Hoorcollegeaantekeningen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

College 1: Inleiding

 

In het eerste deel van dit college worden twee dingen besproken: er wordt een inleiding op de sociale psychologie gegeven en daarna gaan we kijken naar de kenmerken van toegepaste sociale psychologie. Ook worden fundamentele sociale psychologie en toegepaste sociale psychologie met elkaar vergeleken. In het tweede deel wordt er gesproken over interventies en methoden.

 

Inleiding op de sociale psychologie

In de sociale psychologie krijg je met veel maatschappelijke problemen te maken. Zo krijgen sociaal psychologen te maken met problemen op gebied van onderwijs, immigratie en integratie, arbeid, omgeving & milieu, gezondheid, media, reclame, sport en verkeer. Een voorbeeld van een maatschappelijk probleem waarmee de sociale psychologie te maken krijgt is ‘waardoor is er veel ziekteverzuim en hoe lossen we dit op?’. Een ander voorbeeld is: ‘hoe komt het dat mensen risico nemen in het verkeer?’. Deze maatschappelijke problemen worden gekenmerkt door meer aspecten dan alleen de sociale psychologie. Zo spelen ook economische, geografische, historische en politieke aspecten een rol. Een sociaal psycholoog zit dus nooit alleen op een probleem.

 

Aspecten van de sociale psychologie

Er zijn een aantal aspecten van de mens die van groot belang zijn voor de sociale psychologie. Onder deze aspecten vallen gedragingen, probleembesef, houdingen, normen en waarden en satisfactie. Al deze aspecten spelen ook een rol in de problemen die mensen kunnen hebben. Om problemen op de lossen moet je een goed beleid maken en dit beleid kan het best gebaseerd zijn op de volgende vragen:

 

  1. Wat is precies het probleem?
  2. Door welk gedrag wordt het probleem veroorzaakt?
  3. Welke aspecten bepalen dat gedrag?
  4. Welke interventies zijn geschikt?
  5. Is de interventie wel doeltreffend gebleken? Hierbij gaat het dus om evaluatie van de uitkomst van de interventie en het proces van de interventie.

 

Deze vragen lijken allemaal logisch, maar toch blijkt dat het in de praktijk vaak heel anders gaat. Zo blijkt dat stap 1, 2 en 3 vaak overgeslagen worden en dat meteen naar een geschikte oplossing wordt gezocht. Zo is er geen aandacht voor wat precies het probleem is en waar dit door wordt veroorzaakt. Ook wordt er in de praktijk maar weinig geëvalueerd.

 

Constructen, principes & theorieën

Een construct is een latente (onderliggende) individuele eigenschap van iemand. Dit kan bijvoorbeeld een norm of waarde zijn, een attitude of in hoeverre je gemotiveerd bent om te presteren. Een construct is niet direct aan iemand af te lezen, maar kan wel gemeten worden. Een principe is een uitspraak over de werking van een bepaald psychologisch proces. Een voorbeeld van een psychologisch proces is cognitieve dissonantie; waarbij je gedrag niet in overeenstemming is met je cognitie. Wanneer je dit merkt kun je je gedrag aanpassen, maar je kunt ook anders over iets gaan denken. Een ander voorbeeld van een psychologisch proces is het bystander-effect, waarbij mensen anderen minder gauw helpen als er veel mensen aanwezig zijn. Iedereen denkt dan dat iemand anders wel zal gaan helpen. Een theorie is een set van principes waarmee je gebeurtenissen kunt beschrijven, maar ook verklaren en voorspellen. Het belang van een theorie werd al door Lewin benadrukt, door zijn beroemde zin: ‘There is nothing so practical as a good theory’. Een theorie kan van groot belang zijn, doordat het structuur geeft in de (maatschappelijke) problemen en een selectie maakt van dingen die van belang zijn. Bovendien biedt een theorie een richting aan, in welke de oplossing gezocht moet worden. Ten slotte kan je door middel van een theorie ook evalueren.

 

Vergelijking fundamentele & toegepaste sociale psychologie

Definities

De fundamentele sociale psychologie is de wetenschap die zich richt op het begrijpen van de oorzaken en aard van het menselijke gedrag. Daarnaast onderzoekt men ook de cognities in sociale situaties. Naast de sociale psychologie bestaat er ook de toegepaste psychologie. De toegepaste psychologie is gericht op het toepassen in de praktijk van wat gevonden is in de sociale psychologie. Hierbij proberen zij dus theorieën, constructen, interventietechnieken, principes, methoden en onderzoeksresultaten toe te passen in de praktijk.

 

Verschil

De fundamentele sociale psychologie legt de nadruk op het ontwikkelen en het testen van theorieën. De toegepaste sociale psychologie legt daarentegen de nadruk op het begrijpen en het oplossen van sociale problemen. Wel is het belangrijk te bedenken dat er geen strikt onderscheid bestaat; de fundamentele sociale psychologie probeert ook sociale problemen de begrijpen en op te lossen en de toegepaste sociale psychologie probeert ook theorieën te testen en te ontwikkelen. Er is alleen een verschil in nadruk. Een ander verschil is dat fundamentele sociale psychologie gebruik maakt van deductie. Dit houdt in dat vanuit een theorie een probleem wordt verklaart, je begint dus altijd met een theorie. Deductie is een nauwe benadering en je maakt maar gebruikt van één theorie. Toegepaste sociale psychologie maakt gebruik van inductie en probeert dus vanuit het probleem een theorie te ontwikkelen. Dit is een brede benadering, waarbij je meerdere theorieën kunt hebben voor één probleem.

 

Overeenkomsten

Er zijn natuurlijk ook overeenkomsten te noemen tussen fundamentele en toegepaste sociale psychologie. Zo ontwikkelen en testen ze beiden theorieën, alleen in verschillende mate, en maken ze beiden gebruik van de wetenschappelijke methode. Ook zijn ze op dezelfde manier bezig met beschrijven, voorspellen en verklaren van gedrag. Ten slotte zijn ze ook gericht op dezelfde oorzaken van gedrag en cognities. Je hebt verschillende manieren om te kijken naar deze oorzaken. Zo kun je op individueel niveau kijken, waarbij je kijkt naar de houdingen en waarden van een persoon. Ook kun je op sociaal niveau kijken, waarbij het op de meningen en gedragingen van mensen om je heen gaat. Een derde manier is op situationeel niveau, waarbij je naar de fysieke omgeving van mensen kijkt. Dan is het nog het cultureel niveau, waarbij je naar de gedeelde opvattingen en percepties van mensen kijkt. Tenslotte is er het biologisch niveau, waarbij je naar de genetische factoren kijkt.

 

Kenmerken van toegepaste sociale psychologie

Er zijn tien kernmerken te noemen die vaak gelden in de toegepaste sociale psychologie. Dit zijn de volgende:

 

  1. Probleemgerichtheid
  2. Waardeoriëntatie
  3. Sociale bruikbaarheid, waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken naar het effect op lange termijn.
  4. Generaliseerbaarheid, wat in gevaar kan komen door alleen eerstejaarsstudenten te onderzoeken.
  5. Veldonderzoek, de meeste sociale psychologie is veldonderzoek, maar de laatste jaren wordt ook veel gebruik gemaakt van simulators. Deze zorgen voor een levensechte situatie, maar geven wel meer controle over de situatie.
  6. Interdisciplinair
  7. Opdrachtgever, sociaal psychologisch onderzoek wordt vaak in opdracht van iemand gedaan, bijvoorbeeld de provincie of een ministerie. Deze willen vaak snel resultaat (wat lastig kan zijn voor de onderzoeker) en willen dat de resultaten toegankelijk zijn.
  8. Kosten-baten afweging. Een voorbeeld hiervan is: kies je voor massamedia door iedereen hetzelfde bericht te sturen, of voor info-op-maat, waarbij je iedereen persoonlijk informeert?
  9. Politieke haalbaarheid; een onderzoek kan nog zulke goede, toepasbare, resultaten behalen, als het politiek niet haalbaar is, dan houdt het op.
  10. Output: de wetenschap versus de maatschappij; dit betekent dat de resultaten van het onderzoek gecommuniceerd worden met de maatschappij.

 

Interventies en methoden

In het tweede deel van het college worden interventies en methoden besproken. Een interventie is het ingrijpen, wanneer er een bepaald probleem speelt en dit kan op verschillende manieren. De toegepaste gedragsanalyse legt de nadruk op de gevolgen van gedrag, waarbij mensen vaak positieve gevolgen proberen te verkrijgen en negatieve gevolgen proberen te vermijden. Gewenst gedrag stimuleren of ongewenst gedrag afremmen zou dan kunnen door de gevolgen van gedrag te veranderen. Het is hierbij van belang dat vooral zekere en directe gevolgen van gedrag het gedrag beïnvloeden. Er zijn twee soorten interventiestrategieën te noemen: antecedente en consequentie strategieën. Een antecedente strategie zorgt ervoor dat factoren in de omgeving die voorafgaan aan het gedrag veranderen. Met deze strategie probeer je gedrag te sturen door de mogelijke gevolgen van gedrag bekend te maken. Een consequentie strategie houdt in dat je de gevolgen van het gedrag verandert. Hiermee probeer je het gedrag echt te controleren. Three-term contingency houdt in dat het antecedent dus voorafgaat aan het gedrag en de consequentie volgt op het gedrag.

 

Antecedente strategieën

Er zijn vier antecedente strategieën te noemen: educatie en training, prompts, modeling en commitment. Deze zullen hieronder besproken worden.

 

Educatie en training

Educatie en training informeert mensen over de voordelen die ze zullen ervaren wanneer ze het gewenste gedrag vertonen. Daarnaast informeren ze over de nadelen die ze zullen ervaren wanneer ze niet het gewenste gedrag vertonen. Educatie en training is weinig effectief, vooral wanneer het lastig is om het gewenste gedrag te vertonen. Het wordt effectieven wanneer het wordt gecombineerd met andere strategieën, als het probleem vooral in kennistekort zit en wanneer de informatie op maat wordt gepresenteerd.

 

Prompts

Een prompts is een kort bericht, die schriftelijk of mondeling gegeven wordt, die op de plek aanwezig is waar het gedrag plaatsvindt. Een voorbeeld hiervan is om een briefje boven de lampknop te hangen met daarin een verzoek om het licht uit te doen. Prompts dienen vooral ter herinnering en werkt dus vooral wanneer je het zelf al belangrijk vindt om het licht uit te doen, maar dit soms vergeet. Een prompt is effectief wanneer het duidelijk en vriendelijk is, zich op een goede locatie bevind en gemakkelijk uitvoerbaar is.

 

Modeling

Modeling is het goede voorbeeld geven door bijvoorbeeld een rolmodel. Zo kan bijvoorbeeld een zanger een reclame maken om plastic te recyclen. Bij modeling is het belangrijk dat het rolmodel wel geloofwaardig is. Daarnaast is modeling effectief wanneer het rolmodel beloond wordt voor het goede gedrag.

 

Commitment

Een commitment is een belofte om gedrag te veranderen. Hierdoor voel je je moreel verplicht om je belofte na te komen. Wanneer mensen een belofte maken willen ze graag consistent overkomen en dus voeren ze de belofte uit.

 

Consequentie strategieën

Er zijn ook verschillende consequentie strategieën te noemen, waarbij de gevolgen van het gedrag dus veranderen. Er zijn drie verschillende strategieën: straffen, belonen en feedback, die hieronder besproken zullen worden.

 

Straffen

Bij straffen probeer je om negatieve gevolgen te koppelen aan ongewenst gedrag. Een voorbeeld hiervan is het verhogen van accijns. Het probleem met straffen is dat de negatieve attitudes en emoties van mensen vaak in stand blijven. Bovendien gaan mensen de straf proberen te ontwijken en houden ze hierbij rekening met de kans dat ze gepakt worden. Zo remmen mensen vaak wanneer ze weten dat er een flitser langs de snelweg staat, maar geven ze daarna gewoon weer gas. Zo wordt het goede, gewenste, gedrag dus niet aangeleerd.

 

Belonen

Bij belonen probeer je om positieve gevolgen te koppelen aan gewenst gedrag. Dit kan door middel van geld of cadeautjes, maar ook door lof en privileges. Zo is in een filmpje van een flashmob te zien hoe een vrouw een plastic flesje, die op de grond lag, in een recyclebak doet. Vervolgens begint iedereen om haar heen hard te klappen en te juichen. Op deze manier koppel je dus ook een positief gevolg aan positief gedrag. Nadelen van belonen is dat het vaak duur is en dat het gewenste gedrag verdwijnt wanneer de beloning stopt. Bovendien kan de intrinsieke motivatie van mensen verdwijnen. Wanneer mensen iets vrijwillig doen, om iets goeds te doen, doen ze dit vanuit intrinsieke motivatie. Als ze dan ineens een beloning krijgen, dan willen ze het niet meer doen omdat die intrinsieke motivatie dan verdwijnt. Ook komt het vaak voor dat mensen beloond worden die het gewenste gedrag sowieso al zouden vertonen, ook zonder beloning.

 

Feedback

Bij feedback wordt er informatie gegeven over gedrag en de gevolgen van het gedrag. Op deze manier worden de gevolgen duidelijker en dit zorgt ervoor dat mensen meer gemotiveerd worden op gewenst gedrag te vertonen.

 

Sociale beïnvloeding

Er zijn verschillende manieren van sociale beïnvloeding om gedrag te veranderen. Deze manieren worden compliance technieken genoemd: technieken die de kans verhogen dat iemand het verzoek opvolgt om gedrag te veranderen. Er zijn zes verschillende compliance technieken: consistentie, sociaal bewijs, autoriteit, aardig vinden, reciprociteit en schaarste.

 

Consistentie

Consistentie houdt in dat je consistent over wilt komen, zoals bij de antecedente strategie commitment. Dit kun je toepassen door cognitieve dissonantie bij mensen op te roepen, door bijvoorbeeld rokers te vragen naar de nadelen van roken. Wanneer ze dan dus wel alle nadelen kennen van het roken, maar toch blijven roken (de gedachten kloppen dus niet met het gedrag) dan treedt er cognitieve dissonantie op. De bedoeling is dan dat de rokers hun gedrag aanpassen aan hun cognitie.

 

Sociaal bewijs

Sociaal bewijs houdt in dat je rekening houdt met wat anderen verwachten, de injunctieve norm, of wat anderen doen, de descriptieve norm. Jij vergelijkt je dus steeds met anderen en past je aan. Het probleem met sociaal bewijs is dat wanneer anderen iets slecht doen, je zelf ook slecht doet.

 

Autoriteit

Autoriteit houdt in dat we ons eerder laten overtuigen door iemand met autoriteit, dan door iemand die een lage status heeft. Dit werkt bijvoorbeeld door in een reclame over een medicijn een man met een witte jas te laten spelen, zodat hij een dokter lijkt.

 

Aardig vinden

Aardig vinden houdt in dat we meer doen voor mensen die we aardig vinden. We vinden mensen aardig die op ons lijken, ook al gaat het maar om onbenullige dingen als geboortedatum of naam. Een voorbeeld van dit principe toepassen in de praktijk is de block-leader approach. Hierbij kies je iemand uit de omgeving van de groep die je probeert te veranderen, waarbij je vervolgens hem de groep laat overtuigen. Deze persoon is iemand die aanzien binnen de groep heeft en op de groep lijkt, waardoor ze eerder naar deze persoon luisteren.

 

Reciprociteit

Reciprociteit betekent simpelweg voor wat hoort wat. Hierbij zorg je ervoor dat jij eerst iemand iets geeft, waardoor hij zich haast verplicht voelt om wel iets terug te doen. Een voorbeeld hiervan is de Hare Krishna die je op straat bloemen in je hand duwt, zodat jij niet meer durft te zeggen dat je ze niet hoeft en dus maar betaalt. Dit blijkt ook effectief te werken met onderzoeken. Door bijvoorbeeld een vragenlijst rond te sturen met de beloning er al bij, vullen mensen vaker de vragenlijst in, omdat ze iets terug willen doen.

 

Schaarste

Schaarste heeft te maken met vraag en aanbod, waarbij iets schaars is wanneer het moeilijk te verkrijgen is en dus waardevol is. Hierbij worden verliezen vaak benadrukt en angst wordt opgeroepen, door mensen het idee te geven dat iets nu moet gebeuren, anders is het te laat en kan het niet meer.

 

Methoden

Er zijn grofweg drie verschillende methoden om onderzoek mee te doen: experiment, quasi-experiment en correlationeel onderzoek. Bij experimenteel onderzoek heeft de onderzoeker controle over de variabelen en deelt hij de proefpersonen random toe. Quasi-experimenteel onderzoek lijkt op experimenteel onderzoek, alleen kunnen hierbij de proefpersonen niet random verdeeld worden. Bij correlationeel onderzoek heeft de onderzoeker geen controle over de variabelen en kan hij de proefpersonen ook niet random verdelen. Hierbij kun je dus geen uitspraak doen over oorzaak-gevolg.

 

College 2 - Deel 1: Gezondheid en ziekte

De gezondheidspsychologie gaat over psychologische processen die direct of indirect (via gedrag) een oorzaak of gevolg zijn van een lichamelijke toestand. Het heeft dus altijd een verband met het lichaam. Gezondheidspsychologie maakt gebruik van interventies (oplossingen) om een probleem te verhelpen, door gedrag/denken te beïnvloeden.

 

De psychologie van risico’s

De gezondheidspsychologie houdt zich bezig met de vraag: ‘hoe motiveer je mensen om ongezond gedrag te veranderen?’ Mensen veranderen ongezond gedrag wanneer ze er negatieve gevolgen aan ondervinden, vooral wanneer dit psychische uitkomsten zijn. Psychische uitkomsten zijn objectief (bijvoorbeeld cijfers over risico’s) en relevant voor alle gezondheidsgedragingen. Hoewel iedereen hun gezondheid erg belangrijk vindt, verschillen mensen erg in de waarde die ze hechten aan gezondheid.

Hoewel psychische uitkomsten over risico’s objectief zijn, wordt gedrag meer bepaald door de psychische inschatting van mensen over risico’s. Het gaat dus niet om het werkelijke risico, maar wat je denkt dat het risico is. Voor sociale dieren is het relatieve sociale risico van hoog belang, dus of je hoger/lager risico hebt dan anderen. Je vergelijkt dus jouw risico op iets met het risico van anderen.

 

Relatieve sociale risico

Een voorbeeld van het relatieve sociale risico is een onderzoek waarbij studenten werd gevraagd hoe veel kans zij hadden om ziek te worden, in vergelijking met de groep ‘studenten’. Hier zag je dat erg veel mensen links naast het gemiddelde zaten, dus inschatten dat zij minder ziek worden. Dit komt omdat mensen over het algemeen studenten niet als een groep zien die heel gezond leeft. Wanneer werd gevraagd aan rokers hoe groot hun kans was om ziek te worden, in vergelijking met niet-rokers van hetzelfde geslacht en leeftijd, schatten de rokers in dat zij eerder ziek worden. Zij weten dus dat roken ongezond is. Mensen vinden het niet leuk om zichzelf te zien als iemand die risico loopt, wanneer het even kan probeer je een sociale vergelijking te maken zodat je toch beter uit de bus komt.

 

Psychische oorzaken van Health Risk Behavior (HRB) change

Of mensen hun gedrag gaan aanpassen om het risico op iets te verkleinen is afhankelijk van een aantal factoren. In onderstaand model staan deze factoren:

  1. Cognitieve inschatting van het risico (hoe erg is het, ben ik er kwetsbaar voor, is het te behandelen)
  2. Toepassen op jezelf (wat zijn mijn verwachtingen qua negatieve uitkomsten, hoe groot is mijn angst voor deze uitkomsten)
  3. Schatten van controle (heeft het zin/nut om dit te doen, kan ik dit wel doen)
  4. Health Risk Behavior (HRB) verandering

Zelfevaluatie

Het zelf is een mentale representatie van wie je bent. Wanneer je jezelf negatief evalueert, wil je hier iets aan veranderen. Mensen willen zich adequaat, consistent en adaptief voelen. Ze willen zichzelf positief evalueren, negatieve evaluatie is een gevaar voor het positieve zelfbeeld. Dit noem je zelf-evaluatieve emoties en dit past ook in volgend model, tussen stap 2 en 3. Mensen zijn gemotiveerd om bedreigingen voor hun zelfbeeld te verminderen, wat gedaan kan worden door middel van verschillende mechanismen (die gerelateerd zijn aan elkaar).

 

Methoden om met negatieve evaluatie om te gaan

Informatie over gezondheidsrisico’s kunnen er dus voor zorgen dat je jezelf negatief gaat evalueren, wat zorgt voor een Health Risk Behavior verandering. Je kunt dan zorgen dat je gedrag verandert, dat is een verandering in HRB. Er zijn echter ook andere opties, zo kun je ook het gedrag niet veranderen, maar positiever over jezelf denken door bijvoorbeeld goede dingen te doen. Dit noem je zelf-affirmatie (self-affirmation), zo haal je dus de negatieve evaluatie weg. Een derde manier is door je defensief op te stellen en de informatie over gezondheidsrisico’s gewoon af te wijzen. Je accepteert deze informatie dus niet en gaat zo niet negatief over jezelf denken. Veel mensen zijn defensief en houden de negatieve informatie dus af, waardoor de informatie weinig impact heeft. De gezondheidspsychologie wil dit voorkomen en vraagt zich dus af hoe je mensen minder defensief maakt.

 

Openminded

Wanneer mensen ervoor kiezen om de affirmeren, zijn ze minder geneigd om zich defensief op te stellen. Door affirmatie voel je je goed over jezelf en daardoor wordt je ‘openminded’. Hoe kun je gebruik maken van dit principe? Je kunt beginnen met affirmatie, zodat mensen zich goed voelen, openminded zijn en zich niet defensief opstellen. Op dat moment laat je ze de bedreigende informatie (de informatie over gezondheidsrisico’s) lezen, zodat dit goed bij ze binnenkomt en hun gedrag juist verandert. Het Health Risk Behavior kan op deze manier veranderen. Bij deze zelf-affirmatie procedure van Allport zijn verschillende stappen. Eerst moeten mensen aangeven wat voor dingen ze het meest belangrijk vinden en wat het minst belangrijk. Dit kiezen ze uit zes domeinen: technologie, religie, sociale relaties, wetenschap, kunst en economie. Bij zelf-affirmatie moet je dan tien dichotome vragen beantwoorden over hun meest belangrijke domein.

College 2 - Deel 2 : Consumer inferences

Consumer inferences gaat over hoe een consument informatie interpreteert en op basis van deze informatie allerlei inschattingen maakt over het product. Op basis van reclame’s/advertenties en dergelijke maken wij allerlei associaties met het product. Voordat je een product koopt doorloop je de volgende stappen:

 

  1. Need recognition - heb ik dit nodig?
  2. Information search - wat is de beste?
  3. Evaluation of Alternatives - welk product past het beste bij mij?
  4. Purchase - de aankoop van het product.
  5. Postpurchase Behavior - hoe zou ik me voelen wanneer ik dit product wel/niet heb?

 

Informatieverwerking

Informatieverwerking is selectief. Er zijn heel veel stimuli die op je afkomen, je wordt blootgesteld aan veel prikkels, wat exposure heet. Vervolgens selecteert aandacht de informatie, waarna de informatie uiteindelijk via interpretatie in het geheugen terecht kan komen, maar dan moet de informatie wel door alle filters heen. Aandacht heeft bijvoorbeeld te maken met waar iets ligt in een supermarkt, wat op ooghoogte ligt krijgt de meeste aandacht. Ook trekt contrast en beweging vaak de aandacht.

 

Interpretatie

Interpretatie is van verschillende dingen afhankelijk, zoals persoonlijke karaktereigenschappen, kennis die mensen hebben en verwachtingen die mensen hebben. Zo schatten mensen in dat verse producten meer vitaminen bevatten dan producten in blik, terwijl dit vaak niet zo is. Losse, verse, producten verliezen vitaminen wanneer ze wat langer in de winkel liggen. Ook doen we veel meer wasmiddel in de machine dan nodig, omdat we denken dat het anders niet schoon wordt. Interpretaties zijn vaak gelijk aan onze verwachtingen, wat de verwachtingsbias (expectation bias) heet. Een onderzoek voegde wat azijn toe aan bier, wanneer mensen dit hoorden voordat ze gingen proeven, beïnvloedde dit hoe ze het vonden smaken. Wanneer ze dit achteraf hoorden had dit een veel minder grote invloed. Interpretatie is ook erg afhankelijk van de omgevingsfactoren. De situatie zorgt voor de context waarin de stimulus plaatsvindt. Zintuiglijke discriminatie is het vermogen om onderscheid te maken tussen stimuli die erg op elkaar lijken. Just-Noticable-Difference (JND) is het minimale verschil dat er kan zijn tussen twee stimuli, willen mensen het verschil nog opmerken. Het valt mensen vaak niet op wanneer er slechts een klein verschil is tussen twee producten, zij zien dit als een product. Contextuele priming is de impact van de omringende informatie om het product heen. Het nabijheidsprincipe houdt in dat objecten die dicht bij elkaar staan worden gezien als gerelateerd, mensen denken dan dat ze bij elkaar horen.

 

 Een theorie die hoort bij interpretatie is de Goal Framing Theory. Dit houdt in dat mensen drie overkoepelende doelen hebben: hedonistisch, winst en normatief.  Hedonistisch gaat over nu plezier hebben, winst over het maken van winst en de toekomst en normatief over hoe goed je het doet in vergelijking met anderen en de toekomst. Aanwijzingen (cues) in de omgeving kunnen ervoor zorgen dat sommige doelen versterkt en anderen verzwakt worden. Een voorbeeld van een hedonistische cue is een bikinimodel laten poseren om een vakantie aan te prijzen. Dit kan goed werken, maar een bikinimodel laten poseren om een bank aan te prijzen kan juist weer averechts werken. Een marketingtruc die te maken heeft met interpretatie is het referentiepunt, dit houdt in dat mensen anders gaan kiezen wanneer je ze een referentiepunt geeft. Een voorbeeld is dat een bank twee opties heeft: geld 5 jaar vastzetten tegen 3.2% rente en geld 10 jaar vastzetten tegen 3.6% rente. Niemand kiest de tweede optie, waardoor de bank een derde (referentiepunt) optie geeft: geld 15 jaar vastzetten tegen 3.6% rente. Deze derde optie geeft geen enkel voordeel, maar men kiest nu veel meer voor 10 jaar tegen 3.6% rente, omdat deze optie heel voordelig lijkt ten opzichte van het referentiepunt. Dit heeft te maken met conference inferences, waarbij de consument iets in een reclame beoordeeld op basis van wat er zich verder nog in die reclame bevind.

 

Een ander begrip dat te maken heeft met interpretatie is need recognition. Een voorbeeld hiervan zijn de reclame’s van Gillette (scheerapparaten voor mannen), die de illusie wekken dat scheren leidt tot succes, geld en mooie vrouwen. De hiërarchie van behoefte van Maslow stelt dat lagere-orde behoeften eerst vervuld moeten worden, voordat men de hogere-orde behoeften kan vervullen. Need recognition heeft hiermee te maken, men moet eerst scheren en dan pas kan je succesvol e.d. zijn.

 

Causal inferences

Causal inferences is het verklaren van geobserveerde en ervaren gebeurtenissen, waarbij het begrijpen van de uitkomsten van gebeurtenissen ervoor kan zorgen dan men de omgeving kan controleren en de toekomst kan voorspellen. De attributie theorie bevat verschillende theorieën die proberen te verklaren hoe mensen informatie verzamelen en verwerken, om er causal inferences van te maken. De fundamentele attributie theorie houdt in dat men geneigd is om meer waarde te hechten aan dispositionele factoren, dan aan situationele factoren. Dit geldt voor gedrag dat we observeren bij anderen. Een voorbeeld hiervan is een onderzoek waarbij men een opstel moest schrijven voor of tegen Fidel Castro Soms was de keuze tussen voor en tegen vrijwillig en soms gedwongen. Iemand moest het opstel lezen en dan beoordelen of de schrijven voor of tegen Fidel Castro was. Ook al hoorden de lezers dat de schrijvers gedwongen waren om voor Fidel Castro te zijn, zij meenden alsnog dat de schrijver zelf ook echt voor Castro was. De correspondent inference theory kijkt of het geobserveerde gedrag ook klopt met de onderliggende factoren. Zo deed Cindy Crawford een reclame voor sinaasappelsap. Wanneer tijdens een onderzoek werd aangegeven dat zij 6 miljoen dollar kreeg om te zeggen dat ze dit sinaasappelsap lekker vond, dachten mensen nog steeds dat ze het echt lekker vond.

 

College 3: Omgevingspsychologie & Verkeerspsychologie 

Deel 1: Omgevingspsychologie

 

De sociale psychologie kan een grote rol spelen in het oplossen van allerlei milieuproblemen. Zo kan de psychologie een antwoord geven op de vraag welke invloed milieuproblemen hebben op het gedrag en welzijn van mensen. Ook kan de psychologie een antwoord geven op de vraag hoe milieubelasting kan worden verminderd door het gedrag van mensen te veranderen. Dit college gaat over de beïnvloeding van de omgeving op de mens, maar ook over de invloed van de mens op de omgeving.

 

Hoe beïnvloedt de omgeving ons?

Verschillende milieufactoren kunnen stress en hinder voor mensen veroorzaken, zoals lawaai en stank. Andere factoren zijn crowding (als het ergens ontzettend druk is) en verontreiniging. Zo blijkt dat verkeerslawaai erg slecht is voor leerprestaties van kinderen. Hinder is subjectief. De relatie tussen de objectieve belasting en subjectieve belasting is vaak laag (correlatie = 0.30). Hinder kan afhankelijk zijn van verschillende psychologische factoren, zoals attitudes en belangen, de waargenomen controle over de situatie en het feit of er rekening met je wordt gehouden of niet. Door op deze factoren te letten, kun je ervoor zorgen dat mensen minder hinder ervaren.

 

Uitzicht & medicatie
Ulrich deed een onderzoek in een ziekenhuis, waarbij hij keek naar het herstel van patiënten. Hierbij keek hij hoe snel mensen herstelden en wat het verband was met het uitzicht, maar de patiënten naar keken. De helft van de patiënten keek gewoon uit op een muur en de andere helft van de patiënten had een uitzicht waarbij ze bomen konden zien. Er bleek dat de mensen die een uitzicht met bomen hadden significant minder medicatie nodig hadden. Ook werden zij eerder uit het ziekenhuis ontslagen, deze patiënten kosten dus veel minder geld en tijd voor het ziekenhuis. Het is geen experimenteel met volledige controle, omdat hij de patiënten niet random aan kamers had toegedeeld. Wel is later meer onderzoek verricht en bleek het effect ook steeds op te treden, zelfs wanneer gebruik werd gemaakt van plaatjes en natuurgeluiden. Natuur heeft dus positieve effecten op de gezondheid van de mens.

 

Verklaring

De natuur heeft een goed effect op gezondheid om een aantal redenen. Volgens de Biophilia hypothese houden mensen van natuur en bevordert de natuur onze gezondheid, omdat dit in onze genen zit. Dit is dus evolutionair bepaald. Volgens de Attention-Restoration theory vragen natuurlijke stimuli geen gerichte aandacht (ten opzichte van prikkels uit de stad), waardoor dit minder cognitieve inspanning kost. Zo kunnen mensen herstellen van vermoeidheid.

Hoe beïnvloeden wij de omgeving?

Er wordt een stukje film laten zien van Claudia de Breij, die stelt dat we al lang wisten dat het milieu steeds meer vervuild wordt als we zo door gaan. Wat zijn de redenen dat we toch doorgaan met milieuvervuilend gedrag, ook al weten we dat het slecht is? Er zijn verschillende redenen te noemen, financiële redenen, sociale redenen en milieuoverwegingen. Veel mensen vinden milieuoverwegingen erg belangrijk en proberen hier rekening mee te houden. Hoe kan het dat we er niet altijd rekening mee houden? Omdat we ook rekening houden met andere redenen dan milieuoverwegingen.

Goal Framing Theory

De Goal Framing theory verklaart dit. Deze theorie stelt dat doelen bepalen hoe we een situatie waarnemen, interpreteren en beoordelen. Er zijn drie hoofddoelen te noemen: hedonische doelen (beter voelen), winst doelen (hulpbronnen vergroten) en normatieve doelen (het goede willen doen). Er kunnen dan conflicten ontstaan tussen deze doelen. Zo is afval scheiden goed voor het milieu, maar het kost wel moeite. En autorijden is leuk, maar weer slecht voor het milieu. Soms zijn hedonisch doelen belangrijk en kies je voor leuk en makkelijk, andere keren kies je voor normatieve doelen. Het willen uiten van milieuvriendelijk gedrag heeft vooral te maken met normatieve doelen. Als je vooral deze normatieve doelen nastreeft, wil je het goede doen en zal je dus meer rekening houden met het milieu en niet je eigen plezier. Bij normatieve doelen spelen moralen en normen een grote rol.

Norm-activatie model

Mensen handelen pas milieuvriendelijk als ze zich daar moreel verplicht toe voelen. Deze morele verplichting is hoog als men een hoog besef heeft van het probleem. Daarnaast moet men ervan overtuigd zijn dat het zinvol is om zelf bij te dragen. Als je bedenkt dat het niet zinvol is om iets in je eentje te doen, ga je dit waarschijnlijk ook niet doen. Dit model begint bij het beseffen van het probleem, waarna men gaat nadenken over zelf bijdragen zin heeft. Als dit het geval is, wordt je persoonlijke norm om milieuvriendelijk te handelen erg sterk en dan pas ga je je milieuvriendelijk gedragen.

Tijdens het college stelt de docent de volgende twee vragen: 1. Waarom gedragen mensen zich soms niet milieuvriendelijk, ook al vinden ze het milieu belangrijk en voelen ze zich moreel verplicht om milieuvriendelijk te handelen? 2. Hoe kan men voorkomen dat men zich schuldig voelt als men zich milieuonvriendelijk gedraagt? Volgens de docent zijn twee factoren van belang bij de eerste vraag: de doelen komen in conflict en je vindt het vaak niet zinvol wanneer je iets in je eentje probeert te doen. Het norm-activatie model geeft vooral een goede verklaring voor gemakkelijk gedrag en goede intenties. Wanneer je niet je gedrag aanpast en dus cognitieve dissonantie ervaart (je wil wel milieuvriendelijk gedrag tonen, maar doet dit niet) pas je allerlei excuses toe om deze dissonantie te verminderen. Dit is dus het antwoord op de tweede vraag, want zo probeer je om je minder schuldig te voelen.

Gedragsveranderingen

Het is belangrijk om het milieuvriendelijk gedrag aantrekkelijk te maken en het milieuonvriendelijk gedrag onaantrekkelijk te maken. Dit kan door het bijvoorbeeld financieel aantrekkelijker te maken om milieuvriendelijke producten te kopen. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van straffen, bijvoorbeeld door middel van ‘pushen’ wordt het milieuonvriendelijk gedrag onaantrekkelijk gemaakt. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van belonen, bijvoorbeeld door ‘pullen’, wordt het milieuvriendelijk gedrag aantrekkelijker gemaakt. Ook kun je gebruik maken van allerlei psychologische strategieën, door bijvoorbeeld de kennis, voorkeuren en percepties van mensen veranderen. Dit kun je doen door ze bijvoorbeeld te informeren over het probleem, of door doelen te stellen.
 

Voorbeeld

Tijdens een poging om energieverbuik te verminderen, werd informatie aan Groningse mensen gegeven om te kijken of informatie op maat, feedback en een doelstelling (verbruik 5% minder energie) ervoor kan zorgen dat men minder energie verbruikt. Er werden drie vragenlijsten afgenomen per huishouden, waar van een zodat mensen die bijvoorbeeld al kort douchen, niet nog eens het advies krijgen om kort te douchen. Zo kun je informatie op maat geven. De andere twee werden na de interventie afgenomen, na 2 en na 5 maanden. Zo kregen ze feedback, om te laten zien of hun inspanningen ook zinvol zijn geweest. Ook kregen ze te horen welke specifieke gedragingen leidden tot mindering van energieverbruik. In het onderzoek waren twee experimentele condities; de individuele conditie (waarbij ze hoorden wat zij zelf hadden bespaard) en een experimentele conditie (waarbij ze hoorden wat alle Groningers samen hadden bespaard). Tussen deze condities werd geen verschil in besparing gevonden. Wel werd er een verschil van ongeveer 5% energiebesparing gevonden tussen deze experimentele condities en de controlegroep (die geen interventie kreeg).

 

Deel 2: Verkeerpsychologie

Elk jaar sterven in Europa ongeveer 40.000 mensen in het verkeer. Daarnaast raken nog 3.5 miljoen mensen gewond. Aan deze getallen kun je dus wel zien dat er een groot probleem zit in het verkeer. Hoewel deze getallen erg hoog zijn, zijn we vaak veel banger om in het vliegtuig te stappen, dan in de auto. Om dit probleem op te lossen zijn er allerlei dingen uitgevonden als gordels en airbags. Je kunt gebruik maken van allerlei straffen, door bijvoorbeeld flitspalen neer te zetten. Het blijkt echter dat straffen alleen zin heeft op de korte termijn en dat het het gedrag uiteindelijk helemaal niet verandert.

 

Regulation of Traffic Behaviour

Fuller heeft het model Regulation of Traffic Behaviour gemaakt. Daarin stelt hij dat je gedrag in het verkeer afhangt van je eigen vaardigheden, maar ook van de eisen van de taak. De eis van de taak is bijvoorbeeld hoger, wanneer je op een moeilijke kronkelweg rijdt. Wanneer de taakeisen hoger zijn dan je eigen vaardigheden, heb je geen controle meer over het stuur en is de kans groot dat je gaat crashen. Wanneer je vaardigheden groter zijn dan de eis van de taak, heb je wel controle. Bij dit model zijn menselijke vaardigheden dus ook van belang.

 

Vaardigheden en stijl

Deze vaardigheden kun je verdelen in de vaardigheden en de stijl van de rijder. De vaardigheden is een maatstaf waarmee je de rijprestatie kunt meten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het kunnen voorzien van gevaren. Vaardigheden zijn dus belangrijk, maar ongelukken kunnen ook gebeuren door zeer ervaren rijders. Daarom wordt ook gekeken naar de stijl van de rijder. Stijl heeft te maken met de manier waarop je rijdt, welke gewoonten je hebt. Dit wordt beïnvloed door je attitudes, normen en waarden (verkies je bijvoorbeeld veiligheid boven risico’s). Ongelukken ontstaan vooral wanneer men een risicovolle stijl heeft en zijn eigen vaardigheden overschat.

 

Gedrag van rijders en ongelukken

Er zijn drie ‘fouten’ die rijders maken, waardoor ongelukken ontstaan.

  1. Violations - deze leiden tot dodelijke ongelukken. Hieronder vallen te hard rijden, onder invloed rijden etc. Dit zijn dus bewuste acties
  2. Errors - dit zijn fouten die mensen maken en dit gaat dus niet expres. Hierbij gaat het om niet goed in de spiegels kijken bijvoorbeeld.
  3. Lapses - dit zijn foutjes als je ruitenwissers aandoen, wanneer je eigenlijk wilt knipperen. Dit zijn dus ook geen bewuste acties.

 

Persoonlijkheidskenmerken kunnen een invloed hebben op welk soort fouten je maakt. Zo heb je mensen die veel sensatie zoeken, dit zijn vaak jonge mannen. Dit is een goede voorspeller voor de factor violations. Factoren uit de Big Five kunnen ook een invloed hebben. Zo hebben mensen die hoger scoren op extraversie eerder de neiging om hard te rijden en rijden neurotische mensen agressiever. Het kenmerk agressie is vaak gevaarlijk in het verkeer.

 

Cognitieve vertekening

Veel rijders hebben last van de optimisme bias, dit houdt in dat je te positief gaat denken. Dan denk je dingen als ‘dit gebeurt mij niet’. Dit zorgt ervoor dat je te risicovol rijdt. Een andere vertekening is de illusie van controle, waarbij je denkt overal de controle over te hebben en alle situaties aan te kunnen. Deze vertekeningen kun je meten door gebruik te maken van sociale vergelijking, waarbij rijders hun rijden moeten vergelijken met dat van anderen. McKenna vroeg aan rijders hoe groot de kans was dat ze een ongeluk kregen, waarbij ze de ene keer werd gevraagd hoe groot die kans was als ze de rijder waren (dus controle hadden) en de andere keer als de bijrijder waren (dus geen controle hadden). Toen bleek dat mensen de kans dat ze een ongeluk kregen veel lager inschatten wanneer ze zelf rijder waren. Cognitieve vertekeningen hebben een verband met het aantal ongelukken en violations. Daarom is het goed om ervoor te zorgen dat mensen objectiever gaan kijken naar ongelukken en hun eigen risico daar op.

 

Theory of Planned Behaviour

Deze theorie stelt dat gedrag eerder verandert, wanneer je de intentie hebt om dit gedrag te veranderen. Deze intentie ontstaat door je attitude, de subjectieve norm en de waargenomen controle over je gedrag. Subjectieve norm houdt in wat mensen in je omgeving ervan denken dat je bepaalt gedrag uit. Het nadeel van deze theorie is dat intenties niet per se gedrag voorspellen, omdat sommige gedragingen gewoontes zijn of lastig te veranderen zijn. Een ander nadeel is dat dit getest is door zelfrapportage en niet door echte gedragingen. Toch is dit een populaire, veel gebruikte theorie en kan het nuttig zijn bij het veranderen van gedragingen door sociale normen.

 

Risk Homeostasis Theory

Deze theorie van Wilde stelt dat we een bepaald level van risico hebben (target risk). En dat we er alles aan doen om dit level als het ware te behouden. Zo gaan we dus harder rijden wanneer het rustig is op de weg, omdat het risico op een lege weg omlaag gaat. Zo hebben dingen als gordels en airbags dus geen zin, want door deze middelen gaat het risico omlaag, maar omdat we wel ons risicolevel willen behalen gaan we dan risicovoller rijden. Wanneer onze ervaring van het risico lager is dan het eigenlijke risico, ontstaan er snel ongelukken.

 

Andere factoren

Ook andere factoren kunnen een rol spelen bij ongelukken, zoals het luisteren naar muziek, het hebben van bijrijders en het telefoneren tijdens het rijden. Tijdens een onderzoek naar muziek luisteren tijdens het rijden, werd mensen gevraagd hoeveel mentale inspanning het rijden hen kostte. Het bleek dat het mensen die muziek luisterden tijdens het rijden, meer mentale inspanning kostte. Muziek kan dus een afleider zijn. Rijders kunnen hiervoor wel compenseren, door zich mentaal meer in te spannen en andere geluidafleidingen te blokkeren. Maar wanneer de situatie complexer wordt, wanneer je bijvoorbeeld telefoneert, is compenseren lastiger. Wel zijn er individuele verschillen in afleidende factoren op rijders. Zo kan het luisteren naar muziek wel goed zijn voor mensen die sensatiezoekers zijn. Zo gaat hun arousal omhoog door de muziek en hoeven ze geen risicovol gedrag te tonen op de weg. Ook zijn introverts minder tolerant voor afleidingen en hebben zij een lagere behoefte naar arousal.

 

Hoe kunnen we gebruik maken van sociale psychologie?

Sociale psychologie kan in het verkeer gebruikt worden om bepaalde interventies te ontwikkelen. Zij kunnen zich focussen op verschillende deelgroepen. Ook kan de sociale psychologie allerlei trainingen ontwikkelen, vooral gericht op onervaren rijders. Zo kunnen zij proberen om hun attitudes te veranderen en gebruik te maken van sociale normen.

 

College 4: Diversiteit en inclusieve organisaties

Deel 1: Diversiteit

In dit college over diversiteit zullen drie onderdelen behandeld worden. Ten eerste zullen er een aantal modellen uit de sociale psychologie over diversiteit behandeld worden. Daarna zal behandeld worden of diversiteit en wanneer diversiteit werkt.

 

Basis sociaalpsychologische theorieën over diversiteit

Modellen over diversiteit

Er zijn verschillende theorieën die diversiteit verklaren. Zo heb je het similarity-attraction model van Byrne of de Social Identity Theory van Tajfel en Turner. Het similarity-attraction model stelt dat mensen graag omgaan met mensen die op hen lijken. Dit is juist slecht voor de diversiteit, want mensen die anders zijn zijn dan gelijk ‘minder’. De Social Identity Theory stelt dat we ons definiëren door dingen die ons uniek maken als persoon, maar ook ons definiëren door het lid zijn van een groep. Het lid zijn van een groep is dus van invloed op je identiteit. Ingroep-projectie houdt in dat je bijvoorbeeld een grote groep studenten hebt, die bestaat uit verschillende groepen, bijvoorbeeld ‘Nederlandse studenten’ en ‘internationale studenten’. Dan wordt een subgroep meer het prototype voor de gehele groep, dan de andere subgroepen. Zo kun je bijvoorbeeld gaan denken dat alle studenten zijn zoals de Nederlandse studenten. Dit is gevaarlijk voor de diversiteit omdat een groep, in dit geval de internationale studenten, zo als ‘minder goed’ wordt gezien. De Intergroup Threat Theory van Stefan en Stefan stelt dat mensen bedreiging kunnen voelen wanneer ze in contact komen met andere groepen. Dit kunnen symbolische bedreigingen zijn, maar ook realistische bedreigingen. Ook dit is dus negatief voor de diversiteit.

 

Modellen die diversiteit ondersteunen

Er zijn gelukkig ook theorieën die wel diversiteit ondersteunen. Zo is er de Optimal Distinctiveness Theory van Brewer. Deze theorie stelt dat mensen streven naar een balans tussen hun behoefte om ergens bij te horen en hun behoefte om uniek te zijn en je te onderscheiden. Dit kan dus positief maar ook negatief zijn voor de diversiteit. Daarnaast bestaat er ook de Intergroup Contact Theory van Pettigrew, die stelt dat de relatie tussen verschillende groepen beter wordt, wanneer ze meer in contact met elkaar komen. Dit idee is al veel onderzocht en ook al veel toegepast in de praktijk. Contact is dus belangrijk voor intergroep-relaties en werkt dus positief voor diversiteit.

 

Werkt diversiteit?

Er is bewijs gevonden in veel verschillende organisaties met verschillende culturen dat diversiteit werkt. Zo zorgt diversiteit voor meer innovatie en meer creatieve uitkomsten. Toch zorgt het ook voor negatieve dingen. Zo wordt de communicatie moeilijker en ontstaan er sneller conflicten. De docent heeft hier zelf ook onderzoek naar gedaan, waarbij ze online mensen vroeg naar hoe vaak ze zich afgelopen jaar buitengesloten voelden. Daaruit kwam dat maar heel weinig mensen zich vaak buitengesloten voelden. Ook kwam uit dat niet een bepaalde groep werd gediscrimineerd, of in ieder geval niet voelden dat ze werden gediscrimineerd. Wel hadden minderheden een negatievere verwachting over de uitkomsten dan meerderheden, zij verwachtten dus eerder dat ze buitengesloten worden.

 

Wanneer werkt diversiteit?

Perspectieven over diversiteit

Er zijn verschillende perspectieven over diversiteit. The Discrimination & Fairness Perspective stelt dat iedereen het recht moet hebben om ergens binnen te komen en wanneer iemand binnen is, doen de verschillen er niet meer toe. Ze komen binnen als minderheid, maar je ziet daarna geen verschillen meer. Dit wordt ook wel het kleurenblind-perspectief genoemd. Het nadeel hiervan is dat niet iedereen gelijk naar binnen komt, er zijn soms daadwerkelijk verschillen. Wanneer een bedrijf dit niet wil zien, wordt hier ook niks aan gedaan en dit kan problemen opleveren. De minderheden moet zich zo aanpassen aan het bedrijf en de meerderheid kan gewoon zo blijven. The Getting-Access Perspective stelt dat bijvoorbeeld dat het handig is om in een Albert Heijn vooral Turkse en Marokkaanse mensen te laten werken, wanneer er in die stad ook veel Turkse en Marokkaanse mensen wonen. Deze theorie stelt dat minderheden zich dan meer op hun gemak voelen. In dit model past dus niet de minderheid zich aan, maar de meerderheid. The Integration & Learning-Perspective stelt dat beide groepen moeten aanpassen, meerderheid en minderheid. Dit wordt ook wel multiculturistisch genoemd. Bovendien hoeft niet iedereen precies gelijk te worden, maar blijft iedereen ook zijn oude cultuur een beetje houden.

 

Perspectieven teamleiders

Er is onderzoek gedaan door Luijters naar de perspectieven op diversiteit van teamleiders en hun werknemers. Daarin werd gemeten hoe erg mensen openstonden voor het anders zijn en in hoeverre minderheden konden tonen waarin zij anders waren. Daarin kwam uit dat wanneer de teamleider een visie had volgens de Discrimination & Fairness Perspective, dat mensen minder diversiteit ervoeren op de werkvloer, dan wanneer de teamleider een visie had volgens de Integration & Learning Perspective. Uit onderzoek kwam ook dat er vooral afstanden tussen groepen ontstonden, wanneer er een teamleider was die geen oog heeft voor cultuurverschillen en die teamleider ver van deze minderheden afstond.

 

De psychologische componenten van een ‘inclusieve’ organisatie

Of iets een inclusieve organisatie is of niet, hangt vooral van mensen en hun gevoelens af. Je voelt of je erbij hoort, of iets ‘inclusief’ is of niet. Dit gaat bijvoorbeeld om het krijgen van waardering van je omgeving, je krijgt daardoor het gevoel dat je ertoe doet. Bovendien moet je het gevoel hebben dat je jezelf kunt zijn in de organisatie, je kijkt dus ook naar hoe andere mensen op jou reageren. Daarnaast is het belangrijk dat mensen uniek kunnen zijn. Dit levert weer problemen op voor de meerderheid, omdat het voor hen lastiger is om hun uniekheid te tonen, dan voor minderheden.

 

Over inclusie bestaat er een 2x2 design, waarbij hoog/laag gevoel van erbij horen een factor is en hoog/laag gevoel van authenticiteit een andere factor is. Wanneer beiden hoog zijn, hebben mensen gevoel van inclusie en wanneer beiden laag zijn hebben mensen het gevoel van exclusie. Wanneer erbij horen laag is en authenticiteit hoog is, treed er differentiatie op en wanneer erbij hogen hoog is en authenticiteit laag is, treed er assimilatie op.

 

Een onderzoek van Jansen et al. deed onderzoek naar het gevoel van inclusie dat mensen ervaren. De proefpersonen werd gevraagd naar de perspectieven op diversiteit, de perspectieven op inclusie en de werk uitkomsten. De onderzoekers zagen dat vooral bij kleurenblinde perspectieven (dus geen oog voor verschillende culturen) er minder gevoel van inclusie is en dat er bij een divers perspectief vooral creativiteit en innovatie optrad.

Deel 2: Vorming van een inclusieve organisatie

In dit college zal behandeld worden hoe een inclusieve organisatie gevormd kan worden. Zoals al eerder gezegd heeft een inclusieve voordelen, creativiteit en innovatie maar ook prestatie en besluitvorming, maar ook nadelen zoals conflicten, communicatieproblemen , ontslag, ontevredenheid en verdeeldheid. Het doel is nu om zoveel mogelijk te profiteren van de voordelen en daarbij de nadelen achterwege te laten. De psychologische componenten die hierbij een rol spelen zijn dus waardering en erbij horen, uniekheid en authenticiteit.

 

Sociale Identiteitstheorie

De sociale identiteitstheorie neemt aan dat mensen een deel van hun identiteit ontlenen uit hun groepslidmaatschappen, aan hun sociale identiteit. Daarbij zijn individuen gemotiveerd om een positief distinctief zelfconcept te hebben. Dit betekent dat ze zich positief onderscheiden ten opzichte van anderen (dus: ‘ik ben leuker/beter dan zij’). Daarbij hebben we dus ook de neiging om onze groep positief te onderscheiden, de in-groep is dus beter/positiever dan de uit-groep. Permeabiliteit betekent in hoeverre de groepsgrenzen open zijn, zo zijn groepen op basis van studie makkelijk te veranderen, maar groepen op basis van huidskleur niet.

Waardoor zien we nu een groep als een groep? Dit heeft te maken met het principe van meta-contrast. We zijn geneigd een groep als een groep te zien, wanneer de verschillen binnen een groep heel klein zijn en de verschillen tussen mensen in de groep en buiten de groep erg groot zijn.

 

Gemeenschappelijke identiteit

Hoe kun je er in een organisatie nu voor zorgen dat mensen zich betrokken voelen met elkaar? Dit kan dus door de gemeenschappelijke identiteit te benadrukken, door de verschillen te vergeten en je te richten op de overeenkomst. Een voorbeeld hiervan is in het leger, waarbij je allemaal gelijk moet lopen en dezelfde kleding aan moet. Het probleem hiervan is depersonalisatie, je verliest je eigen identiteit en benadrukt andere kenmerken van jezelf. Het gevolg van een gedeelde identiteit is dat mensen zichzelf zien als meer inwisselbaar, omdat ze toch hetzelfde zijn als de andere groepsleden. Daarnaast gaan we ons gedrag aanpassen op de groep, wat de groep belangrijk vindt, dat doen we. Dit zorgt dus voor depersonalisatie en homogenisering. Een ander voorbeeld hiervan zijn studentenverenigingen, waarbij je jaarclubs hebt om overeenkomsten te benadrukken. Diversiteit en eenheid zijn elkaars tegenpolen. Zo staan individu, diversiteit, inter-persoonlijk en verdeeldheid aan de ene kant en aan de andere kant staan de groep, gelijkheid, inter-groep en solidariteit. Het probleem is dat een groep vaak dingen van beide kanten wil.

 

Deductieve identiteitsvorming

Deductieve sociale identiteitsvorming werkt van bovenaf, vanuit de organisatie wordt het team bepaald, die de groepsleden weer beïnvloed. Gevolgen hiervan zijn dat er spanningen ontstaan tussen individuele distinctiviteit en het groepslid zijn en tussen diversiteit en gedeelde identiteit. Daarnaast ontstaat spanning tussen sociale identiteit en het afwijken van de norm.

Wanneer de normen echter zouden zijn dat individualisme en diversiteit juist een teken zijn van erbij horen, zouden de groepen aangepast kunnen worden. Daarnaast zou een aanpassing van de norm, waardoor mensen kritisch gaan denken, ervoor kunnen zorgen dat men tegen de groep in gaat. Dit wordt dan niet gezien als ‘een slecht groepslid’ maar juist als iemand die zich inzet voor de groep.

 

Inductieve identiteitsvorming

Inductieve identiteitsvorming werkt juist van onderaf, vanuit de groepsleden wordt de identiteit bepaald van de organisatie. Volgens Postmes et al. werkt de identiteit juist vanaf de individuen, omdat deze bijdragen aan de identiteit van de organisatie. Een voorbeeld hiervan zijn de werknemers van Google, Google beweert dat ‘het de mensen die bij Google werken het bedrijf maken tot wat het is’. Er wordt dus nadruk gelegd op de aparte mensen die zich inzetten, niet tot een volledige gelijke groep. De gevolgen van deductieve identiteitsvorming gelden niet precies voor inductieve identiteitsvorming. Zo bleek dat de groep niet belemmert werd door individuele distinctiviteit, maar dat men dit juist zag als goed voor de eenheid. Hoe kleiner de groep, hoe meer inductie; want mensen hebben dan meer het gevoel dat zij bij kunnen dragen aan de identiteit van de groep. Individuele distinctiviteit en groepslidmaatschap kunnen dus wel samengaan. Het tweede gevolg van deductieve identiteitsvorming, spanning tussen diversiteit en gedeelde identiteit, gaat ook niet op. Bij inductieve identiteitsvorming zorgde een heterogene groep ook voor een gedeelde identiteit.

 

Bij een onderzoek van Postmes et al. kregen leden van een groep een vragenlijst en hoorden ze na afloop van de test of ze juist heel erg op de groep leken of juist helemaal niet. Daarnaast moesten ze een schild ontwerpen voor hun studentengroep. Daaruit kwam dat wanneer mensen niet veel te zeggen hadden, bij deductie, het beter was als de groep homogeen was. Wanneer mensen wel wat konden inbrengen, bij inductie, was het beter als de groep juist heterogeen is. Bovendien bleken mensen in deze groep iets beter samen te werken dan mensen in de homogene deductiegroep. Dit betekent voor het laatste gevolg van deductie, sociale identiteit versus afwijken van de norm, dat normen mogelijk lossen zijn via inductie en dat er een norm van individualisme ontstaat. Ook werd gevonden dat mensen in de heterogene, inductie groep eerder argumenten geven tegen de groep in, waardoor dus inderdaad meer creativiteit optreedt. Wanneer mensen in de deductieve groep erachter kwamen dat zij afweken van de groep, voelden ze zich slecht en niet meer erbij horen. Mensen in de inductieve groep voelden zich echter nog steeds verbonden met de groep.

 

Conclusie

Wanneer je een groep hebt op basis van individuele bijdrage, inductie, kunnen mensen zich heel goed met elkaar verbonden voelen, maar toch onderling erg verschillen. Ook al wijk je af van de groep, je voelt je nog steeds verbonden met de groep. Bij deductieve oplossingen kiest de organisatie welke diversiteit gewaardeerd wordt, maar deze diversiteit is mogelijk niet het belangrijkste voor werknemers. Wanneer bovendien de nadruk ligt op het waarderen van minderheden, kunnen meerderheidsleden zich uitgesloten voelen. Bij inductieve oplossingen kiezen de individuen welke distinctiviteit zij willen bijdragen, dit zorgt voor meer flexibiliteit. Dit kun je toepassen door de gewaardeerde organisatie-identiteit in kaart te brengen, door subgroep bijeenkomsten te houden en overkoepelende bijeenkomsten. Daarnaast moeten er doelen gesteld worden, zodat er een inclusieve organisatie opgebouwd kan worden.

College 5

 

Deel 1: Politiek

Dit college zal over politiek en leiderschap gaan. Hierbij zullen verschillende leiderschap-theorieën behandeld worden en worden eigenschappen van leiders besproken. Daarnaast zal in dit college ook het gedrag van stemmers behandeld worden.

Welke eigenschappen?

Bij leiderschap is er geen sprake van dwang. Een leider heeft een doel en om dit doel uit te voeren, heeft hij/zij volgers nodig. De volger is dus van groot belang in dit proces. Er zijn verschillende leiderschapstheorieën door de tijd heen. Het begon met de Trait Theory, die zich volledig focuste op bepaalde eigenschappen van leiders, waar zij mee geboren zouden worden. Bepaalde eigenschappen maken dus een goede leider. Later ontstond de Behavioral Styles Theory. Deze stelt dat je alles kunt worden, als je je maar goed inzet en je op een goede manier gedraagt. Het ligt dus niet aan vaststaande eigenschappen bij je geboorte. In de Situational Theory die daarna ontstond, werd er ook rekening gehouden met kenmerken uit de omgeving. Volgens deze theorie is er dus niet één bepaald type goede leider, maar zijn er verschillende typen leiders nodig in verschillende situaties. In de Transformational Theory gaat het om de relatie tussen de leider en de stemmer, een goede relatie is bepalend voor het succes van de leider.

 

Trait Theories

Er zijn verschillende eigenschappen die volgens Trait Theories van belang zijn voor leiders. Zo moet een leider ambitie en energie hebben, de ambitie hebben om te leiden en eerlijk zijn. Daarnaast moet de leider veel zelfvertrouwen hebben, intelligent zijn en over taakgerelateerde kennis beschikken. Er zijn verschillende voorbeelden te noemen van leiders die niet over voldoende taakgerelateerde kennis beschikken, zoals Sarah Palin die niet wist waar Europa lag, of Gonny van Oudenhallen die tijdens een politiek debat niet doorhad wie de minister van Volksgezondheid was. Er is veel kritiek op de Trait Theories, zo werden er geen eigenschappen gevonden die goed leiderschap voorspellen in alle situaties. Er werd geen duidelijke oorzaak-gevolg relatie gevonden tussen deze twee, zo kan het ook zijn dat de leiderschapsrol voorafgaat aan de eigenschap. Deze theorieën zijn wel goed in het voorspellen van slechte leiders, maar niet goed in het voorspellen van goede leiders. Ze geven dus weinig ondergrond voor advies/training voor toekomstige leiders. Bovendien gaan de theorieën niet in op de relatieve belangrijkheid van de eigenschappen.

 

Freud

Freud zei over leiders dat deze een narcistische persoonlijkheid hebben, waardoor ze een grote behoefte hebben aan zelfbevestiging. De leider heeft dus de volger nodig, hij wil dat de volger hem bevestigd. De leider heeft voor alle ondergeschikten persoonlijke belangstelling. De credit die volgers hem geven voelt als steun, waardoor de volgers zich met de leider identificeren. Door deze identificatie kan de wens van de leider als de eigen wens van de volgers aanvoelen. De leider wordt zo steeds sterker en elke volger heeft het idee dat hij een persoonlijke band heeft met de leider.

 

Big Five

De Big Five voorspelt ook leiderschap. Een goede leider zou extravert, meegaand, zorgvuldig en emotioneel stabiel zijn. Daarnaast moet een leider openstaan voor ervaringen. Iemand zou niet als leider in aanmerking komen, wanneer deze persoon niet deelnemend en star is, autoritair en slecht geïnformeerd is en kwetsend is.

 

Vrouw & Politiek

Andere persoonlijkheidskenmerken van mensen doen er ook toe. Zo maakt het voor de politiek uit of je een man of vrouw bent. Grote veranderingen van uiterlijk staan vaak voor een grote ‘switch’ (denk maar aan naar de kapper gaan, nadat je relatie uit ging). In de politiek wordt dit dus niet vaak gedaan, omdat dit staat voor een switch in politiek, in standpunten. Mannen en vrouwen hebben iets andere leiderschapsstijlen. Zo zijn vrouwen over het algemeen meer democratisch qua leidinggeven en hebben mannen meer een directieve stijl. Vrouwen willen betere zorg en educatie en minder defensie.

Stemgedrag

Het democratische ideaal is dat alle stemmers goed op de hoogte zijn van alle politieke zaken en op basis hiervan stemmen op wat zij goed vinden. Helaas spelen allerlei andere zaken ook een rol, zoals de gezichten en stemmen van politici. Zo blijken mensen voor een masculien gezicht te kiezen, wanneer het gaat om veiligheid en defensie. Uiterlijk lijkt dus een relatie te hebben met stemgedrag.

 

Elaboration Likelihood Model

Dit model stelt dat je op je onbewuste vertrouwt, wanneer je je bevind in situaties die minder belangrijk zijn en in situaties waarbij je afgeleid wordt. Wanneer een situatie belangrijker wordt, ga je je er dus meer in verdiepen en ga je af op echte, bewuste kennis. Het blijkt dat mensen meer op hun centrale route vertrouwen wanneer ze angstig zijn. Dan vertrouwen ze op hun bewuste kennis. Wanneer mensen kwaad zijn vertrouwen ze op hun perifere, onbewuste, route.

 

Omgeving

Omgeving blijkt ook van invloed te zijn op stemgedrag. Tijdens een onderzoek werden mensen in verschillende locaties ingedeeld (een kerk/een school), toen ze gevraagd werd of ze voor of tegen een belastingverhoging voor onderwijs waren. Er bleek dat mensen vaker voor waren, wanneer dit ze gevraagd werd terwijl ze in een school stonden.

 

Uiterlijk

Aantrekkelijk zijn wordt vaak geassocieerd met succes hebben. Daarnaast vinden mensen groot zijn vaak ook belangrijk, vooral wanneer het om mannen gaat. Bovendien wordt lengte gekoppeld aan de mate waarin de persoon succesvol is, hoe succesvoller de persoon, hoe langer deze wordt ingeschat. Ook kleding is belangrijk, net als het vaak glimlachen en het gaan lijken op de volgers. Het lijkt dus van belang dat je een prototype bent voor de groep.  Dit is vooral van belang wanneer je een groep echt centraal zet. Wanneer het bijvoorbeeld alleen over studenten gaat, dan is het van belang dat de leider zelf ook echt een student is.

 

Liking

We doen meer voor mensen die we aardig vinden, dus is het belangrijk dat de leider aardig wordt gevonden. Ook vinden we mensen die ons complimenten geven aardiger. Het is bij liking van belang om de overeenkomsten tussen mensen te onderstrepen. Je kunt hier gebruik van maken door de Block-Leader Approach. Hierbij wijs je een vooraanstaand iemand uit een groep aan, zodat je via deze persoon het gedrag van de hele groep kunt beïnvloeden.

Sociaal psychologisch gereedschap

 

Er zijn ook andere sociaal psychologische dingen die gebruikt kunnen worden tijdens het beïnvloeden van mensen. Zo kun je gebruik maken van priming. Obama maakte hier tijdens de verkiezingen gebruik van, door zich steeds te laten filmen in een setting die precies lijkt op het Witte Huis. Hierdoor associëren mensen Obama al met het winnen van de verkiezingen. Ook Social Proof is van belang, hierbij kijk je naar wat de meerderheid doet, omdat dit waarschijnlijk het ‘beste’ of meest effectieve gedrag is. Obama maakte ook hier gebruik van, door voor 84.000 juichende mensen een speech te houden. Dit zien de stemmers thuis op tv en zo kunnen ze eerder geneigd zijn op Obama te stemmen, omdat ze zien dat iedereen op tv voor hem is.

 

 

Deel 2: Gedragsinzicht toepassen op beleidsvorming

Dit college wordt gegeven door iemand van het Ministerie van Infrastructuur en Omgeving. In dit college zullen een aantal dingen besproken worden. Ten eerste wordt er gedragsinzicht besproken. Daarna wordt er gesproken over een team van het ministerie die inzicht moet geven in gedrag en tenslotte worden zaken besproken waar aan gewerkt wordt.

Gedragsinzicht

Het college begint met een filmpje over voedsel, waarbij duidelijk wordt gemaakt dat we 2/3e van ons eten weggooien. Om dit op te lossen zorgen restaurants er steeds vaker voor dat ze minder eten serveren, door het eten op kleinere borden te serveren. Zo werd veel eten bespaard, terwijl de klanten even tevreden bleven. Het verminderen van verspillen van voedsel kan veel grote gevolgen hebben, zoals het drastisch verlagen van de CO2-uitstoot. Dit is een voorbeeld van de effecten van inzicht hebben in gedrag van mensen. Een ander voorbeeld is het betalen van tol op de snelwegen. Wanneer het heel duidelijk is dat je geld moet betalen, doordat je moet stoppen bijvoorbeeld, ben je geneigd minder gebruik te maken van deze wegen. Het betalen voor tolwegen moet dus onbewuster gebeuren. Hoe iets gepresenteerd wordt, is dus van belang voor het gedrag van mensen.

 

De ‘hoe’ factor is dus van groot belang tijdens beleidsvorming. Inzicht krijgen in het gedrag van mensen kan helpen bij het analyseren van problemen, en geeft inzicht in de redenen waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen. Het helpt om een beleid te kiezen en ook om een beleid effectiever te maken.

 

Gedragsinzicht-team in ministerie van I&O

Omdat er in Engeland een Behavioural Insight Team (BIT) erg succesvol was, is er besloten dat er ook zo’n team moet komen in Nederland in het ministerie van Infrastructuur en Omgeving. Het doel van dit team is ervoor te zorgen dat er kennis beschikbaar komt die het ministerie toe kan passen. Het team gaat voortbouwen op al bestaande theorieën en aanpakken. Zo bestaat er het Behavioral Insights Model (BIM), wat niet behandeld wordt maar op internet te vinden is. Het team heeft al verschillende doelen gesteld. Zo willen ze een groter netwerk creëren en meer enthousiasme en bewustzijn creëren over het team.

 

Zaken waaraan gewerkt wordt

Er worden nu een aantal voorbeelden genoemd waar de BIT van Nederland nu mee bezig is. Ten eerste zijn ze bezig met het programma ‘Optimizing Use’. Het gaat hierbij om het slimmer gebruiken van infrastructuur en de toegankelijkheid van 12 regio’s verbeteren. Dit project is een samenwerking tussen de overheid, industrieën en wetenschap. Het doel van het project is om de doorstroom te verbeteren en het reizen veiliger, goedkoper en sneller te maken. Het project bestaat uit 300 onderliggende plannen. Een voorbeeld van zo’n plan is om te enorme drukte bij bussen in Twente op te lossen. Dit hebben ze opgelost door de colleges/lessen later te laten beginnen, zodat de mensen die met de bus willen meer verspreid over tijd de bus nemen. Een ander plan is om afval te minderen, door bijvoorbeeld meer te recyclen. Het ministerie wil dat meer huishoudens zelf afval gaan sorteren en de lokale autoriteiten hier voor verantwoordelijk maken. Wanneer je zaken wil veranderen is het belangrijk om deze eerst te begrijpen en daarna pas een interventie toe te passen. Pas dan zal je resultaten zien.

De ambitie van het ministerieteam is om gedragsinzicht te integreren in de politieke cyclus. De politieke cyclus bestaat uit het begrijpen, ontwerpen van een interventie, uitvoeren van een interventie en evaluatie. Na de evaluatie begin je weer bij begrijpen, ontwerpen etc.

College 6

Deel 1: Omgaan met onrecht, via drie paden naar protest

Wanneer het gaat om protest kun je aan verschillende dingen denken, zoals pleinen vol protesterende mensen, maar ook petities. Er zijn veel voorbeelden te noemen van mensen die in opstand komen. Maar er zijn ook situaties waarin mensen niets ondernemen, bijvoorbeeld na de aardbevingen in Groningen. In dit college wordt onder andere behandeld welke kenmerken een situatie moet hebben, willen mensen in opstand gaan komen.

 

Protesteren

Wanneer noem je iets nou protesteren? Er zijn verschillende mogelijkheden om te protesteren, zoals petities, demonstraties en stemmen, maar ook rellen, stakingen en bezettingen. Zelfs politiek  terrorisme kan optreden, een extreem voorbeeld. Heeft deze laatste vorm van protest te maken met dezelfde psychologische factoren als de andere vormen van protest? Binnen terroristische groepen gaat het ook vaak over solidariteit en het beter maken van de eigen groep, tegenover de andere groep, wat lijkt op gewone politiek. Aan de andere kant gaat het binnen terroristische groepen vaak over het echt kapot maken van andere groepen. Wat vooral van belang is bij protesteren, is de communicatie, die tegenwoordig veelal via media verloopt.

 

Protest als collectieve actie

In de sociale psychologie gaat protesteren niet om het aantal mensen dat in actie komt, het gaat om de psychologie achter de mensen die in actie komen. Het gaat hierbij om het feit of ze zichzelf zien als deel van een grotere groep, en dus niet alleen als individu, en of het gaat om het verbeteren van deze grotere groep. Wanneer aan deze twee condities wordt voldaan, is er sprake van een protest. Dit brengt ons bij de vraag: wat motiveert mensen die protesteren? En waarom worden sommige mensen niet gemotiveerd? Als je antwoord weet op deze vragen, weet je hoe je mensen kunt mobiliseren: ze dus bijvoorbeeld kunt laten stemmen tijdens de verkiezingen.

 

Welke groepen?

Er zijn twee verschillende benadeelde groepen te noemen. De eerste is de structureel benadeelde groep, deze groepen worden gediscrimineerd op basis van etniciteit, sekse en religie. De incidenteel benadeelde groepen worden niet voortdurend gediscrimineerd, dit zijn bijvoorbeeld studenten (door bijvoorbeeld collegegeld), boeren (bijvoorbeeld door subsidies) en milieu-supporters (Greenpeace). Over deze laatste groep valt vaak nog te onderhandelen, maar over discriminatie op basis van etniciteit, sekse en religie is dit erg lastig.

Wanneer studenten protesteren en een studenten-actie opzetten, doet vaak maar ongeveer 3-5% van de studenten daadwerkelijk mee met de actie. Dit geldt niet alleen voor studenten, maar voor veel sociale acties. Eigenlijk zijn dit dus maar relatief weinig mensen. Wat kan je doen om dit meer te laten worden?

 

Drie motivationele factoren

  1. De waargenomen onrechtvaardigheid met betrekking tot de groep.  Dit is een emotionele reactie van mensen op iets.
  2. De waargenomen effectiviteit van de groep. Dit is een instrumentele factor, waarbij mensen alles afwegen.
  3. De groeps-identificering. Dit gaat om de bereidheid van mensen om iets voor de groep te doen.

 

Onrechtvaardigheid

Er zijn een paar kritiekpunten op de eerste factor, de waargenomen onrechtvaardigheid. Zo moeten mensen hun situatie als onrechtvaardig zien en voelen, het gaat dus om een subjectieve ervaring, waarbij ze hun situatie vergelijken met een bepaalde standaard. Wanneer een minister bijvoorbeeld het collegegeld wil verhogen, moet je dit als oneerlijk zien wil je gemotiveerd zijn om hiertegen te protesteren. Dit lijkt allemaal simpel, maar vaak stopt het hier al, kijk bijvoorbeeld maar naar de salarisverschillen tussen mannen en vrouwen die niet als onrechtvaardig worden ervaren. Mensen lijken al gauw alles te relativeren; 'ja, maar vrouwen werken vaak parttime...'. Zodra je ook buiten de cirkel komt van waar het onrecht gebeurt, ervaren mensen dit niet als onrecht. Dan weten ze het onrecht goed te relativeren en verzinnen ze allerlei redenen waarom het niet onrechtvaardig is. Waarom zien we steeds minder vrouwen protesteren tegen de salarisverschillen? Vaak vergelijken vrouwen hun salaris met het salaris van andere vrouwen. Zo ervaar je al geen verschil tussen de salaris van een vrouw en die van een man, omdat ze dit verschil niet zien.

 

Effectiviteit

Ook op het kenmerk effectiviteit zijn kritiekpunten te noemen. Zo moeten mensen hun groep als effectief zien en voelen, waarbij het dus gaat om een subjectieve ervaring, met het oog op het behalen van een bepaald doel. Wanneer de minister dus het collegegeld wil verhogen, moet je de groep en haar actie hiertegen als effectief zijn, wil je gemotiveerd zijn om hiertegen te gaan protesteren. Ook dit lijkt simpel, maar stopt vaak hier al, veel mensen gaan bijvoorbeeld niet meer stemmen omdat ze denken dat dit toch geen zin heeft.

 

Groeps-identificatie

En ook op groeps-identificatie is kritiek. Zo moeten mensen zichzelf zien als deel van een groep, omdat die de onrechtvaardigheid van de situatie kunnen valideren en omdat die je het gevoel kunnen geven van sterker te staan. Als de minister dus het collegegeld wil verhogen, moet je ook het idee hebben dat de meeste studenten hier tegen zijn en dat ze ook bereid zijn om hier iets tegen te doen. Dit stopt vaak ook hier al, omdat veel mensen dan gaan denken dat ze de enige zijn die er iets aan gaat doen.

 

Integratief model

Het simpele model biedt een theorie dit stelt hoe je mensen gemotiveerd kunt maken om in actie te komen. Je kunt proberen om de emoties te reguleren en je kunt proberen het probleem op te lossen. Wanneer je emoties reguleert, probeer je de boosheid in mensen aan te wakkeren, dit heet de Emotion-Focused Approach Coping van Lazarus. Door emoties als boosheid krijg je een conflict en een stressvolle situatie. Door het probleem op te lossen, via effectiviteit, wat Problem-Focused Approach Coping van Lazarus heet, voorkom je deze stressvolle situaties.

Je hebt dus twee paden om mensen te mobiliseren en groeps-identificatie is de derde, doorslaggevende factor. Mensen die zich identificeren met de groep reageren veel emotioneler wanneer hun groep onrecht wordt aangedaan. Mensen die zich niet met de groep identificeren, en niet emotioneel reageren, verlopen de route volgens de Problem-Focused Approach Coping. De emoties van mensen en de waargenomen effectiviteit is dus erg afhankelijk van de context. Wanneer je mensen wilt mobiliseren moet je dus goed kijken naar wat hun rol is bij het probleem, gaat het om 'hun' groep of zijn ze geen lid van de groep?

Deel 2: De impact van ICT op ontwikkeling

 

Dit college gaat over cultuurveranderingen in ontwikkelingslanden en over een onderzoek van Nina Hansen naar de impact van ICT op deze cultuurveranderingen. Een onderzoeks-masterstudent zal meer uitleg geven over het onderzoek dat zij en anderen hebben verricht naar dit onderwerp. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in Ethiopië. De student begint met het vertellen over Ethiopië zelf, de cultuur, eetgewoontes en religies. De Ethiopische cultuur is erg collectivistisch, open, vriendelijk en gericht op elkaar. Religie is een belangrijk onderdeel van de Ethiopische cultuur en is erg verweven met het dagelijkse leven. De masterstudent gaat een onderzoek uitvoeren, waarbij ze Nederlanders en Ethiopiërs met elkaar gaat vergelijken, met betrekking tot hun zelfvertrouwen.

 

Onderzoek van Nina Hansen

Nina Hansen heeft onderzoek gedaan naar verschillende projecten die gaande zijn in Ethiopië. Een van die projecten heeft laptops gegeven aan schoolkinderen. Het doel van dit project was om de cijfers van de kinderen te verbeteren en dus hun educatie te verbeteren. Hansen deed onderzoek naar dit project, om te onderzoeken of het project ook echt werkte. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de cijfers van te kinderen helemaal niet beter werden. De laptops werden haast niet in de klas zelf gebruikt, maar voornamelijk tijdens de pauze-uren, omdat ze dan hun laptop konden opladen. De laptops zorgden er ook niet voor dat kinderen meer gemotiveerd waren om naar school te gaan. Er werd wel één positief punt gevonden aan het project, namelijk dat de kinderen beter in staat waren tot abstract denken.

Naast deze effecten werden er ook een aantal onbedoelde effecten gevonden. Een eerste daarvan is dat de kinderen meer moderne waarden meekregen en goedkeurden. Zo hadden zij sterkere normen voor gendergelijkheid. Naast deze ontwikkeling van moderne normen, bleven de traditionele waarden wel in stand. De kinderen ontwikkelden zich zelfstandiger van hun ouders, omdat zij nu soms meer kennis hadden dan hun ouders. Bovendien ontwikkelden de sociale vermogens zich beter, omdat kinderen elkaar uitleg gaven over de laptops en elkaar hielpen.

 

Sociale beïnvloeding

Tijdens de lessen van de schoolkinderen worden de laptops dus haast niet gebruikt. Om dit op te lossen zou je de leraren kunnen beïnvloeden, zodat zij er voor zorgen dat de laptops ook echt in de klas worden gebruikt. Dan zouden de kinderen misschien wel hogere cijfers halen en haalt het project echt zijn doel. Deze beïnvloeding van leraren kan op verschillende manieren, volgens de Social Influence Theory. Deze theorie staat in hoofdstuk 3 uitvoerig beschreven. Via manieren als ‘authority’ en ‘liking’ kun je volgens deze theorie mensen beïnvloeden.

 

Cultuurveranderingen

Er zijn ook veel theorieën ontstaan over culturen die veranderen, met name door modernisatie. Modernisatie is een proces waarbij de traditionele cultuur steeds meer gaat aansluiten op de instellingen, activiteiten en instrumenten van de geïndustrialiseerde culturen. Zo stelt de Modernization Theory van Inglehart & Baker dat een cultuur tijdens het modernisatieproces steeds meer moderne waarden aanneemt, maar dat de traditionele cultuur wel blijft bestaan. De Theory of Independent & Interdependent Self-Construal van Markus & Kitayama stelt dat modernisatie een impact heeft op de cognitie, emotie en motivatie van mensen. De ‘independent self’ is hierbij je ‘zelf’ die volkomen is gebaseerd op interne attributies. De ‘interdependent self’ is je ‘zelf’ die onstabieler is, dit is afhankelijk van de sociale en contextuele situatie waarin je je bevindt.

 

College 7

 

Deel 1: Economische psychologie en gedragsverandering

In dit college wordt een verklaring gegeven voor ‘irrationeel’ economisch gedrag, aan de hand van de sociale psychologie. Daarnaast gaan we kijken hoe je irrationeel gedrag kunt veranderen. De economie gaat er vanuit dat de mens alleen maar perfecte, rationele keuzes maakt, maar dit blijkt niet altijd het geval te zijn. De psychologie stelt namelijk dat er veel componenten meespelen bij het gedrag van mensen, zoals status of een positief zelfbeeld hebben. Wanneer je een zwerver bijvoorbeeld wat geld geeft, voel je je hier goed over, wat ‘warm glow’ genoemd wordt. Daarnaast vinden mensen het belangrijk om te handelen naar hun persoonlijke normen. In dit college zal ook de Prospect Theory behandeld worden.

 

Neo-klassieke economie

Het uitgangspunt van de neo-klassieke economie is dat mensen rationeel en egoïstisch zijn. Ze streven altijd naar nutsmaximalisatie, dit is het kiezen voor de optie met het meeste nut. Een beloning verhoogt altijd het nut van de keuze. De neo-klassieke economie voorspelt dus dat een beloning altijd tot een toename van het gewenste gedrag leidt.

 

Kritiek

In een onderzoekje voorafgaand aan het college werd mensen gevraagd hoe tevreden ze waren over een app die zou helpen stoppen met roken. In de ene conditie hadden mensen geen keuze over de app, in de andere situatie konden ze uit 6 apps kiezen en in de laatste conditie konden ze uit 30 apps kiezen. Onze maatschappij gaat er vanuit dat ‘hoe meer keuze er is - hoe beter’, want des te groter de kans dat er een product is die precies klopt met wat jij wil. Toch kwam uit het onderzoek dat mensen tevredener en meer enthousiast over de app waren, wanneer ze uit 6 apps konden kiezen. Ze waren gemotiveerder om te kiezen, maar ook gemotiveerder om de app echt te gebruiken. Er werd geen verschil gevonden tussen mensen die niet konden kiezen en mensen die uit 30 apps konden kiezen. De mensen die uit 30 konden kiezen, kregen teveel informatie en konden hierdoor veel moeilijker kiezen en waren zo ook minder tevreden.

 

Voorbeelden

Een ander voorbeeld is het geven van bloed. In Nederland krijg je niets wanneer je bloed geeft, bloed geven levert ook niets op. Toch leek het in Amerika niet te helpen, toen men een beloning ging geven voor het geven van bloed. Wanneer men een beloning kreeg, werd er uiteindelijk minder bloed gegeven en het bloed dat wel gegeven werd was ongezonder. Bovendien werd het zo een veel duurder systeem. Waarom doneren mensen dan? Vaak gebeurd dit uit intrinsieke motivatie en dus niet vanuit extrinsieke motivatie (zoals een geldbeloning), men doet het om zich goed te voelen of bijvoorbeeld uit persoonlijke overtuigingen. Op een peuterspeelzaal werden veel kinderen vaak te laat opgehaald, toen men bedacht om de ouders een boete te geven wanneer ze te laat waren. Dit werkte echter averechts, omdat men vond dat hij wel te laat mocht komen, want ze hadden er toch voor betaald? De pijnprikkel ondermijnt dus de persoonlijke norm.

 

Zelfbeeld en status

Mensen willen graag een positief zelfbeeld hebben en ‘voor een dubbeltje op de eerste rang zitten’. Men verenigt deze wensen zoveel mogelijk, wat de ‘Self-concept Maintenance’ wordt genoemd. Shalvi en anderen deden in 2011 een onderzoek waarbij de deelnemers moesten dobbelen en daarmee geld konden verdienen. Ze deden dit zo, dat alleen de deelnemers konden zien welk aantal ogen ze hadden gegooid en dus de mogelijkheid hadden om te liegen. Puur vanuit de neo-klassieke economie gekeken, zou het logisch zijn als de mensen steeds zeiden dat ze 6 hadden gegooid, dan verdienden ze het meeste geld en ze konden toch niet gepakt worden. Toch bleek dat men het vaakst zei dat ze een ‘5’ hadden gegooid. Men vindt het wel erg fout voelen om steeds te liegen dat ze ‘6’ hebben gegooid, maar toch liegt het merendeel wel over wat ze hebben gegooid. Door te liegen dat ze ‘5’ hebben gegooid, behouden ze hun zelfwaarde meer dan wanneer ze zouden zeggen dat ze ‘6’ hadden.

 

Milieucampagnes

Veel milieucampagnes zijn gebaseerd op het idee dat mensen egoïstisch zijn. Maar veel milieugedragingen hebben geen of een slechts een beperkt voordeel voor mensen, financieel gezien. Mensen streven echter naar een positief zelfbeeld, dus kan het een goed idee zijn om altruïsme op te roepen.

 

In Amerika werd een onderzoek gedaan, waarbij werd gekeken hoeveel mensen een flyer meenamen over gratis bandencheck. Er werden vier verschillende flyers gemaakt, waarbij steeds iets anders werd afgebeeld. Op elke flyer werd een vraag gesteld. Op de eerste flyer stond: ‘Geef jij om je geld? Neem dan deze flyer mee!, op de tweede: ‘Geef jij om het milieu? Neem dan…’ op de derde: ‘Geef jij om je veiligheid? Neem dan…’ en de vierde flyer was de controle flyer, hierop stond alleen: ‘Neem deze flyer mee’. Hieruit bleek dat men de flyer haast niet meenam, wanneer gevraagd werd of ze om hun geld gaven. De flyer werd juist het vaakst meegenomen, wanneer gevraagd werd of men om het milieu gaf.

 

 

Status

Mensen doen geen dingen voor het milieu, puur en alleen voor het milieu, maar ook om daar een bepaalde status aan te ontlenen. In een onderzoek werd voorspeld dat het activeren van status motieven leidt tot groenere keuzes, wanneer groene producten duurder zijn dan de normale producten. Wanneer een groen product eigenlijk hetzelfde is en even duur is als een normaal product, zegt dit niets over je status. Hogere kosten leiden dus tot hogere status. De conclusie van dit onderzoek is dat geld slechts een van de motivatoren is. Er zijn hier verschillende implicaties van af te leiden. Zo is een milieuboodschap effectiever dan een geldboodschap. Bij milieucampagnes moet men dus niet alleen op egoïsme vertrouwen als motivator. Daarnaast kan intrinsieke motivatie…

 

Prospect Theory

Stel er zijn twee goksituaties, A: er is 60% kans op winnen van €100 en 40% kans op €0. B: er is 100% kans op winnen van €50 en 0% kans op €0. De economie zou stellen dat men allemaal voor de eerste situatie kiest, omdat je hier gemiddeld €60 zou winnen en in de tweede situatie win je gemiddeld €50. Toch blijkt men veel vaker voor de tweede optie te kiezen, omdat men verlies liever vermijdt. Dit wordt verklaard door de Prospect Theory, die stelt hoe mensen omgaan met het waarderen van vooruitzichten (‘prospects’). Het referentiepunt is hierbij van groot belang. De Prospect Theory stelt dat het verliezen van bijvoorbeeld €500 meer waarde heeft dan het winnen van €500, dit wordt ‘framing‘ genoemd. Bovendien is er sprake van verminderde opbrengt: het waardeverschil tussen €0 en €500 is groter dan tussen €500 en €1000. Op hoeveel geld je momenteel zit met het gokken, is dus van belang voor je gedrag.

 

Implicaties

Dit heeft verschillende implicaties. Volgens de wet van verminderde opbrengst, kun je dus beter niet één groot cadeau kopen, maar liever twee kleine cadeautjes. Daarnaast houden mensen niet van eigen risico bij verzekeringen. Daarom hebben verzekeringen bedacht dat ze eigen risico afkopen. De verliesaversie stelt dat mensen meer gemotiveerd raken door potentiële verliezen dan potentiële winsten. Dit zorgt voor het Scarciry Effect, waarbij producten schaars worden gemaakt, waardoor mensen hier status aan ontlenen en het product dus sneller willen kopen.

 

 Deel 2: Sport Psychologie - methode en interventies

In dit college wordt besproken wat de definitie en betekenis van sport psychologie is en hoe dit naar voren komt in de toegepaste psychologie. Ook wordt er gekeken naar hoe je kunt meten in de sportpsychologie. Dit zal ook behandeld worden aan de hand van een case study over de klimsport.

 

Definitie van sportpsychologie

De sportpsychologie is een wetenschappelijke studie over mensen en hun gedrag, gedachten en emoties tijdens sport en beweging (activiteiten en contexten) en de praktische toepassing van deze kennis. Xavier Sanchez, die het college geeft, heeft een aantal artikelen meegenomen die gaan over sportpsychologie.

 

Meten

Bij de sportpsychologie gaat het vaak om de sportprestatie meten, maar dit kan vaak op veel verschillende manieren. Je kunt hierbij veel instrumenten gebruiken. Zo kun je gebruik maken van cognitieve indicatoren, gedragsindicatoren en psychologische-biochemische indicatoren. Bij cognitieve indicatoren kun je gebruik maken van introspectieve analyse technieken. Je maakt dan gebruik van zelf-rapportages, testen, interviews en vragenlijsten. Het gaat hierbij dus om de gedachtegang van de sporter zelf. Wanneer je gebruik maakt van gedragsindicatoren, maak je vaak systematische observaties. Hierbij gaat het dus om de interpretatie van de psycholoog, van het gedrag van de sporter. Tenslotte kun je voor psychologische-biochemische indicatoren gebruik maken van allerlei technieken als HR en EMG. Dit zijn objectieve methoden die een bepaalde biologische waarde kunnen meten, zoals je hartslag of bloeddruk.

 

Vroeger onderzoek met betrekking tot de klimsport

De klimsport is voornamelijk bekend als het beklimmen van rotsen, een niet-traditionele sport die een hoog risico met zich meebrengt wanneer deze buiten wordt uitgevoerd. Het is begonnen als een recreatieve activiteit en wordt nu vaak geclassificeerd als een extreme sport. Vandaag de dag wordt de klimsport voornamelijk binnen uitgevoerd en is het een minder extreme sport geworden. Omdat het nu veel binnen gedaan wordt, is het makkelijker uit te voeren en ook makkelijker om competities te houden. Omdat het een redelijk nieuwe sport is, is er nog maar weinig onderzoek naar gedaan en was men benieuwd naar hoe je je klimprestatie kunt optimaliseren. Daarnaast was nog niet bekend hoe de trainingen het effectiefst kunnen verlopen.

 

Binnen de psychologie is wel enig onderzoek gedaan naar de klimsport, vooral met betrekking tot cognitieve processen, emotionele variabelen, persoonlijkheidskenmerken en motivationele aspecten. Maar binnen de psychologie werd de klimsport gewoon als activiteit gezien en dus is er maar weinig onderzoek gedaan met professionele klimmers. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de klimsport in de competitieve setting. Binnen de sportwetenschappen is er wel onderzoek gedaan naar de klimsport in de competitieve setting, maar hierbij werd vooral gekeken naar fysiologische aspecten en biomechanische aspecten. Zo stelde Watts een schema op waarin verklaard wordt hoe klimsporters hun klimprestatie tot optimaal niveau kunnen verbeteren. Er wordt hierin echter alleen gekeken naar lichamelijke aspecten en trainingen.

 

Huidig onderzoek met betrekking tot de klimsport

Vandaag de dag is er wel meer aandacht voor de psychologische aspecten achter de klimsport. Zo stelt men dat een klimsporter een over een goed probleemoplossend vermogen moet beschikken en het beste stresstrainingen kan volgen. Het is belangrijk om een gezond level van angst te ervaren. Er is echter nog maar weinig onderzoek naar de psychologische aspecten gedaan en hierdoor is het erg moeilijk om echt effectieve trainingsprogramma’s op te stellen.

Onderzoeksmodel van Bishop

 

In 2008 ontwikkelde Bishop een onderzoeksmodel voor de sportwetenschappen, waarvan men gebruik kan maken wanneer nieuwe sporten onderzocht worden. Aangezien de klimsport nieuw is, kan hier gebruik van gemaakt worden, om uit te zoeken wat in de klimsport precies de voorspellers zijn van prestatie. In dit model wordt gebruik gemaakt van drie fases: informatie verzamelen, experimenteren en toepassen.

 

Fase een

Bij de informatieverzameling is het belangrijk om het probleem goed vast te stellen en voorspellers van een goede prestatie te identificeren. Dit kun je doen door interviews af te nemen bij ervaren of professionele klimmers. Zij kunnen dan de factoren geven die ervoor zorgen dat ze wel of niet goed presteren. Een voorbeeld van zo’n factor is het zien van de route voordat je deze gaat beklimmen en of je de route al eens geoefend hebt.

 

Fase twee

Wanneer je hebt geïdentificeerd wat goede voorspellers voor een goede prestatie zijn, moet je deze gaan testen. In de tweede fase ga je dus experimenten uitvoeren waarbij je dit beter gaat onderzoeken. Zo bleek uit onderzoek dat het bekijken van de route geen effect had op het wel of niet behalen van de finish. Wel had het invloed op de vorm van de prestatie, klimmers die hadden gekeken stopten korter en minder vaak. Vooral experts bleken voordeel te halen uit het bekijken van de route.

 

Fase drie

In de derde fase probeer je dus de kennis toe te passen in de praktijk, de sporters gaan kennis dus gebruiken. Bij de klimsport maken de onderzoekers gebruik van de ‘output’ prestatie, waarbij je kijkt naar het aantal punten gegeven het aantal klimholds dat de klimmer aanraakt en gebruikt. Dit aantal punten is ook belangrijk in de competitie. Aan de andere kant maken ze ook gebruik van de ‘process’ prestatie, wat doormiddel van een video-analyse wordt gedaan. Hierbij wordt bijvoorbeeld gekeken naar hoe vloeiend een klimmer zich beweegt.

 

Resultaten onderzoek naar de psychologie achter de klimsport

Uit het onderzoek van Xavier Sanchez, die het college geeft, blijkt dat succesvolle klimmers voorafgaand aan de competitie juist een hoger niveau van somatische (lichamelijke) angst ervaren dan minder succesvolle klimmers. Daarnaast blijken succesvolle klimmers ook meer positief affect te ervaren, waardoor ze zich erg geconcentreerd voelen. Bovendien deden succesvolle klimmers juist langzamer over het moeilijkste stuk van de route dan minder succesvolle klimmers. De resultaten van Sanchez zijn ook terug te lezen in zijn artikel, dat ook verplichte leerstof is voor dit vak.

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
536