Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
College 1: Logisch positivisme & Categoriale logica
Al heel lang vraagt men zich af wat wetenschap is en hoe men wetenschap moet bedrijven. In de loop der jaren zijn hier verschillende visies op geweest, met als belangrijkste het logisch positivisme (L-P). Logisch positivisme werd lange tijd (tot 1960) gezien als de standaard theorie over wetenschap en is gebaseerd op de natuurwetenschap. Het L-P is van grote invloed geweest op de status van psychologie als wetenschap en ook nu is het nog van invloed op o.a. het vak Methode & Technieken.
Logisch positivisme aan de hand van een voorbeeld
Een klassiek model van wetenschappelijk onderzoek is het infectiemodel van Semmelweis. In 1844 werkte Semmelweis als arts in het ziekenhuis in Wenen. Hij vroeg zich af hoe het kwam dat er al jarenlang op kraamafdeling 1 een veel hoger sterftecijfer was dan op kraamafdeling 2.
De standaard visie in die tijd was dat ziekten ontstonden door ‘epidemische’ invloeden, kortweg ‘slechte’ lucht (De ziekte ‘malaria’ heeft hier haar naam aan te danken; Slechte lucht is in het Latijn: mal-aria). Dit verklaarde echter niet het verschil tussen de twee afdelingen. Daarnaast hadden vrouwen die onderweg naar het ziekenhuis begonnen te bevallen veel minder kans op kraamkoorts. Daarom ging Semmelweis systematisch op zoek naar een verklaring. Hij testte verschillende hypothesen maar kwam niet tot een significant verschil tussen de twee afdelingen. In 1847 is er een doorbraak; zijn collega arts Kolletscha wordt verwond door een student tijdens een autopsie-les en sterft vervolgens. Zijn ziektebeeld komt overeen met die van de vrouwen. Het blijkt dat ‘Lijkstof’, rottende stof in de bloedbaan, de oorzaak is van het hogere sterftecijfer op kraamafdeling 1, studenten gaan namelijk direct van de autopsie-les (alleen) naar kraamafdeling 1 gaan om daar de vrouwen te onderzoeken. Door het chemisch reinigen van de handen daalt het sterftecijfer binnen enkele maanden. De hypothese wordt later nog uitgebreid. Semmelweis kwam tot de conclusie dat wondkoorts ontstaat door infectie.
Er is veel weerstand tegen Semmelweis’ ideeën, de methode van handen wassen is namelijk erg pijnlijk en het idee dat artsen verantwoordelijk zijn voor een ziekte wekt veel weerstand op. Hij wordt ontslagen en gaat naar Budapest om daar te werken in een ziekenhuis. In 1850-1856 is het sterftecijfer in zijn ziekenhuis minder dan 1%. In 1861 publiceert hij zijn boek: ‘Die Ätiologie, der Begriff und die Prophylaxis des Kindbrettfiebers´. Semmelweis zocht dus een verklaring (der Begriff) voor het ontstaan van de ziekte. Zijn boek wordt slecht ontvangen en hij overlijdt. Maar wat is een verklaring? Het is toetsbare hypotheses genereren. Verklaringen zijn niet hetzelfde als pseudo-verklaringen, waarin iets alleen maar een label opgeplakt krijgt. Een hypothese (verklaring) selecteert de relevante feiten uit een stroom van informatie. Zo kun je gericht onderzoek doen naar de relevante feiten in plaats van alles maar te willen verklaren. De mogelijkheid tot falsificatie is ook open, je kunt dus ook onderzoeken of iets niet waar is. Logisch positivisme richt zich op dit soort onderzoek; er mag alleen gebruik gemaakt worden van feiten en dingen die je kunt observeren. Het gebruik van logica wordt hier aan toegevoegd, mits er gebruik kan worden gemaakt van feiten. Dit heeft de psychologie enorm beïnvloed, het behaviorisme heeft zich namelijk op logisch positivisme gebaseerd.
Geschiedenis van het positivisme
In de Middeleeuwen werd er filosofisch gespeculeerd over de meest uiteenlopende dingen, maar in 1600 kwam F. Bacon met het empirische wetenschapsmodel. Dit model stelde dat wetenschap ontstond door het observeren en ordenen van feiten (‘spreadsheet model’). In 1700 kwamen de empiristen, Locke en Hume, met het idee dat kennis alleen ontstond door ervaring. Het positivisme van Compte rond 1850 stelde dat wetenschap en maatschappij op een ‘positieve’ manier bekeken moesten worden. Dus geen speculaties, maar feiten. Ook het (pure) positivisme van Mach in 1900, vond dat men alleen uit mocht gaan van de ‘observeerbare’ feiten.
Zo kwamen ze op een demarcatiecriterium, het onderscheid tussen echte kennis/wetenschap en onechte kennis/onzin. Echte kennis ontstond door ervaring, logica en feiten, dit in tegenstelling tot onechte kennis.
Maar na 1900 kwam er een ‘kink in de kabel’. Het bleek dat er wel degelijk theorieën gevormd konden worden zonder dat er observeerbare waarnemingen aan vooraf gingen, denk bijvoorbeeld aan de atoomtheorie. Hieruit ontwikkelt zich het neopositivisme ofwel logisch positivisme, dat stelt dat er wel theorieën gevormd kunnen worden als die logisch volledig kunnen worden afgeleid uit observeerbare uitspraken. Dus vanaf dat moment is de combinatie van logica en observatie het demarcatiecriterium voor echte kennis versus pseudokennis.
Logisch positivisme
Het logisch positivisme is gebaseerd op het positivisme van Comte en het empirisme van Locke en Hume. Het empirisme zegt dat observaties (of feiten) de basis zijn voor wetenschap. Het positivisme zegt dat feiten objectief zijn, dus voor iedereen hetzelfde, en dat ze onafhankelijk zijn van theorie. Dit samen vormt het logisch positivisme. Wetenschap is dus het observeren van feiten en uit deze feiten vervolgens theorieën (wetten) afleiden en die toetsen middels logica. Dit kan door operationalisatie. Operationalisatie is een begrip voor de manier van observeren, hoe men een abstract begrip kan herleiden tot iets waarneembaars. Zo is IQ de maat voor intelligentie.
Doordat observaties en logisch redeneren samen de basis vormen van echte kennis, is wetenschap cumulatief, er komt steeds meer van/er is vooruitgang. Vooruitgang is mogelijk, vooral door verificatie van hypothesen. Alleen wetenschap die gebaseerd is op logica en observatie verschaft ware kennis (het demarcatiecriterium).
Het gebruik van logica in logisch positivisme
Logisch positivisme gebruikt inductie en deductie. Inductie is van individuele feiten of observaties een algemene regel/uitspraak maken. Hiermee overstijg je alle individuele observaties (overal en over alle tijden) en je bent dus aan het generaliseren. Inductie wordt toegepast bij het formuleren van algemene wetten (theorieën). Je kunt bij inductie nooit alle zekerheid hebben, de algemene uitspraak kan in sommige omstandigheden niet waar zijn. Een observatie is een ondersteuning voor een algemene wet, maar niet een bewijs. Dit wordt ook wel het ´Inductieprobleem´ genoemd. Ook Semmelweis gebruikte inductie bij zijn onderzoek, hij kwam namelijk tot de conclusie dat alle gevallen van wondkoorts ontstaan door infectie.
Deductie is het logisch afleiden van een individuele uitspraak (conclusie) uit algemene wetten (premissen of aannames). Een conclusie is pas waar, als alle premissen waar zijn. Deductie wordt toegepast bij het geven van verklaringen/voorspellingen, ook wel categoriale logica genoemd. Ook wordt deductie gebruikt voor het toetsen van hypothesen, vooral als verificatie. Dit wordt propositielogica genoemd en verder uitgewerkt in college 2.
Het basismodel voor verklaringen bij logisch positivisme is het deductief-nomologisch model. Dit betekent letterlijk: het logisch afleiden uit algemene wetten. Het model bestaat uit het explanans (het verklarende) en het explanandum (wat verklaard moet worden). Het explanans bestaat uit algemeen geldende wetten en observaties/begincondities, beide zijn nodig om tot een explanandum te komen. Dit model geeft dus een verklaring en een voorspelling, maar ook een oorzaak voor het explanandum.
Categoriale logica
Een logische vorm van redeneren, die gebruik maakt van het deductief-nomologisch model, is een categoriale redenering, ook wel syllogisme genoemd. Een syllogisme bestaat uit drie categoriale beweringen, waarvan de eerste twee premissen zijn en de derde de conclusie. De premissen vormen de explanans (algemene wet en beginobservatie)’ en de conclusie vormt het explanandum (observatie/gebeurtenis).
Een categoriale bewering is een bewering met daarin ‘alle’, ‘sommige’ of ‘geen’. Dit wordt ook wel categoriale logica of predicatenlogica genoemd.
Er zijn vier basis categoriale beweringen. De A en E beweringen zijn algemene wetten. A is hierbij bevestigend: Alle metalen zijn geleiders. En E is ontkennend: Geen metalen zijn geleiders. De I en O beweringen zijn de observaties, (bijzondere) begin condities. Hierbij is de I bewering bevestigend: Sommige metalen zijn geleiders. En de O bewering is ontkennend: Sommige metalen zijn geen geleiders.
Een voorbeeld:
(Major) Premisse: Alle metalen (MT) zijn geleiders (P) (algemene wet)
(Minor) Premisse: Sommige buizen (S) zijn metaal (MT) (bijzonder feit/observatie)
Conclusie: Sommige buizen (S) zijn geleiders (P)
De minor premisse bevat het subject (S) van de conclusie, terwijl de major premisse het predicaat(P) van de conclusie bevat. De midden term (MT) valt in de conclusie weg, waardoor er als het ware een verbinding ontstaat tussen S en P. De MT is het predicaat van de ene premisse en het subject van de andere.
De geldigheid van een syllogisme is na te gaan met een Venn diagram (zie Critical Thinking, Moore/Parker).
N.B. Let op het verschil tussen waar en geldig. Geldig betekent dat iets een logisch gevolg is uit een redenering en waar betekent dat een afzonderlijk feit klopt. Een conclusie is pas waar als alle premissen waar zijn. Een conclusie kan geldig zijn, ook als de premissen onwaar zijn. Een syllogisme kan dus geldig zijn en tegelijkertijd onwaar (andersom geldt dit ook). Als een conclusie niet dwingend is, is hij niet geldig. De conclusie kan dan waar zijn, maar de redenering is ongeldig. Het is ook mogelijk dat de conclusie onwaar is, maar de redenering geldig.
College 2: Propositie logica, Popper & Falsificationisme
Bij het logisch positivisme wordt gebruik gemaakt van inductie en deductie. Deductie wordt, zoals eerder besproken, toegepast bij het geven van verklaringen/voorspellingen (Categoriale logica) en bij het toetsen van hypothesen (om tot verificatie te komen). Bij deze tweede toepassing wordt gebruik gemaakt van propositielogica, wat hieronder besproken zal worden.
Propositielogica
Semmelweis gebruikt deductie. Bij propositielogica (truth-functional logic) worden proposities geanalyseerd en vinden renederingen plaats op basis van proposities. Een propositie is een uitspraak die waar of onwaar is. Er zijn twee soorten proposities, enkelvoudige en samengestelde. Enkelvoudige proposities kunnen niet verder worden ontleed in eenvoudigere proposities. Alleen door observatie kan worden bepaald of de propositie waar is of onwaar. Samengestelde proposities kunnen echter wel onderverdeeld worden in eenvoudigere proposities. Dit zijn proposities die niet verder in eenvoudigere proposities kunnen worden ontleed. Voorbeelden zijn ‘het vriest’, ‘Jan heeft verlatingsangst’, en ‘Jan heeft een IQ van 110’.
Meerdere enkelvoudige proposities vormen dus samen een samengestelde propositie. Bijvoorbeeld ‘Jan heeft verlatingsangst en Jan heeft een IQ van 110’ en ‘Als Jan een IQ van 110 heeft, dan heeft Jan verlatingsangst’. Een samengestelde propositie kan ook uit meerdere samengestelde proposities bestaan. De proposities in een samengestelde propositie worden met elkaar verbonden door voegwoorden. Deze voegwoorden zijn en, of en als .. dan. Ook de negatie (´niet´) wordt onder de voegwoorden gerekend.
Waarheidstabellen
Elk voegwoord of negatie heeft een waarheidstabel, die laat zien hoe de waarheid van een samengestelde propositie afgeleid kan worden uit de deel-proposities. De waarheidstabel laat zien wat het voegwoord doet als de twee proposities worden samengesteld. Hierbij is ‘waar’=1 en ‘niet waar’=0. Bijvoorbeeld: Als ‘A’ waar (1) is en ‘B’ ook (1), is ‘A en B’ waar (1). Als ‘A’ waar (1) is en ‘B’ niet (0), is ‘A en B’ niet waar (0).
Hierbij is de betekenis van ´of´ anders dan bij het dagelijkse taalgebruik. ‘Of’ betekent hier ‘dan wel’. Het is een ‘inclusieve of´, waarbij dus ook twee ware deel-proposities (zowel A als B waar) leiden tot een ware samengestelde propositie (A of B waar), niet alleen een van de twee. Verder worden voegwoorden en negatie ook wel logische constanten (truth-functional) genoemd. Hun effect is dus onafhankelijk van de inhoud van de proposities.
De waarheidstabel voor ‘als .. dan’, is als volgt:
N.B. ‘Als A, dan B’ is altijd 1, behalve als A = 1 en B = 0.
A is hierbij de antecedens en B de consequens. Dus ‘als A dan B’ is alleen onwaar wanneer de antecedens waar is en de consequens onwaar. Als zowel A als B onwaar is, is de bewering nog steeds correct. Bijvoorbeeld: Als Jan harder dan 50 rijdt (A), dan krijgt Jan een boete (B). Als A en B allebei onwaar zijn, dus Jan rijdt niet harder dan 50 en Jan krijgt geen boete, klopt de bewering nog steeds.
Als… dan is voor de wetenschap erg belangrijk en vormt de basis voor redeneringen als: modus ponens, modus tollens en verificatie.
Propositielogica kijkt niet naar de inhoud van proposities, het bekijkt alleen of ze waar zijn of niet.
Modus ponens
Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en P = 1 dan moet Q altijd 1 zijn(zie waarheidstabel als .. dan, bovenste regel). Dit heet de modus ponens, ook wel stellende wijs of afkappingsregel.
Modus tollens
Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en Q = 0, dan moet P ook 0 zijn(zie waarheidstabel, onderste regel). Dit wordt ook wel de opheffende wijs genoemd. De modus tollens wordt gebruikt bij falsificatie.
Verificatie
Stel: ‘Als P dan Q’ = 1 en Q = 1 dan kan P zowel 1 als 0 zijn. Dit kun je zien in de eerste en een na laatste regel van de waarheidstabel. Verificatie geeft dus geen zekerheid en wordt ook wel de drogreden van de consequens (fallacy of the consequent) genoemd. Verificatie wordt gebruikt bij het testen en accepteren van hypothesen, maar geeft volgens de propositie logica dus geen zekerheid. De hypothese klopt ten aanzien van de observatie, maar kan ook door iets heel anders veroorzaakt worden.
Verificatie is dus een ander probleem van het logisch positivisme. Carnap verving daarom verificatie door confirmatie. Confirmatie betekent dat een theorie die overeenstemt met de observatie wordt bevestigd (dus theorie wordt niet als waar gezien), maar het is alsnog geen logisch bewijs voor de waarheid van een theorie, waardoor het inductieprobleem blijft bestaan.
Karl Popper
Karl Popper was tegen het logisch positivisme. Hij vond dat er een fundamenteel verschil is tussen kritisch en dogmatisch denken. Ook zouden we meer leren van fouten en onze kennis zou groeien door het verbeteren van die fouten. Wetenschap levert verder alleen vermoedens op en geen zekerheden. Volgens hem was het criterium van wetenschappelijkheid: falsificeerbaarheid. Een algemene uitspraak is niet te verifiëren, want je kunt nooit alle gevallen overzien. Maar een dergelijk uitspraak kun je wel weerleggen, één tegenvoorbeeld is genoeg om de theorie te verwerpen.
Door Poppers idee komt er een ander demarcatiecriterium: een theorie is wetenschappelijk als deze gefalsificeerd kan worden. Deze demarcatie geeft daarmee het verschil aan tussen wetenschappelijk (falsificeerbaar) en niet-wetenschappelijk (niet falsificeerbaar).
Een theorie moet dus zo geformuleerd zijn dat deze gefalsificeerd kan worden. Tautologieën en contradicties zijn voorbeelden van verkeerd geformuleerde theorieën. Een tautologie is een uitspraak die altijd waar is: als P dan P; ‘als het vriest dan vriest het’. Een contradictie is een uitspraak die altijd onwaar is: P en niet P; ‘het vriest en het vriest niet’. Hierbij is de negatie van een tautologie een contradictie en andersom. Alle logische wetten zijn tautologieën. Deze voegen geen nieuwe kennis toe, maar maken alleen bestaande relaties duidelijk. Ze zijn wel belangrijk voor (complex) redeneren.
Een theorie die je niet kunt falsificeren heeft geen empirische inhoud. Er zijn twee maten om theorieën met elkaar te vergelijken. Als een theorie een grotere empirische inhoud heeft, kunnen er meer uitspraken uit worden afgeleid, welke weer gefalsificeerd kunnen worden. Hierdoor wordt het aantal potentiële falsificatoren groter. De tweede maat wordt corraboratie graad genoemd: dit is het aantal falsificatie tests die een theorie heeft doorstaan.
Als een theorie gefalsificeerd is moet je de uitspraak, die gefalsificeerd is, niet gaan herinterpreteren. Ook moet je geen ad hoc hypothese invoeren om zo de theorie te redden. Ad hoc hypothesen kunnen niet meer gefalsificeerd worden.
Duhem-Quine stelling
Ook bij falsificatie treedt er een probleem op. Theorie en meting vormen onderdeel van het geheel, een ‘theoretisch’ complex. Er is dus geen eenduidige relatie tussen feit en theorie. Bij een negatieve uitkomst is het zo niet duidelijk wat er precies gefalsificeerd is. Daardoor is achtergrondkennis van belang, er moet rekening worden gehouden met de stand van de theorie op het moment dat deze bedacht wordt. Van belang voor vooruitgang van de wetenschap zijn het confirmeren van stoutmoedige hypothesen en het falsificeren van voorzichtige hypothesen.
College 3: Post-positivisme (vervolg) & Lakatos
Post-positivisme
Het post-positivisme had zowel kritiek op Popper als op het logisch positivisme. De kritiek op Popper was zijn gebruik van logica met betrekking tot het falsificeren van theorieën. Bij het logisch positivisme vroeg men zich af of de wetenschap een zelfde verloop zou hebben gekend als het logisch positivisme zou kloppen. Zowel het logisch positivisme als Popper’s bijdrage komt niet overeen met hoe de geschiedenis van de wetenschap feitelijk is verlopen. In termen van Popper zouden we kunnen zeggen dat deze ideeën zijn gefalsifieerd.
Wetenschapsfilosofie van Kuhn
Kuhn was de eerste die de kritiek op Popper en het logisch positivisme probeerde te verwoorden. Hij vond dat het ontstaan van een nieuwe theorie moest worden beschreven en verklaard op basis van sociologie en historie. Dit wordt context of discovery genoemd, hierbij is de rechtvaardiging van een theorie historisch bepaald. Deze is dus niet op basis van observaties en logisch redeneren, wat werd gedaan door Popper en het logisch positivisme. Dat wordt context of justification genoemd, hierbij is men opzoek naar wat echte wetenschap is om zo een demarcatiecriterium vast te stellen.
Ontwikkeling van wetenschap
Kuhn vond dat wetenschap zich ontwikkelde in verschillende stadia. Allereerst is er een beginstadium, welke pre-science wordt genoemd. Deze voorwetenschap heeft nog geen vast paradigma, (een algemeen geaccepteerd wereldbeeld) want deze is nog in ontwikkeling. Er bestaan zelfs meerdere paradigma’s naast elkaar, wat zorgt voor onzekerheid, methodestrijd en debat over grondslagen. Pas als een bepaald paradigma vaststaat en vrijwel iedereen het ermee eens is, kan worden overgegaan naar normal science.
Een paradigma is een algemeen geaccepteerd wereldbeeld, wat als referentiekader geldt voor onder andere theorieën. Een paradigma bevat ook de theoretische en praktische regels van een onderzoek.
Zo’n paradigma bepaalt normal science. De normale wetenschap wordt dus gekenmerkt door overeenstemming, er is namelijk één heersend wereldbeeld. Binnen dit paradigma moeten puzzels worden opgelost. Deze puzzels zijn experimentele of theoretische problemen. Soms kan een puzzel niet worden opgelost, er is dan sprake van een anomalie; dit betekent letterlijk zich niet aan de wet houdend. Deze anomalieën zullen altijd in een paradigma aanwezig zijn, maar worden niet als falsificatie gezien. Ze worden gezien als een mislukking van de wetenschappers zelf.
Er ontstaat dan ook pas een crisis als de anomalie ingaat tegen het fundament van het paradigma, er te veel anomalieën ontstaan of als er belangrijke sociaal/economische problemen bij betrokken raken. Zo’n crisis zorgt voor onzekerheid en debatten in de wetenschap. Het vertrouwen in een paradigma verdwijnt zodanig dat er een revolutie ontstaat. Bij een revolutie wordt er gekozen voor een geheel nieuw paradigma en daarmee een heel nieuw wereldbeeld, met daarin andere feiten en relevante vragen. Volgens Kuhn zie je de wereld in termen van structuur. Hij vergelijkt een verandering in paradigma’s met een ‘Gestalt switch’; denk hierbij aan de vaas, waar je ook twee hoofden naast kunt zien. Je kunt volgens Kuhn dus ook niet in twee paradigma’s tegelijk geloven.
Paradigma’s zijn incommensurabel. Dat wil zeggen dat ze onvergelijkbaar zijn. Dit komt omdat twee paradigma’s een totaal andere kijk op de wereld geven en ze allebei een andere manier van observeren en andere feiten accepteren. Er is dus geen universele methode om twee paradigma’s met elkaar te vergelijken, waardoor de ene dus niet beter is dan de andere. Hierdoor is er geen vooruitgang in wetenschap. Dit is te vergelijken met het relativisme dat door Feyerabend verder is geradicaliseerd.
Paul Feyerabend
Feyerabend trok Kuhn’s ideeën radicaal door. Hij vond dat men geen demarcatie moest maken tussen echte en onechte wetenschap en geen methodologische voorschriften moest volgen (methodisch anarchisme). Dit zou de bloei van de wetenschap en de creativiteit belemmeren. Zijn motto was: ‘Anything goes’. Ook moest de staat zich niet bemoeien met de wetenschap.
Lakatos
Imre Lakatos heeft als laatste geprobeerd om wetenschap te scheiden van niet-wetenschap. Hij had kritiek op het relativisme van Kuhn en het gebruik van falsificatie door Popper. Door Kuhns relativisme kon er geen vooruitgang in de wetenschap zijn. Popper gooide volgens Lakatos alles veel te snel overboord, door een verkeerd gebruik van falsificatie. Falsificatie werkte volgens Lakatos namelijk alleen op individuele uitspraken en niet op complexe theorieën.
Lakatos kwam daarom met een nieuw idee, dat gebaseerd was op de theorieën van Popper en Kuhn. Zijn researchprogramma bevat een harde kern met daarin vaststaande ideeën dat te vergelijken is met Kuhns paradigma. En om deze harde kern bevindt zich een gordel van beschermende hulphypothesen en positieve heuristieken. De inhoud van de gordel valt te falsifiëren, wat overeenkomt met Popper’s ideeën. Deze gordel ligt niet vast en is vatbaar voor kritiek. Er vindt pas een paradigmaverschuiving plaats, als de kern onhoudbaar wordt.
Ook kunnen er meerdere rivaliserende researchprogramma’s naast elkaar bestaan. Een research programma is beter dan een ander als deze progressief is. Het progressieve programma maakt het verschil door positieve heuristiek. Positieve heuristiek is het vermogen om nieuwe onderzoeksvragen te genereren en nieuwe verschijnselen in de theorie onder te brengen. Dat bepaalt de groei van een research programma. Tegenover een progressief programma staat een degenererend programma, dat achter de feiten aanloopt. Het kan dus geen nieuwe vragen genereren, geen nieuwe verschijnselen opnemen en alleen achteraf reageren op de vooruitgang van andere programma’s. Een progressief researchprogramma doet dus nieuwe voorspellingen, maar dat kan leiden tot willekeur. Daarom stelde Lakatos later dat een research programma progressief is als het op een natuurlijke manier nieuwe voorspellingen doet. Ze moeten dus vanuit het programma zelf komen en er niet achteraf bij worden gehaald (ad hoc).
Problemen
Ook de ideeën van Lakatos stuitten op problemen. Hij stelde namelijk dat degenererende researchprogramma’s gedurende een tijd mochten bestaan, tegen bescherming van te snelle falsificatie. De vraag is alleen hoe lang mag zo’n degenererend programma dan bestaan? Daar is geen regel voor, want je weet niet wat er in de toekomst gaat gebeuren. Daarom zijn Lakatos’ ideeën te vaag als methodologische maat.
Lakatos’ research programma geeft dus een beschrijving achteraf. Het geeft geen regels (bijvoorbeeld demarcatie) en is sterk gebaseerd op natuurwetenschap. Zijn theorie maakt echter wel duidelijk waarom wetenschappers vaak vasthouden aan een theorie/research programma.
Conclusie
Chalmers concludeert uit dit alles dat er geen universele methode is, maar dat tegelijkertijd niet alles kan. Wetenschap en onze kennis over methoden is tijdsgebonden, maar dat wil niet zeggen dat ‘anything goes’. Je kunt wel degelijk rationeel kritiek hebben. Een methode kan groeien en zich aanpassen, net als een theorie. Dus theorieën, feiten en methoden zijn feilbaar, maar kunnen worden verbeterd. We leren dus door continue interactie met de realiteit.
- 1 of 2151
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution