persoon essentiële menselijkheid. Ieders eigen ‘self’ is een reflectie van de reacties van anderen en elke persoon geeft de anderen delen van zichzelf ervoor terug. Een samenleving is als het vast houden van elkaars handen in een cirkel waarin iedereen terug krijgt in de rechterhand wat hij met de linker hand weggeeft.
48. Symbolisch geweld: macht die erin slaagt betekenissen op te leggen en hen op te leggen als legitiem door de machtsverhoudingen te verhullen die de basis vormen voor de kracht.
49.
De theorie gaat ervanuit dat in een kapitalistisch systeem de internationale economische wereldorde in plaats van wederzijds afhankelijk, en dus gelijkwaardig, wel afhankelijkheid is en daarmee een van uitbuiting. De verschillende gebieden in de wereld zijn volgens de theorie in te delen drie delen:
· de kern
· de semiperiferie
· de periferie
De theorie laat de relatie zien tussen deze drie delen in een historisch kader dat gelijk loopt met het ontstaan van een wereldmarkt. De gebieden nu de westerse wereld omvatten, zijn de kapitaalkrachtigste gebieden en willen vooral goedkope grondstoffen en voedsel die geruild kan worden voor o.a. hoogwaardige industriële goederen. De periferie levert de goedkope grondstoffen en voedsel en ruilt die voor de goederen uit de kern. Hierdoor worden de kerngebieden beter ten koste van de periferie gebieden. De semiperiferie bestaat uit de gebieden die kenmerken van kern en periferie combineren. Dit kunnen kerngebieden in verval zijn, of perifere gebieden in ontwikkeling.
Sommige kerngebieden kunnen zo sterk worden dat ze hegemonie uitoefenen over de andere spelers in het systeem. Uniek aan het kapitalisme is echter dat dergelijke hegemonie niet leidt tot de vorming van een imperium, zoals dat in andere historische gevallen van economische integratie is gebeurd.
Volgens de theorie zijn deze gebieden niet alleen op wereldschaal aan te wijzen, ook binnen landen kunnen kern en periferie gebieden worden gevonden, waarbij de arme periferie grondstoffen levert aan de geïndustrialiseerde kern.
Begrippenlijst
oofdstuk A
Theologie: Godgeleerdheid.
De Verlichting: In de 17e en 18e eeuw werd minder waarde gehecht aan religie. In plaats hiervan werd door denkers meer waarde gehecht aan Rede en verstand.
Aristocraat Rijke vooraanstaande persoon met een hoge maatschappelijke positie. Op deze plaats in de tijdsbalk waren dat geestelijken en mensen van adel.
Stratificatie Gelaagdheid in de maatschappij in de zin van klassen en
standen.
Industrialisme Tijdsperiode die zich liet kenmerken door het geloof dat vooruitgang gebaseerd is op wetenschap en dat nieuwe samenlevingen voortvloeien uit oude.
Drie stadia van kennis Systematische et van Comte die zegt dat elke vorm van kennis begint in theologische vorm, doorgaat in metafysische vorm om uiteindelijk positivistisch te worden. Hiermee gepaard gaat een rangschikking der wetenschappen. Gegradeerd op basis van moeilijkheid en abstractie.
Theologische kennis Kennis die gebaseerd is op een geloof in die zin dat het nog niet redelijk beredeneerd kan worden. Het wordt uitgelegd aan de hand van animisme geesten of Goden
Metafysische kennis Kennis die het natuurlijke overstijgt. Hier begint het moment van verwondering en gaat men zich afvragen hoe iets komt of waarom iets zo is. Hierbij probeert men fenomenen uit te leggen aan de hand van abstracte filosofische speculatie.
Positieve kennis Na degelijk onderzoek komt men hier op uit. Kennis wordt uitgelegd door de wetenschap gebaseerd op observatie, experimenten en vergelijking.
Frenologie De visie van Comte is hier op gebaseerd. Dit is een systeem dat geloofd dat hersencapaciteit afgeleidt kan worden aan de vorm en grootte van het schedel. In het boek staat dat dit systeem temperament verklaard aan de hand van vergroting van verschillende hersenonderdelen.
Behaviorisme Stroming in de psychologie die waarneembare gedragingen als enig onderzoeksobject erkent.
Hoofdstuk B
Rule of Law. Liberaal filosofisch gedachtegoed dat zegt dat de overheid zich ook aan de wet moet houden.
Klassenbewustzijn Idee van Marx dat mensen door de materiële organisatie/verdeling van de samenleving een sterk gevoel hebben dat ze tot een bepaalde klasse behoren.
Gewone politiek Volgens Marx is dit de strijd om de staat te controleren zodat haar macht gebruikt kan worden voor persoonlijke doeleinden.
Echte politiek gesprekken over de verfijnde economische problemen die schuilgaan achter de preken van politici.
Dehumanisering de verontmenselijking die mensen ervaren door hun perceptie van mensonwaardigheid in bijvoorbeeld werk.
Hoofdstuk C Nietszche
Apollinische stijl: een serene, harmonieuze, ordelijk doordachte stijl van muziek en cultuur. Gedachtegoed van Nietszche.
Dionysische stijl eveneens gedachtegoed van Nietszche. Een stijl van extremen, extatisch beleefde onbeheerste vorm van muziek en cultuur.
Dogma een strak, vaststaand geloofsartikel dat door de kerk als waar wordt voorgehouden dat geen redenering rijk is.
Secularisatie: proces waarbij de kerk haar greep van invloed op de samenleving verliest.
Altruïsme is een handelswijze, gewoonte of ethische doctrine die voortkomt uit Comte. Het houdt het onbaatzuchtig handelen in, of handelen in het belang van een ander.
Hoofdstuk D Weber
Verstehen begrijpen; Weber vond dat de sociale wereld niet alleen verklaard kan wirden aan de hand van mechanische analogiën met de natuur, maar dat het moet worden begrepen door inleving in de menselijke ervaring die de wereld van een individu creëert en in stand houdt.
Ideaaltype een hulpmiddel om wetenschappelijke generalisaties te filteren uit de complexiteit en veranderlijkheid van de feitelijke wereld. Het is een abstracht beschreven model waarin men kenmerken van een werkelijkheid benadrukt om zo een beter inzicht te krijgen. Dit model is in optima forma.
Nominalisme Het `nominalisme` is een theologische/filosofische stroming uit de tweede helft van de Middeleeuwen. Deze stroming binnen de metafysica ziet de individuele dingen als werkelijk en niet de universele gestalte ervan. Niet de mensheid is werkelijk, maar de individuele mens
Meaningful human Hetgeen waarmee mensen hun vrije tijd invullen en wat het actions. bezighoudt is volgens Weber betekenisvol en belangrijk.
Patriarchie Volgens Weber was de traditionele samenleving Patriarchaal, dit houdt in dat het een vaderrechtelijke samenleving is.
Bureaucratie Volgens Weber kenmerkt hier de moderne samenleving zich door: een organisatiestructuur die gekenmerkt wordt door aan regels onderheven procedures, verdeling van verantwoordelijkheid, hiërarchie en onpersoonlijke relaties.
Legitiem gezag Weber onderscheidde drie legitieme vormen van gezag. Traditioneel gezag, omdat dit altijd al zo geweest is. Charismatisch gezag is gebaseerd op het geloof in uitzonderlijke kwaliteiten van een persoon, en rationeel-legaal gezag kenmerkt zich doordat bijvoorbeeld wetten bepalen hoe iemand aan de macht komt; er zijn vaste procedures voor.
Feodalisme samenleving met leenstelsels.
Rationalisme denkrichting die kennis aanvaard wanneer het vanuit de Rede kan worden begrepen, gebaseerd op algemene en consistente principes.
Universalisme ziet het geheel niet als een som van individuen maar als zelfstandige grootheid.
Hoofdstuk E
Liberalisme(algemeen) Politieke Stroming die ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw, als ondersteuning van het idee van de vrijheid van iedere individuele burger, en die ook functioneerde als onderbouwing en rechtvaardiging van de kapitalistische productiewijze.
Utilitarisme Opvatting waarbij nut het enige streven moet zijn in politiek en ethisch handelen. Streeft dus ook altijd naar het grootste nut.
Principes van politieke economie
De wetten van de markt zijn statements van hoe dingen werken wanneer we de markt niet tegenhouden.
Liberalisme (L)
liberalisme (l)
Ferguson: De samenleving is een levend organisme en het sociale lichaam heeft niet de constante supervisie van het hoofd nodig.
Smith Hij interpreteerde de consequensies van Ferguson. De markt heeft wetten van Vraag en aanbod, hier moet niet ingegrepen worden vanwege de onzichtbare hand.
Homo economics Rationele individuen die winst en verliezen berekenen en daar naar handelen.
Jeremy Bentham Oprichter school van utilatirisme (nut is hoogste goed).
Evolutionisme Stroming die geloofd dat iets wat tegen de wetten van de natuur ingaat zich nooit zal ontwikkelen.
Basisprincipe spencer Dingen bewegen van simpel en ongeorganiseerd naar complex en georganiseerd.
Regulatief systeem Omgang met de buitenwereld en de ontwikkeling van het zenuwstelsel in de organische samenleving.
Ondersteunend systeem
Dit bestaat uit de economische productie die het leven van het regulatieve systeem ondersteund.
Uitwisseling en distribitiesysteem
Bestaat uit communicatie en transportnetwerken, handel en financiën.
Militante samenleving regulatief systeem domineert het ondersteunende systeem. Samenwerking wordt verplicht door de staat. Samenleving is autocratisch, is voor oorlog, en is religieus. (Spencer’s tweedeling van soorten samenlevingen)
Industriële samenlevingen.
Vredig, republikeins, samenwerking verloopt vrijwillig via de marktwerking. De staat ondersteund zijn leden, niet andersom.
Laissez faire evolutionisme
Een samenleving waar de overheid zich zo min mogelijk met de economie bezig houdt. Er is een volledige vrijheid van economische handel en verkeer.
Reformisme stroming in het socialisme om langs een legale weg tot sociale hervormingen te komen.
Francis Galton. Ontwerper van de moderne statistieken, welke hij gebruikte om de erfelijkheid van genialiteit en vice versa aan te tonen.
Edward Wilson uitvinder van de sociobiologie. Dit is biologische sociologie. Wilson was een genetisch determinist die zijn sociobiologie beschreef als de studie naar de biologische basis van al het gedrag. Nature is belangrijker in het bep[alen van de menselijke samenleving dan nurture.
Metacommunicatie communicatie over de betekenis van andere handelingen van communicatie. De twee vormen zijn signaleren en speluitnodiging.
Hoofdstuk F
Mechanische solidariteit
Komt voor in een maatschappij met weinig sociale differentiatie. Hierdoor is er een sterke druk tot conformisme. Hierdoor is er ook een sterk collectief bewustzijn omdat er sprake is van gedeelde ideeën.
Organische solidariteit
Komt voor in een maatschappij met veel sociale differentiatie. Dit komt door toenemende arbeidsverdeling en specialisaties wat op zijn beurt door industrialisatie komt. De organische solidariteit is dan dat het besef opkomt dat men elkaar nodig heeft en dat ieders functie aansluit op een andere en deze ook aanvult. Durkheim noemt dit organisch omdat de kenniswisselingen de basis zijn van het gevoel ergens bij te horen.
Wetten Een indicatie van wat de samenleving als goed of slecht beschouwt. Criminele wetten eisen vergelding. Civiel administratieve wetten eisen teruggave en compensatie.
Definitie religie Iets wat alle religies overeenkomstig hebben. Dit is niet het hebben van een God, maar het bestaan van heilige voorwerpen waar een rituele behandeling naar nagestreefd wordt.
Hoofdstuk G
Psychoanalyse Een methode om de menselijke motivatie te ontrafelen en een techniek van Freud voor genezing van de psyche.
Fysiologie Wetenschap van de organismen volgens Freud.
Onderdrukking Het verwerpen van een idee of verlangen dat een persoon in zich heeft, Hierdoor ontkent de persoon de realiteit van zijn menselijke natuur.
Mentaal systeem Freud verdeelde dit in drie delen. Het onbewuste geweten zat volgens hem in de voorkamer. Het bewuste geweten bevindt zich in een smallere kamer welke verbonden wordt een portier welke de ideeën onderzoekt voordat zij in het geweten terecht komen.
Primair proces Uit zich in wensen symbolen en fantasieën.
Secundair proces Is het gesocialiseerde bewustzijn, dat het primaire proces onder controle houdt. Volgens Freud overstijgen mensen hierdoor de dierlijkheid.
Seksuele onwtikkelingsstadia bestaat uit vijf fasen, hieronder op volgorde beschreven.
` - De orale fase heeft de aandacht op de mond en lippen.
Onderscheid tussen zelf en buitenwereld bestaat nog niet, het kind leeft volgens het primaire systeem.
- De anale fase reguleert het libido. De anus is bron van bevrediging.
- Fallische fase is dat waar het kind het genot van de genitaliën als erogene zone ontdekt. Het oedipuscomplex komt hier naar voren hier wordt de geslachtsdrift op de ouder van het andere geslacht gericht. Door de begeerte naar deze ouder wordt de ouder van hetzelfde geslacht gehaat omdat die het uiten van die begeerte onmogelijk maakt. Om dit op te lossen identificeert het kind zich met de ouder van hetzelfde geslacht.
- Latente fase
- Genitale fase
Libidotheorie Het libido is de aandrijving van de mechanische mens. De mens is een agressief en onmaatschappelijk wezen maar wordt gesocialiseerd vanwege de noodzaak de verlangens van het libido te bevredigen.
Ego Bewustzijn dat de passies en impulsen van het id aan banden legt. Functioneert als mediator tussen id en superego.
Id Wordt gevormd door emoties en instincten, en is dus irrationeel.
Superego Is het morele bewustzijn van de persoon. Legt morele wetten op aan het ego en straft het id.
Eros God van liefde en verlangen.
Thanatos Het masker van de dood en voorloper van zelfmoord oorlog en hongersnood.
Regressie
Hoofdstuk H
Sociabiliteit Volgens Simmel een kleine wereld binnen de grote wereld. Deze kleine wereld heeft zijn eigen wetten.
Effect groepsgrootte analyse van Simmel die laat zien dat groepen van verschillende groottes ook verschillende structuren hebben.
De stroming bestaat volgens Cooley uit de erfelijke factoren.
De weg Volgens Cooley communicatie en sociale overdracht inclusief taal interactie en opleiding.
Rationaliteit is volgens Cooley iets anders dan de formele Rede. Het is een soort diepzinnige rationaliteit van bewustzijn dat voortkomt uit het sociale leven van een persoon.
Ik het empirische zelf van Cooley die geverifieerd kan worden in observatie. Het refereert het meeste naar ‘mijn gevoel’ of het ‘looking glass self’.
Looking glass self bestaat uit drie dimensies: 1: je stelt jezelf voor door de ogen van een ander. 2: we geven een oordeel over onszelf via de ogen van die ingebeelde ander. 3: er komt een soort zelfbewustzijn van trots of teleurstelling naar boven. We gaan onszelf dus zo zien zoals we denken dat anderen over ons denken.
Primaire groep kenmerkt zich door intimiteit, face to face interactie, warmte om emotioneel vlak en samenwerking. Daarnaast vormt het de sociale natuur en de primaire idealen van een individu. Een gezin is hier een voorbeeld van.
Sympathieke introspectie
Het proces waarbij de sociaal wetenschapper zichzelf in contact stelt met verschillende groepen mensen om zo een idee te krijgen van hoe de wereld zich aan hen manifesteert.
Het zelf is volgens mead een een dynamisch doorlopend ontwikkelend geheel dat zich vormt door interactie met andere zelven, en brengt een ‘soortbewustzijn’ teweeg. Het is reflectief in de zin dat het terugkijkt op zichzelf in communicatieve situaties. Het is sociaal in de zin dat het gevormd wordt door dagelijkse interactie met anderen
Zelfindicaties Volgens mead is dit alles waar de individu zich van bewust is. Fit is tweezijdig: een onderwerp kan losgemaakt worden van zijn setting en er kan naar gehandeld worden. Het feit dat mensen zelfindicaties maken stelt hen in staat hun gedrag bewust vorm te geven in plaats van dat het zich spontaan uit.
Stimulus iets waar een persoon op reageert. Bijvoorbeeld een onverwachte speldenprik en zijn schrikreactie.
Object iets waar de persoon naar handelt. Bijvoorbeeld het stilzitten bij en niet geschrokken reageren op een injectie.
Gebaren zijn volgens Mead sociale handelingen die als stimulus werken voor een reactie van een ander soort dat gekoppeld wordt aan dezelfde daad. (zowel handgebaren als gesproken gebaren)
Symbolen de betekenis van gebaren, dit is wat menselijke communicatie symbolisch interactief maakt.
Taal hiervan is volgens Mead sprake wanneer en gesproken of fysiek gebaar het stadium bereikt dat het de zelfde reactie oproept in zendende als in de ontvangende vorm. Dit maakt het een significant symbool.
Sociale zelf. Geen statische entiteit, is een dynamisch construct dat verandert onder de sociale uitwisselingen tussen het individu en anderen.
Gegeneraliseerde ander
Representeert het stadium waarbij de individu in staat is gekomen zichzelf te accepteren in overeenstemming met de attitude van de gemeenschap. Mead identificeert de gegeneraliseerde ander met de sociale groep waar de individu zich mee verbonden voelt.
Hoofdstuk I
Thomas theorem If men define situations as real, they are real in their consequences. Betekent dat wanneer mensen een uitspraak over een situatie als waar aannemen zij zich ook gaan gedragen naar de situatie zoals wanneer deze waar zou zijn wat tot gevolg heft dat de gevolgen wel waarheid worden.
Segregatie afscheiding van verschillende groepen.
Assimilatie Het aanpassen aan de dominante groep door de ondergeschikte groep.
Hawthorne effect Het fenomeen waarbij arbeiders harder gaan werken omdat ze persoonlijke aandacht krijgen en het gevoel hebben gewaardeerd te worden.
Hoofdstuk J
Pareto optimum Een situatie waar de beschikbare middelen in een samenleving zo verdeeld zijn dat bij elke herverdeling iemand er op achteruit gaat. Eigenlijk is het dus de perfecte situatie/verdeling.
Vossen Volgens Pareto zijn dit de sluwe mensen. Een elite van vossen kenmerkt zich door de handigheid en beweeglijkheid in het politieke systeem en het vermogen zich overtuigende legitimaties van haar machtsuitoefening te verschaffen.
Leeuwen Zijn Volgens Pareto machthebbers die ongestoord hun gang kunnen gaan maar de sluwheid van de vossen missen. Zij vertrouwen alleen op kracht.
L.I.G.A bestaat in het Nederlands uit handhaven, integreren, bereiken en aanpassen.
Model-variabelen. In het systeem van Parsons bestaat dit uit de waarden waarmee iemand opgevoed wordt. Hierop kunnen mensen worden beoordeeld.
Voluntarisme het geloof in de vrije wil van de mens.
Hoofdstuk K
Oligarchie Een situatie waarbij een vrij kleine groep, behorende tot de hoogste stand en klasse, elkaar de beste banen bezorgt, waardoor iemand die niet tot deze groep behoort niet de kans krijgt in aanmerking te komen voor hoge functies.
Coöptatie Situatie waarbij het nieuwe bestuur gekozen wordt door het oude bestuur.
Sociaal relativisme Relativisme door overrationalisatie. Dit houdt in dat mensen doordat zij te slim zijn geworden niemand meer als autoriteit op welk gebied dan ook zien. Beoordelingen van doktors worden in twijgfel getrokken omdat mensen het oordeel niet geloven. Relativisme houdt dan in dat de waarheid nooit op zichzelf staat maar altijd afhankelijk is van iets anders.
Politiek systeem Volgeens Mannheim waren dit er vijf. Namelijk:
- Bureaucratisch conservatisme
- Traditioneel concervatisme
- Bourgeoisie liberalisme
- Socialistisch denken
- Fascisme
Substantiële rationaliteit
realistisch en berekenend denken zodat het handelen het beoogde effect heeft. Handelingen komen dus voort uit intelligente inzichten in de relaties tussen gebeurtenissen en zijn afgestemd op haalbare doelstellingen.
Functionele rationaliteit
reeks handelingen die op zo een manier ingesteld zijn dat ze naar een vooraf gesteld doel leiden en ieder element een functionele rol en plaats in de handelingenreeks heeft. Dit geldt vooral voor bestuurlijke organen en industriële organisaties.
Het verschil tussen deze rationaliteiten is dat de rationaliteit van het individu inhoudt dat hij zijn handelingen overziet en begrijpt, dit is substantieel. De individuen binnen een organisatie vallen onder functionele rationaliteit, alleen het hoofd van deze organisatie maakt aanspraak op de substantiële rationaliteit.
Sociologische verbeelding
Idee van Mills dat persoonlijke problemen eigenlijk publieke kwesties zijn. Werkloosheid is bijvoorbeeld niet alleen een individueel probleem maar ligt besloten in het economische systeem met zijn politieke en economische beslissingen. Microproblemen zijn dus onderdeel van macroproblemen.
Hoofdstuk L
Etiketteringstheorie Stelt dat de meerderheid van de mensen die leven in een delinquent gebied geen delinquentie zullen vertonen en dat mensen uit een goede buurt even veel kans hebben in criminaliteit te vervallen maar minder kans hebben opgepakt te worden dan mensen uit een achterstandswijk.
Zelf het zelf van Goffman is een sociaal product; een reflectie van reacties van anderen.
Sociale interactie is volgens Goffman een optreden dat volgens bepaalde regels dient te gebeuren. Mensen moeten constant hetzelfde maatschappelijke masker dragen en anderen helpen het gezicht dat dit masker vertegenwoordigt te bewaren.
Mentale ziekte volgens Goffman het onvermogen om het spel van de samenleving volgens de regels te spelen, de regels van sociale interactie worden hierdoor niet gehoorzaamd. De maatschappelijke rechtspraak zet hier een straf op wat tot gevolg kan hebben dat er een blijvend beschadigde identiteit overblijft.
Axioma onbewezen, als waar aangenomen stellingen.
Hoofdstuk N
Cultuur Volgens Bourdieu is cultuur een economie die verbonden is met het meer gangbare idee van een economie, stratificatie in de culturele en materiële economie zijn tweezijdig met elkaar verbonden als oorzaak en gevolg van elkaar.
Symbolisch geweld Centraal concept bij Bourieu, dit is macht die het voor elkaar krijgt ideeën en betekenissen op te leggen en ze legitiem te doen lijken door de machtsrelaties te verbergen die de basis zijn van zijn kracht.
Deceptie bedrog’
Cultureel kapitaal Overdragingen van kennis en kunst doormiddel van scholing op formele of informele manier.
Habitus De internalisatie van een willekeurige culturele standaard. Dit begint vanuit huis en wordt later versterkt op school.
Dominantie Wordt door bourdieu verdeeld in twee typen. Het eerste type wordt constant gevormd en hervormd door sociale interacties en bestaat uit de uitwisseling van rituelen. De tweede is een vorm van dominantie waar objectieve en onpersoonlijke media in mediëren. Het bestaat uit onpersoonlijke organisaties die zowel academische als eigendomstitels verdelen.
Grote revolutie Kenmerkt zich volgens Theda Skocpol door zxowel politieke als sociale veranderingen gepaard met de opheffing van sociale klassen. Sociale revoluties brengen alleen sociale veranderingen teweeg en politieke revoluties politieke veranderingen.
Historische sociologie
De geschiedenis zoals die behandeld wordt door sociologen.
Week 1 Sociologisch denken, een kennismaking met de Sociologie
Peter L. Berger
Mensen hebben geen goed beeld van sociologen. Ze denken dat een socioloog iemand is die beroepshalve nobele bezigheden verricht ten behoeve van individuele personen van de gemeenschap in haar geheel. Studenten denken vaak dat ze door sociologie te studeren later mensen kunnen gaan helpen, maar dit is niet direct waar een sociologie studie toe leidt. Het beeld van een socioloog wat mensen nu hebben is onjuist en misleidend. Oprechte belangstelling voor de medemens kan natuurlijk wel het uitgangspunt zijn voor een socioloog maar dit hoeft zeker niet altijd zo te zijn. Sociologisch inzicht is waardevol voor iedereen die in de samenleving werkt. Criminologie, als specialisme van sociologie, heeft ook belangrijke inzichten geleverd voor de misdaad in de hedendaagse samenleving. Deze zijn waardevol voor zowel de bestrijders van misdaad als degenen die misdaad plegen. Maar het feit dat criminologen vaker voor de politie werken dan voor criminelen zegt wel iets over de morele voorkeur van de criminologen zelf, maar heeft niks te maken met de aard van wetenschap zelf.
Een andere nauw verwante visie op de socioloog is die van de theoreticus van maatschappelijk werk. Deze visie is begrijpelijk, gezien de ontwikkeling van de sociologie in Amerika. Eén van de wortels van de Amerikaanse sociologie is de problematiek waarvoor de maatschappelijke werkers kwamen te staan, die geconfronteerd werden met de gevolgen van de industriële revolutie; de snelle groei van de steden en de krottenwijken, de massale immigratie en migratie, openbreken van de traditionele zeden en gewoonten, en de daaruit voortkomende stuurloosheid van de mensen die dit alles ondergingen. Veel sociologisch onderzoek is voortgekomen uit bezorgdheid over deze vraagstukken. En daarom is het ook nog altijd aannemelijk dat studenten die voornemens zijn om in het maatschappelijk werk te gaan, sociologie gaan studeren. Maar in werkelijkheid is het maatschappelijk werk in Amerika in de ontwikkeling van zijn theoretische basis veel sterker beïnvloed door de psychologie dan door de sociologie. Dit komt waarschijnlijk doordat de psychologie in de ogen van de mens een hogere status heeft dan de sociologie. De maatschappelijk werkers wilden erkend worden en hebben daarvoor de uiterlijke kenmerken van de psychiater geleend, en daarmee ook diens ideologie overgenomen. Hierdoor komt het dat de theoretische basis van het hedendaagse Amerikaanse maatschappelijk werk grotendeels bestaat uit een vorm van psychoanalytische psychologie, een soort Freudianisme, dat moet helpen om de aanspraak van de maatschappelijk werker waar te maken dat hij de mensen op wetenschappelijke wijze helpt.
Ook als het Amerikaans maatschappelijk werk niet in het kielzog van het populaire psychologie was gaan varen, zou de veronderstelling van een socioloog als theoretisch mentor van de maatschappelijk werker misleidend zijn geweest. Maatschappelijk werk is een vorm van praktisch handelen in de samenleving en sociologie daarentegen is een poging om de maatschappij te begrijpen. Er is niets in het streven van de sociologie, de samenleving begrijpen, dat noodzakelijkerwijze uitmondt in het maatschappelijk werk of in enig ander praktisch handelen.
Sociologisch denken kan worden aanbevolen aan iedereen wiens werk het omgaan met mensen meebrengt, voor welk doel en met welke zedelijke rechtvaardiging dan ook. Deze visie ligt opgesloten in de klassieke formulering van Marx Weber, dat deze wetenschap ‘waardenvrij’ is. Dit betekent niet dat de socioloog geen waarden erkent of mag erkennen. De socioloog zal normaal gesproken vele waarden erkennen in zoverre hij staatsburger is en individueel persoon. Maar binnen de grenzen van zijn werkzaamheid als socioloog is er slechts één fundamentele waarde: die van wetenschappelijke integriteit. Zijn eigen normen en waarden moet de socioloog begrijpen en zo veel mogelijk uit zijn werk te houden. De socioloog streeft naar de zuivere waarneming, zo zuiver als de beperkte middelen veroorloven. De socioloog heeft als taak om zo nauwkeurig mogelijk verslag uit te brengen over een bepaald stuk van de sociale werkelijkheid. Anderen moeten beslissen welke stappen er genomen moeten worden op dat gebied. Maar dit houdt niet in dat het niet de verantwoordelijkheid van de socioloog zou zijn om naar de doeleinden van opdrachtgevers te vragen of naar het gebruik dat zijn van zijn werk zullen maken. Maar dit zijn geen sociologische vragen.
Een ander beeld van de socioloog is die van de sociale hervormer. Ook dit beeld heeft historische wortels. Auguste Comte zag de sociologie als de leer van de vooruitgang. In deze gedachtegang speelt de sociologie de rol van scheidsrechter in alle takken van wetenschap die zich met het menselijk welzijn bezig houden. Heel weinig hedendaagse sociologen zien hun positie nog op die manier. Vanuit bepaalde standpunten gezien, stemt het tot dankbaarheid dat sociologische inzichten er in een aantak gevallen toe hebben bijgedragen het lot van een groep mensen te verbeteren.
Nog een ander beeld van een socioloog is dat van een verzamelaar van statistieken aangaande menselijk gedrag. Het resultaat van deze inspanning zou ook onbeduidend zijn. Dit beeld van de socioloog klopt wel enigszins. De vooraanstaande plaats die statistische technieken op het ogenblik in de Amerikaanse sociologie hebben, kan worden verklaard vanuit hun rituele betekenis, die begrijpelijk is binnen de machtstructuur waarin de meeste sociologen carrièremoeten maken. Statistische gegevens vormen op zichzelf nog geen sociologie, ze worden dat pas wanneer zij sociologisch verklaard worden, wanneer zij in een theoretisch referentiekader geplaatst worden, dat sociologisch van karakter is.
Weer een ander beeld van de socioloog is het beeld van de socioloog als een man die zich voornamelijk bezig houdt met het uitwerken van een wetenschappelijke methodeleer die hij vervolgens kan gaan toepassen op menselijke verschijnselen. Voor humanisten is deze voorstelling een bewijs dat sociologie een vorm van intellectuele barbarij is.
De sociologie heeft zichzelf vanaf het begin gezien als een wetenschap, er is veel gedebatteerd over de precieze inhoud van dit begrip.
De sociologen zijn altijd het wetenschappelijk ethos trouw gebleven, wat betekent dat zij bereid waren zich te onderwerpen aan bepaalde wetenschappelijke gedragsregels. Toen de sociologen hun regels over wetenschappelijke bewijsvoering trachtten vast te stellen, waren zij gedwongen om over methodologische vraagstukken na te denken. Daarom vormt methodologie een noodzakelijk en waardevol onderdeel van de sociologie. Soms is het echter zo dat de sociologen, vooral de Amerikaanse, zozeer in beslag worden genomen dor methodologische kwesties dat ze de belangstelling voor de samenleving kwijt raken. Voor een groot deel kan deze fixatie op de methodeleer worden verklaard uit de behoefte van een nieuwe wetenschap om aanvaard te worden in academische kringen.
Nu de sociologen zekerder zijn van hun academische status , mogen we verwachten dat dit methodologische minderwaardigheidscomplex steeds verder zal afnemen. De terminilogie is voor sociologen nog belangrijker, dit onderwerp is wél vertrouwd en er bestaan woorden om het aan te duiden. Omdat wij de sociale structuren die ons omringen kennen, is onze visie erop onnauwkeurig en dikwijls onjuist. Bovendien is onze taal vaak verwarrend en vaag waar het gaat om het aanduiden van de sociale werkelijkheid. Hierdoor kan men begrijpen dat sommige sociologen in de verleiding zijn gekomen om geheel nieuwe woorden uit te vinden om de dubbelzinnigheid van onze taal te vermijden.
Het laatste beeld van een socioloog is de socioloog als een bepaald mensentype. Het beeld van de socioloog als de onbewogen, cynische waarnemer, de koele manipulator van mensen. Dit beeld kan voortkomen uit de eigen inspanningen van de socioloog om geaccepteerd te worden als een echte wetenschapsman. Hij stelt zichzelf boven de rest van de mensheid en mist daardoor de warmte en vitaliteit van het gewone mensenleven.
De vragen die een socioloog zich stelt komen in wezen altijd neer op: ‘Wat doen de mensen hier samen?’ ‘Hoe zijn hun onderlinge betrekkingen?’ ‘Hoe zijn die betrekkingen georganiseerd in instituties?’ ‘Welke zijn de gemeenschappelijke ideeën achter deze mensen en instituties?’ Je kan stellen dat het begin van alle wijsheid is in de sociologie: de dingen zijn niet wat ze schijnen te zijn. Na enige tijd blijkt deze uitspraak niet zo eenvoudig te zijn als deze lijkt. Het blijkt dat de sociale werkelijkheid uit verschillende lagen bestaat, met verschillende betekenis. De ontdekking van elke nieuwe laag maakt dat men het geheel met andere ogen gaat zien. De ervaring die men ondergaat bij een sociologische ontdekking zou men kunnen omschrijven als een ‘cultuurschok’ zonder geografische verplaatsing. Met andere woorden: de socioloog bereist het eigen land, met schokkend resultaat.
De sociologie heeft niet altijd bestaan en is ook geen vanzelfsprekende activiteit van de menselijke geest. Je kunt je hierbij afvragen welke omstandigheden het waren die het voor bepaalde mensen wel vanzelfsprekend maakte dat zij zich ermee gingen bezighouden. De eigen aard van de sociologische beschouwingswijze wordt duidelijk wanneer wij ons verdiepen in de betekenis van de term ‘maatschappij’. De socioloog de samenleving omschrijven als een samenleving met miljoenen mensen, maar hij kan de term ook gebruiken om er een numeriek veel kleinere groepering mee aan te geven. Het begrip ‘samenleving’ is van toepassing waar het complex van sociale betrekkingen een voldoende gesloten geheel vormt om op zichzelf geanalyseerd te worden, beschouwd als een zelfstandige eenheid vergeleken met andere van gelijke aard.
De socioloog treft zijn onderwerp overal aan waar mensen bezig zijn, doch niet alle aspecten van dit handelen behoren tot het object van zijn wetenschap. Sociale interactie is niet een afzonderlijke sector van hetgeen mensen samen den. Het vormt eerder een bijzonder aspect van dit gedrag. De socioloog past dus een bepaalde vorm van abstractie toe. Het sociale is, als object van onderzoek, geen afzonderlijk terrein van menselijke activiteit. Het is ‘in, met en onder’ verschillende vormen van deze activiteit aanwezig. De socioloog bestudeert geen verschijnselen die door niemand zijn waargenomen, maar zet deze in een ander licht. Het belangrijkste kenmerk hierbij is dat zijn visie op deze verschijnselen niet kan worden afgeleid uit wet op precedent. De vraagstukken die de socioloog interesseren hoeven niet samen te vallen met hetgeen andere mensen ‘vraagstukken’ noemen. De manier waarop gezagsdragers en kranten over ‘sociale vraagstukken’ spreken, leidt ertoe dat man dit dikwijls verkeerd ziet.
De mensen spreken gewoonlijk over een ‘sociaal vraagstuk’ wanneer er in de samenleving iets niet functioneert op de wijze waarop dit officieel zou moeten. Zij verwachten dat een socioloog dit bestudeert en misschien zelfs met een oplossing komt. Voor sociologen is het vraagstuk steeds, te begrijpen wat er gebeurt in termen van sociale interactie. Daarom is het sociologisch niet zozeer de vraag wat er ‘verkeerd’ gaat, maar hoe het systeem werkt, wat de veronderstellingen ervan zijn en hoe het bij elkaar gehouden wordt.
Er schuilt wel een onthullingdrift in het sociologisch bewustzijn. De socioloog wordt er dor de innerlijke logica van zijn vak telkens weer opnieuw toe gedreven om de sociale systemen die hij bestudeert, te ontmaskeren. Dit streven hoeft niet noodzakelijk samen te hangen met zijn temparement of zijn neigingen.
Webers sociologie staat in radicale tegenstelling tot de mening, dat de geschiedenis het resultaat is van het zich verwerkelijken van ideeën of van de doelbewuste inspanningen van individuen f groeperingen. Het resultaat van ideeën verschilt dus gewoonlijk sterk van wat degenen die deze ideeën propageerden hoopten of verwachtten. De ontmaskerende tendentie van de sociologie ligt opgesloten in alle sociologische theorieën die de nadruk leggen op het autonome karakter van sociale processen.
In de functionele analyse(functionalisme) wordt de samenleving geanalyseerd als een in werking zijnd systeem, waarvan de processen vaak onduidelijk of ondoorzichtig zijn voor degenen die binnen dat systeem handelen. De hedendaagse Amerikaanse socioloog Robert Merton heeft deze wijze van benadering goed uitgedrukt in zijn begrippen ‘manifeste’ en ‘latente’ functies. De eerste zijn de onbewuste en onbedoelde functies van sociale processen, de laatste zijn de onbewuste en onbedoelde functies ervan.
Het begrip ‘ideologie’ dat in sommige sociologische theorieën een centrale plaats inneemt, levert een ander voorbeeld van de ontmaskerde tendentie in de sociologie. Sociologen spreken van een ‘ideologie’ wanneer het gaat om ideeën die moeten dienen om de gevestigde belangen van een bepaalde groep te beschermen. Vaak wordt de sociale werkelijkheid door zulke ideologieën stelselmatig vervormd. Sociologisch bewustzijn krijgt de meeste kansen in een tijd waarin de algemeen aanvaarde officiële visie op de samenleving begint te wankelen.
Het sociologisch denken past zo goed in ons levensgevoel ,omdat dit juist een zich bewust zijn van een wereld is, waarin alle waarden radicaal gerelativeerd zijn. Deze relativering is zozeer een deel van ons normale bewustzijn geworden dat het moeilijk voor ons is om te beseffen hoe gesloten en absoluut de wereldbeschouwingen van andere beschavingen zijn geweest en op sommige plaatsen nog zijn. Het gevoel van de betrekkelijkheid van alles, dat waarschijnlijk altijd het karakteristiek is geweest voor een kleine groep intellectuelen, is op het ogenblik een wijd verspreid cultuurverschijnsel dat tot diep in de lagere milieus van de samenleving kan worden aangetroffen.
Het sociologisch bewustzijn wordt gekenmerkt door hetzelfde cosmopolitisme als bij een typische stedeling die ondanks verknocht te zijn aan zijn eigen stad, in zijn denken de gehele wereld doorkruist. Overal waar er andere mensen zijn die nadenken, voelt zijn geest zich thuis. Een te ver gaande beperking van het belangstellingsgebied is altijd een gevarensignaal voor het sociologisch onderzoek. Het sociologisch perspectief is een brede, open, zelfstandige kijk op het menselijk leven. De ideale socioloog is een man met belangstelling voor andere landen, innerlijk openstaande voor de onmetelijke rijkdom van de menselijke mogelijkheden.
Week 2 Profeten en Marxisten; de eerste bouwstenen van de maatschappijwetenschappen.
Marx, K. (1969)
Parijse Manuscripten.
De gealieneerde arbeid
Er wordt vanuit de politieke economie zelf laten zien dat de arbeider tot het laagste soort koopwaar behoort. Zijn ellende staat in omgekeerde houding tot de macht en de omvang van zijn productie. Dit is veroorzaakt door de concurrentie, de accumulatie van het kapitaal in enkele handen. Kortom wat het herstel is van de monopolie, maar dan in nog ergere vorm. Als laatste valt de hele maatschappij uit een in twee klasse: de bezittersklasse en de arbeiders zonder bezit. De politieke economie geeft echter geen reden voor het bestaan van particuliere eigendom.
De enige raderen die de politieke economie in beweging brengt zijn hebzucht en de oorlog tussen de hebzuchtige ( de concurrentie) volgens Marx. De verklaring van de samenhang tussen de aliënatie en het geldsysteem wordt door Marx uitgelegd. Een arbeider wordt armer naarmate hij meer rijkdom produceert, naarmate zijn productie in macht en omvang toeneemt. De arbeider wordt namelijk steeds goedkoper, naarmate hij meer produceert. Deze ontwaarding van de mens loopt evenredig met toenemende waarde van de goederen. Naast dat arbeid goederen produceert, produceert het ook de arbeider als koopwaar. Hierdoor vindt derealisering van de arbeider plaats en is er sprake van vervreemding (aliënatie). Hier vloeit uit voort dat hoe meer de arbeider zich inspant, des te machtiger wordt de vervreemde wereld der dingen die hij tegenover zich schept. Hierdoor wordt hijzelf armer en behoort hem persoonlijk steeds minder toe. De arbeider legt zijn leven in het object, maar het leven behoort hem nu niet meer toe, maar aan het object. Het object bestaat hierdoor buiten de arbeider en komt als een zelfstandige macht tegenover hem te staan, hierdoor doet het object hem vreemd aan.
Het proces van vervreemding toont zich echter niet alleen in het resultaat van de arbeid, het toont zich ook in het proces van de productie → het producerende proces zelf. Deze onteigenlijking van de arbeid komt doordat de arbeid niet iets is wat hem toe behoord. Hierdoor voelt de arbeider zich zich zelf na arbeid en voelt hij dit niet tijdens het werk. Daarom is zijn dwangarbeid en niet op vrijwillige basis. Arbeid is daarom slechts een middel om andere behoeften te bevredigen. Zijn arbeid is werkelijkheid zelfverlies, omdat de arbeid hem niet toebehoord. Hierdoor ervaart de arbeider alleen de dierlijke activiteiten nog als vrije activiteit. De menselijke activiteiten worden hierdoor de dierlijke activiteiten en vice versa.
Een derde kenmerk van de gealiëneerde arbeid is zelfaliënatie, dit komt omdat de mens een soortbewust wezen is. Doordat de gealiëneerde arbeid de mens zowel van de natuur aliëneert en van zichzelf, vervreemd de mens ook van zijn soort, hierdoor is het soortig leven slechts alleen nog een middel van bestaan. Ten gevolge van deze aliënatie ontstaat er vervreemding van de mens van zijn mede mens.
De vorm waarin de gealiëneerde arbeid tot uiting komt, is dat de arbeid toebehoord aan een ander mens. Doordat men de arbeid als iets vreemds en vijandig ziet, wordt de arbeid die arbeider verricht onder de dwang van een ander mens. Dit is genereert de rol van de kapitalist, het proces van de arbeid en het resultaat van de arbeid behoort hem toe, het particuliere eigendom. Enerzijds is dit particuliere eigendom een product van de aliënering van arbeid, anderzijds is zij hier een middel voor.
Gelijk loon voor iedereen is volgens Marx de oplossing,omdat arbeidsloon het directe gevolg is van de aliënatie, en aliënatie de oorzaak van particulier eigendom. Als het ene vervalt, vervallen de andere ook. De maatschappij zou bij gelijke lonen optreden tot een soort abstracte kapitalist.
Het antwoord op de vraag waarom arbeid wordt gealiëneerd is nog niet gegeven, hierop wordt in de volgende paragrafen in gegaan. Ten eerste wordt er door Marx opgemerkt dat voor alles wat voor de arbeider een activiteit van onteigenlijking is, dit voor de niet-arbeider een toestand onteigenlijking is. Ten tweede is de houding van de arbeider in de productie en ten opzichte van het product een werkelijke, ofwel praktische houding, terwijl dit voor de niet-arbeider een theoretische houding is. Ten derde doet de niet-arbeider alles tegen een arbeider, wat de arbeider ook tegen zich zelf doet, maar de niet-arbeider doet niet tegen zichzelf wat hij tegen een arbeider doet.
De verhouding van de particuliere eigendom.
Doodrat de arbeider het kapitaal produceert, en het kapitaal produceert hem, daardoor produceert hij zichzelf en de mens als arbeider, als koopwaar. De arbeider kan daarnaast niet zonder werk bestaan, omdat de arbeider alleen bestaat als hij als kapitaal bestaat en zolang er kapitaal viir hem bestaat. Het bestaan van kapitaal is in werkelijkheid zijn leven. Daardoor blijven zijn behoeften beperkt tot het onderhouden van zichzelf zolang hij werkt, dit is het doel van het arbeidersloon, het onderhouden van een productie factor. De kapitalist wil deze factor zo laag mogelijk houden. Doordat de productie de mens produceert als een stukgoed, wordt de mens ook ontmenselijkt.
Vervolgens wordt door Marx het verschil uitgelegd tussen kapitalisten en grondbezitters, volgens hem is het schijn dat er een verschil bestaat. De waarde van hun bezit wordt alleen nog maar gezien in hoeveelheid geld. De grondbezitter kan alleen geld verdienen door verpachten van land, en is daarom een kapitalist. De verhoudingen tussen de kapitalisten en de grondbezitters worden ook beschreven, volgens Marx is deze verhouding sterk verbitterd. Beide groepen schilderen elkaar slecht af, en zien zichzelf als de beste 'werkgever'.
Concluderend, het stelsel van de particuliere eigendom wordt gevormd door arbeid, kapitaal en hun wederzijdse betrekkingen. De fasen die deze elementen doorgaan zijn de volgende:
1. Directe en indirecte een van beide elementen. Kapitaal en arbeid waren eerst nog verenigd, vervolgens gescheiden en van elkaar vervreemd, maar dit brengt met positieve voorwaarde met zich mee dat het wederzijds stimuleert en dat het ontwikkeling brengt.
De tegenstelling tussen de twee eerder genoemde is dat ze zich wederzijds uitsluiten. De arbeider herkent in de kapitalist zijn eigen niet bestaan, en vice versa. Zij beroven elkaar van hun existentie.
De tegenstelling die bestaat van elk van de twee tot zichzelf is dat kapitaal gelijk staat aan geaccumuleerde arbeid en dit staat gelijk aan arbeid. Arbeid is dus de kosten van het kapitaal, en hier dus een offer voor. Daarnaast is de arbeider zelf een kapitaal, omdat de arbeider deel uitmaakt van de arbeid.
Week 3 Arbeidsdeling, Differentiatie en Stratificatie
J. Goudsblom, B. van Heerikhuizen en J. Heilbron (1995)
Emile Durkheim 'De anomische zelfmoord'
Emile Durkheim was in Europa de eerste hoogleraar in de sociologie. Mede dankzij zijn bijdrage heeft de sociologie erkenning als universitair vak. De grondregel voor de wetenschappelijke sociologie stelde hij de volgende regel op: ga uit van sociale feiten en behandeld deze als dingen, zonder te doen alsof je ze al kent. Deze grondregel is terug te vinden in zijn werk Le Suicide (1897). Door gebruik te maken van statistische gegevens (Europese bevolkingsstatistieken) verwierp hij alle vorige verklaringen en kwam hij op een sociologische verklaring. Volgens deze verklaring zijn er vier soorten zelfmoord: egoïstisch, altruïstisch, anomisch of fatalistisch. Deze soorten kunnen voort komen uit bepaalde tendensen (op het gebied van zelfmoord) die er heersen in bepaalde samenlevingen.
De anomische zelfmoord is door Durkheim geschreven vanuit een bepaald mensbeeld, namelijk dat de mens (en andere levende wezens) het nodig heeft dat er grenzen worden gesteld aan hun behoeften. Bij de meeste dieren worden grenzen als honger en dorst biologische gegeven. Naast deze behoeften kent de mens ook aangeleerde sociaalpsychische behoeften. Aan deze behoeften zoals geld, macht en aanzien zijn echter geen grenzen gesteld. Deze grenzen moeten daarom door een andere instantie worden gesteld, de maatschappij. Individuen zullen ten onder gaan aan het niet kunnen vervullen van hun behoeften, als de maatschappij niet meer zorgt voor de regulering. De zelfmoordcijfers, afkomstig uit een periode van anomie in de industrieel-commerciële samenleving, laten dit zien. Een economische crisis is een voorbeeld van een periode van anomie. In Wenen bijvoorbeeld brak in 1873 een geldcrisis uit (hoogtepunt hiervan was is in 1874) en het aantal zelfmoorden nam sterk toe. Dit verband is niet toevallig, maar een wetmatigheid. De verklaring hoe het komt deze crises invloed hebben op het aantal zelfmoorden zou als eerste kunnen zijn dat als er afbreuk wordt gedaan aan het publieke vermogen en daardoor de armoede toeneemt. men eerder zal neigen naar zelfmoord. Dit wordt echter weerlegd door de feiten. Want dan zouden zelfmoordcijfers moeten dalen als de welvaart stijgt.
De daadwerkelijke oorzaak voor de stijging van de zelfmoordcijfers is de verstoring van de maatschappelijke orde, elke vorm van aantasting van deze orde, zowel financiële crises als toename in de welvaart, verstoort het bestaande evenwicht.
Bij een dier wordt er automatisch gezocht naar een balans tussen de behoefte en de vervulling hiervan, omdat deze slechts van materiële voorwaarden afhangt (voedsel etc.) Dit geldt niet voor de mens, omdat dit vaak geen lichamelijke behoeften zijn. Maar voor deze behoeften zoals welvaart, comfort en luxe zijn moeilijker grenzen vast te stellen. In de loop van de geschiedenis heeft de mens steeds meer bevrediging gevonden voor deze behoeften.
Maar omdat deze behoeften onverzadigbaar zijn, kunnen zijn een kwelling vormen. De mens kan alleen plezier ervaren als men het gevoel heeft een bepaald doel kan bereiken, indien dit niet het geval is leidt dit tot een blijvend gevoel van ontevredenheid. Het toekomstperspectief is hierdoor ook negatief doordat de toekomst niet meer kan bieden, om het beoogde doel te bereiken en dus meer houvast kan krijgen, dan het verleden. Zolang men de ogen sluit voor de nutteloosheid van het streven naar bevrediging verzacht dit de onrust. Maar wanneer men te maken krijgt met obstakels kan men niet langer deze nutteloosheid versluieren en blijft alleen de onrust en het onbehagen over. De wil om te blijven wordt hierbij steeds minder, en hangt aan een dun draadje dat elk moment zou kunnen knappen.
Om dit te voorkomen is het van belang dat er grenzen worden gesteld aan de behoeften., zo kunnen zij tot overeenstemming worden gebracht met de middelen die beschikbaar zijn. Deze remming hiervoor is niet binnen in de mens te vinden en moet daarom van uit buiten komen, door de maatschappij, omdat zij een macht is die de bevolking respecteert. De publieke opinie vindt dat er voor bepaalde groepen bepaalde grenzen zijn welke mate van welvaart die groep mag hebben. Er bestaan hierdoor regels, al dan niet juridisch vastgelegd, die bepalen naar welk niveau van welstand een bepaalde klasse mag streven. Hierdoor bestaan er bepaalde grenzen aan de hartstocht van de mensen, omdat ze min of meer tevreden zijn met hun eigen positie. De naleving van de beteugeling van de behoeften moet echter van uit respect worden gedaan en niet uit vrees, omdat geen goede basis is voor de maatschappij. Daarnaast is het van belang dat economische posities niet meer door erfrecht kunnen worden verkregen, zodat de gelijke kansen groeien en de uitkomst te rechtvaardigen is.
Wanneer er dus sprake is van een plotselinge verandering, positief, dan wel negatief, leidt dit er toe dat de samenleving de behoeften van de mens niet kan beteugelen, en dit leidt tot een sterke stijging van de zelfmoordcijfers. Doordat de rangorde verstoort is weet men niet wat mogelijk is en wat niet, welke eisen en verlangens binnen de perken zijn etc. De toestand van ontregeling, anomie,die ontstaat door de veranderde verhoudingen, wordt nog extra versterkt doordat de mensen die door de verandering in een gunstigere positie verkeren niet terug willen naar hun vorige positie. De behoeften die zij nu hebben is nu ook anders, maar kunnen door hun aard niet bevredigd worden.
In de voorgaande tekst ging het alleen over stijgingen van het zelfmoordcijfer ten gevolge van een crisis. Dit geeft echter geen verklaring voor het relatief constant blijven van het aantal zelfmoorden. De verklaring is te vinden in de industrie en handels wereld. Doordat de maatschappij min of meer in dienst staat van de industrie wordt welvaart verheerlijkt en is er geen gezag meer dat de behoeften van mensen in toom houdt. Vroeger was de industrie een manier om het hoogste doel te bereiken, doordat het geloof minder belangrijk is geworden, is welvaart zelf het doel geworden en niet langer een middel. Hierdoor is er constant een toestand van anomie en wordt hebzucht in elke laag van de bevolking aangemoedigd. Hierdoor wil de mens altijd meer en nieuwe dingen, dit idee is langzamerhand in de samenleving vast gelegd. De mens heeft als enige doel steeds verder te komen, maar omdat men de opvatting heeft ontwikkeld dat het leven meer ellende dan genoegen brengt leidt dit vooral in de economische beroepen tot de meeste zelfmoordslachtoffers.
Vooral de rijkste mensen (de bazen) hebben het meest last van de anomie omdat zij geen omgrenzing meer hebben, arbeiders hebben worden nog begrenst, doordat ze een klasse boven zich hebben, de bazen hebben dit niet.
Anomische zelfmoord is in de moderne samenleving een constante factor voor zelfmoord. Het ligt hierbij niet aan de manier waarop zijn gebonden zijn aan de samenleving, maar op de manier waarop zij aan de regels van de samenleving zijn onderworpen. De andere typen zelfmoord zijn egoïstische zelfmoord, wanneer men geen reden meer kunnen ontdekken voor hun bestaan. De altruïstische zelfmoord komt van uit een reden die buiten het leven ligt. De eerdergenoemde anomische zelfmoord komt doordat mensen last ondervinden van het feit dat hun handelen niet aan enige vorm van regel gebonden is. Bij de egoïstische en anomische zelfmoord is er een gevoel dat de samenleving niet genoeg aanwezig is. Bij de egoïstische zelfmoord ontbreekt zijn op gebied van collectief handelen. Bij de anomische zelfmoord is zij afwezig in de individuele behoeften, waardoor deze niet gereguleerd worden. Dit verschil indiceert dat het twee verschillende typen zijn.
Week 4 Onttovering en Rationalisering
R. Swedber, Max Weber (1999/1922)
Max Weber Three types of legimate domination
Dominantie betekent de kans de kans dat een bepaalde orde wordt opgevolgd. Deze gehoorzaamheid kan vanuit verschillende motieven komen. Het kan gemotiveerd worden door interesse in de situatie, vanuit gewoonte of op basis van persoonlijke toewijding. Deze motieven alleen zorgen echter niet voor een solide basis voor macht, omdat er een gevoel moet zijn bij zowel de regeerder als de gene die geregeerd worden, dat machtsstructuur legitiem is.
Er zijn drie gronden waarop het geloof in legitieme dominantie is vastgelegd, zij verschillend op basis van de sociologische structuur van de uitvoerende en de manier van administratie.
Legale dominantie (Legal Domination) is gebaseerd op wetgeving, en bureaucratie geeft deze het beste weer. Het idee hierachter is dat wetten veranderd kunnen worden als de correcte procedure maar wordt gevolgd. Het besturende lichaam is of gekozen of aangewezen en openbaar gezag is een onderdeel dat zowel heteronomous1 is als heterocephalous2. Er is geen sprake van gehoorzaamheid aan een persoon, maar aan de regels. Ook de personen die de autoriteit hebben, volgen deze regels, omdat ze handelen na de wet. Deze personen volgen deze rationele regels met strikte formaliteit. Dit systeem heeft een hiërarchische structuur en is naast dat het de structuur is van vele moderne overheden en steden, ook de structuur voor veel kapitalistische ondernemingen. Bureaucratie is echter de meest pure vorm van legale dominantie en dus niet erg waarschijnlijk, zo wordt een deel van de hoge functies door bijvoorbeeld een koning(in) of een door het parlement gekozen leider. Toch speelt bureaucratie een aanzienlijk grote rol in zowel de regering als in bedrijven.
Traditionele dominantie (traditional domination) is gebaseerd op het geloof in de heiligheid van de sociale orde en de bijkomende recht die overerfbaar is. De puurste vorm hiervan is de patriarchale dominantie.
De heer heeft de macht over zijn onderdanen, er wordt aan de heer gehoorzaamd, omdat zijn waardigheid door geheiligde traditie is vastgelegd. De regels worden gebaseerd op rechtvaardigheid en eerlijkheid, niet op basis van vastgelegde wetten. Het zogenoemde administratieve personeel wordt dan ook niet op basis van kwaliteiten geselecteerd, maar zijn bijvoorbeeld familieleden, vrienden of mensen die afhankelijk zijn van de heer. De patriarchale dominantie bestaat echter in twee vormen, een waarbij de dienaren compleet afhankelijk zijn van de heer en waarbij zij onafhankelijk zijn van de heer, hierdoor is de manier van administratie ook verschillend.
Er bestaat en verschil tussen de patriarchale machtsstructuur en de landgoederen in de landen waarbij traditionele dominantie fundamenteel was, ligt aan een economisch aspect. Bij de eerst genoemde structuur werden slaven etc. gebruikt voor de controle, terwijl in de laatst genoemde structuur juist mensen in hogere functies deze taak vervulde, hierdoor ontstond er een verschil tussen de manier van regeren.
Charismatische dominantie (Charismatic domination) is gebaseerd op de persoonlijke toewijding van de volgers aan de heer (en zijn charisma). De puurste vormen zijn de regel van de profeet, de gevechtsheld en de grote demagoog. De toewijding blijft alleen als er in leiderscapaciteit van de heer wordt gelooft. De administratieve werknemers worden gekozen op basis van charisma en niet speciale kwalificaties en niet afhankelijk van erfrecht en de regels die zij opstellen missen elke vorm van oriëntatie. Charismatische autoriteit is gebaseerd op geloof in de leider, maar de leider ziet het zij volgelingen als een bevestiging voor zijn leiderschap en niet als bron van zijn leiderschap.
De stabiliteit van de gehoorzaamheid is bij elke vorm van dominantie afhankelijk van het toezicht, die er voor moet zorgen dat de regels worden nageleefd. Daarnaast is een goede band tussen deze administratie en de heer van belang, omdat zij anders tezamen de macht kunnen over nemen.
Een vorm van charisma blijft vaak bestaan, ook al wordt deze overgedragen naar zijn opvolgers, dit komen door het volgende: traditioneler maken van de opdrachten, betekenis van charisma veranderd ( vanuit de bevolking zelf, vanuit de volgers, charisma an zich wordt minder belangrijk, of de leider zelf veranderd de inhoud.)
Het verschil tussen een gekozen leider en een gekozen ambtenaar bestaat dan alleen nog uit de betekenis die aan de gekozen persoon wordt gegeven.
1 heteronomous – betekent dat de regels die een organisatie sturen aangewezen zijn door een buitenstaand bureau
2 heterocephalous – betekent dat de baas en de werknemers van een organisatie aamgewezen zijn door buitenstaanders
Week 5 Irrationaliteit, Dromen en Ego's
Sigmund Freud (1999)
Het onbehagen in de cultuur
Het hoofdthema van dit werk is de onoverkoombare tegenstelling tussen de driften en de door de samenleving opgelegde beperkingen. Dit thema komt ook al in eerdere werken van Freud voor. Een ander belangrijk thema is dat volgens Freud dat een cultuurproces samenhangt met de organische verdringing. Naast de voor genoemde thema's is zijn opvatting over de destructiedrift ook erg belangrijk. In eerder geschreven werk zag hij de destructiedrift in samenhang met het sadisme, en in samenhang met de seksuele drift. Pas toen Freud de hypothese van de doodsdrift opstelde werd de destructiedrift als een losstaande drift gezien, maar daarmee met de nadruk op de doodsdrift gelegd en niet langer op de agressie-/destructiedrift.
Mensen meten in het algemeen met de verkeerde maatstaven, zij streven voor zichzelf naar macht, succes en rijkdom en bewonderen dit bij anderen. Maar hierdoor worden de echte waarden van het leven onderschat.
Freud stelt dat de religie als een illusie handelt, een vriend reageert hierop door middel van een brief als volgt op. Hij was het eens met dit oordeel van Freud, maar volgens hem was de bron van religie iets wat Freud niet op waarde schatte. Volgens deze vriend is religie een bijzonder gevoel dat altijd aanwezig is, en dat bij miljoenen andere ook aanwezig is. Dit gevoel was ook wel de gewaarwording van de eeuwigheid te noemen, een onbeperkt en onbegrensd gevoel. Volgens de deze vriend ook wel oceanisch te noemen. Dit gaf voor Freud een probleem, omdat dit gevoel niet wetenschappelijk te onderzoeken was.
Een ander probleem wat Freud deels hieruit afleidt is dat er een verstoring is van het Ik-gevoel en het Ik zelf, omdat men denkt dat het Ik iets zelfstandig is, terwijl slechts schijn is, de grenzen van het Ik zijn dus niet vaste grenzen. Dit Ik-gevoel moet ergens vandaan komen. Als baby werd het er geen onderscheid gemaakt tussen het ik en de buitenwereld, later scheidt dit zich van elkaar, hierdoor wordt een Ik-gevoel gevormd. Het ik-gevoel is dus een kleiner overblijfsel van een groter geheel, deze verbintenis met de buitenwereld zou dus overeen kunnen komen met het oceanische gevoel.
Freud veronderstelt dat dingen die vergeten zijn niet vernietigd worden, een voorbeeld hiervan is regressie, waarbij bepaalde gevoelens juist weer aan de oppervlakte komen. Hij stelt vervolgens dat het moeilijk is om de bijzonderheden van het leven/de ziel te begrijpen door ze aanschouwelijk te maken, hij maakt hiermee de vergelijking met de bouwwerken in de stad Rome.
Vervolgens wordt de vergelijking gemaakt tussen de ziel en het lichaam zelf, hieruit leidt hij af dat het zo goed als onmogelijk is alles uit het verleden aanschouwelijk te maken. Dingen uit het verleden kunnen bewaard blijven, maar hoeven niet noodzakelijk vernietigd te worden.
Om terug te komen op het oceanische gevoel wordt de vraag opgeworpen in hoeverre het Ik-gevoel de bron is voor de religieuze behoeften die een groot deel van de mens kent.
Door Freud wordt deze behoefte teruggeleid naar de hulpeloosheid tijdens de kindertijd en het daar uit voortvloeiende verlangen naar een vader. Volgens Freud is het oceanische gevoel later pas verbonden aan religie, op deze manier sluit men de ogen voor de dreiging die het Ik ervaart.
Goethe stelt met de zinspreuk: Wie wetenschap en kunst bezit, heeft ook 't geloof; wie die beide niet bezit, die ziet dat hij 't krijgt! (Zahme Xenien IX) Hij stelt hier mee de religie en de twee hoogst haalbare prestaties van de mens recht tegen over elkaar, aan de andere kant beweert hij dat ze hun waarde in het leven kunnen vertegenwoordigen of kunnen vervangen. Omdat het leven te zwaar is bezorgt het veel verdriet, teleurstelling en problemen die we niet kunnen oplossen. Wij kunnen deze moeilijkheden alleen verdragen met behulp van verzachtende middelen, deze zijn in drie vormen te onderscheiden.
Ten eerste afleiding, waardoor men de kwelling minder zwaar acht een voorbeeld hiervan is de wetenschap. Ten tweede surrogaatbevredigingen die de kwelling verminderen, zoals de kunst. Ten derde verdovende middelen die de mens ongevoelig maakt voor de kwelling. De rol van de religie komt hier nog niet in naar voren en wordt later uitgewerkt.
Alleen de religie weet antwoord te geven op de vraag: Wat is de zin van het leven? Daarom kijkt Freud verder naar wat mensen zelf van hun leven verwachten. Het antwoord hierop is geluk, dit heeft twee kanten een negatieve en een positieve. Men zoekt naar de afwezigheid van pijn en onlust en men wil sterke lustgevoelens beleven. Het lustprincipe domineert de bepaling van het levensdoel. Men kan echter alleen echt genieten van contrast en nauwelijks van de toestand zelf, hiermee zijn onze kansen op geluk beperkt. De kans op ongeluk is dermate groter, en komt van drie kanten: vanuit het eigen lichaam, vanuit de omgeving, en vanuit de betrekkingen met andere mensen. Het vermijden van onlust kan op een aantal manieren die verschillen in mate van extremiteit. Zo kan men gaan leven in vrijwillig isolement, maar een andere manier is om als een gemeenschap de natuur te onderwerpen aan de menselijke wil, als laatste kan men ook proberen de mens zelf te veranderen.
Een vorm van lijden is namelijk dat de buitenwereld de verzadiging van onze behoeften niet toestaat, door de driftimpulsen te veranderen, verandert men dus ook de bron van het lijden. Maar hierdoor wordt de kans op genot ook minder. Een andere manier om het lijden te verzachten in sublimatie, waarbij de driftdoelen veranderen. Deze manier is echter slechts in beperkte mate bruikbaar, omdat weinig mensen de talenten hebben om hiervan gebruik te maken (niet artistiek genoeg etc.) Een nog andere manier om het lijden te verminderen is de fantasie, maar is vaak niet sterk genoeg om de werkelijke kwelling te doen vergeten.
De meest effectieve wijze is echter te proberen een nieuwe wereld te scheppen waarin het ongeluk is uitgebannen, maar dit leidt vaak tot waanzin. Als dit echter collectief gebeurd, zoals bij religie, wordt dit niet als waanzin gezien.
Bovengenoemde manier om zich van lijden te verlossen is slechts een klein deel, maar naast deze manier is de belangrijkste volgens Freud nog niet genoemd, namelijk de liefde. Hierbij hecht het libido sterk aan objecten buiten de persoon zelf. De zwakte van de liefde is echter wel dat wanneer men het object van hun liefde verliest, het ongeluk zeer groot is.
In het algemeen wordt het geluk des levens gezocht in schoonheid, dit beschermt ons echter nauwelijks tegen het lijden dat dreigt. Toch is de cultuur, waarin schoonheid te vinden is, onmisbaar. De herkomst is slechts deel terug te vinden, namelijk in de de seksuele gevoelswereld.
Conclusie.
Ondanks dat het niet lukt volledig gelukkig te worden, blijft men hier wel naar streven. Hiervoor zijn twee kanten die men op kan gaan, de lustwinst of het vermijden van onlust, maar volledige vervulling is onmogelijk. De manier waarop een persoon toch zo veel mogelijk bevrediging kan vergaren is voor ieder verschillend.
De rol van religie hierin is dat het roet in het eten gooit, doordat ze haar methode om geluk te vergaren en voor lijden te behoeden aan iedereen op dezelfde manier opdringt. Volgens Freud kleineert de religie hiermee het leven en vervormt het beeld van de wereld in een waan. Hierdoor worden mensen onder dwang in een toestand van psychische infantilisme vast gehouden. Het voordeel van de religie is echter dat individuele neuroses worden hierdoor voorkomen.
Er is geen enkele zekerheid dat de eerdergenoemde manieren daadwerkelijk tot geluk leiden, dit geldt ook voor religie. Wanneer de gelovige daardoor genoodzaakt is van Gods 'ondoorgrondelijk raadsbesluit', kan hij alleen maar door middel van onvoorwaardelijke onderwerping troost vinden voor het lijden.
Week 6 The Life cycle of the taxi-dancer (1932)
Taxi-dans hallen zijn aardig onbekend voor het normale publiek. Het zijn recente ontwikkelingen, maar zijn al te vinden in alle grote steden en de aantallen blijven groeien.
In deze dans hallen worden jonge meisjes en vrouwen betaald om te dansen met een man. De helft van het geld mogen ze houden, de andere helft gaat naar de huurder van de hal, het orkest en andere belanghebbenden. De meisjes in deze hallen moeten met elke man dansen die dat wil, en ook voor hoe lang deze man bereid is te betalen. Vandaar de naam taxi-danser: net als bij een taxi is het meisjes voor publiek verhuur en betaal je naar hoe lang de rit heeft geduurd.
Een generatie geleden waren gingen meisjes die braken met hun huis en buurt eigenlijk altijd de prostitutie in. Maar vandaag de dag zijn er ook veel wegen om aan geld te komen en voorkomen dat deze meisjes de prostitutie in moeten. Dit alles is ook mogelijk omdat het tegenwoordig voor jongeren mogelijk is een dubbel leven te leiden. Ze kunnen zo makkelijk weer terugkeren in de ‘normale’ wereld zonder gezichtsverlies te lijden. Maar niet ieder meisjes keer weer terug in het gewone leven.
The taxi-dancer’s life-cycle fundamentally retrogressive
Bij de meisjes die niet terugkeren naar het ‘normale’ leven geldt dat er vaak sprake is van bepaalde fasen van achteruitgang, wat kan leiden tot prostitutie. Hoe verder het meisje zakt, hoe moeilijker het is om weer toe te treden tot de gewone samenleving.
De hypothese is dat de meisjes allemaal beginnen met een slechte basis (slechte thuissituatie, slechte buurt etc.) en daarna bepaalde fasen doorlopen die de meisjes steeds verder achteruit laat gaan. Elke fase eindigt ermee dat een meisjes haar status verliest in een bepaalde groep en die dan weer probeert te krijgen in een lagere groep. De taxi-dancer gaat steeds naar andere sociale werelden, om daar weer een hoge status te verkrijgen.
Als nieuweling in een groep heeft ze vaak een bevredigende status, en als nieuweling in de groep is er bepaalde opwinding bij de meisjes. Maar na een tijdje is ze niet meer ‘het nieuwe meisje’ en ziet ze haar status verminderen, en worden andere nieuwe meisjes boven haar gekozen. Het is dus lastig om deze hoge status vast te houden.
Er zijn vier fasen te onderscheiden. Allereerst is er een afkeer tegen haar buurt en familie. Dit kan komen door slechte economische omstandigheden, door iets wat het meisjes zelf heeft gedaan wat tegen de normen en waarden in die buurt was of allerlei andere zaken. Al met al komen ze in de taxi-danshallen terecht.
Eenmaal in de danshallen ervaart het meisje een bepaalde soort opwinding. Ze is er erg populair onder de mannen en vindt dit zeer prettig. Maar na een tijdje is moeilijk om haar status hoog te houden. Als het na een tijdje niet meer lukt om rond te komen van het geld dat ze verdient door het dansen met witte mannen, moet ze ook dansen met Filipinos en Orientals.
Daarna begint de derde fase. Ze ervaart weer een hoge status in de nieuwe sociale groep. Maar ook daar wordt het na een tijdje minder, want ook voor de Orientals en de Filiponos is ze na een tijdje niet meer speciaal.
De vierde fase gaat weer hetzelfde, maar nu stapt ze in de sociale wereld van de Negroes. Daar ervaart ze weer een soortgelijke hoge status en ook deze is na een tijdje weg. Vaak leidt deze vierde fase tot prostitutie in the Black Belt.
Er is nog geen bewijs voor deze retrogressie theorie (steeds weer opduiken van hetzelfde gedrag), maar de data wekken wel de suggestie. De theorie kan verder worden bekeken na het uitlichten van de ervaringen voor en na het toetreden van de danshallen. Deze ervaringen zijn voor veel van deze meisjes hetzelfde, zo vaak zelf dat ze kunnen worden gezien als een gedragsreeks. Een beter perspectief op de theorie kan worden geleverd door het classificeren van deze ervaringen en ze chronologisch te ordenen.
Distracting and disorganizing experiences before entering the taxi-dance hall
Het is voor vrij duidelijk dat de taxi-dansers vaak niet onervaren zijn op het gebied van zowel werk als dat van seks. Ze hebben vaak ongeschoold werk gedaan, zoals bediende of verkoopmedewerker. Vaak zijn ze een keer getrouwd geweest maar was dit meestal geen succesverhaal. Wanneer het meisje de taxi-dans hal betreedt, heeft ze vaak gebroken met haar familie en de kerk. Vaak vindt ze het ook moeilijk om op een normale manier vriendschappen te sluiten. Ook heeft ze niet echt een doel in het leven om naar toe te leven. Je kunt stellen dat de taxi-danser de hallen vaak al verward betreedt en vaak in conflict met de normale samenleving.
The intial period of uncertainty and distrust
De beginfase is bij alles meisjes ongeveer hetzelfde, dus je kunt spreken van een zelfde reeks aan gedragingen. Wat de meisjes vooral aanspreekt is het feit dat ze op een makkelijke manier veel geld kunnen verdienen. Ook vinden de meisjes de danshallen vaak een spannend gebeuren, wat ze ook aantrekt. Toch kunnen sommige meisjes de onzekerheid van de situatie niet aan en vinden ze het werk maar niks. Hierdoor valt de helft van de taxi-dansers af.
Thrills of early success: the romantic period
De beginnelingen die wel doorgaan komen dan in een romantische periode terecht. De nieuwelingen beginnen aan het leven te wennen, en zelfs leuk te vinden. Er zijn veel knappe mannen die haar aandacht willen. Ze wordt meegenomen naar dure nachtclubs waar ze op handen wordt gedragen en er zijn veel mannen gek van haar. In deze periode krijgt het meisjes een erg positief beeld van zichzelf.
‘Getting the dances’ – the veteran taxi-dancer’s problem
Als het meisje wat langer meedraait in de danshal, wordt het probleem van het krijgen van dansen steeds groter. Waar ze eerst het populaire nieuwe meisjes was, gaan nu alles dansen naar weer nieuwe meisjes. Ze probeert nieuwe technieken uit om weer meer dansen te krijgen, zoals het veranderen van haar kleding en make-up.
Learning the taxi-dancer’s techniques
De meisjes bekijken welke kleding en make-up de meeste mannen aantrekt. Ook veranderen de meisjes wel eens zo drastisch hun uiterlijk, dat ze zich weer voordoen als nieuweling. Ze beloven de mannen ook wel eens een nachtelijke afspraak, om ervoor te zorgen dat hij lang met haar blijft dansen.
Discovering a profitable dance-hall personality: types among the taxi-dancers
Na enige tijd ontdekken de meisjes wat hun sterkste kanten zijn en ontstaan er verschillende rollen in de danshallen. Elke rol heeft haar eigen activiteiten, haar eigen gedragspatronen, haar eigen individuele technieken, haar eigen standaard en haar eigen kijk op het leven.
De hoogst haalbare rol is die van de ‘nice girl’. De ‘nice girl’ is charmant, aantrekkelijk en heeft gegarandeerde dansen zonder dat op onfatsoenlijke manieren te bereiken. Ze accepteert nooit dates met klanten en danst soms helemaal niet hallen waar ze met Filipinos en Orientals moet dansen.
Dan is er ook nog de ‘smart girl’. Dit meisjes benut haar uiterlijk goed om zo veel mogelijk geld te verdienen. Ze spelen dit vaak op een slimme manier, en wie dit het best doet ontvangt vaak veel aanzien.
Het derde type is de ‘never missed girl’. Zij staat bekend bij de meer bekende klanten als iemand die snel affectie heeft. Ze krijgt vaak gevoelens voor de mannen waarmee ze danst. Maar toch is ze altijd op haar hoede dat dit niet gebeurt en dat ze hierdoor berucht wordt. Als dat zou gebeuren zou ze namelijk niet zeker van zijn of mannen nog met haar willen dansen, wat betekent dat ze geen inkomen heeft.
Tot het vierde type behoren de meer oudere vrouwen, de meer onbewerkte vrouwen, en andere die niet persee uitblinken met hun uiterlijk of dansen, of anderen die niet met hun klanten willen daten. Deze vrouwen houden zich bezig met ‘sensual dancing’. Bij dit type zijn de financiële risico’s vrij klein, ze zijn bijna altijd zeker van een inkomen. Het contact tussen de klanten en deze meisjes is onpersoonlijk en er zal niet snel iets romantisch ontstaan, in tegenstelling tot de andere typen meisjes.
Hoewel deze typen eigenlijk altijd aanwezig zijn, veranderen ze wel vaak door de komst van nieuwe meisjes. Er is altijd een mate van competitie aanwezig.
‘Moving on’: seeing the United Sates via taxi-dancing
Wanneer de werkzaamheden in een stad verminderen, kan het meisje er voor kiezen om naar een andere stad te gaan waar ze zeker is van soortgelijk werk. In elke grote stad zijn danshallen te vinden. Een andere reden is dat mensen om haar heen ook erg vaak verhuizen. Ook zij krijgt de smaak te pakken en wil het land zien. De toekomst van deze feministische migratie is nog onzeker. Deze jonge taxi-dansers, met hun goede inkomen en het feit dat ze overal makkelijk aan het werk kunnen, is een nieuwe mobiele groep geworden. Ze hebben de vrijheid om te verhuizen eigen gemaakt en hebben een legitiem inkomen, boven de verwachting van een generatie dat hen voorging.
Week 7 Democracy and the iron law of oligarchy
De meerderheid van de socialistische scholen gelooft dat er in te toekomst een werkelijk democratisch bestel zal ontstaan, en de meerderheid van de aristocratische denkers geloven dat, alhoewel gevaarlijk voor de samenleving, een democratie realiseerbaar is. Uit de wetenschappelijk wereld komt echter een weerwoord: zij beweren dat een werkelijke democratie niet realiseerbaar is. Deze tendens is bijzonder sterk in Italy, geleid door een man van naam, Gaetano Mosca. Hij beweert dat er geen hoog ontwikkelde samenleving kan ontstaan zonder een ‘politieke klasse’, ofwel een politieke dominante klasse, de klasse van de minderheid. Zij die niet geloven in de God van de democratie beweren dat deze God een mythologische en kinderachtige creatie is. Zij betogen dat alle dingen die de regel van de massa lijken te vertegenwoordigen zoals de staat, burgerrechten, volksvertegenwoordiging en de natie eigenlijk een rechtsbeginsel beschrijven maar niet in de werkelijkheid aanwezig zijn. Ze beweren dat de eeuwigdurende strijd tussen aristocratie en democratie waar we in geschiedenisboeken veel over lezen eigenlijk niet meer was dan een strijd tussen een oude machtige minderheidsgroep en een nieuwe machtige groep. Deze ‘klassenstrijd’ was dus eigenlijk niet meer dan een strijd tussen twee dominante minderheden. De groepen volgen elkaar als het ware op.
De democratie heeft een sterke voorkeur voor een autoritaire oplossing als het gaat over belangrijke vraagstukken. Toen de Engelse burger hun vrijheid hadden veroverd, was hun hoogste ambitie het ontwikkelen van aristocratie. Gladstone verklaarde dat als volgt: de liefde van de Engelsen voor hun vrijheden werd geëvenaard met hun liefde voor de adel. Op dezelfde manier kan worden gezegd dat het gaat om trots bij de socialisten om zichzelf neer te zetten als mensen die een discipline kunnen dienen die als minderheid de regels en wensen van meerderheid vertegenwoordigt. Maar volgens Pareto’s theorie is dat vrijwel niet te doen, aangezien je altijd te maken zult hebben met oude elite omdat je deze niet zomaar in één keer kunt vervangen. Het is een proces waarin oude elementen een rol blijven spelen, en de nieuwe elementen worden geassimileerd.
Dit fenomeen is al eerder opgemerkt. In Engeland heeft bijvoorbeeld de oppositie partij dezelfde structuur als de regering. Alle energie wordt gestoken in het overmeesteren van de heersende partij, om zelf de heersende partij te worden. Het is dus een substitutie van de ene dominante partij naar in de ander. Dit wordt vaak gezien als een voortvloeisel uit de Franse Revolutie, maar dit is volkomen onjuist. In de Franse Revolutie was er niet zoveel sprake van het steeds blijven van de oude elite met de daarbij behorende gebruiken.
De Saint-Simon school streef niet naar een samenleving zonder klassen. De Saint-Simon droomde van een hiërarchie, maar niet een die was ontstaan door voorrechten bij de geboorte, maar een die door behaalde voorrechten werd bepaald. Aan het hoofd van een sociale staat wenst de Saint-Simon mannen die macht hebben verdiend.
Aanhangers van deze denkwijze moesten zich vaak verdedigen tegen het feit dat het lijkt alsof hun denkwijze despotisme in de hand werkt. Maar, stellen de aanhangers, mensen moeten nu eenmaal gestuurd worden door de meest capabele. Ze moeten dit doen, niet alleen uit liefde voor God, maar ook vanuit een persoonlijk egoïsme en omdat mensen nou eenmaal support van hun omgeving nodig hebben. Het Saint-Simon systeem is door en door hiërarchisch en autoritair. De aanhangers van dit systeem accepteerden het ceasarisme van Napoleon III dan ook zonder enige problemen.
De school van Fourier ging een stapje verder. Fourier bedacht een groot en complex systeem. Vandaag de dag kunnen we een lach niet onderdrukken als we zijn ideeën over hierarchie bekijken. Hij bedacht een zeer complex systeem dat bestaat uit duizenden rangen en een omarming van alle mogelijke vormen van een zelf regerend rijk, van anarchie tot omniarchie.
Socialisten van een later tijdperk beweren dat een democratische regering die de meerderheid van de bevolking representeert, onmogelijk is. Bakunnin was tegen enige deelname van de arbeidersklasse in de verkiezingen. Hij was er van overtuigd dat wanneer de arbeiders onder de macht leven van een machtige minderheid, de vrije kiesstelsels niet meer zijn dan een illusie. Democratie werd door hem gezien als een van de ergste vormen van burgerlijke regimes. De republiek, dat aan haar burgers wordt gepresenteerd als de hoogste vorm van democratie, is juist het tegenovergestelde. De heersende partij verschuilt zich achter zijn beslissingen door te beweren dat dit uit belang was voor de burger.
De enige wetenschappelijke benadering die een antwoord geeft op alle theorieën, is de Marxistische denkwijze. In deze denkwijze wordt beweerd dat het noodzakelijk is dat er een politieke klasse is. De staat is slechts een comité van de heersende klasse. Het is duidelijk dat deze theorie erg veel lijkt op de conservatieve theorie van Mosca. Mosca stelde eenzelfde prognose, maar hij ziet het als een voordeel voor de samenleving.
De Marxistische theorie over de staat, wanneer je ervan uitgaat dat er een revolutie vanuit de arbeidersklasse plaatsvindt, geeft het vermoeden dat er een nieuwe sociale orde ontstaat. Volgens het Marxisme zorgt de kapalistische werkwijze op het gebied van productie ervoor dat de meerderheid van de populatie verandert in proletariërs, en dus zijn eigen graf graaft. Zodra dit is gebeurd, zal de proletariaat meer politieke macht verkrijgen, en zullen gelijk privé eigendom veranderen naar staatseigendom. Maar de nieuwe collectivistische maatschappij, die zonder klassen, heeft ook zijn facultatieve elementen nodig. Het is niet te vermijden dat er enige vorm van bureaucratie moet zijn, wil men een goede sociale omgeving creëren. Op deze manier word je er onvermijdelijk mee geconfronteerd dat een samenleving zonder klassen haast niet mogelijk is. Het bestuur van een groot kapitaal, vooral als dit een collectief vermogen is, heeft een invloed die gelijk is aan de privéeigenaar van dit kapitaal.
De grondwet van een nieuwe overheersende minderheid zou bovendien worden vergemakkelijkt door de manier waarin, volgens de marxistische denkwijze, een sociale revolutie moet geschieden. Marx beweerde dat er tussen de overgang van een kapitalistische samenleving naar een collectivistische samenleving, er een periode tussen zit met een revolutie op economisch gebied. Tegelijkertijd zou er ook een periode zijn van politieke overgang, “wanneer de staat niks anders kon zijn dan de revolutionaire dictatuur van het proletariaat”. Om de zaak iets minder eufemistisch te bekijken, zal er dan een dictatuur ontstaan met leiders die krachtig genoeg zijn om de scepter te zwaaien in de naam van het socialisme en om het uit handen te nemen van degenen die steeds minder macht kunnen uitoefenen.
Een revolutionaire dictatuur was ook de voorbode van programma van de republikeinse partij van Mazzini, wat zorgde voor een breuk tussen Young Italian en de Carbonari. Buanarroti, een Floretijn, een man die op een bepaald moment een heldhaftige rol speelde in de Franse revolutie, verzette zich met alle macht tegen het idee van de Carbonari om alle macht te geven aan één individu. Naast de theoretische bezwaren die hij had, was zijn idee dat individuele macht slecht een stap is naar een monarchie. Mazzini en zijn vrienden vonden dat Buanarroti’s politieke veranderingen alleen maar formeel van aard zijn, simpelweg om persoonlijke behoeften te bevredigen, en vooral gericht op het verwerven van onbeperkt gezag. Om deze reden dwarsboomde Buanarroti Mazzini door zijn kameraden van de Carobonari te verbieden om steun te geven. Buanarroti zei het volgende: 'The ideal republic of Mazzini, differs from monarchy in this respect alone, that it possesses a dignity the less and an elective post the more.”
Er is, kijkend naar concrete resultaten, weinig verschil tussen een individuele dictatuur en een dictatuur van oligarchen. Nou is het duidelijk dat het concept dictatuur de directe tegenhanger is van het concept democratie. De aanname dat dictatuur voor een democratie zorgt is het zelfde als alcoholisme bestrijden met alcohol. Het is zeer waarschijnlijk dat een groep die macht heeft verworven, er alles aan zal doen om dit ook te behouden. Theophrastus merkte lang geleden al op dat het sterkste verlangen van mannen die leiderschap hebben bereikt niet zozeer draait om het uitbreiden van een persoonlijke rijkdom maar om maar de invoering van hun eigen soevereiniteit ten koste van de volkssoevereiniteit. Het gevaar van sociale revolutie zit hem in het feit dat de klasse die nu heerst daar openlijk voor uitkomt, terwijl de klasse die heerst na een sociale revolutie zich verschuilt onder de dekmantel dat ze gelijkheid nastreven.
De Marxistische denkwijze heeft veel aandacht getrokken. Maar de marxistische denkwijze heeft ook zijn gebreken op het gebied van bestuur en wetten, om nog maar te zwijgen over de gebreken op het psychologische veld en andere velden die van belang zijn. Overal waar de socialistische theorie heeft getracht persoonlijke vrijheid te creëren, heeft het geleid tot individualistische anarchisme, of heeft het (ongetwijfeld tegen de goede bedoelingen van de auteur in) alsnog geleid dat het individu de slaaf van de massa werd.
Een voorbeeld: om ervoor te zorgen dat de literatuur van de socialistische maatschappij moraal verantwoord is, en om zo boeken die niet door de beugel konden te onderscheppen, benoemde Bebel een commissie die bekeek welke boeken en wel en niet konden worden gedrukt. Om ongerechtigheid te voorkomen, kon elke auteur beroep doen op de samenleving om ook te oordelen. We hoeven bijna niet te zeggen dat het natuurlijk onmogelijk is om een boek miljoenen keren te laten drukken, om zo de samenleving te laten mee beslissen of het geschikt is voor publicatie of niet.
Het probleem van het socialisme ligt niet alleen in de economie. Socialisme zoekt niet uit in welke mate het mogelijk is om een distributie te creëren die past in hun denkwijze en ook productief is. Socialisme is bevat een bestuursprobleem, een probleem van de democratie, en dit is niet alleen op technisch gebied, maar ook op psychologisch gebied. In het individualistische probleem bevindt zich de meest moeilijke vraag. Rudolf Goldscheid wijst terecht op een gevaar, ook al kan het socialsme economische problemen uitstekend oplossen. Als het socialisme er in faalt om de individuele rechten individuele kennis en individuele wil goed te bestuderen, zal het er nooit in slagen om vrijheid te kunnen garanderen. Er zijn al veel denkwijzen aan hen voorgegaan, die ook verblind waren door hun algemene idee en niet hebben gekeken naar individualistische gevallen.
De jeugdige Duitse arbeiderspartij was er nauwelijks in geslaagd om zichzelf los te koppelen, als één van hun trouwe vrienden hen wijst op een gevaar. In een open brief naar het Leipzig comité Allgemeine Deutsche Arbeiterverein schreef Robertus: “Jullie zijn jullie zelf aan het loskoppelen van een partij omdat deze jullie sociale ideeën niet representeren. Maar jullie doen dit om een nieuwe politieke partij te vinden. Maar wie kan garanderen dat er in deze nieuwe partij de tegenstander (die antisozialen Elemente) op een dag niet de overhand krijgt?” In deze observatie raakt Robertus de kern van de politieke partij. Een analyse van de elementen van de partij rechtvaardigen zijn kritiek. Een partij is noch een sociale eenheid noch een economische eenheid. Het is gebaseerd op het programma. In theorie kan dit programma bestaan uit belangen van een bepaalde sociale klassen. In praktijk kan iedereen lid worden, ook al is hij of zij het helemaal niet eens met het programma. De socialistische partij is bijvoorbeeld de ideologische vertegenwoordiger van het proletariaat. Dit maakt het tot niet tot een klasse organisme. Het is een mengsel van klassen, bestaande uit verschillende elementen met allemaal verschillenden functies die dienen in het economische proces. Maar aangezien het programma zijn oorsprong vindt in een bepaalde klasse, wordt de suggestie gewekt dat de partij een sociale eenheid is. Alle socialisten, wat hun economische positie in hun priveleven ook is, zijn het eens met de theorie dat het proletariaat een bepaalde superioriteit heeft. Dus ook de niet-proletariërs of gedeeltelijke proletariërs, erkennen dat het proletariaat de heersende klasse is. Deze leden, die niet tot de klasse behoren die de partij vertegenwoordigt, zullen afzien van hun eigen belangen als deze in strijd zijn met de belangen van het proletariaat. In principe schikken deze leden zichzelf onder aan de klasse die ze vertegenwoordigen, maar zelf niet bij horen. Tot zover de theorie. In de praktijk blijkt dat het eens zijn met het partijprogramma niet genoeg is om het belangenconflict tussen kapitaal en arbeid uit de weg te gaan.
Onder de leden die horen tot hogere sociale groepen die bij de politieke partij voor de arbeidersklasse horen zullen er mensen zijn die zichzelf weten op de offeren voor de arbeidersklasse, en zichzelf als het ware weten te ‘ontklassen’. Maar de meerderheid van de leden zal dit niet kunnen, en zal beslissingen nemen die het proletariaat juist benadeelt. Het is daarom niet raar dat er economische conflicten kunnen ontstaan tussen het proletariaat en leden van de bourgeois wat kan uitmonden in een politiek conflict. Het partijprogramma wordt dan een dood iets, en er ontstaat een klassenstrijd binnen de partij. We hebben uit ervaring geleerd dat de bourgeois socialist zijn eigenbelang nog wel eens voorop wil stellen. Deze bourgeois socialisten hebben vaak ook nog dezelfde conflicten met hun werknemers als de bourgeois die niet socialistisch zijn.
Maar er bestaat nog een gevaar. De leiding van de Socialistische Partij kan in handen vallen van wiens tendensen het tegenovergestelde zijn van het partijprogramma, en de arbeiders worden gebruikt om deze belangen te bewerkstelligen. Dit gevaar is vooral groot in landen waar de arbeiderspartij niks kan beginnen zonder steun van de anderen.
Wanneer leiders, van zowel de bourgeois als de arbeidersklasse, zij verbonden met een partij, dan gelden hun economische belangen als regel voor de partij. Dit gaat echter maar één aspect van het gevaar uit de weg. Een ander aspect van het gevaar is het feit dat er bijna altijd een strijd ontstaat tussen de achterban en de leiders van een partij, naarmate de partij groeit.
Een partij wordt beschouwd als een eenheid, maar is vaak niet identificeerbaar met al hun leden, en vaak nog minder met de klasse waartoe zij behoren. In een partij is het duidelijk dat de belangen van de groep die het representeert, samenvallen met de belangen die de partij nastreeft met de bureaucratie die het voert. De belangen van de werkgevers zijn altijd conservatief, en in bepaalde politieke situaties kan er zelfs een defensief en reactionair beleid worden gevoerd, dit terwijl de werkende klasse juist een agressief beleid wil. In andere gevallen, alhoewel deze heel zeldzaam zijn, zijn de rollen omgekeerd. Bij het toepassen van een universele sociale wet, neigt ieder orgaan van de collectiviteit ertoe om zijn eigen belangen nog meer voorop te stellen. Het bestaan van deze speciale belangen zorgt vanzelfsprekend voor een conflict met de belangen van de collectiviteit. De verschillende organen raken geïsoleerd en op de lange termijn transformeren ze in verschillende klassen.
De sociologische verschijnselen die hier boven zijn besproken zijn ten gunste van tegenstanders van de democratie. Deze verschijnselen lijken de suggestie te wekken dat de samenleving niet kan bestaan zonder een dominante of politieke klasse. Ook is de heersende klasse de enige goedwerkende factor in de menselijke geschiedenis. Vanuit deze beredenering kan de staat niks anders zijn dan een dominante minderheid. Deze minderheid legt de meerderheid op wat te doen. Deze dominante minderheid kan nooit een goede afspiegeling zijn van de meerderheid waarover zij regeren. De meerderheid is dus permanent niet in staat tot een zelfbestuur. Zelfs wanneer de massa het ergens niet mee eens is en de macht van de bourgeois afneemt, zoals Mosca beweert, is dit alleen uiterlijke schijn.
Er zal dan weer een georganiseerde minderheid ontstaan om de macht over te nemen en zichzelf verheft tot de klasse van de regerende klasse. Dus de meerderheid van mensen moet er mee leren leven dat ze zich moeten onderwerpen aan de heerschappij van een kleine minderheid.
Het beginsel dat de ene dominante klasse de andere opvolgt, en de wet afgeleid van het principe van oligarchie, is als het ware een voorbestemde vorm van het gemeenschappelijke leven in grote sociale samenlevingen, maar het is niet in staat om de materiële waarde van de geschiedenis te vervangen. Er is geen tegenstrijdigheid tussen de leer dat geschiedenis de vastlegging van een voortdurende reeks van klassenstrijd is en de leer dat klassenstrijd steevast uitmondt in de oprichting van nieuwe oligarchieën die een fusie met de oude ondergaan.
Het bestaan van een politieke klasse is niet in strijd met de inhoud van het Marxisme, als je het niet bekijkt vanuit een economisch perspectief maar als een filosofie van de geschiedenis; in ieder geval kreeg een politieke klasse de macht als het resultaat van relaties tussen klassen die allemaal strijden om dominantie. Deze strijd is dynamisch en niet kwantitatief.
De Russische socialist Alexendre Herzen verklaarde dat vanaf de dag waarop de mensondergeschikt raakt aan bezit en zijn leven een continue strijd om geld wordt, de politieke groepen van de bourgeois dan verdeelt raakt in twee kampen: de eigenaars, vasthoudend aan hun miljoenen, en de ontheemden, die graag de eigenaren willen onteigenen, maar niet de kracht hebben om dit te doen. Deze historische evolutie vertegenwoordigt slecht een ononderbroken reeks opposities ( in de parlementaire zin van woord), “waarin de een na de ander macht verkrijgt, en het overlopen van een sfeer van afgunst naar een sfeer van gierigheid”.
De sociale revolutie heeft dus niet echt invloed op de interne structuur van de massa. De socialisten zullen misschien kunnen veroveren, maar het socialisme zelf niet. Wat overblijft voor de arbeiders is de eer: ”de participer au recrutement gouvernemental”, het recht om deel te nemen bij de rekrutering van de overheid. Her resultaat is helaas een vrij sombere, vooral als we rekening houden met het psychologische feit dat zelfs de grootste idealisten, niet in staat is om de corruptie te voorkomen, iets wat eigenlijk altidj gebeurt als iemand aan de macht is.
Fourier definieerde een moderne samenleving als een mechanisme waarin de individuele licentie heerst, zonder enige garantie voor het individu van de usurpatie (wederrechtelijke inbezitneming) van de massa of de massa tegen de usurpatie van een individu. De geschiedenis leert ons dat geen enkele denkwijze of beweging er in is geslaagd om permanente veranderingen aan te brengen in de samenleving. De mannen die de beweging leiden zullen altijd worden beïnvloed door de macht die de politieke klasse met zich meebrengt. Ze voegen aan de politieke klasse wel vaak enkele nieuwe ideeën toe, maar ze begiftigen het ook met meer creatieve energie en breiden de praktische intelligentie uit, en geven zo de politieke dominante klasse telkens een nieuwe jeugd. De politieke klasse heeft zonder twijfel een zeer fijn gevoel voor haar mogelijkheden en haar gevoel voor defensie. Het toont een opmerkelijke aantrekking, zelfs tot mensen die juist eerst tegenstanders waren van deze klasse.
Week 8 Marriage and the construction of Reality: An exercise in the Microsociology of Knowledge
Sinds Durkheim is het cliché in de familie sociologie dat een huwelijk beschermt tegen anomie van het individu. Als iemand het heeft over een bereiken van een anomische staat, dan heeft met het automatische over een proces, dat bij afwezigheid, zorgt voor anomie. Stel je voor, iemand vindt een negatieve correlatie tussen huwelijk en anomie, dan gaat men er automatisch vanuit dat een huwelijk een vanzelfsprekend instrument is, dat er voor zorgt dat een individu vindt dat zijn of haar leven zin heeft. In dit artikel is de intentie het bespreken van deze aanname. De focus is mircosociologisch, kijken naar de sociologische processen die een individu beïnvloeden, maar het wordt natuurlijk wel gekeken naar een groter geheel.
Het huwelijk is één soort van sociale relaties waar het proces van nomos-building (gebruik, conventie) plaatsvindt. We gaan kijken naar de meer algemene condities van dit proces. We zijn beïnvloedt door drie theoretische perspectieven: Weber, Meadian, en het perspectief van Schutz en Merleau-Pony.
Het proces dat ons interesseert is het proces dat een constante waarheid construeert, behoudt en modificeert, dat van waarde wordt ervaren door individuen. In essentie wordt dit vormgegeven door de samenleving waarin het zich bevindt. Deze betekenisgeving worden in stand gehouden door de leden van een samenleving, en wordt voor waarheid aangenomen als de enige waarheid waarin een normaal persoon kan functioneren.
Het sociale construct neemt een individu over, en zo wordt het ook iemand zijn eigen wereld: ofwel iemand neemt over wat ‘normaal’ is. Dit gebeurt cumulatief, het begint als in de eerste sociale fasen en blijft dan doorgaan. Ook al zijn er individuele verschillen, er is altijd een algemeen idee in een samenleving wat wel en niet wordt getolereerd. Zonder een gedeeld sociaal construct zou de samenleving onleefbaar worden. Dit sociale construct wordt niet gekozen door een individu. Het wordt ervaren als een kant-en-klaar product dat er nu eenmaal is. Toch moet er aan de wereld nog enige waarde toegevoegd worden, dit doet het individu zelf. Ieder individu geeft betekenis aan zichzelf en aan mensen die belangrijk voor hem of haar zijn. Door deze mensen voelt iemand zich belangrijk, en vervalt iemand niet in anomie. Mensen nemen vrienden of familie vaak voor lief, Het interessant om de relatie tussen mensen te zien als een gesprek. Je ziet dan hoe mensen definities voor lief nemen en weten wat alles betekent. Als je deze aanname erkent kun je stellen dat: de plausibiliteit en stabiliteit van de wereld hangt af van de sterkte en de cohesie van relaties tussen mensen.
Over het algemeen stellen we dat een huwelijk een geprivilegieerde status heeft als het gaat om betekenis geven aan een relatie tussen twee volwassen. Anders gezegd: huwelijk is een soort van wetmatigheid die bestaat in onze samenleving. Verder stellen we dat de essentiële sociale functie niet volledig kan worden begrepen als dit feit niet voor waar wordt aangenomen.
Huwelijk in onze samenleving is een dramatische act waarin twee vreemden samenkomen en zichzelf herdefiniëren. Met vreemden wordt bedoeld dat mensen vaak uit een ander stukje van de samenleving komen. Ze hebben niet hetzelfde verleden, alhoewel dit verleden wel dezelfde structuur kent. Concreet gezegd: de conversatie voorafgaand aan het huwelijk vond plaats in sociale cirkels die niet overlapten.
Het karakter van een huwelijk heeft zijn wortels in veel bredere structurele configuraties van de samenleving. De meest belangrijke configuratie is het creëren van een privé sfeer van bestaan en individuen raken los van instituties als de kerk. Mensen raken meer individualistisch. Deze massa-samenleving betekent niet altijd dat iemand er ongelukkig van wordt. De privé-sfeer die ontstaat is een bijproduct van de industrialisatie. Publieke instituties hebben geen invloed meer op wat er gebeurt in de privé sferen. Mensen kunnen in dit gebied zelf hun keuzes maken, en zelfs neigen naar anomie. Dit feit heeft een belangrijke invloed op het vormen van iemands identiteit in de moderne samenleving.
Je privé leven bevat tal van sociale relaties. Je relatie met je familie is meestal het centrale punt, en vanuit hier ontstaan weer nieuwe sociale relaties. Een familie komt, in bijna alle gevallen, voort uit een huwelijk.
Er wordt beweerd dat in de huidige samenleving het huwelijk wat van zijn oude functies verloren, maar er ook nieuwe voor in de plaats zijn gekomen. De schrijvers zijn het hier gedeeltelijk mee eens, maar zouden het anders formuleren. Vroeger maakten mensen deel uit van een grote gemeenschappelijke sfeer, nu hebben families vaak meer hun eigen wereldje. Vroeger konden mensen, als ze trouwden, zich zo invoegen in een al bestaande sociale wereld. Nu is het aan het stel om hun eigen wereld te creëren.
Iedere sociale relatie heeft objectificatie nodig, dat wil zeggen: het proces waarbij subjectieve betekenisgevingen objectief worden voor het individu en, in interactie met anderen, een algemene aanname wordt en daaropvolgend objectief wordt voor de massa. Als twee mensen een relatie hebben, worden er vaak dingen van ze verwacht, en verwachten ze bepaalde dingen van henzelf. Zo wordt er bijvoorbeeld verwacht dat er kinderen komen.
Een korte samenvatting van het ideaal-typische proces van een huwelijk: twee individuen, die allebei al een idee hebben van wie ze zelf zijn en al levenservaringen hebben, hebben ondanks deze verschillen toch eenzelfde idee over wat een huwelijk is. De samenleving die al bestond voor zij er waren, heeft ze dit idee gegeven. Nu moet dit idee nog worden toegepast en worden vervuld. Dit zal een dramatische verandering zijn in hun definities over realiteit en henzelf.
Nadat mensen getrouwd zijn, moeten de dingen die zij doen wel overeenkomen met het idee van hun partner. De definitie van de ene partner over realiteit moet nu correleren met de definitie van de andere partner. Ook iemand identiteit moet in overeenstemming zijn. Met andere woorden, bij ieder beginnend huwelijk past iemand zijn of haar betekenisgevingen aan. Vaak ontkennen partners dit. Ze zeggen vaak dat ze precies hetzelfde zijn gebleven, maar het nu delen met iemand anders.
Er zijn wel dergelijk wat objectieve verschillen die zullen blijven, zoals verschil in religie. Maar de subjectieve kant van deze verschillen verandert vaak wel. Voorbeeld: de vriendschappen van de man. Het is een vaak geobserveerd feit dat mannelijke vriendschappen, vooral als deze vrienden singel zijn, na het huwelijk stuklopen of anders zijn. Wat er gebeurt: een langzaam proces waarbij het beeld van zijn vrienden langzaam verandert door zijn vrouw. Dit is niet omdat negatief over deze vrienden denkt, maar omdat hun beeld over deze vrienden verschilt. Vaak verwatert de vriendschap en komen er andere soorten vrienden voor in de plaats.
Zoals eerder gezegd creëert een huwelijk dus een nieuwe realiteit voor partners. Bij deze nieuwe realiteit horen nieuwe vrienden. Ze gaan vaak op zoek naar mensen die dezelfde kijk op de wereld hebben. Hierbij komt groepsassociatie om de hoek kijken, waar de partners weer hun kijk op de wereld veranderen. Hun realiteit is dus niet voor altijd vastgezet, maar verandert nog tijdens het huwelijk door.
In de individuele levensloop van de partners start nu een fase van socialisatie die je kan vergelijken met fasen van kind naar volwassene. Het verschilt wel wat van deze fasen want in de fasen van kind naar volwassene liggen de patronen om je heen al vast en ontwikkel je jezelf en je kijk op de wereld aan de hand hiervan. Bij een huwelijk heb je jouw kijk op de wereld al aardig ontwikkeld, en zullen alleen je pragmatische en emotionele gevoelswaarden veranderen. Deze aanname is volgens de schrijvers een illusie.
De reconstructie van je kijk op de wereld binnen een huwelijk vindt vooral plaats door het voeren van gespreken. Het impliciete probleem van deze gespreksvoering is het matchen van twee verschillende realiteiten (of kijk op de wereld) van twee personen. Maar hoe meer men praat, hoe meer men aan een gemeenschappelijke objectificatie werkt. Tijdens deze gesprekken wordt er niet alleen gewerkt aan een gemeenschappelijk wereldbeeld, hij wordt ook in stand gehouden. Resultaat hiervan is dat bijvoorbeeld voor het huwelijk de twee individuen allebei een apart beeld hadden over bepaalde personen, maar dat deze na een tijdje eenzelfde karakter krijgen. Bijvoorbeeld: de vrouw vond voor het huwelijk iemand na een ontmoeting stom of juist aardig. Tijdens gesprekken met haar echtgenoot komt deze persoon vaak aan de orde. Ze zal dan haar oordeel geven over deze persoon, door haar wel of niet aardig te vinden of daar tussen in te gaan zitten. Het verschil van voor en na het huwelijk is dat de vrouw nu als het ware verplicht wordt om een oordeel voor zichzelf op te maken, terwijl voor het huwelijk er geen druk was vanuit een gesprek. Er vindt een stabilisatie plaats van haar oordeel.
Deze stabilisatie zie je ook terug in de zelfdefinitie van een persoon. Op dezelfde manier dat er een bepaalde druk is om anderen stabiel te definiëren, doet de vrouw dit ook voor haarzelf. Waar ze eerst twijfelde over bijvoorbeeld haar religieuze voorkeur, ziet ze zichzelf nu als een antagonist.
Na verloop van tijd zullen er natuurlijk ervaringen zijn die men samen meemaakt. Ze ontwikkelen gemeenschappelijk herinneringen, maar ook een gemeenschappelijk vooruitzicht op het leven. Voor het huwelijk dagdroomden de individuen nog over hun toekomstige zelf. Nu ze allebei een stabiel beeld van zichzelf hebben, wordt hun toekomstbeeld ook anders. Ze passen bijvoorbeeld hun carrièreplan aan. Het individu heeft, zoals eerder al gezegd, een stabiel beeld van wie hij of zij is, en zal zichzelf ook niet meer zo gauw veranderen. Het individu “settles down”.
Dit proces, het veranderen van personen, gebeurt natuurlijk onopgemerkt. De nieuwe wereld van het getrouwde stel wordt gezien als een wereld waarin zij altijd al leefden. En zodra het wel wordt opgemerkt, wordt het geprojecteerd op het verleden, en wordt er gezegd dat het er altijd al was, alleen dan verstopt. Het wordt vaak gezien als ‘het ontdekken van hun ware zelf’, ‘ontdekken van hun echte geloof en ‘wat ze echt voelen’.
Deze stabilisatie heeft wel enige nuance nodig. Vaak is er nog wel onenigheid tussen de partners. Kinderen, vrienden en familie hebben ook hun aandeel in het ontwikkelen van een nieuwe realiteit. Kinderen zijn het belangrijkste aandeel. De kinderen groeien op met de realiteit en kijk op de wereld van hun ouders, en nemen dit over. De ontwikkelde kijk is nu een familie symposium geworden.
Het is nu tijd om dit proces eens te bekijken van een macro-sociale context. De stabilisatie is van belang, als je denkt aan grote publieke instituties, omdat er zo controle is over individueel gedrag. Aan de andere kant heeft men ook wel speling; er zijn verschillende gedragingen die worden getolereerd. De stabilisatie biedt ook het voordeel dat een familie gemakkelijk kan verhuizen, het kan makkelijk doorleven in een andere omgeving.
Door de hier bovengenoemde theoretische beschouwingen wordt er nieuw licht geworden op verschillende empirische feiten die werden gevonden door familie sociologen.
De trend om vroeg te trouwen is opgemerkt. Dit is correct gerelateerd aan de vrijheid om te verhuizen, seksuele emancipatie en gelijkwaardigheid. Wij zouden graag nog het belangrijke feit willen toevoegen dat kinderen worden beïnvloed door hun gezin in termen van psychologische benodigdheden en sociale verwachtingen. Het kind neemt het idee van een ‘kleine wereld’ (gezin) in een ‘grote wereld’ over, en streeft dit ook na.
Het gelijk worden van de leeftijd van twee partners is een ander feit dat is opgemerkt. Dit wordt meestal toegeschoven aan het afwijzen van een dubbele standaard op het gebied van seksuele moraal. Dit feit klopt met onze speculaties. We hebben het al gehad over een gedeeld verleden en gedeelde herinneringen die partners hebben. Als partners van dezelfde leeftijd zijn is dat een stuk gemakkelijker. Een andere empirisch onderzoek heeft uitgewezen dat partners vaak trouwen met mensen uit dezelfde sociaaleconomische achtergrond. Dit zorgt voor een aardige overeenstemming in hun kijk op de wereld.
Er wordt vaak voor waar aangenomen dat mensen die getrouwd zijn stabieler zijn dan mensen die dit niet zijn. Deze aanname wordt vaak gebruikt door huwelijksconsulten en zelfs door verzekeringen. Ons theoretisch perspectief biedt daar een andere kijk op. Het is zeker waar dat getrouwde mensen emotioneel meer stabiel zijn en zelfverzekerder zijn. Maar daarentegen zijn ze ook meer gehecht aan hun psychologische evenwicht (weinig spanning in hun leven, geen nieuwe dingen doen) en sociaal erg voorspelbaar zijn. Al deze verschijnselen zijn een gevolg van het ‘settelen’ van een stelletje, cognitief, emotioneel en als je kijkt naar identificatie. Om deze verschijnselen te zien als indicators voor psychische gezondheid, vergeet je het feit dat realiteit een sociaal construct is en dat psychologische condities allemaal hun basis vinden in een sociale matrix.
Als laatste willen we nog kijken naar de cijfers van scheidingen. De stijgingen van deze cijfers kunnen een tegenargument geven voor onze theorie. Wij vinden dat dit juist het tegenovergestelde is. In de meeste gevallen scheiden met niet omdat hun huwelijk niet meer belangrijk voor ze is, maar omdat het zo belangrijk voor ze is en ze geen genoegen nemen met minder dan het beste.
Dit artikel is niet bedoeld als een aanval maar we hebben geprobeerd de familie ideologie te ontmaskeren. Onze bedoeling was tweevoudig. Allereerst wilden we laten zien dat het mogelijke is een sociologische theorie te ontwikkelen dat enkel en alleen is gebaseerd op sociologische veronderstellingen, zonder psychologische of psychiatrische stellingen die een dubbele waarde hebben in het sociologische perspectief. Wij geloven dat een sociologische theorie bruikbaar is voor bewustwording over huwelijk, en niet alleen voor sociologen.
Ten tweede hebben we het huwelijk gebruikt als een oefening in ‘sociology of knowlegde’, een stroming die wij als veelbelovend ervaren. Voor als nog toe werd er vooral gebruik gemaakt van het macro- sociologische perspectief maar wij geloven dat het micro-sociologische perspectief veelbelovend is.
- 1 of 2151
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution