Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Let op: samenvattingen en collegeaantekeningen worden ieder jaar gecontroleerd op juistheid en verbeterd. Het kan zijn dat de oude samenvattingen niet meer volledig aansluiten bij het huidige studieprogramma. Voor het meest actuele overzicht van beschikbare en verwachte samenvattingen, zie de startpagina voor JoHo samenvattingen: https://www.joho.org/nl/samenvattingen.
Week 1: 18de eeuws constitutionalisme
1.Periodisering: geef aan in welke mate de opkomst van geschreven grondwetten vanaf het einde van de 18de eeuw al dan niet aan een historische breuklijn beantwoordt in de ontwikkeling van het Europees publiekrecht.
Aan het einde van de 18e eeuw was er nog geen geschreven grondwet. Pas in het midden van de 19e eeuw beschikte de meeste West Europese landen wel over een Europese grondwet. Hiertussen in, dus rond het einde van de 18e eeuw, zijn de grondwetten ontstaan, dit is een breuklijn omdat er moderne constituties ontstonden. Geschreven constituties waren tekenen van de politieke vernieuwing die plaatsvond.
2. Betekent het feit dat Engeland vandaag nog steeds geen geschreven grondwet heeft, dat dat land geen grondwettelijk recht in moderne zin heeft?
Nee, ondanks dat Engeland geen geschreven Grondwet bezit, betekent dit niet dat er geen grondwet zou zijn. Andere teksten kunnen de rol vervullen van de grondwet. Engeland heeft dus wel een grondwet volgens het materieel criterium: er bestaan constitutionele teksten bijvoorbeeld Magna Carta.
3. Geef de algemene ontwikkelingslijn aan van de volgende kenmerken van Ancien Régime instellingen: (a) feodaliteit; (b) standen; (c) particularisme en privileges; (d) de soeverein.
Feodaliteit: Het in leen geven van gebieden in ruil voor ‘trouw’, bijstand en het betalen van schattingen. In de Middeleeuwen had dit leenstelsel een politieke functie, in de Nieuwe Tijd werd de feodaliteit vooral gebruikt voor de organisatie van onroerende eigendom. Eigenlijk werd het meer een zakenrechtelijk systeem, maar hieraan vast kleefden de prerogatieven Justitie en fiscaliteit.
Standen: Tijdens de Middeleeuwen werd de samenleving in drie standen verdeeld. Zowel in de Middeleeuwen als in de Nieuwe Tijd genoten hogere standen voorrechten. De Katholieke en Protestantse kerk hadden bevoorrecht statuut. Hiernaast genoot ook de adel van privileges.
Particularisme en privileges: Privileges zijn eigen juridische statuten die verbonden waren aan bepaalde groepen. Deze particularismen werden in het Ancien Régime beperkt. Het leidde namelijk tot een grote verscheidenheid aan rechtsstatuten en ongelijkheid.
Soeverein: Er was sprake van een relatieve doorbraak, de vorst was niet meer het enige type van vorstelijk gezag. Keizer en Paus bleven in de nieuwe tijd wel bestaan maar hun macht en gezag werd ingeperkt.
4. Wanneer ontstaat het ‘modern’ soevereiniteitsbegrip en wat houdt dat soevereiniteitsbegrip in? Wat is het essentieel verschil tussen de soevereiniteit van een koning in de Middeleeuwen en de soevereiniteit van een koning in de Nieuwe Tijd?
In de nieuwe tijd oefent de vorst de politieke en uitvoerende macht zelf uit. Er is sprake van een exclusieve soevereiniteit. In de middeleeuwen moest hij veel meer rekening houden met meerdere politieke actoren per gebied, en was er daarom sprake van een gedeelde ofwel een concurrerende soevereiniteit.
4bis. Wat is het essentieel verschil tussen de soevereiniteit van die vorsten uit de Nieuwe Tijd en de politieke cq constitutionele positie van de koningen of koninginnen in Europese landen waar er vandaag nog een koningshuis het staatshoofd levert?
In de Nieuwe tijd, nog in de 19e eeuw, was er één soevereiniteit in een territorium, deze soeverein kon een persoon zijn, maar het kon ook een soeverein in abstracte vorm zijn. Hierbij valt te denken aan een natie of het volk. In de 20ste eeuw ging de grondwet uit van de natie/ het volk, dus van één soeverein persoon naar de soevereiniteit bij het volk/ de natie. Politieke legitimiteit berust bij de natie of bij het volk. Er was dus sprake van exclusieve soevereiniteit.
Eind 20ste eeuw en hedendaags is er sprake van concurrerende soevereiniteit. Intern krijgen provincies meer autonomie en meer bevoegdheden. ‘Functies’ van de staat worden steeds meer geprivatiseerd. Extern spelen organisaties als de EU en de NAVO een belangrijke rol. Een deel van de soevereiniteit is afgestaan aan supranationale organisaties. Er is dus geen sprake meer van exclusieve soevereiniteit maar van concurrerende soevereiniteit op wereldschaal.
4ter. Tot welk type soeverein behoort de koning zoals die meestal in onze traditionele (kinder)sprookjes opgevoerd wordt? En waarom?
Het is afhankelijk wat je verstaat onder een koning uit een kindersprookje. Maak dat duidelijk op tentamenvragen. Je geeft aan wat je eronder begrijpt en je kunt dat dan vergelijken met een koning vandaag. Je bent natuurlijk vrij die koning te identificeren als een uit de nieuwe tijd, of een uit de middeleeuwen. Veel mensen denken dat de koning nog een macht heeft, die hij eigenlijk niet meer heeft. Kinderen helemaal. Voorbeeld:
In de kindersprookjes is de koning of koningin een exclusieve soeverein. Dit omdat hij of zij de enige is die politieke macht en gezag heeft, er zijn niet meerdere actoren waartussen de politieke macht is verdeeld.
5. Wat betekende de feedback van de Oudheid voor de politieke en constitutionele geschiedenis in de Nieuwe Tijd?
Voor de politieke geschiedenis was de Oudheid van groot belang. De teksten leveren een onuitputtelijke bron voor politieke ethiek. Er waren gebeurtenissen te vinden die inspiratie gaven om vragen te beantwoorden over bestuurlijk en onbehoorlijk handelen door politieke machtshebbers. Politieke en juridische geschriften uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd verwezen steeds naar verhalen uit de Oudheid. Geschriften uit de Oudheid waren een soort gemeenschappelijke code voor discussies en polemiek. Voor het publieke recht was de invloed beperkt, de Westerse instellingen waren namelijk geen kopie van de oude Romeinse instellingen.
6. Waarom is het Heilige Roomse Rijk belangrijk geweest in de ontwikkeling van de Duitse publiekrechtelijke traditie?
Het Heilige Roomse Rijk is van belang geweest voor de ontwikkeling van de Duitse publiekrechtelijke traditie omdat de verhouding tussen keizer en de territoriale vorsten binnen het Roomse Rijk geregeld moest worden om de politieke spanning binnen het rijk vreedzaam te kunnen beheersen. Het zwaartepunt lag in het keizerrijk niet in de keizerlijke instellingen maar in de territoriale vorstendommen. Het keizerrijk was hierdoor interessant voor juristen om de structuur publiekrechtelijk volgens eigen juridische begrippen en principes uit te werken.
6bis. Geef aan waarom de uitdrukking ‘keizerlijk’ in het H. Roomse Rijk enigszins dubbelzinnig is. Geef aan hoe dat dualisme in het toenmalige keizerrijk ook concreet vorm kreeg in aparte instellingen.
De uitdrukking keizerlijk is dubbelzinnig omdat niet alle ‘keizerlijke’ instellingen van de keizer afhingen. De Rijksdag, en twee keizerlijke justitiehoven, niet alleen onder de heerschappij van de keizer, maar ook van anderen. Het dualisme kreeg vorm in die twee aparte instellingen cq. twee keizerlijke justitiehoven: Reichskammergericht en de Reichhofrat. Beide hadden het hoogste gezag al was de een afhankelijk van de keizer en de ander van de territoria.
7. Geef aan hoe de ontwikkeling en afloop van de Dertigjarige Oorlog de stelling illustreert, dat de interne organisatie van Duitsland toen al een internationale (althans: globaal-Europese) aangelegenheid was.
Vanaf de Middeleeuwen was Duitsland een versnipperde verzameling van grotere en kleinere landen die deel uitmaakten van de Duitse Natie. Gebieden als Italië, Oostenrijk en de Benelux behoorden toe aan Duitsland. De keizer was één van de territoriale vorsten binnen de Natie. De keizer wilde meer macht binnen het rijk verwerven en dit was dan ook het doel van de Dertigjarige Oorlog. De oorlog was erg gecompliceerd onder andere doordat andere landen, zoals Zweden en Frankrijk, zich gingen interveniëren in de oorlog. Dit zorgde ervoor dat de oorlog een Internationaal- Europese aangelegenheid werd.
8. Wat is de belangrijkste constitutioneelrechtelijke verschuiving geweest die de Engelse burgeroorlog, van de strijd in de jaren 1640 tot de Glorious Revolution heeft teweeggebracht? Waarom is die toenmalige constitutioneelrechtelijke ontwikkeling in de 20ste eeuw opnieuw in vraag gesteld en andermaal (zij het in een andere politieke context) actueel geworden?
De Engelse burgeroorlog leidde tot een staatssysteem waar de monarchie geleidelijk steeds meer moest wijken voor de soevereiniteit van het Parlement. Het parlement kreeg meer invloed.
In de 20ste eeuw is deze ontwikkeling weer actueel geworden omdat de invloed van partijbesturen steeds groter worden. De Leader van de partij, is ook Premier. Als hij als partijleider aftreedt, moet hij ook als premier aftreden (David Cameron). De MPs moeten als kandidaat voor hun kiesdistrict worden geselecteerd, de MPs zijn dus afhankelijk van de Goodwill van hun partijbestuur om een kans op herverkiezing te maken. Hierdoor zou het kunnen zijn dat ze minder kritisch zijn t.o.v. de regering tijdens wetgeving.
De uitvoerende macht is niet meer zo sterk onderworpen aan controle.
8bis. Bespreek de context, inhoud en draagwijdte van de Petition of Right van 1628.
Context: Karel I had buiten het parlement om maatregelen genomen om de staatskas te voeden, door leningen af te dwingen om zijn buitenlandse politiek te financieren. Het Parlement was het hier niet mee eens en werd ontbonden. Een nieuw parlement werd opgeroepen, deze maakte de Petition of Rights op.
Inhoud: De koning kon, mits aanvaarding van bepaalde voorwaarden, op vijf subsidies van het Parlement rekenen. Hij mocht zonder medewerking van het parlement geen belastingen heffen, geen aanhoudingen buiten procesrechtelijke vormen zou bevelen, geen militaire troepmachten bij particulieren zou laten legeren, of de krijgswet zou uitvorderen.
Draagwijdte: De petition verminderde nauwelijks de spanningen tussen Koning en Parlement. De vorst bleef vinden dat hij zelf belastingen mocht heffen wanneer hij dat noodzakelijk achtte. Het Parlement meende dat hun goedkeuring hiervoor nodig was. Hierom werd het parlement ontbonden, de principes bleven echter wel als referentie gelden.
8ter. Bespreek de context, inhoud en draagwijdte van de Engelse Bill of Rights van 1689.
Context: Koning Jacobus’ politiek stuitte op verzet om meerdere redenen. Willem van Oranje viel Engeland militair aan, en Jacobus vluchtte naar Frankrijk. Het koningschap werd door het parlement overgedragen aan Willem van Oranje. Deze opvolging was eigenlijk onrechtmatig, maar werd door het parlement beslist en goedgekeurd. (Ook wel Glorious Revolution). Willem van Oranje riep een Conventie bijeen en riep zichzelf uit tot bevoegd parlement. Hij werkte een Declaration of Rights (een verklaring die een aantal nieuwe constitutionele regels uitdrukte) uit, maar uiteindelijk werd een compromis; The Bill of Rights aangenomen.
Inhoud: The Bill of Rights moest voorkomen dat de koning zonder toelating van het Parlement belastingen zou kunnen heffen of in vredestijd een staand leger zou kunnen behouden. De autonomie van het Parlement werd gegarandeerd, er moest vrijheid van meningsuiting zijn in debatten en het Parlement moest geregeld kunnen vergaderen, en in verkiezingen vrij zijn. Hij was ook gericht tegen bovenmatige boetes of dwangsommen en wrede en ongewone straffen. Protestanten mochten voor hun zelfverdediging tegen katholieken wapens dragen.
Draagwijdte: De macht van de koning bleef toch zeer groot. Er was geen sprake van een parlementair systeem. De koning benoemde ministers en controleerde de toegang tot ambten. De macht van het Parlement ging er wel op vooruit: de koning kon een permanent leger slechts handhaven door ieder jaar een wet goed te laten keuren.
9. Wat waren de “lois fondamentales” in Frankrijk tijdens de Nieuwe Tijd? Waarom drukken die fundamentele beginselen een spanningsverhouding uit tussen koning en koninkrijk?
Lois fondamentales zijn fundamentele wetten waaraan de koning zelf gebonden was, niemand kon deze wetten wijzigen, zelfs de koning niet. De lois fondamentales drukken een spanningsverhouding tussen koning en koninkrijk uit, omdat die wetten niet door de koning zelf gemaakt waren, maar deze wetten behoorden tot de basisorde van de Franse staatsorde.
9bis. Aan Lodewijk XIV wordt de uitspraak “L’État, c’est moi” (‘De Staat, dat ben ik’) toegeschreven. Beantwoordt die formule aan de constitutionele positie van de koning in Frankrijk tijdens de laatste eeuwen van het Ancien Régime?
Ja, de Koninklijke macht was gefundeerd op de goddelijke wil. Er waren vanuit het oogpunt van monarchie geen concurrente legitieme machten binnen of buiten koninkrijk om het koninklijk beleid te controleren.
9ter. Wat waren de “Parlementen” in Frankrijk vóór de Franse Revolutie?
De soevereine justitiehoven: het Parlement van Parijs en de provinciale Parlementen. Ze spraken recht in naam van de koning, maar konden betrekkelijk onafhankelijk optreden.
9quater. Waarin bestond het parlementair toetsingsrecht van de Koninklijke ordonnanties tijdens de Nieuwe Tijd?
De nieuwe Koninklijke verordeningen moesten in de registers van het Parlement ingeschreven worden. Zo konden de Koninklijke ordonnanties getoetst worden aan fundamentele wetten van het koninkrijk. De Parlementen eisten het recht op om de registratie van de ordonnanties te weigeren en hun bezwaren aan de koning mee te delen.
9quinquies. Aan welke normen was het optreden van de Franse koning tijdens het Ancien Régime gebonden?
Goddelijke en natuurrechtelijke normen.
10. Wat verstaat men onder het (18de eeuwse) Droit public de l’Europe?
Hieronder verstaat men het volkenrecht. Het is een combinatie van enerzijds rechtsregels en politiek beginselen en anderzijds regels van intern publiek recht en regels over internationale betrekkingen.
11. Leg uit waarom de politieke theorie van de balance of powers in de internationale betrekkingen goed paste in de 18de eeuwse wetenschappelijke denkbeelden.
The balance of Powers houdt in dat men er vanuit gaat dat alleen wanneer verschillende partijen door allianties en verdragen een machtsevenwicht bereikten, de vrede gehandhaafd kon worden. Tegen het einde van de 17e eeuw vond men dat de vorst in het grootst mogelijk belang van de staat moest handelen. In de 18e eeuw, vond men dat men niet slechts naar de egoïstische staatsraison moest handelen, want dan zou er geen vreedzame co-existentie ontstaan. Men moest het internationale politieke systeem opvatten als een systeem van de natuurlijke wereld, die eigen wetmatigheden en functioneringsregels van nature uit aan vorsten en regeringen opdrongen. Hierdoor was de raison d’état uit de natuur van de internationale betrekkingen erop gericht zichzelf te beperken omdat het botste met andere krachten in het systeem, op deze manier zou de vrede gehandhaafd kunnen worden.
12. Hoe verzoen je het begrip raison d’état en dat van balance of powers in het Droit public de l’Europe?
Opgelet: zorg in je antwoord dat je duidelijk begrijpt waarom beide begrippen enigszins tegenstrijdig zijn (raison d’état impliceert dat er geen hoogste norm is voor een staat dan zijn eigen belang voor steeds grotere macht; balance of powers impliceert dat een staat zijn machtsuitbreiding aan banden moet leggen).
Raison d’état: het idee dat elk land zijn eigen belangen heeft die een bepaald politiek handelen noodzakelijk maakt. Uitbreiding van de machtspositie was een middel om onafhankelijkheid te waarborgen. Eigenlijk is er geen hoogste norm maar the Balance of Powers is een soort ‘structuur’ die de verhoudingen tussen staten bepaalde. Macht die een staat bezit en uitoefent wordt gecontroleerd en in evenwicht gehouden door andere staten.
13. Waarom speelden overwegingen van economische politiek een belangrijke rol in de politieke theorieën tegen het einde van het Ancien Régime?
Omdat bleek dat staatsmiddelen nodig waren om het staatsapparaat te bepalen en de internationale positie veilig te stellen en te vergroten. Militaire macht en oorlog werden beheerst door een economische analyse. Militaire overwinningen werden gezien als weerspiegeling van capaciteit om over financiële middelen te beschikken. Er kwam steeds meer belangstelling voor het realiseren van rijkdom van een land.
14. In welke mate beantwoordt het 18de eeuws ‘natuurrecht’ aan de algemene beginselen van de rationalistische denkbeweging?
Volgens het rationalisme moet een natuurwet aan een dubbel criterium beantwoorden: wetmatigheid moet universeel geldig zijn in tijd en ruimte. Een regel van het natuurrecht moest in de natuurwetenschappen ook aan het dubbele criterium van tijd en ruimte beantwoorden. Het 18e eeuws natuurrecht beantwoordt dus in grote mate aan de algemene beginselen van de rationalistische denkbeweging.
15. Wat was de grondslag van legitieme politieke macht volgens de meeste auteurs van de Verlichting?
De vrije wil was de grondslag van legitieme politieke macht volgens de meeste auteurs van de Verlichting.
15bis. Hoe verklaar je de nadruk op ‘volkssoevereiniteit’ (of ‘nationale’ soevereiniteit) in de politieke theorieën van de Verlichting? Wat wilde men met dat begrip bereiken? Waarom versterkte dat begrip, zoals het toen werd opgevat, de politieke en constitutioneelrechtelijke rol die voortaan aan een parlementaire vertegenwoordiging toegeschreven werd?
De nadruk op volkssoevereiniteit valt als volgt te verklaren: de basis van de staatsmacht was een theoretische overeenkomst, het sociaal contract, waarbij het volk een ‘stukje’ macht overdroeg in ruil voor veiligheid. Deze macht werd overgedragen aan een persoon of instelling, maar deze staatsmacht was dus af te leiden van de volkssoevereiniteit. Met het begrip volkssoevereiniteit wilde men legitimiteit van de staat bereiken. Het begrip volkssoevereiniteit versterkte de politieke rol die aan de parlementaire vertegenwoordiging werd toegeschreven omdat het parlement voortaan niet slechts een controle- orgaan was, maar de werkelijke drager van de soevereiniteit.
16. De Amerikaanse grondwet: leg uit in welke mate die grondwet het “Great Compromise” uitwerkte.
De constitutie gaf de federale staat competenties inzake handel, muntwezen, belastingen, buitenlands beleid, defensie en voorzag in justitie. Dit systeem, waarbij deelstaten de basis van het politiek systeem uitmaakten werd gezien als het ‘Great Compromise’.
17. Geldt voor de Amerikaanse Grondwet dat een moderne geschreven constitutie regels moet bevatten die zowel betrekking hebben op de staatsorganisatie als op de fundamentele rechten en vrijheden van de staatsburgers? Geef aan hoe die regeling van de fundamentele rechten tijdens de beginjaren van de VS als onafhankelijke staat (vóór het einde van de 18de eeuw) werd opgelost.
Let op: het gaat hier onder meer om hetgeen in de VS als Bill of Rights bekend staat (anders dan de Engelse Bill of Rights).
Ja, er bleef kritiek bestaan op het feit dat in de grondwet een lijst met fundamentele rechten ontbrak. Daarom werd volgens een bijzondere procedure een lijst opgenomen waarin fundamentele rechten stonden. Dit is de Amerikaanse Bill of Rights.
18. Waarin bestond de belangrijkste bijdrage van Napoleon aan het 19de eeuwse publiekrecht (in Frankrijk, maar deels ook in tal van andere Europese landen)?
Het model van Napoleon zijn staat sloeg op de manier waarom de gecentraliseerde Franse staat door nieuwe overheidsinstellingen werd ondersteund.
Week 2: Engeland
1. Wat zijn de bronnen van het Engels constitutioneel recht? Op welke wijze kan de Engelse constitutie gewijzigd worden? Kent het Engelse recht een Grondwetgever cq Constituante?
Bronnen van Engels constitutioneel recht : Constitutional conventions, constitutionele akten en wetten, (Engelse) rechtspraak, doctrine Deze heeft slechts indirect gezag
De Engelse constitutie kan als volgt gewijzigd worden: door een Parlement en door een gewone wet, hiervoor is geen bijzondere meerderheid vereist.
Het Engelse recht kent geen Grondwetgever cq. Constituante.
2. Wat verstaat men onder een constitutional convention?
Hieronder wordt de constitutionele gewoonte verstaan. Deze constitional convention is niet gecodificeerd.
3. Wat verstaat men onder de doctrine van de parlementaire soevereiniteit in Engeland? Is die doctrine aangetast door het lidmaatschap van het VK tot de Europese Unie of door de Human Rights Act 1998?
Onder de doctrine van de parlementaire soevereiniteit in Engeland verstaat men dat er geen beperking kan worden opgelegd aan de soevereiniteit van het parlement. Acts of parliament staan boven elke andere vorm van regulering. De doctrine is aangetast door de Human Rights Act 1998, de meeste (maar niet alle) regels uit het EVRM zijn in de nationale Britse wetgeving ingevoerd.
4. In welke mate kent het Engelse recht het principe van de scheiding der machten? Geef enkele uitzonderingen op het principe uit het recente verleden. Geef voorbeelden van hervormingen cq hervormingsvoornemens van de Labour-regering die sedert 1997 aan de macht is, om en aantal van die uitzonderingen weg te werken.
In de 21ste eeuw geen sprake van strikte scheiding der machten in Engeland.
Vroeger liep Engeland vooruit op het westelijke continent, zij kenden al eerder scheiding der machten. Montesqieu nam, voor zijn land Frankrijk, Engeland als voorbeeld. Omdat er geen sprake was van strikte scheiding kwam er commentaar op. Maar relatief gezien was er toch een grotere scheiding der machten in Engeland dan elders. Als voorbeeld: een scheiding tussen uitvoerende en wetgevende macht was in Frankrijk niet echt, in Engeland was dit al wel zo.
Voorbeelden van hervormingen: Lord Chancellor, hij was zowel lid van het kabinet als parlement, als rechterlijke macht. Hier is een einde aan gekomen. The House of Lords was tot vorig jaar Eerste Kamer en Parlement, dit is nu nog steeds zo. Tot vorig jaar was the House of Lords ook het hoogste justitiehof in Engeland. Er was sprake van een functionele scheiding, tussen leden die zich met justitie bezig hielden en zij hielden zich niet bezig met het parlement en andersom. Tegenwoordig dus ook een institutionele scheiding.
5. Wat was tot zijn recente hervorming het ambt van Lord Chancellor? Waarom werd gezegd dat hij een uitzondering was op het beginsel van de scheiding van machten? Wat waren de argumenten om zijn positie in de verschillende staatsmachten te verantwoorden?
De Lord Chancellor is grootkanselier van Groot Brittannië. Hij zag toe op het functioneren en onafhankelijkheid van rechtbanken. Hij speelt een rol bij benoemingen in de Anglicaanse kerk en is één van de vijf personen die kunnen besluiten dat de monarch niet langer bevoegd was tot regeren. Hij was voorzitter van het Hogerhuis en het hoofd van de rechterlijke macht in Engeland en Wales. Ook was hij rechter van de hoogste rechtbank in het Verenigd Koninkrijk en voorzitter van het hooggerechtshof voor Engeland en Wales.
6. Wat verstaat men onder de Royal Prerogative? Geef aan over welke bevoegdheden het gaat.
Eigen bevoegdheden van de Kroon (uitgeoefend door de regering) die hun grondslag vinden in the Common Law en op de ongeschreven grondwet. Erkend door parlement. Vroeger zeer uitgebreide lijst. Het veronderstelt bevoegdheden die niet wettelijk gedefinieerd zijn. Zodra een bevoegdheid wettelijk bepaald is dan geen Royal Prerogative maar een wettelijke bevoegdheid. Het wordt steeds kleiner want als het gedefinieerd wordt dan geen Royal Prerogative meer, het kan niet uitgebreid worden. Sturen militaire groepen naar buitenland.
The Queen has the right to appoint and dismiss a Prime Minister
The Queen opens and dissolves Parliament. She also approves all statutes of law
The monarch, via proclamations or Orders in Council, may declare war or treaties, without the input of the Commons/Lords.
7. Wat zijn de bevoegdheden van de Privy Council?
The Privy Council is een adviserend lichaam. Het adviseert over the Royal Prerogatives. Ook heeft de Privy Council juridische functies, deze zijn ook gedelegeerd aan een juridisch comité. Het is een surpreme court of appeal voor het hele Britse rijk.
8. Sedert wanneer wordt het Engels constitutioneel systeem door het parlement beheerst? Welke historische gebeurtenissen en factoren hebben hierbij een rol gespeeld?
Vanaf 1689 Bill of Rights bevestiging dat het parlement als orgaan van de soevereine staatsmacht. Historische gebeurtenissen:
Belangrijke rol parlement sinds de middeleeuwen
Overwinning van de parlementaire partijen over de koningsgezinden in de burgeroorlog
17 en 18e politiek-filosofische theorieën over de grondslag van georganiseerde maatschappij
Democratiseringsproces onder invloed van liberale denkbeelden in de 19e eeuw.
Meer sociaal georiënteerde denkbeelden in de 20e eeuw
9. Wat zijn de belangrijkste verschillen (samenstelling, bevoegdheden) tussen het Lagerhuis en het Hogerhuis?
Hogerhuis: Een van de kamers van het tweekamerstelsel. Het kan wetgeving amenderen en controleren. Leden worden niet gekozen via verkiezingen maar erven hun zetel of worden benoemd door de kroon. Er zijn twee groepen leden, vertegenwoordigers van kerken die lid zijn zolang ze hun functie bekleden. En overige leden die lid zijn voor het leven. Geen recht van begroting.
Lagerhuis: de belangrijkste kamer van het tweekamerstelsel. Het bestaat uit 646 leden die d.m.v. een districtenstelsel worden gekozen. Het heeft wetgevende bevoegdheden en controleert het beleid van de regering. Daarnaast heeft het recht van begroting
10. Wat zijn tijdens de 20e eeuw, maar vóór 1999, de belangrijkste hervormingen van het Hogerhuis geweest? Welke hervormingen heeft het Hogerhuis sedert 1999 ondergaan?
Voor 1999: afschaffing van het recht een door het Lagerhuis goedgekeurde financiële wet te verwerpen.
In 1999 werd het aantal zetels van de erfelijke edellieden beperkt.
Sinds oktober 2009 niet meer het hoogste hof voor strafzaken en civiele zaken.
11. Wat betekent de rule of law in Engeland? Hoever gaat dat beginsel terug in de geschiedenis – en verantwoord in het kort je antwoord.
Handelingen van de uitvoerende macht zijn ondergeschikt aan het recht. Gaat terug tot in de middeleeuwen toen Koninklijke justitiehoven de suprematie van de common law over de koning inriepen.
12. Hoe verklaar je dat Engeland geen eigen formele verklaring van fundamentele rechten en vrijheden heeft?
Omdat hier pas in de tweede helft van de 20e eeuw behoefte aan ontstond.
13. Hoe zou je het juridisch, cq constitutioneel, statuut van de Human Rights Act uit 1998 kort samenvatten? Maken die regels deel uit van de Engelse constitutie?
Enerzijds is het statuut van de wet bepaald door de doctrine van de parlementaire soevereiniteit, anderzijds ook een constitutionele wet, waarmee bedoeld wordt dat het principe van een impliciete afschaffing niet toepasbaar is.
Week 3: Frankrijk
1. In welke mate is het een traditie in Frankrijk dat een constitutie door een volksraadpleging wordt goedgekeurd? Som de historische precedenten op.
Soevereiniteit bleef exclusief, maar werd overgeheveld naar het volk/ de natie. Het volk moest vertegenwoordigd worden door een parlement.
2.Hoe verklaar je dat in sommige Franse politieke milieus, en in het bijzonder in eerder links georiënteerde milieus, de grondwet van 1793 nog steeds als de ware essentie van de Franse Revolutie geldt?
1789-1792 Gematigde fase: SG eisten grote hervormingen maar men dacht nog steeds in termen van monarchie. 1791 : eerste geschreven grondwet: constitutionele monarchie. Al overheveling van koning naar natie.
1793: De revolutie bracht oorlog met zich mee (europees) en ook een burgeroorlog in Frankrijk. De revolutionairen voelden zich intern en extern bedreigd. De koning werd afgezet en begin 93 geexecuteerd en republiek werd uitgeroepen. Meer radicale revolutionaire fase. De constitutie van 1793, of van het jaar 1: omdat een nieuw tijdperk aanving, de tijd van de republiek. De bedreiging, intern en extern, was zo groot dat de constitutie die republiek in wilde voeren niet ten volle kon worden ingevoerd. Men riep de noodtoestand uit en stelde de uitvoering van constitutie uit. Er kwam toen een bewind dat met dreiging en de noodtoestand moest handelen.
1795: Terreurregime komt ten einde, nieuw politiek regime: gematigd en meer macht aan executive, directoire. De constitutie wordt vervangen, zonder eigenlijk in werking te hebben getreden door de constitutie van 1795. De staatsgreep van napoleon 1799 maakte een einde aan het regime. Dus een nieuw regime : napoleon kwam aan de macht: consulaat. Maar eigenlijk een periode van militaire dictatuur achter een republikeinse facade, weer een nieuwe geschreven grondwet. In 1799 genoeg met revolutie: nu komt er stabiliteit. 1804: regime werd een keizerrijk en napoleon werd keizer, weer een constitutie van het keizerrijk. Het keizerrijk eindigt met de militaire nederlaag van 1814/ 1815 in Waterloo. Daarna een nieuw regime van restauratie. Nieuwe koning kwam aan de macht. De klok werd eigenlijk teruggedraaid naar 1789 echter de hervormingen ingevoerd door Napoleon. Men was hier erg blij mee. De koning had een charte verleend, in formele zin geen constitutie maar het toonde dat men niet meer kon regeren dan op basis van een fundamenteel document dat eigenlijk overeenstemde met een geschreven constitutie. Dat charte werd in 1830 grondig aangepast om een meer liberaal regime op te richten waarbij de burgerij meer invloed kon hebben.
In 1830 nieuwe revolutie: de bourbondynastie werd verdreven. Weer een monarchie. De koning de familie Orleane. Philip mocht koning worden mits hij trouw zwoer aan de charte. Hij werd koning van de fransen, de grondslag kwam weer bij de volkssoevereiniteit.
1848: europees revolutiejaar. Lodewijk Philip werd verdreven en er kwam een radicale revolutie, dus een meer radicaal regime. Opnieuw een republiek. Charte van 1830 werd afgeschaft en nieuwe constitutie ingevoerd. Dit is de tweede republiek (vanaf 1848). De eerste franse republiek is ontstaan in 1792 en die bestaan heeft tot 1804. De president werd met een grote meerderheid verkozen, dit was een neef van Napoleon, de prins president. In 1852 werd een staatsgreep gepleegd, met opnieuw een oprichting van keizerrijk. Dit is het tweede keizerrijk. Het eerste keizerrijk was van 1804-1814./15 onder napoleon de eerste. Er kwam weer een geschreven constitutie voor het tweede keizerrijk. In 1870 Pruisisch franse oorlog, franse Nederlaag. Napoleon de 3e werd verdreven en de republiek werd uitgeroepen, de derde. In het begin was het politiek klimaat zo dat monarchisten in de meerderheid waren, men dacht dat de derde republiek geen lang leven was gegeven. Maar de troonpretendent aanvaarde de nieuwe liberale ideeën van de constitutionele monarchie niet zo goed. En de monarchisten zelf waren verdeeld onder legitimisten (herstelling van bourbon) en monarchisten die meer de draad van 1838-1840 wilde opnemen orleanistisch dus. De monarchisten verloren hun overwicht in de Franse politiek en de republikeinen kwamen definitief aan de macht. Geen snelle overgang en omdat men de eerste jaren nog afwachtte, is er met de derde republiek geen geschreven constitutie gekomen. De constitutie van het tweede keizerrijk gold niet meer, maar geen nieuwe constitutie. In 1875 toch een aantal constitutionele wetten in gevoerd die een aantal belangrijke dingen van de staatsvorm omschreven. Dus geen echte constitutie (uitzondering op regel). Derde republiek duurde veel langer, van 1870-1940. Weer een militaire nederlaag tegen nazi Duitsland. Frankrijk werd verslagen, daardoor kwam een einde aan het politieke regime. Tijdens de jaren 30 van 20ste eeuw was de derde republiek minder politiek stabiel, het parlement was gebonden door veranderende coalities. Weinig stabiliteit.
De constitutie werd gewijzigd onder maarschalk Petain. Dit paste in de totalitaire rechtsregime in Europa. Eigenlijk een fascistische staat, ook weleens vichie staat. Werd heel snel gecolobarreerd met nazi Duitsland. Generaal de Gaule, zonder legitimiteit in Frankrijk zelf, riep het vrije Frankrijk uit en richtte een alternatieve regering op. Engeland en de geallieerden steunden dit. Bij de bevrijding een voorlopige regering met De Gaule. Een nieuwe constitutie werd voorbereid en in 1946 nieuw republikeins regime. De vierde republiek, deze bleek nog minder stabiel dan de derde republiek tijdens de laatste jaren. Tijdens de jaren 50 moest Frankrijk afrekenen met enkele traumatische ervaringen: een bijzonder brutaal dekolonisatieproces, in Indo- China en Algerije.
De rol van Frankrijk als grootmacht was uitgespeeld. Sovjet-Unie en VS hadden het voor het zeggen. Frankrijk werd voorbijgestoken door Duitsland. Binnen de Europese integratie kon Frankrijk niet de leidende rol meer vervullen. Die vierde republiek was zeer ongunstig voor Frankrijk qua prestige, economie en politieke invloed. Extreme instabiliteit, politiek gezien.
De vijfde republiek 1958, bestaat nog steeds het begin van de 21ste eeuw.
Vanaf de Franse revolutie stond de volkssoevereiniteit centraal.
3. Geef aan in welke mate de opeenvolgende constituties van de revolutionaire jaren nu eens de radicalisering van de Revolutie, dan weer een meer behoudensgezinde reactie tegen die radicalisering weerspiegelen.
Constitutie v 1791: poging om formele constitutionele monarchie te vormen en de
soevereiniteit naar het volk te verplaatsen vertegenwoordigd door de wetgevende vergadering en de Koning. Verder de verder was er een verdeling vd staatsmacht tussen koning ed wetgevende kamer, echter de samenwerking was onvoldoende geregeld.
Constitutie v 1793: poging om het volk rechtstreeks te betrekken bij de uitoefening vh
staatsbeleid. Duidelijkere hierarchie.
Constitutie 1795: poging macht te verdelen om tirranie te voorkomen en stabiliteit vd
uitvoerende macht te bevorderen.
Constitutie 1799: eind revolutie, volkssoevereiniteit indirect via diverse filters, beetje facede
geworden. Versterking uitvoerende macht. Verbrokkeling wetgevende macht.
4. Geef de hoofdlijnen van de constitutionele ontwikkeling onder Napoleon vanaf zijn staatsgreep van 18 Brumaire.
Constitutie 1799: eind revolutie, volkssoevereiniteit indirect via diverse filters. Versterking
uitvoerende macht. Verbrokkeling wetgevende macht. Vokssoevereiniteit door trapsgewijze verkiezingen
Constitutie 1802: Verruiming bevoegdheden Eerste Consul, wetgevende macht wordt meer
afhankelijk v Eerste Consul.
Constitutie 1804: Nog grotere beperking wetgevende macht door 1 kamerstelsel. Geen
verkiezingen meer, plermentair systeem uitgehold, met erfelijke keizerschap en monarchaal absolutistische regeringsvorm
5. In welke mate is de blijvende werking van de Franse Revolutie in de Charte van 1814 herkenbaar?
1 Door de erkende vrijheiden zoals meningsuiting, pers, godsdienst, eigendom: gelijkheidsbeginsel
2 Parlementarisme, op basis van verkiezingen is de samenstelling
3 Constitutionele parlementaire monarchie
4 Het moderne staatsapparaat werd behouden
6. Wat zijn de hoofdtrekken van een zgn. ‘orleanistisch regime’?
Dualisme, verantwoording en samenwerking tussen de wetgevende en uitvoerende macht
7. De Derde en de Vierde Republiek zijn in de Franse politieke geschiedenis berucht geworden vanwege politieke onstandvastigheid. Welke constitutionele regelingen hebben ertoe bijgedragen de politieke stabiliteit te ondergraven? (Geef een apart antwoord voor de Derde Republiek en voor de Vierde Republiek).
3e republiek: Beperking macht President, overgebleven bevoegdheden afhankelijk van regering. Uiteindelijke hoofdrolspeler is de Premier. 2kamerstelsel met gelijke bevoegdheden. Partijkpolitieke versnipperingen waardoor verantwoordelijkheid moeilijker wordt.
4e republiek: assemblee systeem beinvloedt door versnippering van politiek. Premier krijgt sterkere bevoegdheden. Beperkingen op moties v wantrouwen. Premier legt niet meer programma regering en Nationale Vergadering voor.
8. Op welke karakteristieke punten is de grondwet van de Vijfde Republiek een reactie op de grondwetten van de Vierde en van de Derde Republiek?
Als een reactie tegen het systeem van de Vierde (en Derde) Republiek geeft de grondwet van de Vijfde Republiek opnieuw meer slagkracht aan de uitvoerende macht.
De president beschikt over eigen constitutionele bevoegdheden, die hij derhalve zonder samenwerking van de regering kan uitoefenen: de benoeming van de Eerste Minister, de ontbinding van de Kamer van Volksvertegenwoordigers (Assemblée Nationale), het recht zich rechtstreeks aan het Parlement te richten, een kwestie aan de Grondwettelijke Raad voor te leggen (waarvan hij drie leden kan benoemen), en desgevallend buitengewone machten (vermeld in art. 16 van de grondwet).
Daarnaast deelt de president een aantal bevoegdheden met de regering: de vraag een nieuwe beraadslaging in het Parlement over een wet te houden, de ondertekeningen van besluiten en decreten die na beraadslaging in de ministerraad zijn genomen, de bijeenroeping van de wetgevende vergaderingen in een buitengewone zitting enz.
Het parlementair systeem wordt verder via diverse regels ingeperkt. Interpellaties zijn afgeschaft. Wantrouwensstemmingen zijn pas mogelijk als er aan een aantal voorwaarden is voldaan: de motie kan enkel worden ingediend als ze door minstens één tiende van de volksvertegenwoordigers wordt ondersteund; ze moet door de absolute meerderheid van de leden van de kamer worden goedgekeurd, de stemming kan pas 48 uur na de indiening van de motie plaatsvinden.
De Eerste Minister kan na beraadslaging in de ministerraad de vertrouwensvraag voorleggen n.a.v. een stemming over een wetsontwerp. Indien er geen motie van wantouwen binnen de 24 uur is neergelegd, en een dergelijke motie geen absolute meerderheid heeft behaald binnen de 48 uur, wordt de tekst geacht aangenomen te zijn.
Onrechtstreeks wordt de wetgevende macht ook beperkt door de oprichting van een Constitutioneel Hof (Conseil constitutionnel), dat de conformiteit van wetten met de grondwet moet nagaan.
9. Wat is de rol van het referendum onder de Vijfde Republiek?
Het oorspronkelijke karakter ervan was het legitimeren en goedkeuring van grondswethervormingen en regeringsbeleid. Later was het enkel om belangrijke grondwetshervormingen te legitmeren.
Week 4: Duitsland
1. Op welk(e) tijdstippen van zijn geschiedenis is Duitsland een centralistisch bestuurde eenheidsstaat geweest? Tijdens welke periodes sedert de 19e eeuw heeft Duitsland een nationale politieke eenheid gekend?
Op de volgende tijdstippen is Duitsland een centralistisch bestuurde eenheidsstaat geweest:
1871 eenheidsstaat, nazi Duitsland, Weimar republiek op papier. Na de WOII, in elk van beide Duitse staten.
Middeleeuwen: 10-1806: Heilig Roomse Rijk (keizerrijk genoemd) Keizer was een territoriale vorst
1806-1871 geen Duitse eenheid, veel territoriale staten die worden ingelijfd bij Frankrijk. Andere werden herschikt.
Congres van Wenen beperking van kleine staatjes, men wilde grote tot middelgrote koninkrijken vormen. In zekere zin werd gestreefd naar onafhankelijk en autonomie, dit werd versterkt in de 19e eeuw omdat het volledig soevereine staten, territoriaal sterk. Eenheid was politiek geen realiteit. Geen vorming van een eenheid- / nationale staat, men had wel samenwerkingsverbanden: Duitse bond ( confederatie), op het gebied van handel en economie: douane-unie 1834. Geen eigen staten, slechts samenwerkingsverbanden.
1848: Duitstalige staten getroffen door revolutie poging tot Duitse eenheid te vormen, keizerrijk als bondstaat. Er is een constitutionele vergadering geweest die een grondwet heeft opgesteld, dat regime kon niet standhouden. Begin realisatie geschreven grondwet, maar kortstondig dus had geen reële effecten.
Tweede helft 19e eeuw: rivaliteit Pruisen en Oostenrijk. Dit werd definitief beslecht in het voordeel van Pruisen.
1866: Oostenrijk verslagen door Pruisen, geen aanspraak meer voor Oostenrijk. Frankrijk was niet voor één Duitsland Pruisisch Franse oorlog in 1870, werd gewonnen door Pruisische overmacht. Noch in Duitsland noch in europa, niemand kon zich verzetten tegen eenmaking. Noord Duitse bond kwam tot stand, een eerste voorafspiegeling van Duitse eenmaking door Pruisen. Nieuwe Duitse eenmaking onder Pruisisch bewind, de koning werd keizer van het nieuwe keizerrijk, uitgeroepen in spiegelzaal van paleis van Versailles (1871). Het werd een bondstaat, maar zo georganiseerd dat Pruisen een overwicht had.
Eind jaren 80 twintigste eeuw, beweging voor hereniging, de grootmachten werden betrokken vanwege het statuut van Berlijn. Met het groene licht van SU en andere landen in 1990 hereniging 2 duitse republieken, communistisch Duitsland werd opgeheven en opgenomen in de Duitse Bondsrepubliek.
Criteria : Sterk centraal gezag : 1871 eenheidsstaat, nazi Duitsland, Weimar republiek op papier. Na de 2e wo, in elk van beide Duitse staten.
Criteria : territoriaal: oostenrijk hoort erbij dan alleen nazi bewind, na 1830. Of heilig romeinse rijk vroeger.
Oostenrijk apart dan verschillende periodes sedert 1871 niet, maar niet 1945-1990.
Voor het grootste deel is Duitsland geen politieke eenheid geweest.
2. Waarom werd Oostenrijk in de 19e eeuwse Duitse eenmaking niet geïntegreerd?
Oostenrijk was geen nationale staat, een groot rijk, Oostenrijk- Hongarije. er waren verschillende nationaliteiten, in tegenstelling tot het model van de 19e eeuw, Oostenrijk was geen nationale staat. Verschillende volkeren in 1 politiek systeem samen te brengen. Het nationalisme werd gedacht als een vorm van volkssoevereiniteit. Het volk vormt een natie en de natie een staat. op grote schaal, het was een erfenis van het Ancien regime.
Er heerste rivaliteit tussen Pruisen en Oostenrijk. Oostenrijk stond voor traditionele model: meer confederaal, verschillende deelstaten autonomie.
Pruisen: model van eenheidsstaat van nationale staat.
In de tweede helft van de 19e eeuw, werd dit definitief beslecht in het voordeel van Pruisen.
3. Wat waren de belangrijkste constitutionele verschillen tussen de Duitse Bond en de Noord-Duitse Bond in e 19e eeuw?
Duitse bond: 1815-1866 opgericht onder Oostenrijkse invloed
34 staten. Statenbond, orgaan van de bond is bondsdag
Noord-Duitse Bond: 1866-1871 de constitutie van 1867 van de Noord Duitse bond als bondsstaat van kracht. Door algemeen stemrecht verkozen Rijksdag en een bondsraad waarin de deelstaten worden vertegenwoordigd. Uitvoerende macht lag bij de Pruisische koning.
4. Geef de belangrijkste kenmerken van de constitutie van de Pauluskerk. Waarom heeft de Duitse geschiedschrijving na de Tweede Wereldoorlog een eerder welwillende aandacht aan die constitutie en de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot die constitutie gewijd? Wat waren de belangrijkste (politieke) redenen voor het falen van die constitutie?
Eerste kenmerk: Bondsstaat. Men had hier nauwelijks ervaring mee in Europa. Inspiratie ten dele gekomen uit de VS.
Tweede kenmerk: Het was een aanzet tot een parlementaire monarchie, niet echt een systeem van parlementair regime. De uitvoerende macht, keizer, kreeg een sterke rol.
Derde kenmerk: Een aanzet tot de rechtsstaat: Federaal constitutioneel hof voor het hele rijk, niet alleen geschillen tussen deelstaten maar ook schending van de constitutie. Catalogus van Fundamentele rechten en vrijheden.
De Duitse geschiedschrijving heeft na WO II aandacht aan de constitutie en de gebeurtenissen gewijd omdat de constitutie een symbool van eenheid en democratie gecombineerd was. Hierdoor is de constitutie heel belangrijk gebleven voor de inspiratie van het Verenigde Duitsland sinds 1990.
De revolutionaire beweging 1848 die draagvlak was van die constitutie werd snel uitgedoofd, meer reactionaire regeringen kwamen aan de macht, die weigerden rechten en vrijheden in te voeren. De Pruisische Koning vond de macht voor de keizer niet voldoende. Dit zorgde ervoor dat Pruisen niet meer deelnam aan de poging tot Duitse eenheid.
5. Geef de belangrijkste kenmerken van de constitutie van het in 1871 opgerichte Duitse Rijk wat betreft de verhouding tussen deelstaten en bond.
Er was sprake van een bondsstaat bestaande uit 22 vorstendommen en drie stadsstaten. De bond had voornamelijk wetgevende bevoegdheden en minder bestuurlijke bevoegdheden. De federale wet had voorrang op het recht van een deelstaat. De deelstaten werden betrokken via de bondsraad voor wetgeving op federaal niveau. De bondsraad bestond uit afgevaardigden van de deelstaat. Zij hadden een imperatief mandaat. Hun bevoegdheden waren: federale wetgeving, competentieconflicten, ontbinding Rijksdag enz.
6. Geef de belangrijkste kenmerken van die constitutie wat betreft de verhouding tussen federale regering en federaal parlement?
Regering (uitvoerende macht): De voorzitter was de Duitse keizer. De regering had uitgebreide bevoegdheden en een overwicht ten opzichte van de wetgevende macht. Er was een Bondskanselier, dit was het hoofd van de federale regering, met betrekking tot die bevoegdheden was weinig geregeld, dit werd ingevuld door Bismarck zelf. Federale regeringsleden (staatssecretarissen) zijn ten opzichte van de bondskanselier verantwoordelijk.
Parlement (wetgevende macht: had enkelvoudig stemrecht. Zij hielden zich bezig met federale wetgeving, federale begroting, goedkeuring van Internationale verdragen en vorming van politieke partijgroepen.
7. Wat bedoelt men met de dualiteit van Rijk en Pruisen die zowel het Duitse Rijk als de Weimar-Republiek kenmerkten? Waarom is er van een dergelijke dualiteit na de Tweede Wereldoorlog geen sprake meer?
Er heerste geen echte federale structuur want Pruisen had de leiding over de Duitse eenmaking. Het had een territoriaal bevolkingsoverwicht. De keizer koning van pruisen was tevens minister president. Pruisen had dus een grote invloed op het Duitse rijk. Deze structuur bleef tijdens de weimar republiek bestaan: al werd de invloed van Pruisen wel enigszins afgebouwd. Na WO II was er geen sprake meer van een dergelijke dualiteit omdat de geallieerden dit als een van de belangrijke factoren van het Duits imperialisme beschouwden. Het land pruisen werd daarom volledig ontmanteld. Het ene gedeelte kwam onder invloed van de SU en Polen en het andere gedeelte werd verdeeld over meerdere deelstaten.
8. Hoe kwam de Duitse Grondwet na de Tweede Wereldoorlog tot stand? Waarom werd er van een goedkeuring door een volksraadpleging afgezien?
De Duitse Grondwet kwam na WO II tot stand met behulp van de geallieerden. Het idee kwam vooral van de VS om een pro- Westerse staat op te richten met de daarbij behorende GW. In 1949 is deze Grondwet afgekondigd. Er werd van een volksraadpleging afgezien omdat er een principiële afwijzing van een referendum was als middel van democratische volkssoevereiniteit. Men vreesde voor afwijzing door een deel van de bevolking als protest tegen de bezetting. Men wilde voorkomen dat er een verdeling binnen de bevolking ontstond in de jonge staat. Het was een politieke strategie om te verhinderen dat een tot Westelijk Duitsland beperkte volkssoevereiniteit de legitimiteit van een constitutie voor heel Duitsland zou dwarsbomen en dat dit de scheiding tussen oost en west zou versterken. Ten slotte was het een politieke strategie om de deelstaten een grotere controle over de redactie van de constitutie te geven.
9. Geef enkele karakteristieke aspecten van de GG uit 1949 die erop wijzen dat die grondwet mede een aantal zwakheden die men in de Weimar-constitutie meende te herkennen, wilde voorkomen.
De staatsmachten werden in de constitutie gedwongen tot grotere regeringsstabiliteit. Een voorbeeld hiervan is dat er grondwettelijke bevoegdheden aan de federale staat toegekend werden. De wetgevende en uitvoerende macht werden duidelijk georganiseerd m.b.v. checks and balances. De reden hiervoor was dat men de politieke instabiliteit van de Weimar Republiek zag als belangrijke oorzaak van de ondergang van de democratische orde en de machtsgreep van Hitler.
10. Geef enkele karakteristieke aspecten van de GG uit 1949 die erop wijzen dat die grondwet een reactie was op het nazi-regime.
In de grondwet werd de nadruk gelegd op fundamentele rechten en de rechtsstaat. De grondwet was bindend voor een ieder, staatsmachten en particulieren. De kern van de grondwet is niet voor wijziging vatbaar. En de grondwet bevatte een uitgebreide lijst met fundamentele rechten en vrijheden die door de federale staat en deelstaten nageleefd moesten worden.
11. Wat zijn de rechtsmiddelen om een zaak aanhangig te maken bij het Federaal Constitutioneel Hof?
Kan op verschillende manieren voor procederen. Namelijk wanneer een wet geacht wordt niet in samenhang met de constitutie te zijn, er vindt dan controle plaats door het federaal constitutioneel hof. Het gaat om competentiegeschillen (tussen federale staatsmachten; bond en deelstaten.
Constitutionele klachten: Ook een individu kan procederen, wanneer hij meent in zijn constitutionele rechten geschonden te zijn. Alle andere rechtsmiddelen dienen uitgeput te zijn.
Week 4bis: Algemene thema’s
1. In welke mate vindt men de elementen ‘monarchie, oligarchie en democratie’ terug in de huidige constitutionele systemen van (a) Engeland, (b) Frankrijk, (c) Duitsland?
Engeland
(A)Monarchie: Symbolische handhaving. De Royal prerogative is een voorbeeld waarbij de personal rule voortleeft.
(A)Oligarchie: De samenstelling van het Hogerhuis. De overgrote meerderheid van de leden is benoemd door steun van leider van de belangrijkste politieke partijen. Anderen zetelen o.b.v. erfelijkheid of hun ambt. Bij de rechterlijke macht zit een kleine groep beroepsjuristen dit tot een professionele categorie behoren dat grotendeels zichzelf reguleert, ook wat betreft toegang en doorstromen naar hogere posten.
(A)Democratie: Dit vindt vooral een uitdrukking in de verkiezing en samenstelling van het Lagerhuis. Er worden (maar) vooral, twee grote politieke partijen bevoordeelt. Eén partij kan met minderheid van de landelijke stemmen een aanzienlijke meerderheid van zetels in het Lagerhuis verwerven.
Frankrijk
(B)Monarchie: In het presidentsambt is het monarchaal principe terug te vinden.
(B)Oligarchie: In het Parlement en uitvoerende macht treft men oligarchische elementen aan. In de Senaat zijn de meeste leden ouder en conservatiever, er is een overwicht van mannelijke politici, die voor een deel uit notabelen verkozen worden. Voor topfuncties in het openbaar bestuur en in de regering zelf, worden afgestudeerden van enkele elite- scholen gerekruteerd, op deze school is geen algemene gelijke toegang, je moet aan meerdere eisen voldoen.
(B)Democratie: Verkiezing en samenstelling van de kamer van de volksvertegenwoordigers, rechtstreekse verkiezing van de president en de praktijk van referenda.
Duitsland
(C)Monarchie: In principe uitgesloten, er worden in de Grondwet beperkte politieke bevoegdheden aan de bondspresident toegekend. Vanwege grof misbruik onder het nazi regime, willen ze te sterk verbonden machtsuitoefening aan 1 persoon vermijden.
(C)Oligarchie: Het oligarchisch principe geldt niet perse. De indirecte verkiezing van het staatshoofd zorgt ervoor dat de bondspresident een enigszins consensuele figuur uit de politieke klasse is. De beroepsgroep van juristen is relatief sterk vertegenwoordigd in het hoger bestuur. Zij hebben een bijzondere invloed vanuit de rechterlijke macht.
(C)Democratie: de verkiezing en samenstelling van de Bondsdag en van de Landtage geven vorm aan het democratische beginsel.
2. Hoe wordt de democratische legitimiteit van de staatsmacht gegarandeerd (a) in Engeland; (b) in Frankrijk; (c) in Duitsland?
Dit is terug te vinden in de volksvertegenwoordiging en wordt als wordt gegarandeerd door middel van beperking. Engeland: First-pass- the- pole kiessysteem (proportionele vertegenwoordiging). In Frankrijk twee kiesbeurten met een meerderheidsstelsel per district. En in Duitsland is dit de kiesdrempel van 5%
2b. Wat is de grondslag van de soevereiniteit in Frankrijk, Engeland en Duitsland? Welke instellingen zijn in ieder van die drie landen de uitdrukking of vertegenwoordiging bij uitstek van die soevereiniteit?
Grondslag van de soevereiniteit is het volk. Engeland: the house of commons. Frankrijk: le chamber des desputes en in Duitsland de Bundestag.
3. Wat is het verschil tussen de formele en de materiële rechtsstaat? Kan je elementen die een materiële rechtsstaat proberen vorm te geven herkennen in de Engelse, Franse of Duitse grondwet?
Formele rechtsstaat: eis dat staatsmachten overeenkomstig het recht moeten handelen en dat zij zelf ook onderworpen zijn.
Materiële rechtsstaat: plicht de staatsmachten hebben om rechtvaardig op te treden en rechtvaardigheid te bevorderen.
Verschil: de materiële rechtsstaat stelt hogere eisen aan de staatsmachten dan de formele rechtsstaat.
In alle drie de landen worden fundamentele rechten en vrijheden ingeroepen om materiële rechtvaardigheid te bereiken. Denk hierbij aan het verbod op discriminatie. Naast deze klassieke grondrechten zijn er ook sociale grondrechten die een actief optreden van de overheid garanderen, dit bevordert de rechtvaardigheid.
4. Wat is het verschil tussen verzorgings- en beschermingsstaat?
Beschermingsstaat: men rekent op de openbare macht om de essentiële voorwaarden te scheppen om overleving te garanderen.
Verzorgingsstaat: de openbare macht wordt geacht de sociaal – economische welvaart te garanderen en te vergroten.
Het verschil is dus dat het bij de beschermingsstaat puur om de bescherming gaat, de verzorgingsstaat gaat eigenlijk veel verder, doordat de overheid geacht wordt om de sociaal- economische welvaart te garanderen en te vergroten.
5. Was de 19e eeuwse nationale staat al dan niet ‘absolutistisch’? Geef argumenten pro en contra.
Argumenten pro: Alle macht gaat uit van de natie c.q. volk. Er is geen hogere macht dan de volksvertegenwoordiging als wetgever. Alle bron van het recht vloeit uiteindelijk voort uit de menselijke wil.
Argumenten contra: De wet is de uitdrukking en het product van de meerderheid van de volksvertegenwoordiging. Veel minder strakke partijpolitieke binding van de volksvertegenwoordigers. Onderscheid tussen wetgever en grondwetgever voor een grondwetherziening. Scheiding der machten, min of meer met Checks and Balances.
6. In welke mate zijn de West-Europese rechtssystemen zoals die zich tijdens de tweede helft van de 20e eeuw hebben ontwikkeld minder ‘absolutistisch’ dan het ideaal-theoretisch type van de 19e eeuwse nationale staat? In welke mate en waarom is die tendens tijdens de tweede helft van de 20e eeuw al dan niet door de Europese integratie bevorderd?
West Europese rechtssystemen zijn minder absolutistisch omdat men geen fascisme, nazisme en zuiver positivisme wilde. Zelfs de hoogste staatsmacht in aan beperkingen onderworpen waaraan hij zich niet kan onttrekken. Uiteindelijk is het soevereine volk door de fundamentele mensenrechten gebonden.
Er kwam erkenning in internationale context voor fundamentele rechten en algemene beginselen waaraan die soevereine ook ondergeschikt was. Er kwam een EVRM.
- 1 of 2153
- next ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution