Onrechtmatige daad van Verheij - Monografieën Privaatrecht deel 4 - 8ste druk
- 1440 reads
Er zijn vijf vereisten voor aansprakelijkheid. Belangrijk om het begrip aansprakelijkheid te kunnen bevatten is om deze basis(-sub)begrippen goed van elkaar te kunnen onderscheiden. De vereisten komen allemaal uit artikel 6:162 BW:
onrechtmatigheid, relativiteit, toerekening, causaal verband en schade.
onrechtmatigheid:
Onder onrechtmatigheid wordt een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of gedrag dat maatschappelijk onzorgvuldig is verstaan.
relativiteit:
Gedrag is alleen onrechtmatig in relatie tot een bepaalde persoon en diens belangen. Er moet dus een relatie zijn tussen de geschonden norm en de schade zoals die door een bepaalde benadeelde is geleden. Bij afwezigheid van deze relatie kan er geen sprake zijn van een onrechtmatige daad. Dit relativiteitsvereiste is ontworpen om te voorkomen dat de schending van publiekrechtelijke regelgeving automatisch civielrechtelijke onrechtmatigheid tot gevolg heeft. Het relativiteitsvereiste geldt voor alle onrechtmatigheidscategorieën.
toerekening:
Het vereiste van toerekening geeft antwoord op de vraag of een onrechtmatige gedraging toe te rekenen is op de persoon van de dader. De wet noemt hiervoor drie verschillende gronden: schuld (verwijtbaarheid), de wet en de verkeersopvattingen. Waarbij schuld en de verkeersopvattingen als communicerende vaten worden gezien. Voor toerekening is het voldoende dat er aan één van deze drie eisen is voldaan. Met toerekening wordt, op grond van de wet, niet gedoeld op de risicoaansprakelijkheden van afd. 6.3.2.
causaal verband:
Een condicio sine qua non-verband (csqn-verband) verbindt een onrechtmatige gedraging met schade. Als de schade niet zou zijn ontstaan wanneer de onrechtmatige daad niet zou hebben plaatsgevonden dan is er dus sprake van een condicio sine qua non-verband. Wanneer dit verband aanwezig is kan een normatieve toets plaatsvinden (art. 6:98 BW), bij bepaling van de omvang van de schadevergoeding. De term causaal verband wordt gebruikt om deze toets aan te duiden. Met de toets kijk je dus eigenlijk hoe groot de schade is geworden door de onrechtmatige gedraging.
schade:
Welke schade voor vergoeding in aanmerking komt wordt uitgewerkt in art. 6.1.10 BW. Schade wordt gezien als een feitelijk begrip.
In de loop der tijd is de wet vaak aangepast wanneer het gaat om het begrip onrechtmatigheid. De reikwijdte van het begrip onrechtmatige daad en daarmee het aantal zaken waarover de rechter zich moet uitspreken heeft meer dan eens voor strijd in de rechtszaal gezorgd. Hierbij is vooral de invulling van het begrip onrechtmatig de inzet van de strijd geweest. Het is vooraf moeilijk te bepalen of een uitbreiding van het aansprakelijkheidsrecht een stap te ver is en dus vooral wat de grenzen daarvan zijn. Toch hebben er vele uitbreidingen plaatsgevonden zonder dat dit geleid heeft tot grote maatschappelijke problemen. De opkomst van de aansprakelijkheidsverzekering heeft hierbij een grote rol gespeeld. Tegenwoordig speelt de angst voor een verlammende claimcultuur een grote rol bij het denken over het aansprakelijkheidsrecht.
Als het oudste criterium voor het bepalen of een daad onrechtmatig is, hebben we het plichtcriterium: onrechtmatig is de daad die in strijd is met de wettelijke plicht. Onder de wet verstaat men dan elke algemeen verbindende regeling dat van een bevoegd gezag komt.
Echter is het wel zo dat wanneer een wettelijke plicht wordt overtreden er alleen sprake kan zijn van een onrechtmatige daad wanneer er voldaan is aan het relativiteitsvereiste. Het gedrag moet dan jegens de eiser onrechtmatig zijn (art. 6:162 lid 1 BW). Het relativiteitsvereiste heeft als functie de omvang van aansprakelijkheid te beperken. Een voorbeeld hiervan is een bestuurder van een auto die en verkeersfout maakt en iemand aanrijdt, die hierdoor ernstig letsel oploopt. De getuigen van dit ongeluk kunnen schade oplopen door de schrik (bijvoorbeeld iets laten vallen) en de naasten van degene die is aangereden loopt wellicht een trauma op door het nieuws van de aanrijding. De relativiteit beperkt de aansprakelijkheid van de dader doordat hiervoor eerst de vraag moet worden beantwoord of de bestuurder ook jegens hen onrechtmatig handelde. Deze functie komt zowel naar voren in art. 6:163 BW als in art. 6:98 BW. Het belangrijkste verschil tussen beiden is dat art. 6:163 BW vanuit de normschending vooruit kijkt, terwijl art. 6:98 terugblikt. Welk artikel de rechter gebruikt is veranderlijk.
Indien de geschonden wettelijke norm niet strekte tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden, dan valt daarmee niet automatisch het doek voor de benadeelde. Het kan namelijk ook zo zijn dat het gedrag toch als onrechtmatig wordt gezien wegens schending van een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Dit wordt als dusdandanig maatschappelijk onzorgvuldig gezien (hangt van de overtreding af) dat dit feit ook kan worden meegewogen. Dit wordt de correctie Langemeijer genoemd. Dit criterium is echter niet uit de verf gekomen in de rechtspraak en daardoor nauwelijks toegepast.
Sinds 1880 wordt een daad die inbreuk maakt op het recht van een ander gezien als een onrechtmatige daad. Het is belangrijk om hierbij de vraag te stellen wat er onder recht wordt verstaan. Het kan gaan om:
Een rechtens beschermd belang;
Een bevoegdheid;
Subjectief recht (een door het recht aan iemand toegekende bevoegdheid, om zijn belang te dienen) Als subjectief recht worden persoonlijkheidsrechten en absolute vermogensrechten aangemerkt.
Is de inbreuk op het recht van een ander altijd onrechtmatig? Het antwoord op deze vraag is nee. Wanneer een inbreuk op een recht altijd onrechtmatig zou zijn, zou de drempel voor onrechtmatigheid en aansprakelijkheid veel te laag zijn. Over de vraag of dit in enkele gevallen wel aan de orde kan zijn bestaat verdeeldheid. Veel schrijvers gaan ervan uit dat de inbreuk op een subjectief recht in feite pas onrechtmatig is wanneer deze maatschappelijk onzorgvuldig is. De Hoge Raad kiest in deze discussie (nog) geen duidelijke kant.
Onzorgvuldigheid is een vaag begrip. Een gedraging is onrechtmatig wanneer er sprake is van een schending van (ongeschreven) zorgvuldigheidsnormen. De rechter heeft de bevoegdheid om een gedrag onrechtmatig te verklaren buiten gevallen van inbreuk op een recht. Of iets maatschappelijk onzorgvuldig is, is een normatief en geen feitelijk oordeel. Het is dus niet zo dat de rechter voor de invulling van de zorgvuldigheidsnorm exclusief dient te luisteren naar de opvattingen die daarover in de maatschappij bestaan.
Het gebrek aan maatstaven die bepalen wat maatschappelijk onzorgvuldig is, wil natuurlijk niet zeggen dat de rechter naar willekeur mag oordelen. De Hoge Raad heeft factoren geformuleerd die in het algemeen iets zeggen over de zorgvuldigheidsnorm (Kelderluikfactoren). Deze factoren zijn belangrijk en komen in verschillende gedaantes terug in het aansprakelijkheidsrecht.
Ten eerste gaat het over de kans dat schade ontstaat als gevolg van een bepaalde gedraging. Daarnaast spelen de ernst van de gevolgen die kunnen ontstaan en de mate waarin het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is een rol. De Kelderluikfactoren zijn vooral van toepassing op situaties waarin iemand een gevaar voor personen of zaken in het leven roept, maar kunnen ook gebruikt worden als richtlijn buiten die gevallen. In wezen gaat het over het inschatten van risico’s. Wanneer de risico’s te groot zijn, gaat de rechter uit van onrechtmatigheid. De scheidslijn tussen rechtmatigheid en onrechtmatigheid is in de praktijk vaak moeilijk te bepalen. De waarschijnlijkheid van de schade is namelijk moeilijk vast te stellen.
Gedrag dat gevaar creëert is alleen onrechtmatig wanneer de waarschijnlijkheid van een ongeval, als gevolg van dit gedrag, zo groot is dat de dader zich daarvan (naar maatstaven van zorgvuldigheid) had moeten onthouden. Een persoon die een toegestaan gevaar creëert dient daarvoor te waarschuwen. Wanneer een persoon vrijwillig aan een risico is blootgesteld, doet dit geen afbreuk aan de plicht tot het treffen van veiligheidsmaatregelen. De Kelderluikfactoren geven in elk geval de rechter houvast bij de invulling van het begrip maatschappelijk onzorgvuldigheid.
Hieronder nog een keer de Kelderluikfactoren opgesomd:
Een belangrijke voorwaarde voor persoonlijke aansprakelijkheid is dat de onrechtmatig gebleken daad aan de dader kan worden toegerekend. Zoals we eerder hebben gezien noemt de wet in art. 6:162 lid 3 BW drie verschillende gronden voor toerekening: schuld, wet en verkeersopvattingen.
Er zijn maar weinig gevallen waarbij de toerekeningseis aansprakelijkheid in de weg kan staan. Dit komt omdat een onrechtmatige gedraging ook kon worden toegerekend wanneer een dader geen persoonlijk verwijt valt te maken. In de praktijk heeft dit gezorgd voor een verruiming van het schuldbegrip. Ook op grond van de wet en op grond van de verkeersopvattingen kan worden toegerekend. Echter, hoe objectiever het begrip schuld wordt opgevat, hoe minder ruimte er overblijft voor de toerekening op basis van verkeersopvattingen. Het begrip schuld in art. 6:162 lid 3 BW moet dan ook in objectieve zin worden opgevat.
Het begrip schuld brengt de gedachte met zich mee dat er sprake is van kenbaarheid en vermijdbaarheid van een bepaald risico. Om te kunnen bepalen of iemand daadwerkelijk schuld heeft zal hij moeten worden vergeleken met een vergelijkbare persoon. Het objectieve schuldbegrip is daarmee niet geheel vrij van objectiviteit. Er wordt namelijk alleen vergeleken met een ideaaltype, maar er wordt daarbij geen rekening houden met eigenschappen, capaciteiten en de fysieke en psychische gesteldheid van de dader.
Dan rijst hierbij wel de vraag wat het verschil is tussen schuld in objectieve zin en onrechtmatigheid. Het antwoord hierop is dat dit onderscheid praktisch gezien komt te vervallen.
Art. 6:162 lid 3 BW geeft de mogelijkheid om te rekenen op basis van de in het verkeer geldende opvattingen. Tussen onrechtmatigheid en toerekening kan overlapping ontstaan, omdat de rechter ook bij de invulling van verkeersomstandigheden zal kijken naar de bestaande opvattingen in de maatschappij.
Voor de verkeersopvattingen bestaat geen Kelderluikformule, maar aan het wettelijk systeem kan wel steun worden ontleend. Door toe te rekenen buiten schuld verandert art. 6:162 BW naar een risicoaansprakelijkheid.
Wanneer een bestuursorgaan bijvoorbeeld een besluit neemt dat door de rechter wordt vernietigd, wordt het genomen besluit beschouwd als een toerekenbare onrechtmatige daad.
De wet doelt niet op de risicoaansprakelijkheden van afd. 6.3.2 wanneer het gaat om toerekening op grond van de wet. Artikel 6:165 BW speelt hierbij wel een belangrijke rol. Een andere belangrijke bepaling is art. 1:164 BW. Dit artikel bepaald dat een kind van jonger dan veertien jaar niets kan worden toegerekend. De aansprakelijkheid voor kinderen van jonger dan 14 jaar verschuift naar de ouders/verzorgers.
Voor de causiliteit moet onderscheid gemaakt worden tussen het condicio sine que non-verband (hierna: csqn-verband) en de toerekening naar redelijkheid (artikel 6:98 BW). Een voorbeeld die de problemen toont die kunnen rijzen bij het vaststellen van het csqn-verband:
A veroorzaakt door torekenbaar onrechtmatig gedrag brand waardoor het huis van B volledig afbrandt. De volgende dag stort C met zijn vliegtuig neer op de plek waar het huis stond. Is er nu wel een csqn-verband tussen de onrechtmatige daad van A en de schade van B door het neerstorten van het vliegtuig? Over het algemeen wordt aangenomen van wel en dat A aansprakelijk is jegens B. Immers heeft B zaakschade geleden op het moment dat de brand ontstond en ontstond er vanaf dien ook een vordering op A. C is daarentegen niet aansprakelijk jegens B want je kan een reeds vernietigd huis niet nogmaals vernietigen.
Vooral belangrijk om te onthouden is dat het streng vasthouden aan een csqn-verband als voorwaarde voor aansprakelijkheid tot onwenselijke gevolgen kan leiden. Logica en rechtsgevoel wijzen verschillende kanten op. Het is vooral een normatief verband. Daarom is praktisch gesproken het beste uitgangspunt de gedachte dat de vestiging van de aansprakelijkheid voor wat betreft het causaal verband beheerst wordt door het csqn-verband en dat art. 6:98 BW pas daarna in de omvangsfase aan de orde komt.
Een omkeringsregel heeft alleen betrekking op het bewijs van een condicio sine qua non-verband (csqn-verband) bij een onrechtmatige daad of wanprestatie. Het is dus niet toe te passen op de omkering van de bewijslast ten aanzien van de andere vereisten voor aansprakelijkheid. De ontwikkeling van de omkeringsregel door de jaren heen kan in vier fasen worden verdeeld:
Omkering van bewijslast bij het schenden van verkeers- en veiligheidsnormen bij verkeers- en arbeidsongevallen (jaren zestig en zeventig).
Een uitbreiding van de regel naar de schending van normen buiten sfeer van verkeers- en arbeidsongevallen (jaren 90).
Inperking: alleen bij verwezenlijking van specifiek gevaar. Er moet hierbij sprake zijn van een norm die beschermt tegen specifiek gevaar. Vervolgens moet deze norm zijn geschonden.
Het terugbrengen van het toepassingsbereik op verkeers- en veiligheidsnormen.
Wanneer meerdere personen samen een onrechtmatige daad plegen jegens een onschuldige derde en ieder van hen als medeveroorzaker van de schade aan is te merken, is er sprake van mededaderschap. De benadeelde mag in dit geval iedere mededader tot vergoeding van het volle bedrag van zijn schade aanspreken. De daders zijn dan ieder hoofdelijk aansprakelijk. Ook in het geval van een toevallige samenloop van gebeurtenissen zijn daders hoofdelijk aansprakelijk. Dit wordt als billijk geacht vanuit het oogpunt van slachtofferbescherming. Er is natuurlijk wel alleen sprake van een samenloop van oorzaken en dus van hoofdelijke aansprakelijkheid wanneer beide daders door hun samenlopende gedrag een bijdrage hebben geleverd aan dezelfde schade.
Wanneer er sprake is van samenlopende omstandigheden waarbij de benadeelde ook eigen schuld heeft, geldt dat er sprake is van beperkte hoofdelijke aansprakelijkheid. Bij de bepaling van de omvang van de verplichting van de aansprakelijke persoon wordt dan de ficitie gehandteerd dat degene die kan worden aangesproken de enige schuldenaar is.
Het woord 'groepsaansprakelijkheid' is enigszins misleidend omdat het gaat over de aansprakelijkheid van een hele 'groep'. Artikel 6:166 BW gaat echter over de individuele aansprakelijkheid van groepsleden. Dit zorgt ervoor dat individuele leden van een groep, die de schade heeft toegebracht, niet aansprakelijkheid kan ontkomen. Vereist hierbij is dat de aangesprokene door zijn gedrag het groepsgedrag ondersteunde of stimuleerde. Binnen groepen kan sprake zijn van een psychisch causaal verband: een groepslid kan door bepaalde gedragingen bijdragen aan de sfeer waarin onrechtmatige gedragingen kunnen plaatsvinden. Dit begrip moet echter niet te letterlijk genomen worden. Bewijs van een psychisch causaal verband in plaats van een csqn-verband is niet vereist.
Voor aansprakelijkheid dient volgens art. 6:166 BW aan drie vereisten te zijn voldaan:
Er dient sprake te zijn van handelen in groepsverband;
Het staat vast dat zeker één van de leden van de groep door onrechtmatig handelen schade heeft toegebracht (het is vaak moeilijk vast te stellen wie wat doet, dus er moet alleen kunnen worden vastgesteld dat minstens één lid van de groep de schade heeft veroorzaakt);
De kans op het onrechtmatig toebrengen van schade had de aangesprokene ervan moeten weerhouden om mee te doen (kanscriterium);
De gedragingen van de aangesprokene kunnen hebben worden toegerekend.
Er zijn drie gevallen te onderscheiden waarop art. 6:166 BW kan worden toegepast:
Er is niet zeker wie de schade heeft veroorzaakt.
Wel zeker is wie (uit de groep) de schade heeft toegebracht.
Er staat vast wie zeker niet als schadeveroorzaker kan worden aangemerkt. Deze is in elk geval ook hoofdelijk aansprakelijk maar kan regres nemen op alle leden van de groep, maar dan wel voor gelijke delen.
Wanneer iemand een ander beschuldigd van een onrechtmatige daad, zal er vaak sprake zijn van nalatigheid. Nalaten heeft een wat engere betekenis dan bijvoorbeeld bij het Kelderluik-arrest waarbij er sprake was van gevaarzetting. Er is sprake van (zuivere) nalatigheid in gevallen waarin iemand aansprakelijk is voor:
(1) een gevaarlijke toestand die hijzelf niet in het leven heeft geroepen of (2) voor een door een derde gepleegde onrechtmatige daad. De wetgeving omtrent aansprakelijkheid voor nalaten/nalatigheid is geregeld in art. 6:162 BW.
Aansprakelijkheid door nalaten impliceert een verplichting tot een ‘doen’, maar van een verplichting hiertoe is alleen sprake wanneer er een bijzondere relatie bestaat tussen een persoon met een zaak.
In dit geval berust aansprakelijkheid op een bijzondere relatie met een zaak, maar ook op controle over de feitelijke situatie en op een relatie met het slachtoffer. Het klassieke voorbeeld hiervoor is werkgeversaansprakelijkheid, de werkgever heeft immers controle over de veiligheid op de werkplek en een band met het potentiële slachtoffer. In elk geval moet volgens de HR de potentieel aansprakelijke waarschuwen tegen een bepaald gevaar. In dat geval moet ook worden beschreven wat het karakter van het gevaar is zodat het publiek weet welk gedrag er wordt verwacht.
Ook bij een door een derde gepleegde onrechtmatige daad geldt dat er een relatie is tussen degene die wordt aangesproken en de dader. Degene die voor nalaten aansprakelijk wordt gehouden is hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Hij zou zich kunnen verhalen op diegene die de schade echt heeft veroorzaakt maar deze is meestal onvindbaar of insolvent. Deze theorie is oneerlijk in die zin, dat het mogelijk is om iemand die maar voor 1% verantwoordelijk is voor de schade, voor 100% kan worden aangesproken. Het is belangrijk in acht te houden dat hoofdelijkheid geen wettelijke dwang is. Het gaat om rechterlijke interpretatie. De rechter kan dus bepalen dat de gehele schade niet in redelijkheid valt toe te rekenen aan degene die nalatig is geweest.
De grenzen van het aansprakelijkheidsrecht komen in zicht bij de categorieën die nu aan bod komen. Deze zijn niet scherp van elkaar te onderschieden.
Wanneer schade wordt veroorzaakt door een sport of spel geldt een hogere drempel voor aansprakelijkheid, want het meedoen aan sporten brengt nu eenmaal risico’s met zich mee. Aansprakelijkheid ontstaat dan ook pas bij grove overtredingen. De Hoge Raad staat in deze categorie veel toe.
Het kan zijn dat er geen sprake is van onrechtmatig gedrag, maar van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Deze benaming is niet goed gekozen omdat er in feite altijd sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Denk aan het voorbeeld van een caféruzie. Als het slachtoffer en dader elkaar niet in hetzelfde café hadden getroffen was er niets gebeurd.
Het gaat in het geval van ongelukkige samenloop om alledaagse situaties waarbij schade ontstaat. De dader valt in zo’n geval weinig tot niets te verwijten. Hierdoor ontstaat een gevoelsmatige weerstand tegen aansprakelijkheid van de dader. Gevaarscheppend gedrag is dan ook alleen onrechtmatig wanneer de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden.
Volgens de Hoge Raad zijn in beginsel de gewone aansprakelijkheidsregels van toepassing in de privé-sfeer. Het is namelijk niet goed verdedigbaar dat aansprakelijkheid afstuit op een kennelijke nauwe band tussen de dader en het slachtoffer.
Onder hinder verstaat men een vorm van overlast (rumoer, stank, ontnemen van steun etc.). Wanneer men hinder ondervindt, kan een rechterlijk verbod worden gevorderd. Hinder geeft in het geval van psychische schade recht op smartengeld, maar geeft in ieder geval recht op vergoeding van vermogensschade. Omdat mensen nu eenmaal samenleven en dingen van elkaar moeten accepteren, kijkt de Hoge Raad om te beoordelen of er onrechtmatig gehandeld is naar de aard, ernst en duur van de hinder in de combinatie met de ontstane schade en omstandigheden. Relevant hierbij zijn onder andere de plaatselijke gebruiken en afgegeven vergunningen. De rechter kijkt dus goed naar de omstandigheden van het geval.
Het profiteren van een wanprestatie is in principe niet onrechtmatig ten opzichte van diegene die door de wanprestatie schade heeft geleden. Wanneer er een contract opgesteld is dan is dit contract bindend voor contractpartijen. Een derde die profiteert wordt dan niet aansprakelijk geacht omdat een contract dan derdenwerking zou moeten hebben terwijl dat niet zo is als twee partijen iets (onderling) met elkaar afspreken.
Hiervoor geldt hetzelfde uitgangspunt in de vorige paragraaf. Een overeenkomst is alleen tussen partijen van kracht. Uiteraard zijn hierop uitzonderingen denkbaar.
Het Burgerlijk Wetboek kent hiervoor geen aparte regeling. Wel vormt 6:162 BW gewoon de grondslag voor aansprakelijkheid en kan vermogensschade gevorderd worden. Eer wordt in dit geval ook wel aangeduid als een gevoel van eigenwaarde. Een goede naam doelt op de reputatie die iemand heeft. Voor aantasting van een goede naam is altijd de kennisneming van derden vereist. Ook een feitelijk juiste uitlating kan leiden tot aansprakelijkheid wegens het aantasten van een reputatie. Hierbij kan een overlap bestaan met de aantasting van privacy, denk bijvoorbeeld aan een openbaarmaking van een gênant feit. Art. 8 EVRM beschermt de privacy, goede naam en eer. Er is in deze gevallen sprake van een clash tussen het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting. Welk recht zwaarder weegt hangt af van de omstandigheden per geval.
Omdat ondernemen al veel risico kost is het niet wenselijk om bestuurders van vennootschappen te gemakkelijk aansprakelijk te houden voor onzorgvuldig gedrag. Daarom is de drempel voor dit soort aansprakelijkheid verhoogd naar ernstig verwijtbaar gedrag. Ook wordt er een onderscheid gemaakt tussen interne aansprakelijkheid en externe aansprakelijkheid.
Interne aansprakelijkheid
Wordt geregeld in art. 2:9 BW. Een bestuurder is jegens de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke taakvervulling. De (rechts)regel is dat een bestuurder alleen aansprakelijk is indien hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Externe aansprakelijkheid
Bij kennelijke onbehoorlijke taakvervulling door een bestuurder wat mogelijk tot een faillisement heeft geleid van de vennootschap, is de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk jegens de boedel. Ook hier is er een hogere drempel gebruikt voor de aansprakelijkheid.
Aansprakelijkheid via de onrechtmatige daad
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat een bestuurder in bepaalde gevallen ook aansprakelijk kan zijn op grond van de onrechtmatige daad. Dat kan op de twee manieren. De eerste is de in de Beklamel-rechtspraak uitgemaakte regel dat wanneer een bestuurder de vennootschap verbindt (via een overeenkomst) terwijl hij redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap de overeenkomst niet kon nakomen, deze hoofdelijk aansprakelijk is. De tweede manier is wanneer een bestuurder zich achter een rechtspersoon tracht te verbergen en daarmee door hem gesloten overeenkomst (bewust) niet nakomt. Ook dan is de bestuurder gewoon aansprakelijk. Dit wordt de doorbraak-jurisprudentie genoemd.
De overheid neemt een bijzondere positie in de samenleving waardoor aansprakelijkheid van de overheid ook een bijzonder leerstuk is. De rechter is terughoudend met het aannemen van aansprakelijkheid vanwege het publieke karakter. Er zijn zes vormen van overheidsaansprakelijkheid die kort worden toegelicht:
Soms kan wetgeving (in materiële zin) onrechtmatig worden bevonden door de rechter omdat deze in strijd is met hogere regelgeving of een algemeen rechtsbeginsel. De benadeelde kan een schadevergoeding en algemeen uitvoeringsverbod vorderen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU zijn Staten ook aansprakelijk als zij niet op de juiste manier en tijdig Europese wetgeving hebben omgezet in nationale wetgeving. Of deze niet goed uitvoeren.
De rechter toetst bij deze vormen van aansprakelijkheid aan 6:162 BW. Het relativiteitsvereiste is bij deze vorm van aansprakelijkheid vooral belangrijk, omdat de geschonden norm daadwerkelijk ook de benadeelde moet hebben geraakt. Anders zullen veel meer burgers de overheid proberen aan te spreken.
Wanneer bij de voorbereiding van de uitspraak fundamentele rechtsbeginselen dusdanig zijn veronachtzaamd dat er van een eerlijke of onpartije behandeling geen sprake kan zijn, kan de Staat aansprakelijk worden gehouden voor onrechtmatige rechtspraak. Daar is men zeer terughoudend in. Daarbij moet er tegen de uitspraak ook geen rechtsmiddel open staan of hebben gestaan.
De overheid is aansprakelijk voor door een benadeelde geleden schade door vernietigde of niet tijdige besluiten (in de zin van art. 1:3 lid 2 Algemene Wet Bestuursrecht). Ook als de rechter opeens uit blijkt te gaan van een nieuwe rechtsopvatting. Wel moet er dan wel sprake zijn van schending van de belangen van de benadeelde. En bij aansprakelijkheid voor niet tijdige besluiten moet niet enkel sprake zijn van termijnoverschrijding. Er moet ook sprake zijn van een bijkomstige omstandigheid.
Als een strafzaak eindigt zonder een straf voor de verdachte, dan kan de verdachte een vordering instellen voor de door hem geleden schade die te maken heeft met een klinische observatie, hechtenis of verzekering. Dat geldt ook voor immateriële schade. Er is een speciale regel in de wet voor deze vorm van aansprakelijkheid. Daarom kan deze vorm van aansprakelijkheid niet worden omzeild met de onrechtmatige daad.
Voor de toezichtstaken die overheid heeft (via toezichthoudende instanties) kan ook aansprakelijkheid ontstaan voor de overheid. Dit wordt ook wel falend toezicht genoemd. De aansprakelijkheidsdrempel ligt echter wel hoog hiervoor omdat aansprakelijkheid moeilijk te koppelen is aan de dillema's waarvoor een toezichthouder staat bij wel/niet ingrijpen. Daarom hebben autoriteiten zoals De Nederlandsche Bank en Autoriteit Financiële Markten een extra drempel voor aansprakelijkheid. Mocht er een claim komen voor falend toezicht dan moet er sprake zijn van opzet en grove schuld.
In het algemeen belang zal de overheid bepaalde maatregelen moeten nemen waarbij een klein aantal personen onevenredig getroffen kan worden. Zij hebben recht op een schadevergoeding omdat het niet eerlijk is als zij wel mee moeten 'betalen' voor het algemeen belang. Wel hebben de benadeelden slechts recht op een vergoeding voor de onevenredige schade. Daarmee wordt bedoeld de schade die uitstijgt boven het maatschappelijk risico. Binnenkort treedt de Wet Nadeelscompensatie in werking (titel 4.5 Awb) waardoor er een einde komt aan 6:162 BW als grondslag voor het onrechtmatig overheidsoptreden.
Rechters volgen niet altijd het stappenplan van de onrechtmatige daad.
De vereisten van art. 6:162 BW zijn niet altijd goed te onderscheiden.
De vereisten van het artikel worden niet altijd op dezelfde manier ingevuld.
Aansprakelijkheid kan ook worden aangenomen wanneer niet aan alle vereisten van het artikel is voldaan.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Dit is een samenvatting per hoofdstuk van het boek Onrechtmatige daad uit het vierde deel van de serie Monografieën Privaatrecht. Daarnaast vindt je in de BulletPoints de speerpunten uit het boek per hoofdstuk.
Gegevens bij de 8ste druk:
...There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1321 | 1 |
Feedback H2 Law Supporter contributed on 17-05-2019 11:56
Hoi Anouar,
Fijn dat je merkt dat het toch goed vordert ondanks dat het wat langer duurt dan verwacht. Houd er rekening mee dat de overige hoofdstukken meer vergelijkbaar zijn met hoofdstuk 2 qua moeilijkheid. Wederom per onderdeel wat feedback:
Omvang & inhoud
Spelling & zinsbouw
Auteursrecht
Opmaak en aanlevering
Deadlines
Succes met het restant van de opdracht!
Groetjes,
Mark
Add new contribution