Internationaal Publiekrecht - UvA - B2 - Oefenmaterialen
- 1173 reads
Aan welke criteria toetst het Beroepsorgaan (‘Apellate Body’) van de Wereldhandelsorganisatie (‘WTO’) om te bepalen of producten in een concurrentieverhouding tot elkaar staan en daarmee ‘soortgelijk’ zijn in de zin van artikel III lid 4 van GATT 1994?
Wat wordt in de context van de doorwerking van het internationaal recht in de nationale rechtsorde bedoeld met de term ‘geldigheid’? (3 punten)
Leg uit welke twee nationaal-rechtelijke modellen kunnen worden onderscheiden met betrekking tot de doorwerking van een internationale regel in de nationale rechtsorde. (5 punten)
In the Armed Activities case (Congo v. Uganda) the International Court of Justice (ICJ) ruled that the use of force by Uganda was contrary to international law. International law, however, does allow for the use of force against other states under specific circumstances. Provide these exceptions to the prohibition on the use of force, and explain under what conditions they may be relied on.
Stel: Groningen zou zich graag afscheiden van Nederland. In overleg met de Nederlandse regering in Den Haag wordt hiertoe op zeer korte termijn een referendum uitgeschreven. De verwachting van de Nederlandse regering is dat de Noorderlingen zullen inzien “dat een eigen taal leuk is, maar dat onafhankelijkheid geen goed idee is”. De Groningse ja-campagne wordt echter een overdonderend succes en het overgrote deel van de Groningse bevolking blijkt vóór afscheiding te zijn. Gezien de overweldigende meerderheid ziet de Nederlandse regering in Den Haag geen andere mogelijkheid dan de uitslag van het referendum te respecteren. Groningen roept direct nadat de stemmen zijn geteld de onafhankelijkheid uit en heel Groningen stort zich in het feestgedruis. Alleen de mensen van het nee-kamp blijven protesteren. Zij voelen zich beperkt in het uitoefenen van haar rechten, aangezien bij verschillende demonstraties tegen de Groningse afscheiding mensen met een nee-bord zijn opgepakt. De politie stelt echter dat deze mensen niet vanwege de boodschap op hun demonstratie- bord zijn opgepakt maar vanwege verstoring van de openbare orde.
De volgende ochtend, nadat de eerste roes van het overwinningsfeest is verdwenen, komt de inderhaast gevormde Groningse interim-regering bij elkaar. Deze komt tot de conclusie dat de onverwachte onafhankelijkheid wel wat problemen met zich meebrengt. Zo is de rechtbank inLeeuwarden enkele jaren geleden goeddeels overgegaan naar Groningen. En door de oprichting van de nationale politie blijken er na de afscheiding nog maar erg weinig politieagenten in Groningen beschikbaar te zijn. De Groningse interim-regering vreest een chaos en schoorvoetend wordt besloten het nieuwe buurland Nederland om hulp te vragen. Uiteindelijk komt men overeen dat gedurende een overgangsperiode van 10 jaar Nederland het gezag in Groningen op zich zal nemen waarna de ontstane situatie opnieuw zal worden bekeken. De nuchtere Groningse bevolking haalt collectief de schouders op en gaat over tot de orde van de dag.
Welke wijze van totstandkoming van een nieuwe staat is in dit scenario aan de orde? (3 punten)
Is naar uw oordeel een nieuwe staat tot stand gekomen? Laat u hierbij een mogelijke discussie over zelfbeschikking buiten beschouwing. (12p.)
Voor de beantwoording van de volgende (deel)vragen mag u er voor het gemak van uitgaan dat Groningen een staat is. Eén van de eerste beleidsmaatregelen van de Groningse regering is de privatisering van de veerdiensten naar de verschillende Groningse Waddeneilanden. De Groningse regering ziet zich hiertoe genoodzaakt om de bereikbaarheid van de eilanden te garanderen. De veerdiensten vanuit Harlingen en Lauwersoog worden ondergebracht in de Nieuwe Groningse Veerdienst (NFV). De NFV krijgt de wettelijke taak om al het vervoer van- en naar de Waddeneilanden te verzorgen. Gezien de beperkte financiële middelen is de NFV genoodzaakt om oude boten te gebruiken die niet voldoen aan hedendaagse milieu- en veiligheidseisen. Tijdens één van de eerste overtochten van Harlingen naar Vlieland, die wordt uitgevoerd onder auspiciën van de NFV, gaat het mis: de veerboot lekt enorm veel dieselolie en deze olie drijft langzaam richting het Nederlandse Texel. De Slufter, een natuurgebied op Texel, raakt hierdoor zeer ernstig beschadigd.
Stel: u bent advocaat voor de Nederlandse staat. U stelt een pleidooi op met een primair en een subsidiair argument op basis waarvan volgens u Groningen aansprakelijk kan worden gehouden voor de geleden schade. Welke twee argumenten gebruikt u? (10 punten)
Uiteindelijk accepteert Groningen de handeling van de kapitein van de veerboot als een van de Groningse staat maar stelt zij dat de kapitein door het laten weglekken van de olie een grotere ramp heeft voorkomen. Door een brand aan boord van het schip dreigde het bomvolle schip te ontploffen, waarbij zeer veel mensen zouden zijn omgekomen. Alleen door het laten weglekken van de olie kon deze ramp worden voorkomen. Leg uit op welk internationaal-rechtelijk verweer Groningen met deze verklaring een beroep doet. (5 punten)
Stel: De Brit Garion C. wordt ervan verdacht illegaal kangoeroes te hebben gehouden op zijn boerderij in Australië. In verband daarmee zou Australië graag willen dat hij aan dat land wordt uitgeleverd.
Op dit moment bevindt Garion zich in Wellington, de hoofdstad van Nieuw-Zeeland, maar dat land kan hem niet uitleveren aangezien hij politiek asiel heeft gevraagd en gekregen in de ambassade van Turkije. Dit politiek asiel houdt verband met zijn rol in een grootschalig controversieel project, waarbij duizenden zeer vertrouwelijke Russische documenten zijn buit gemaakt en ongefilterd op internet zijn geplaatst. In verband met zijn rol bij dit project wil Rusland graag dat hij aan dat land wordt uitgeleverd, zodat het hem kan vervolgen wegens het openbaar maken van staatsgeheimen. Garion claimt dat wanneer hij zou worden uitgeleverd aan Australië in verband met de illegaal gehouden kangoeroes, dat dat land hem vervolgens zal uitleveren aan Rusland waar hij gezien de grote politieke belangen geen eerlijk proces verwacht. Daarom weigert hij mee te werken aan een uitlevering naar Australië.
Noem vier verschillende grondslagen voor rechtsmacht die worden erkend in het internationaal recht en leg kort uit wat elk van deze grondslagen behelst. Geef ook aan op basis van welk(e) van deze grondslagen Australië rechtsmacht over Garion zou kunnen uitoefenen. (10 punten)
Een staat kan zijn rechtsmacht op drie verschillende wijzen uitoefenen. Leg deze drie vormen van rechtsmacht uit, en geef aan of Australië gelet op de huidige situatie al deze vormen van rechtsmacht kan uitoefenen. (9 punten)
Waarom kan Nieuw-Zeeland niet de Turkse ambassade binnengaan en Garion arresteren? (5 punten)
Op een dag besluit Rusland dat het lang genoeg heeft geduurd: zij zien Garion nog immer als een bedreiging voor de nationale veiligheid, en willen hem graag in handen krijgen. Rusland besluit tot een undercover operatie waarbij zij een geheim agent naar Wellington sturen die zich voordoet als journalist. De als journalist vermomde geheim agent stelt aan Garion voor om een gesprek te hebben op een geheime locatie ergens in Wellington, buiten het gebouw van de ambassade. Garion, die eindelijk de ambassade wel eens wil verlaten, vertrouwt de journalist en stemt toe. Aangekomen op een geheime locatie realiseert Garion zich dat hij een foute inschatting heeft gemaakt. Er staat een groepje van vijf Russisch geheim agenten op hem te wachten. Hij begrijpt dat het zinloos is om zich te verzetten en de agenten kunnen hem eenvoudig inrekenen en meenemen naar Rusland. Omdat Rusland bang was dat het plan om Garion te kidnappen zou uitlekken, had het niemand van te voren ingelicht over de operatie. Als het na afloop de regering van Nieuw-Zeeland op de hoogte stelt is deze woedend. De regering van Nieuw-Zeeland verwijt Rusland te hebben gehandeld in strijd met een internationale verplichting.
Op welke verplichting doelt de regering, wat houdt deze verplichting in en wat is de juridische basis ervan? (6 punten)
Bij het bestuderen van de internationale mensenrechten kan een onderscheid worden gemaakt tussen positieve en negatieve verplichtingen, en tussen resultaatsverplichtingen en inspanningsverplichtingen. Leg deze begrippen uit in een goed gestructureerd verhaal aan de hand van voorbeelden van mensenrechten. Besteed in uw bespreking ook aandacht aan het verschil in de aard van de verplichtingen waar het gaat om burgerrechten en politieke rechten aan de ene kant en economische, sociale en culturele rechten aan de andere kant. Leg daarbij uit of dat verschil als absoluut moet worden gezien of dat er argumenten zijn op basis waarvan dat verschil genuanceerd kan worden.
Producteigenschappen; eindgebruik; consumentenvoorkeuren (de voorkeuren en gewoontes van consumenten; ‘productiemethoden’ is alleen juist als het aanleiding is tot veranderde consumers’ taste); en de tariefclassificatie. Asbestos zaak (par. 101) [RN 543].
De term geldigheid doelt op de vraag of een regel van internationaal recht in de nationale rechtsorde de status van recht heeft en in die zin dus geldig recht vormt binnen die rechtsorde. (RN 684)
Het begrip geldigheid moet niet worden verward met het begrip rechtstreekse werking.
1Omzetting. Het ‘dualistische’ model waarin een regel van internationaal recht moet worden omgezet door de nationale wetgever voordat de inhoud van de regel onderdeel wordt van de nationale rechtsorde. (RN 685).
Automatische gelding. Het ‘monistisch’ model waarin een regel van internationaal recht zodra deze rechtskracht heeft in de internationale rechtsorde automatisch gelding heeft binnen de nationale rechtsorde (RN 687).
The prohibition on the use of force can be found in article 2(4) UN Charter. The Charter provides two exceptions to this rule. Self-defence, and Security Council Authorisation.
Self-defence is codified in art 51 UN Charter, but is also an inherent right that exists under customary law. In order to rely on this provision there must be an armed attack against the state. This only includes the most grave forms of the use of force (Nicaragua § 191). The injured state may then use force in order to stop the armed attack and prevent further attacks on its territory. Self-defence must be proportional and necessary. Action taken should be reported to the UN Security Council, and if the SC takes measures to address the situation the state can no longer rely on art 51 UN Ch. If a state relies on art 51 UN Ch prior to the armed attack taking place the Caroline Criteria would be indicative of whether this is a justified anticipatory self-defence, or whether the actions are in fact contrary to international law.
The second exception is the authorisation of the Security Council under Chapter VII of the Charter. Such an authorisation must be given through a resolution adopted under Chapter VII of the Charter, and should contain the phrases ‘authorises’ states to use ‘all necessary measures’. The threshold is contained in art 39 and states that only under the conditions laid down in that article can the UN SC take any enforcement measures. However, the SC has a broad discretion in deciding which situations meet these conditions (see Tadic).
Please note that the answer provided contains all possible elements that could have been included, and as such is longer than would be necessary for an answer that would be sufficient for both the AVV and 11 points.
Afscheiding met toestemming van de oorspronkelijke/moeder staat
De vraag of een nieuwe staat tot stand is gekomen, wordt in hoofdzaak beoordeeld aan de hand van de drie (objectieve) kenmerken van een staat: effectief gezag; een grondgebied en een bevolking.
Leg uit dat effectief gezag hier een struikelblok zou kunnen zijn (gezag overgedragen aan NL, eventueel effect van erkenning door andere staten, instemming NL). Daarnaast mag totstandkoming van een nieuwe staat niet in strijd zijn met fundamentele regels van internationaal recht (legaliteit). Dat is hier niet het geval: referendum met instemming, afscheiding met toestemming NL. Er wordt in de vraag naar 'uw oordeel' gevraagd: het antwoord kan zowel ja als nee zijn, afhankelijk van de argumentatie.
De vraag is of er hier sprake is van een internationale onrechtmatige daad, waarvoor de staat Groningen aansprakelijk gesteld kan worden: art. 1, 2 (en evt. 12 ILC). De handeling in kwestie moet de schending van een internationale verplichting inhouden en de handeling moet toerekenbaar zijn aan Groningen. Het veroorzaken van vervuiling in een ander land schendt een internationale verplichting. De vraag is of de handeling – het lekken van de olie door de veerboot – toerekenbaar is aan Groningen. Het gaat in deze casus dan om de vraag of hier sprake is van een entiteit (de NFV) die overheidstaken (elementen van publiek gezag) uitvoert en hiertoe bij wet gemachtigd is (art. 5 ILC).
Dat laatste – bij wet gemachtigd – is gegeven. Betreft het hier overheidshandelen? Vermoedelijk wel: het gaat om het garanderen van de bereikbaarheid van de eiland (maar een andere uitleg is mogelijk).
Mocht de handeling niet toegerekend kunnen worden aan Groningen, dan kan er nog sprake zijn van een schending van een afzonderlijke internationale verplichting van Groningen (schending van een materiele verplichting). In casu: een schending van het ‘due diligence’ beginsel, die voortkomt uit het ‘no harm principle.’ (Hierbij kan Corfu Channel worden aangehaald.) Groningen is dan niet direct verantwoordelijk voor het lekken van de olie, maar kan wel verantwoordelijk worden gehouden voor de schending van haar eigen zorgplicht om alle mogelijke maatregelen te nemen (en het toestaan van het gebruik van oude boten wijst niet in die richting) om er voor te zorgen dat handelingen, die plaatsvinden op haar grondgebied, geen schade toebrengen aan een andere staat (Nederland).
Het voorzorgsbeginsel is hier niet direct relevant.
Groningen doet een beroep op de verdedigingsgrond ‘distress,’ een noodtoestand (art. 24 ILC). De schending van de plicht wordt hier veroorzaakt door een persoon die probeert het leven van anderen te redden. Het noemen van meerdere gronden kan leiden tot puntenaftrek.
Territorialiteit: De staat kan onbeperkte rechtsmacht uitoefenen over het eigen grondgebied (RN 327).
Nationaliteit/personaliteit: Op grond van dit beginsel kan de staat rechtsmacht uitoefenen over de eigen onderdanen, als zij de handeling verrichten (actief), en over niet-onderdanen, als de slachtoffers onderdanen zijn (passief) (RN 330).
Bescherming: Op basis van dit beginsel kan een staat rechtsmacht uitoefenen ten aanzien van personen of gebeurtenissen buiten het eigen grondgebied, als de handelingen vitale belangen van de staat kunnen raken (RN 332).
Universaliteit: Wanneer er geen andere aanknopingspunten voor rechtsmacht zijn kunnen staten toch rechtsmacht uitoefenen wanneer de betreffende handelingen fundamentele waarden van de internationale gemeenschap schenden (RN 333).
In de huidig casus kan Zweden rechtsmacht uitoefenen op basis van het (subjectieve) territorialiteitsbeginsel aangezien het vermeende houden van kangoeroes heeft plaatsgevonden op Zweeds grondgebied (RN 327).
Het noemen van sub-grondslagen (bijv. actief en passief nationaliteitsbeginsel) als een van de vier aparte grondslagen levert slechts een deel van de punten op.
Bij subjectieve territorialiteit gaat het er niet zozeer om dat een persoon zich op het grondgebied van een staat bevindt, maar dat de persoon daar handelingen (heeft) verricht. De aanwezigheid van de betreffende persoon op het grondgebied is alleen relevant bij de vraag van handhavende rechtsmacht ten tijde van de handhaving.
Bij objectieve territorialiteit gaat het niet om schade aan de staat, maar om schade op het grondgebied van de staat.
Het is het effectenbeginsel, niet het effectiviteitsbeginsel. Dit geldt alleen voor economische effecten, dus niet verwarren met gewone objectieve territorialiteit.De EHRM zaak van Al Skeini is hier niet relevant. Denk aan het conceptuele onderscheid van rechtsmacht als bevoegdheidstoedeling en rechtsmacht als verantwoordelijkheid (onder het EVRM). Deze vraag gaat over het eerste terwijl Al Skeini over het tweede gaat.
Wetgevende rechtsmacht: bevoegdheid tot het stellen van regels. Rechtsprekende rechtsmacht: bevoegdheid tot rechtspraak. Deze twee vormen van rechtsmacht zouden in beginsel kunnen worden uitgeoefend aangezien er op basis van de territorialiteit een duidelijk aanknopingspunt is (RN 326).
Handhavende rechtsmacht: handhaven / afdwingen van de regels. Extraterritoriale handhaving is onrechtmatig tenzij toestemming is gegeven.
Aangezien Garion zich in Nieuw-Zeeland bevindt kan Australië geen handhavende rechtsmacht uitoefenen aangezien Nieuw-Zeeland geen toestemming heeft gegeven. (RN 337). (Een dergelijke toestemming zou in casu ook niet goed denkbaar zijn, aangezien D. zich in de Turkse ambassade bevindt)
Ook met toestemming van de Turkse ambassade, mag Australië niet handhaven, zonder dat toestemming door Nieuw-Zeeland is gegeven. Garion bevindt zich op NZls grondgebied, niet op Turks grondgebied (hoewel een ambassade onschendbaarheid geniet, behoort deze niet tot het grondgebied van de zendstaat). De toevoeging dat zelfs toestemming door Nieuw-Zeeland hier niet genoeg is, zonder dat Turkije ook toestemt, is echter niet fout. Deze vraag heeft niets te maken met diplomatieke bescherming. Het gaat hier niet om internationaalrechtelijke jurisdictie van bijv. ISH, IGH of EHRM.
Ambassades van een zendende staat genieten onschendbaarheid (art. 22 Vienna Convention on Diplomatic Relations). Dit betekent dat functionarissen van de ontvangende staat de ambassade niet mogen betreden zonder toestemming van het hoofd van de missie/de zendstaat (RN 376).
NIET juist is het antwoord dat de ambassade een stukje Turkije is en dat handhavende jurisdictie op het territoir van een vreemde staat een schending van het volkenrecht oplevert.In casu gaat het niet om de plicht tot bescherming van de ambassade zoals deze in de Teheran-zaak aan de orde was. Het is immers NZlnd zelf dat overweegt de ambassade binnen te treden. Noemen van Teheran Hostages kost geen punten, maar levert ook geen punten op. Het gaat hier ook niet om diplomatieke bescherming. Ambassades genieten geen immuniteit, maar onschendbaarheid.
De verplichting waar NZ op doelt is het non-interventiebeginsel. Dit beginsel houdt in dat het verboden is voor staten om middels dwang (“methods of coercion”) te interveniëren in de interne aangelegenheden van andere staten. Het beginsel volgt rechtstreeks uit de soevereiniteit van staten (eventueel: studenten zouden ook kunnen stellen dat het regel van gewoonterecht is). (RN 321).
Bij negatieve verplichtingen heeft de staat de plicht om zich te onthouden van bepaald gedrag en bij positieve verplichtingen moet de staat juist een bepaalde inspanning verrichten. Vaak wordt aangenomen dat burgerlijke en politieke (BuPo) rechten met name negatieve verplichtingen omvatten terwijl economisch, sociale en culturele (EcoSoC) rechten voornamelijk zien op positieve verplichtingen. Dit strikte onderscheid is niet volledig juist aangezien BuPo rechten ook een element van positieve verplichtingen met zich meebrengt, denk bijvoorbeeld aan het beschermen van het recht op leven (Osman), of het organiseren van verkiezingen. Net zo goed kunnen EcoSoC rechten negatieve verplichtingen met zich meebrengen, zoals het verbod op discriminatie, of vakbondsvrijheid. Resultaatsverplichtingen eisen een bepaald resultaat, terwijl inspanningsverplichtingen een bepaalde inspanning vergen. Ook dit onderscheid wordt vaak gerelateerd aan het onderscheid tussen BuPo en EcoSoC rechten, waarbij de eerste met name resultaatsverplichtingen zouden eisen terwijl de tweede zien op een bepaalde inspanningsverplichting. Het IVESCR Comité heeft dit onderscheid genuanceerd in General Comment No 3. Daarin legt het Comité uit dat ook onder het IVESCR bepaalde resultaatsverplichtingen kunnen worden geformuleerd, zoals het verbod op discriminatie, of het voldoen aan een “miminum core obligation”. Op hetzelfde moment kan ook worden gezegd dat veel positieve verplichtingen onder de BuPo rechten een inspanningsverplichting zijn en geen resultaatsverplichting, zoals de positieve verplichting om het recht op leven te beschermen.
De margin of appreciation speelt geen enkele rol in dit verhaal. De vraag vraagt niet naar het onderscheid tussen relatieve en absolute rechten. Art 2 (1) IVBPR en art 2 (1) IVESCER zijn als zodanig niet gerekend als voorbeelden van mensenrechten, tenzij er expliciet werd verwezen naar het discriminatieverbod dat daarin tevens is vervat.
Het onderscheid positief/negatief valt niet samen met het onderscheid inspannings-resultaatverplichting. Een positieve verplichting kan bijvoorbeeld ook een resultaatsverplichting inhouden.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Internationaal Publiekrecht aan de Universiteit van Amsterdam.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1926 |
Add new contribution