Hoorcollegeaantekeningen 4-6

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

College 4: H5- Het langetermijngeheugen

 

Er zijn een aantal misverstanden over het geheugen. Zo wordt er vaak gedacht dat we het geheugen incidenteel gebruiken, dit is echter niet het geval. Daarnaast is het geheugen niet om het verleden te bewaren, terwijl dit vaak gedacht wordt.

 

Het geheugen is onmisbaar voor de aanpassing aan de omgeving. Daarnaast zouden we zonder geheugen geen identiteit hebben. Ook is het onthouden van het verleden nodig zodat we om kunnen gaan met de toekomst.

 

 

Onderzoek

Het onderzoek naar geheugen gebeurt op verschillende niveaus:

•          Gedragsniveau: gaat over welke factoren bepalen wat we onthouden en vergeten.

•          Neuraal niveau: gaat over het verklaren van het geheugen in termen van structuur van het brein en neurale processen.

 

Er is veel onderzoek gedaan naar het geheugen. De drie belangrijkste onderzoekers zijn Ebbinghaus, Bartlett en Hebb. Ebbinghaus deed vooral onderzoek naar de elementaire processen van geheugen, zoals de reproductie van een herinnering, de verwerking van nieuw nog ongeorganiseerd materiaal en de kwantiteit van herinneren.

 

Bartlett legde vooral de focus op de rol van bestaande kennis. Hierbij waren zinvol materiaal, reconstructie en de kwaliteit van herinneren belangrijk.

 

Hebb deed ten slotte onderzoek naar de neurale basis van geheugen. In zijn onderzoek werd er gekeken naar de verbindingen tussen neuronen, het geheugenspoor  en de breinplasticiteit.

 

 

Stadia van geheugen

Het geheugen bestaat uit drie stadia: encoding, storage en retrieval. Encoding betekent het opslaan van stimuli. Encoding is afhankelijk van het soort stimuli. Hierbij zijn de wijze van het coderen en de kenmerken van de persoon zelf belangrijk. Storage is het daadwerkelijk onthouden (retentie) van de stimuli. Hierbij spelen de duur en de interferentieactiviteit een belangrijke rol. 

 

Ebbinghaus ontwikkelde de forgetting curve, die laat zien hoe snel de stimuli na codering vergeten worden. Deze curve wordt ook wel retentie interval genoemd. In het begin neemt een herinnering makkelijk af, maar uiteindelijk stagneert dit. Je vergeet dus niet alles. Retrieval betekent het terughalen van opgeslagen stimuli. Hierbij spelen het ‘soort’ test en de mate van training een rol.

 

Ophaalcues zijn bepaalde aanwijzingen waardoor je de herinnering makkelijker voor de geest kunt halen. Het belang van deze ophaalcues blijkt onder andere uit de onderzoeken van Bahrick (namen onthouden) en Wagenaar (dagboekstudies).

 

Ook de omstandigheden waarin je probeert de herinnering op te halen spelen een grote rol.   

  

Maar het herinneren van dingen hangt vooral af van de wijze van coderen. Er wordt namelijk geen kopie van de stimulus opgeslagen, maar van de ‘verwerking’ van de stimulus. Dit is het resultaat van mentale operaties. Volgens Craik en Lockhart is opslag een automatisch bijproduct van verwerken en verloopt het verwerken via niveaus. Hoe hoger het niveau van verwerken is, hoe beter iets wordt onthouden, het wordt dan ‘dieper verwerkt’. In hun onderzoek gebruikten ze verschillende instructies die op verschillende niveaus verwerkt zouden worden, bijvoorbeeld:

1.      Is het woord in hoofdletters geschreven?

2.      Rijmt het woord op ‘stroom’?

3.      Past het wordt in de zin: ‘De ….. viel om bij de storm’?

 

Craik en Lockhart kregen wel kritiek op hun ideeën; er is namelijk geen onafhankelijke maat voor ‘diepte’. Daarnaast was er bij ondiepe verwerking soms betere retentie. Een alternatieve theorie was de transfer appropriate processing. Hierbij is er sprake van interactie tussen coderen en het gebruiken van een ophaalcue. 

 

 

Transfer appropriate processing theorie

Hierbij zijn twee principes belangrijk, namelijk het ‘elaboration’ principe en het ‘encoding specificity’ principe. Elaboration (uitgebreidheid) houdt in dat er een grote kans is op herinneringen als veel aspecten van een stimulus worden verwerkt, als een stimuli veel relaties heeft met ander stimuli en als bij de stimuli bestaande kennis betrokken is. Encoding specificity (distinctie) houdt in dat je alleen iets opslaat wat gecodeerd is. Cues zijn effectief als ze dezelfde informatie bevatten die ook is opgeslagen en als ze niet overlappen met andere geheugensporen.

 

Experts, bijvoorbeeld schakers, zijn goed in het effectief coderen van zinvol materiaal. Dit doen ze door een groot kennisbestand te vormen en door nieuwe informatie te integreren met de bestaande kennis. Mnemonisten zijn echter goed in het effectief coderen van zinloos materiaal. Dit doen ze door het materiaal te organiseren met behulp van chunking. Chunking is het opdelen van materiaal in kleine stukjes, en deze vervolgens een betekenis toe te kennen. Ook vormen Mnemonisten associaties met ophaalcues. Geheugen-wonders ten slotte zijn zeer geoefend in elaboratieve codering: het creëren van distinctieve geheugensporen en associaties met ophaalcues.

 

Bij het terughalen van een herinnering spelen respectievelijk context, state en mood een rol. Dat betekent dus dat als je op de zelfde plek bent, je in de zelfde ‘staat’ bent of de zelfde stemming hebt bij het opslaan van een herinnering, je iets makkelijker kan herinneren.

 

 

Geheugen

Er zijn twee soorten geheugen, het semantische en het episodische geheugen. In het semantisch geheugen ligt algemene kennis opgeslagen. Hieronder vallen: betekenissen, relaties en kenmerken van woorden. Maar ook objecten en categorieën worden onder het semantisch geheugen gerekend. Dit geheugen is impliciet verworven, je weet dus niet meer wanneer je bepaalde kennis hebt opgedaan.

 

In het episodisch geheugen liggen de specifieke herinneringen opgeslagen. Dit is vooral kennis over wanneer, wat, waar en met wie een bepaalde gebeurtenis plaatsvond. Dit geheugen is tijd en plaats specifiek en verder afhankelijk van de context.

 

Deze twee soorten geheugens zijn moeilijk los van elkaar te zien. Zo heb je begrippen nodig uit het semantisch geheugen om specifieke ervaringen op te kunnen slaan in het episodisch geheugen. Maar semantische kennis ontstaat weer uit episodische ervaringen. Het episodische geheugen is als het ware ‘het semantische geheugen + de context’.

 

 

Expliciet versus impliciet geheugen

Men kan zich iets expliciet of impliciet herinneren. Een expliciete herinnering, ook wel declaratieve herinnering genoemd, kan bewust worden gereproduceerd. Dit heet recall of recognition, je kunt deze kennis benoemen. Bij een impliciete herinnering, ook wel procedurele herinnering genoemd, leidt de ervaring tot een prestatieverbetering in een test zonder dat de ervaring zelf wordt herinnerd. Dit gaat dus geheel onbewust want we weten niet dat we deze kennis hebben. Amnesiepatiënten kunnen zich niets herinneren van eerdere ervaring, maar presteren wel beter in bepaalde tests door die ervaring.

 

Herkennen maakt zowel gebruik van het impliciete als van het expliciete geheugen. Om herkenning te onderzoeken is het remember-know paradigma ontwikkeld. Hierbij moet de proefpersoon aangeven of hij zich een woord echt herinnert (remember-collection) of dat het woord alleen bekend voorkwam (know-familiarity). Hieruit blijkt dat amnesie-patiënten géén expliciet geheugen hebben maar wel een impliciet geheugen. Dit is een bewijs dat er twee gescheiden systemen zijn. Daarnaast zijn er dissociatie effecten, bepaalde manipulaties hebben namelijk verschillend effect op expliciete en impliciete tests. Zo heeft aandacht geen effect op het impliciete geheugen.

 

Impliciet geheugen blijkt een evolutionair oude functie te zijn. Het automatisch activeren en versterken van bestaande geheugen representaties leidt tot snellere en makkelijkere activering, wat dus efficiënt is. Expliciet geheugen is een evolutionair recente functie. Er worden nieuwe associaties gevormd tussen gebeurtenis, stimuli en context.

 

 

Vergeten

Meestal is vergeten iets tijdelijks, maar er bestaat ook zoiets als structureel vergeten. De oorzaken van structureel vergeten zijn decay, interferentie en retrieval induced forgetting. Bij decay verzwakt het geheugenspoor, naarmate de tijd toeneemt. Bij interferentie worden representaties ontoegankelijk, doordat ze overlap hebben met andere representaties. Bij retrieval induced forgetting ten slotte wordt bij het ophalen van een bepaalde representatie, het ophalen van andere gerelateerde representaties verzwakt. Bij bepaalde ziektebeelden worden door retrieval induced forgetting ongewenste herinneringen onderdrukt. Dit gebeurt door het koppelen van de negatieve stimuli aan een positieve of neutrale ervaring.

 

 

Functie van vergeten

Op korte termijn zorgt vergeten ervoor dat je geen last hebt van overbodige of nutteloze informatie. Op lange termijn zorgt vergeten (het compleet verdwijnen) ervoor dat informatie die wel relevant is, makkelijker opgehaald kan worden.

 

 

De rol van vergeten in de (therapeutische) praktijk

Mogelijke toepassing van ‘retrieval induced forgetting’ (RIT) bij het onderdrukken van ongewenste herinneringen.

·         Fobieën: het koppelen van positieve ervaringen aan fobische stimuli kan negatieve herinneringen onderdrukken.

·         PTSD: de indringende ‘flashbacks’ onderdrukken door stimuli die ze oproepen te koppelen aan neutrale ervaringen

·         Het Freudiaanse fenomeen repressie: onderdrukking van negatieve herinneringen door nieuwe positieve ervaringen.

 

Flashbulb memories (FBM) zijn levendige en gedetailleerde herinneringen van een moment waarop schokkend nieuws gehoord werd. Dit komt door de heftige emotie van het moment en het heel vaak herhalen van het schokkende nieuws.

De reminiscence bump houdt in dat mensen recente herinneringen eerder oproepen dan vroegere herinneringen, als hen gevraagd wordt enkele herinneringen op te noemen. Dit duidt op het belang van elaboratie en distincitviteit. Vooral herinneringen tussen de 15 en 25 jaar worden het best onthouden omdat in die periode veel ervaringen voor de eerste keer plaatsvonden.

 

In een rechtszaal wordt de herinnering van getuigen verbeterd door een cognitief interview. Hierbij laat men de getuigen zich de situatie zo goed mogelijk mentaal voorstellen en worden de ophaalcues gevarieerd. 

 

 

College 5: H6 - Werkgeheugen

 

William James

William James onderscheidde een primary memory en een secundary memory. Het primaire geheugen bevat herinneringen waar wij ons direct bewust van zijn. Het primaire geheugen is te vergelijken met een cache-memory van een computer. Het secundaire geheugen bevat herinneringen waar wij ons niet direct bewust van zijn en dient als een opslagplaats. Het secundaire geheugen is te vergelijken met een harddisk van een computer.

 

 

Korte- en lange termijngeheugen

Er bestaan twee aparte soorten geheugen, namelijk het kortetermijngeheugen en het langetermijngeheugen.

 

Miller vond hier bewijs voor. Hij ontdekte dat de capaciteit van het korte-termijn geheugen (of werkgeheugen) gelimiteerd is. Over het algemeen is de capaciteit van het korte termijngeheugen 7+/- 2 items. De items blijven enkele seconden in het kortetermijngeheugen. Het kortetermijngeheugen is echter erg gevoelig voor bewerking en oefening. Door oefening kunnen items maximaal 20 seconden in het kortetermijngeheugen blijven.

 

Op het gebied van Neuropsychologie is er bewijs gevonden door onderzoek naar de stoornis Amnesie. Dit is een stoornis die het langetermijngeheugen aantast. Mensen die lijden aan amnesie hebben nog wel een normaal functionerend kortetermijngeheugen. Daarnaast hebben mensen met laesies een defect aan het kortetermijngeheugen, maar hebben ze nog wel een normaal functionerend lange termijngeheugen.

 

Ook het recency effect levert bewijs voor het bestaan van twee verschillende soorten geheugen. Woorden aan het eind van een seriële reeks zijn makkelijker op te halen dan woorden in het midden van zo’n reeks. Dit komt omdat deze woorden nog in het korte termijngeheugen zitten. Echter, wanneer de woorden na een onderbreking van 30 seconden herinnerd moeten worden, worden de laatste woorden in de seriële reeks even slecht onthouden als de middelste. Dit komt omdat de woorden zich dan niet meer in het korte termijngeheugen bevinden. Ook de woorden aan het begin van de seriële reeks zijn beter te herinneren. Dit komt door het primacy effect. Dit houdt in dat de woorden aan het begin van de reeks meer aandacht krijgen en meer worden herhaald. Hierdoor worden de woorden dus in het lange termijngeheugen opgeslagen en kunnen beter worden onthouden.

 

Problemen met het kortetermijngeheugen model

Bepaalde onderzoeken hebben uitgewezen dat er meer contact blijkt te zijn tussen het korte- en het langetermijngeheugen dan men dacht. Zo laat de STROOP taak zien dat er directe activatie plaatsvindt van codes uit het lange termijngeheugen in het korte termijngeheugen. Als je de kleur wilt benoemen van een bepaald woord (korte termijngeheugen), is de betekenis van het woord al geactiveerd vanuit het lange termijngeheugen.

 

De capaciteit van het korte termijngeheugen is zoals eerder genoemd 7+/- 2 items. Maar deze items kunnen zowel letters als woorden zijn. De capaciteit moet dus worden uitgedrukt in het aantal betekenisvolle eenheden (chunks). Deze betekenisvolle begrippen liggen al opgeslagen in het lange termijngeheugen. Er vindt dus directe activatie plaats van codes uit het langetermijngeheugen in het kortetermijngeheugen. Hieruit kan worden geconcludeerd dHIerat het kortetermijngeheugen volgt op het langetermijngeheugen.

 

 

Baddeley & Hitch

Baddeley & Hitch vonden dat men het kortetermijngeheugen beter aan kon duiden met de term werkgeheugen of mental workspace omdat het meer een werkplaats is dan een opslagplaats. Volgens hen bestaat dit werkgeheugen uit twee subsystemen; phonological loop en visuo-spatial sketch pad. Deze twee subsystemen staan onder leiding van de central executive. De subsystemen voeren complexe taken uit zoals redeneren, begrijpen en beslissen. De central executive controleert het gedrag.

 

Het bestaan van twee subsystemen kan worden aangetoond, doordat een taak die beroep doet op één van de systemen gehinderd wordt door een tweede taak die beroep doet op hetzelfde systeem. Als de tweede taak beroep doet op een ander systeem, ondervindt de eerste taak geen hinder.

 

 

Phonological loop

De capaciteit van de phonological loop is constant, namelijk 2 à 2,5 seconden spraak. De fonologische lus bestaat ook uit twee subsystemen, de ‘articulatorische lus’ en de ‘fonologische opslag’. De articulatorische lus is een actief systeem wat zorgt voor een goede articulatie. Een slechtere reproductie van klank ontstaat als deze lus onderdrukt wordt door bijvoorbeeld hardop tellen. In de fonologische opslag wordt kennis over auditieve informatie opgeslagen. Hierbij treedt het similarity effect op. Dit houdt in dat letters met dezelfde klank moeilijker te onthouden zijn dan letters met verschillende klanken.

 

De fonologische lus is vooral nuttig voor de taalverwerking (het begrijpen van taal, het leren lezen, de taalvaardigheid en de taalverwerving). Kinderen hebben een kleinere fonologische loop, waardoor ze alleen korte zinnen kunnen verwerken. Dit leidt tot een betere taalverwerving en dat verklaart waarom kinderen beter in staat zijn een taal te leren dan volwassenen.

 

 

Visuo-spatial sketch pad

Het visuo-spatial sketch pad bestaat uit twee subsystemen: een visuele opslag waarin informatie wordt opgeslagen en een ruimtelijk systeem voor het actieve deel van visuele verwerking. De functies van het visuo-spatial sketch pad zijn het vasthouden en manipuleren van visuele en ruimtelijke informatie. Dit vormt de basis voor ruimtelijk inzicht, plannen en voor het uitvoeren van niet-verbale taken.

 

 

Central executive

De twee slave systems (phonological loop en visuo-spatial sketch pad) worden gecoördineerd door de central executive. Dit systeem beslist welke acties moeten worden uitgevoerd. Daarnaast stuurt het selectieve aandacht aan en zorgt het voor het ophalen van informatie uit het lange termijngeheugen. De central executive stuurt als het ware ons gedrag aan. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk oppersysteem kan worden gevonden bij mensen met het dysexecutive syndroom. Deze patiënten hebben laesies in de prefrontale cortex wat leidt tot problemen met plannen en het moeite hebben met het starten van acties.

 

Deze mensen hebben disinhibitie (extreme afleidbaarheid), impulsief gedrag, disactivatie, perseveratie (niet succesvolle acties blijven herhalen), desorganisatie, geheugenproblemen en verminderde ‘fluid intelligence’. Eigenlijk vallen de functies van de ‘slave systems’ dus in het niet bij het goed functioneren van de central executive. 

 

 

Episodische buffer

Recentelijk is er een aanpassing gedaan aan het model van het werkgeheugen. Er is een extra deelsysteem toegevoegd, de ‘episodische buffer’. De episodische buffer is nodig voor de integratie van informatie die afkomstig is uit verschillende bronnen.

 

 

Recursieve taal

Dieren hebben communicatiesystemen waarbij enkele begrippen worden gekoppeld aan signalen. Mensen echter hebben een communicatiesysteem waarbij alle mogelijke  betekenissen kunnen worden gekoppeld aan signalen. Menselijke taal kan een oneindig aantal betekenissen uitdrukken met een eindig aantal woorden en regels. Dit wordt recursie genoemd. Een recursieve taal (faculty of language in the narrow sense, FLN) vereist een systeem dat overzicht kan houden. Dit is de central executive. Het is mogelijk dat alleen mensen (en dus geen dieren) recursieve taal kunnen leren door de central executive. Menselijke taal kun je namelijk alleen leren als je ook kunt plannen en overzicht heb. Er moet dus sprake zijn van ‘bewustzijn’.

 

 

College 6: H7- Stoornissen van het geheugen

 

Onder amnesie verstaan we geheugenstoornissen. Deze stoornissen zeggen veel over hoe het geheugen eigenlijk zou moeten werken. Het geheugen is essentieel om te kunnen leven in het hier en nu. Zonder geheugen is het lastig om grip op de wereld te houden, maar ook om te kunnen anticiperen op de toekomst.

 

 

Amnesie

Bij amnesie is er vooral sprake van verlies van het episodisch geheugen. Dit is het deel van het geheugen dat het meest wordt gerelateerd aan het onthouden van een bepaalde context, zoals tijd en plaats. Het semantische geheugen, werkgeheugen en procedureel geheugen blijven over het algemeen in tact, wat ervoor zorgt dat een amnesiepatiënt nog steeds tot een bepaald niveau kan functioneren. De oorzaken van amnesie kunnen psychologisch zijn, maar organische amnesie bestaat ook.

 

 

Psychogene amnesie

Psychogene amnesie ontstaat altijd als reactie op een psychologisch trauma. Vaak ontstaan er dissociatiestoornissen, waarbij de amnesiepatiënt als het ware afstand neemt van een stukje geheugen. Er bestaan verschillende vormen van dissociatiestoornissen:

·         Bij een dissociatieve fugue raakt iemand zijn volledige identiteit kwijt. Omdat dit een vorm van dissociatie is die gefingeerd kan zijn, kijkt men hier vaak sceptisch naar. Het hoeft echter niet gefingeerd te zijn. Het herstelt zich dan na een aantal dagen of weken vanzelf. Een voorbeeld van iemand met een dissociatieve fugue is de piano-man (Bernlef).

·         Bij dissociatieve amnesie neemt iemand bewust afstand van een bepaalde herinnering. Dit kan ook gebeuren tijdens de gebeurtenis zelf. Misbruikte kinderen vertellen na afloop vaak dat ze tijdens het misbruik juist aan hele vrolijke dingen dachten.

·         Dissociatieve identiteits-stoornis is de meest extreme vorm van dissociatie. Bij deze vorm creëert de patiënt verschillende identiteiten die naast elkaar bestaan. Deze identiteiten weten echter niks van elkaar. De ene identiteit kan zich daarom nog wel de traumatische gebeurtenis herinneren, terwijl de andere identiteit er niks vanaf weet. Deze stoornis ontstaat vaak omdat mensen zichzelf willen beschermen tegen een traumatische gebeurtenis. Deze mensen creëren zelf het geheugenverlies.

 

 

Organische amnesie

Organische amnesie ontstaat na hersenbeschadiging en kan tijdelijk of permanent van aard zijn. Tijdelijke organische amnesie is het gevolg van een tia of een hersenschudding. Permanente organische amnesie wordt ook wel ‘het amnetisch syndroom’ genoemd.

 

Bij alle patiënten die aan amnesie lijden is de grootte en/of locatie van de beschadiging verschillend. Wel vertonen alle amnesiepatiënten een beschadiging aan de temporaalkwab, vooral aan de hippocampus. Dit kan ontstaan als gevolg van de ziekte van Alzheimer (dementie), het Korsakoff syndroom, herpes encefalitis (HSE), laesies (infarct, tumor, geweld) of door zuurstoftekort.

 

Beschadiging aan andere delen van het brein, zoals de amygdala, thalamus en de PFC, leiden in mindere mate tot amnesie. Dit komt omdat deze delen een ondersteunende rol hebben, terwijl de Hippocampus het meest cruciale orgaan is voor het episodische geheugen.

 

Als de prefrontale cortex beschadigd is, functioneert de central executive niet meer adequaat. Dit leidt tot slechter herinneren, aangezien opslag, selectie en ophaalstrategieën niet meer adequaat zijn. Ook is er sprake van confabuleren. Dit zijn gefantaseerde herinneringen, welke ontstaan door de slechte controle over het bepalen van de juistheid van herinneringen. Het amnetisch syndroom beperkt zich tot episodisch geheugenverlies. Algemene kennis, motorische- en cognitieve vaardigheden zijn nog wel intact bij deze patiënten.

 

 

Anterograde en retrograde amnesie

Het amnetisch syndroom is onder te verdelen in twee vormen. Anterograde amnesie (AA) houdt in dat mensen geen nieuwe ervaringen na het trauma meer kunnen opslaan en is posttraumatisch. Dit is te onthouden door het feit dat ‘ante’ hier slaat op ‘aan de voorkant van de tijdlijn’. Bij retrograde amnesie(RA) zijn herinneringen van voor het trauma deels verdwenen. Deze amnesie is gradueel, wat inhoudt dat het niet over de gehele tijdslijn gelijk is. Vooral de gebeurtenissen van vlak voor het trauma kunnen niet meer herinnerd worden, terwijl hele oude herinneringen vaak nog heel helder zijn. Oudere herinneringen lijken dus minder gevoelig voor amnesie, dit wordt de Ribot gradient genoemd. Ook vond Ribot dat complexe informatie gevoeliger is voor verlies dan eenvoudige. Ook bewuste informatie is gevoeliger voor verlies dan ‘automatische’ informatie. Ook gedesorganiseerde informatie is gevoeliger voor verlies dan georganiseerde informatie. Deze vier regels heten de principes van amnesie.

 

 

Procesverklaringen

Er zijn verschillende verklaringen voor het ontstaan van amnesie. Ten eerste kon het een ‘retrieval probleem’ zijn, maar dan zou RA even sterk moeten zijn als AA en dit is niet het geval. Daarnaast dacht men aan een ‘opslagprobleem, echter dit verklaart alleen AA. De verklaring die het meest aannemelijk is en zowel RA als AA verklaart is de consolidatie-hypothese. Het consolidatie-probleem houdt in dat de herinneringen die door de hippocampus worden geconsolideerd op het moment van trauma, zijn aangetast.

 

De hippocampus is een tijdelijk verbindingsstation. De consolidatie die de hippocampus gebruik houdt in dat herinneringen worden vervormd en versterkt vanaf het moment van binnenkomst tot het moment dat de herinneringen zo goed zijn weggezet, dat de herinnering later teruggehaald kan worden. Na consolidatie is het geheugenspoor vastgelegd in de neo-cortex onder andere door directe corico-coritcale verbindingen. Een beschadiging aan de hippocampus leidt tot anterograde amnesie (AA), omdat er geen nieuwe verbindingen gevormd kunnen worden.

 

 

Procedureel geheugen bij amnesie

Amnesie is een declaratief- en geen procedureel geheugenprobleem. Bij amnesiepatiënten werkt het procedureel geheugen dus normaal. Het procedureel geheugen bevat kennis over vaardigheden. Dit geheugen is impliciet, we kunnen ons niet bewust worden van dit geheugen. De normale werking van het procedureel geheugen is bij amnesiepatiënten aan te tonen door skill learning training. Een patiënt die lijdt aan amnesie wordt in een test gevraagd een figuur na te tekenen, met behulp van een spiegel. Uit onderzoek is gebleken dat een amnesiepatiënt na een leerproces van 30 leersessies verspreid over drie dagen, steeds beter gaat presteren op de taak. Ook al kan de patiënt zich niet herinneren dat hij geoefend heeft op de taak. Bij deze taak wordt dus een beroep gedaan op het procedureel geheugen, wat niet is aangetast door de amnesie.

 

 

Amnesie en geheugen

Door amnesie weet men hoe het normale geheugen werkt. Zo komt het episodisch geheugen tot stand door nieuwe associaties via de hippocampus. De hippocampus verbindt als het ware de contextuele informatie met semantische informatie. Dit verloopt snel en vergt gecontroleerde verwerking. Uiteindelijk leidt dit tot bewuste expliciete herinneringen.

 

Het procedureel geheugen komt tot stand door impliciet leren, skills en conditioneren. Dit gaat niet via de hippocampus en verloopt een stuk langzamer dan het episodisch geheugen. Door ‘priming’ en ‘familarity’ kunnen bestaande (semantische) associaties versterkt worden. De automatische verwerking van het procedureel geheugen leidt tot impliciete, onbewuste perceptie-actie en patroon-leren.

 

 

Andere geheugenproblemen

Er zijn ook andere oorzaken die zorgen voor geheugenproblemen. Zo verlopen bij normale veroudering alle neurale processen die betrokken zijn bij opslag en herinneren langzamer. Deze processen worden tevens onduidelijker.

 

Amnesie kan ook optreden na een hersenschudding of elektroshocktherapie. Deze amnesie lijkt op somatische amnesie, maar duurt minder lang. Tenslotte kan amnesie ontstaan na emotionele trauma’s (PTSD). Hierbij ligt de focus op één periode.

 

 

Geheugenverlies en emoties

Volgens de Yerkes Dodson wet neemt het vermogen te onthouden toe wanneer stress toeneemt. Dit heeft echter een piek, hierna neemt het vermogen te onthouden af.

 

Flashbulb memories zijn herinneringen aan gebeurtenissen die emotioneel geladen zijn, bijvoorbeeld 9/11. Het zijn specifieke, gedetailleerde en kwalitatief goed verwerkte herinneringen. 

 

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
823