Het psychologisch onderzoek en de daarop gebaseerde rapportage pro Justitia - Koenraadt & Muller - 2013 - Artikel

De strafrechtelijke context waarin het gedragskundig onderzoek pro Justitia plaatsvindt, brengt voor de forensisch gedragskundig rapporteur een aantal specifieke juridische vragen, problemen en beperkingen met zich mee.

Indicaties voor onderzoek in het Pieter Baan Centrum

De opdracht tot een rapportage pro Justitia kan worden gegeven door:

  • De Rechter-Commissaris (RC), als leider van het gerechtelijk vooronderzoek

  • De rechter ter zitting, in een later stadium van het strafproces, indien het vermoeden bestaat dat bij een verdachte sprake is van een psychische stoornis

  • De Officier van Justitie (OvJ)

Door zich te laten informeren over de persoonlijkheid van de verdachte en over de manier waarop een psychische stoornis de verdachte kan hebben beperkt in zijn vermogen om keuzes en inschattingen te maken bij de totstandkoming van een delict, kan de rechter een oordeel geven over de juridische vraag in heoverre hem of haar dit delict kan worden toegerekend.

Aan de gedragskundige wordt daarnaast ook gevraagd wat zijn verwachting is van het recidivegevaar, gezien de aard en ernst van de stoornis en de omstandigheden waaronder deze zich bij het tenlastegelegde hebben gemanifesteerd, en over de noodzaak van een behandeling, met een daarbij passend juridisch kader, om dit gevaar tegen te gaan.

De ernst van het recidivegevaar kan soms reden zijn voor een advies tot terbeschikkingstelling (TBS) van de verdachte.

Het onderzoek vindt ambulant (thuis of in een huis van bewaring) plaats door een psycholoog, een psychiater of beide. Hierin zijn de volgende varianten te onderscheiden:

  • Enkelonderzoek: rapportage door een psychiater

  • Dubbelonderzoek: rapportage door zowel een psycholoog als een psychiater

  • Triple-rapportage: een rapportage door een psycholoog, een psychiater en een milieurapportage door de reclassering

Klinisch onderzoek: voor een periode van zeven weken kan er worden geobserveerd in een Huis van Bewaring (bijvoorbeeld het PBC), in het kader van het lopende voorarrest. Het idee hiervan is om een oplossing te bieden aan het probleem van de weigerende verdachte.

Ook indien een verdachte medewerking aan een persoonsonderzoek weigert, kan de RC besluiten hem klinisch te laten observeren. Een bevel tot plaatsing kan in beginsel slechts worden gegeven bij een verdachte tegen wie een bevel tot voorlopige hechtenis is verleend, waarmee toepassing van deze onderzoeksvariant is beperkt tot relatief ernstige (gewelds-) delicten.
Een indicatie voor opname in het PBC kan liggen in:

  • De aard van de pathologie van de verdachte, bijvoorbeeld bij meervoudige problematiek, eventueel nog in combinatie met middelengebruik. Deze opname is dan bijvoorbeeld omdat:

    • Met ondersteuning van een medicamenteuze behandeling de verschillende stoornissen, hun onderlinge samenhang en de mogelijke relatie met het ten laste gelegde goed te onderzoeken

    • Aanvullend medisch onderzoek noodzakelijk is

    • Informatie over de culturele achtergrond van de verdachte noodzakelijk is voor een goed begrip van de psychische stoornis en de samenhang daarvan met het delict

  • De aard van het gepleegde delict, omdat bijvoorbeeld:

    • Een delict in de familiesfeer aanleiding geeft tot een uitgebreid milieuonderzoek. Het plaatsingbevel van de rechter creeert dan ruimere mogelijkheden om zo nodig zonder toestemming van de verdachte referenten te benaderen voor een gesprek.

    • De zaak zeer publiciteitsgevoelig is

    • Er een noodzakelijke beveiligingsgraad van een huis van bewaring nodig is

Bij verdachten tussen de 16 en de 18 jaar wordt naast de gewone vragen ook vaak gekeken of in de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding kan worden gevonden voor toepassing van het volwassenenstrafrecht.
Voor terbeschikkinggestelden die eventueel op een long-stay afdeling geplaatst worden, moet een afzonderlijk klinisch onderzoek worden gedaan.

De procespositie van de onderzoeker

De inhoud van het gedragskundig rapport kan worden gebruikt als bewijs tegen de verdachte. Bij het persoonsonderzoek kan slechts worden gewerkt vanuit de hypothese dat de onderzochte het ten laste gelegde heeft begaan.

In de praktijk wordt door opdrachtgevers soms expliciet gedragskundig onderzoek gevraagd in het kader van de bewijsvoering. Bij mogelijk seksueel misbruik van jonge kinderen kan worden gevraagd in hoeverre de verklaringen van die kinderen voldoende betrouwbaar geacht mogen worden om als bewijsmiddel te worden gebruikt tegen de verdachte.

Een terughoudende opstelling van de gedragskundige en een zeer kritische opstelling van de rechter bij het gebruik van het gedragskundig ’bewijs’ moet naar het oordeel van de auteurs noodzakelijk worden gezien om rolvermening tegen te gaan en onnodige fouten te voorkomen.

Als de verdachte tijdens het verblijf in het PBC een ander verhaal vertelt over het tenlastegelegde dan eerder in verhoren, en het verhaal is strafrechtelijk relevant, omdat het andere straffen ten gevolgen heeft, heeft het PBC het volgende beleid: Het onderzoek wordt gestopt en de verdachte wordt voor de keuze gesteld: Óf hij gaat in overleg met zijn advocaat bij de RC een nieuwe verklaring afleggen, óf er wordt niet gerapporteerd.

Het PBC wil niet in de bewijsvoering treden, het blijft immers onzeker of die nieuwe verklaring wel waar is, maar ze willen ook niet naar eer en geweten rapporteren met weglating van die nieuwe informatie. Dit komt echter weinig voor, mede doordat de onderzoekers in het PBC een neutrale positie hebben en de consequenties daarvan aan de onderzochte uitgelegd worden.

Daarom kan vaak alleen de vraag worden beantwoord óf ten tijde van het delict een psychische stoornis bestond. Soms kan daarbij aangegeven worden dat de stoornis een rol moet hebben gespeeld, namelijk wanneer er sprake is van een stoornis die het gedrag in zijn algemeenheid beïnvloedt, maar bij het leggen van specifieke verbanden tussen stoornis en tenlastegelegde, moet je terughoudend zijn.

Een ingewikkeld probleem van bewijsrechtelijke aard is de interpretatie van het begrip ‘opzet’ in de rechtspraak. De rechter houdt zich hierbij bezig met de innerlijke gesteldheid van de verdachte. De vraag of er stoornissen bestaan, waarbij een verdachte geen enkel inzicht heeft in wat hij doet. Zo kan het oordeel van de gedragsdeskundige alleen over de psychische toestand van de verdachte, zonder dat de gedragskundige zich met de feiten inlaat, tot vrijspraak leiden.

De werkwijze en de rol van de jurist

De jurist neemt de positie van de procesbegeleider en procesbewaker in. Hij:

  • maakt een uittreksel van het strafdossier,

  • bewaakt de voortgang van het onderzoek,

  • levert een bijdrage aan de besluitvorming omtrent de conclusies en het advies vanuit een juridische invalshoek, en

  • draagt zorg voor de redactionele verwerking van het rapport

Het uittreksel

De jurist bestudeert de strafstukken en maakt hiervan een uittreksel voor het onderzoeksteam. Hierbij kijkt hij naar:

  • Het strafdossier. Verhoren van de verdachte, justitiële documentatie, getuigenverhoren, bevindingen uit het technisch sporenonderzoek, fotomateriaal, opgemaakte processen-verbaal bij de (voorlopige) behandeling van de strafzaak door de rechtbank.

  • Het persoonsdossier. Rapporten die in eerdere strafzaken ten behoeve van de rechter zijn geschreven over de verdachte, over zijn sociale omgeving, eventueel middelengebruik en mogelijk eerdere behandelingen.

  • Het uittreksel geeft een overzicht van de verzamelde bewijsmiddelen, inclusief eventueel onvolledigheden of onderlinge tegenstrijdigheden, waarbij voor de verschillende delictscenario’s wordt gekeken naar forensisch-gedragskundig relevante keuzemomenten en voor de verdachte bepalende drijfveren en inschattingen daarbij.

Het PBC wil een neutrale positie innemen ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde. Daarom wordt in het uittreksel in het bijzonder gelet op de procespositie die de verdachte heeft ingenomen: bekennen, gedeeltelijk bekennen of ontkennen?

De (totstandkoming van de) rapportage

Tijdens het onderzoek komen de teamleden een aantal keer bij elkaar om te overleggen over het verloop van de observatie en de totstandkoming van het rapport. De jurist zit deze besprekingen voor en houdt zicht op de voortgang van het onderzoek.

Het rapport wordt getoetst op innerlijke consistentie, waarbij wordt gelet op de leesbaarheid en begrijpelijkheid van de tekst voor niet-gedragsdeskundigen. Ook wordt gekeken naar de toon van het rapport en wordt gekeken of dingen niet verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden. Het rapport wordt afgesloten met een conclusie omtrekt de toerekeningsvatbaarheid en met een advies.

Er wordt gelet op mogelijke alternatieve verklaringen voor het gedrag van de verdachte, bijvoorbeeld vanuit culturele aspecten, waardoor geen of slechts een beperkt causaal verband tussen de stoornis en het ten laste gelegde kan worden aangetoond.

De jurist kijkt hierbij of de gedragskundigen een goed advies geven met betrekking tot de wettelijke mogelijkheden en onmogelijkheden en de praktische haalbaarheid.

Voorlichting aan observandi

De jurist heeft een voorlichtende taak ten opzichte van de observandi over de juridische aspecten van het onderzoek. Hij moet voorlichting geven over de juridische consequenties van de adviezen, over dagvaarden, de procedures bij een verzoek tot overplaatsing, etc.

De rechtspositie van de onderzochte

De observandus moet vóór het uitbrengen van het rapport op de hoogte zijn van de strekking ervan en moet de kans krijgen hier commentaar op te geven. Meestal mag hij het inzien, maar dat is geen recht. Hij kan het rapport ook niet tegenhouden. Hij kan de rapporteur wel ter verantwoording roepen in de rechtszaal door hem te laten dagvaarden als getuige-deskundige.
Als de observandus voor de tweede of meerdere keer wordt onderzocht in het PBC, mogen zijn oude rapporten worden gebruikt. Zijn ze ouder dan tien jaar, dan moet de observandus daarvoor toestemming geven.

Ordehandhaving

De jurist adviseert de directie wanneer in het kader van de orde en veiligheid in de inrichting of met het oog op de psychische conditie van een observandus, bijzondere voorziening noodzakelijk zijn, waarbij moet worden afgeweken van de geldende regiemregels. Als hij ernstig overlast veroorzaakt voor zijn medegedetineerden, kan hij in het kader van een separatiemaatregel worden overgeplaatst. Hij kan ook een aangepast dagprogramma krijgen. Wanneer de directeur besluit tot oplegging van een ordemaatregel of disciplinaire straf, wordt deze namens de directie door de jurist op schrift gesteld en van een toelichting voorzien.

Strafrechtelijke leerstukken

Het eerste deel van de vraagstelling van de opdrachtgever is of bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis, of dit ook het geval was ten tijde van het delict en of er een causaal verband is tussen de stoornis en het delict. Hierbij de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Bij beantwoording van deze vraag komt de gedragskundige in aanraking met een drietal strafrechtelijke leerstukken:

1.Toerekeningsvatbaarheid

Als eenmaal is bewezen dat de persoon het strafbare feit heeft begaan, moet gekeken worden of hij daarvoor kan worden gestraft. Er bestaan verschillende strafuitsluitingsgronden die de strafbaarheid opheffen: rechtvaardigingsuitsluitingsgrond en schulduitsluitingsgrond).

Bij de aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond wordt de persoon ontslagen van alle rechtesvervolging.

Ontoerekeningsvatbaarheid is een schulduitsluitingsgrond, wat de schuld van de verdachte opheft omdat hem voor zijn gedrag in strafrechtelijke zin geen verwijt kan worden gemaakt, volgens artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte kan voor zijn gedrag verantwoordelijk worden gesteld, ténzij aantoonbare beperkingen vanuit een psychische stoornis de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte voor dit delict opheffen.
Juridisch gezien draait het om de vraag of de verdachte keuzemogelijkheden en gedragsalternatieven had in de aanloop tot het tenlastegelegde.

2. Culpa in causa

Iemand is voor een delict toerekeningsvatbaar als het is begaan in een afwijkende psychische toestand die wordt veroorzaakt door het willens en wetens en zonder uitwendige dwang tot zich nemen van intoxicerende stoffen. De verdachte heeft, als er sprake is van culpa in causa, het aan  zichzelf te wijten dat hij in die afwijkende psychische toestand terecht is gekomen door het gebruik van alcohol, drugs of medicijnengebruik. De verdachte wordt in het algemeen geacht inzicht te hebben in de gevaren van middelengebruik en de mogelijke uitwerking daarvan op zijn geestesvermogen.

Vaak is de intoxicatie niet of hooguit in faciliterende zin van invloed geweest op het tenlastegelegde, waardoor het forensisch belang daarvan beperkt is. Als de onderzoeker echter van oordeel is dat middelengebruik bij het tenlastegelgde een doorslaggevende rol heeft gespeeld, dient hij in lijn van de jurisprudentie, te kijken in hoeverre de verdachte kan worden toegerekend dat hij in die toestand verkeerde.

Bij de vraag of het middelengebruik de verdachte kan worden toegerekend is het belangrijk in hoeverre de persoon de gevolgen van het gedrag had kunnen voorzien. In onderstaande gevallen kan, ook al is de invloed van intoxicatie mede bepalend geweest bij het tenlastegelegde, een vermindering van toerekeningsvatbaarheid soms worden beargumenteerd:

  • Als intoxicatie redelijkerwijs niet was te voorzien, zoals bij zeldzame bijwerkingen of als de gevolgen heel extreem of uitzonderlijk zijn.

  • De middelenafhankelijkheid kan ook gerelateerd zijn aan de stoornis, de verslaving is dan deel van de stoornis.

  • De persoon heeft juist vanuit zijn psychische stoornis minder zicht op de risico’s van bepaalde middelen.

Dit hele idee van culpa in causa geldt ook als de verdachte een wapen bij zich droeg. Draagt hij dit wapen bij zich omdat hij vanuit zijn stoornis extreem achterdochtig en angstig is en denkt dat de wereld het op hem gemunt heeft? (punt twee) In dat geval komt het wapenbezit voort uit de stoornis en is er geen culpa in causa.

De conclusie of middelengebruik kan worden gezien als onderdeel van de stoornis of niet, is daarom ook belangrijk in het gedragskundig rapport aan de rechter, omdat hiermee de culpa in causa aangemerkt wordt.

3.Psychische overmacht

Strafuitsluitingsgronden kunnen onderverdeeld worden in gronden met een uitwendige en met een inwendige oorzaak.

Uitwendige oorzaak: van buiten komende factoren die de normale mens zodanig in hun reep krijgen, dat hij een strafbaar feit pleegt. Bijvoorbeeld psychische overmacht of noodweer-exces.

Inwendige oorzaak: de strafuitsluitingsgrond is te vinden in de persoon van de dader. Bijvoorbeeld ontoerekeningsvatbaarheid.

Deze twee lopen echter vaak in elkaar over.

Artikel 40 Sr: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedwongen”. Het is psychische overmacht wanneer weerstand tegen psychische dwang redelijkerwijs niet kan worden geeist van iemand. De dwang kan door derden worden uitgeoefend, eventueel met behulp van fysieke middelen, of liggen in natuurkrachten. Het betreft een psychisch onvermogen om weerstand te bieden aan een ongewone situatie waarin de verdachte blootstond aan sterke druk en overweldigd werd door heftige gevoelens. De verdachte kon aan deze druk geen weerstand bieden en aan dit psychisch onvermogen ligt geen psychische stoornis ten grondslag. De beantwoording van deze vraag is voorbehouden aan de rechter.

Complicaties bij het onderzoek

Onderstaande redenen kunnen voor de verdachte kan soms aanleiding zijn om niet mee te werken aan het onderzoek:

  • Als het zeer privacygevoelige informatie betreft, die vervolgens aan de rechtbank wordt doorgegeven en wordt gebruikt bij de openbare behandeling van de zaak.

  • Omdat ze bang zijn voor het risico op een TBS-advies.

  • Uit vrees dat bij een ontkenning van het delict, het geschetste beeld van zijn persoonlijkheid indirect zou kunnen bijdragen aan de overtuiging van de rechter dat de persoon het wel heeft gedaan.

Een weigering tot medewerking aan onderzoek heeft in principe tot gevolg dat het tenlastegelegde feit hem volledig wordt toegerekend, aangezien er geen psychische stoornis in relatie tot het feit kan worden vastgesteld. Tegelijk ontbreekt echter een grond voor een gedwongen behandeling, of dat nou tbs is of iets anders, aangezien er geen pathologisch bepaald recidivegevaar kan worden vastgesteld.

Hoewel de verdachte volgens de strafwet geen wettelijk recht heeft tot weigering van een gedragskundig onderzoek, liggen er belemmeringen tegen een onderzoek tegen de wil van de verdacht in, vast in de grondwet.

Een uitzondering wordt gemaakt bij pathologische weigeraars, als een weigering blijkt voort te vloeien uit een psychotische vertekening van de realiteit en de betrokken observandus op grond daarvan niet in staat wordt gezien om te beslissen over medewerking aan het onderzoek.

Er werden maatregelen genomen die het PBC ruimere mogelijkheden gaven om bij een weigerende observandus toch een onderzoek te doen:

  • De geldigheidsduur van een gedragskundig rapport werd verlengd

  • De eis van voorafgaande dubbelrapportage is niet van toepassing wanneer de verdachte mederwerking aan het onderzoek weigert en er geen mogelijkheid is om anders tot onderzoek te komen. Hierbij mag gebruik worden gemaakt van andere beschikbare rapportage van de persoon.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
489